Pendelaar, Pendelarbeider
= arbeider die dagelijks (wekelijks) tussen zijn woon- en werkplaats op- en neer reist (ook forens genoemd).
Door de ongelijke ontwikkeling van bepaalde streken en sectoren ontstonden er gebieden met sterk gecentraliseerde nijverheid en diensten (vb. administratie, financiën in de hoofdsteden, industrie in de mijnstreken of rondom de havens). Andere gebieden bleven ten achter of zagen op een bepaald ogenblik hun industrie teloorgaan.
De overgeïndustrialiseerde streken hebben een tekort aan werkkrachten: deze worden ingevoerd uit de achtergebleven gebieden, waar een overschot aan arbeiders bestaat. Velen onder hen zijn hiervoor dagelijks 2 à 3 u. onderweg, onder opoffering van hun familiale en sociale taken. De fabrieksbazen zorgen voor goedkope verplaatsingen in vaak mensonwaardige omstandigheden (“sociale abonnementen”).
Enkele voorbeelden: tot ± 1955 massale pendel van Vlaamse werklieden naar de Waalse steenkolenmijnen; thans honderdduizenden pendelaars naar het Brusselse, enz. De pendelarbeid is opnieuw een bewijs van de chaotische en eenzijdige inplanting van bedrijven (-> concentratie). Aanvankelijk bepaalde de aanwezigheid of gemakkelijke toevoer van grondstoffen en energie de bedrijfsvestigingen. Thans spelen verschillende factoren hierbij een rol (vb. goede infrastructuur, gemakkelijke vestigingsmogelijkheden). Eén aspect treedt op de voorgrond: de hoogst mogelijke winst realiseren (vb. door goedkope terreinen en arbeidskrachten), terwijl een ander aspect verwaarloosd wordt: de tewerkstelling in eigen streek (-> ontwikkelingshulp).
MWBEL