Jan Vermeersch

Kommer en kwel van de KPB

Editoriaal

Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1982, nr. 2, april, jg. 16
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Omtrent het reformisme
Kritiek op het eurocommunisme
Het PCI-beheer in Italië


Het is volstrekt passend dat het Vlaams Marxistisch Tijdschrift enige aandacht besteedt aan een partij die zich op het marxisme beroept. Temeer daar communistische congressen – want het betreft hier wel degelijk het onlangs gehouden 24ste congres van de Kommunistische Partij van België – zelden op hun inhoudelijke merites beoordeeld worden. Zo is het ook dat 24ste congres trouwens vergaan. Behalve een serie behoorlijke bijdragen in Vlaanderens progressieve krant De Morgen, en een brokje duiding in het radiomagazine Actueel, volstond de rest van onze pers met de weinig verrassende mededeling van het verlengde voorzitterschap van Louis Van Geyt. Meteen werd ook nog eens extra aangegeven in welke mate de KPB, na de kiesnederlaag van 8 november 1981, gemarginaliseerd is geraakt in Vlaanderen. De KPB is niet langer spraakmakend, al vind je aan het politieke ziekbed van de partij altijd wel voldoende nieuwsgierigen. De communisten zijn aan het voornaamste gewetensonderzoek uit hun zestigjarige geschiedenis begonnen.


De offensieve eurocommunisten


Afgezien van het gedeelte voorspelbare desinteresse van onze pers voor dit congres, moet de afwezigheid van enige noemenswaardige belangstelling, ook en vooral ter linkerzijde, toch wel de ogen openen. In kwesties van een slinkend gehoor kan immers niet alles op rekening geschoven worden van het inderdaad ondervoede progressieve politieke debat in Vlaanderen; in zekere mate geldt ook voor de communisten dat zij het gehoor krijgen dat zij verdienen. De KPB is vandaag een ‘problematische’ partij. En het probleem is niet zozeer dat er voor haar geen plaatsje is weggelegd aan de Vlaamse politieke hemel, maar dat zij dat plekje niet weet te verwerven, die weliswaar bescheiden maar creatieve en vooral kwalitatieve rol niet weet te spelen. Een oud zeer dus, waarbij het niet volstaat – zoals het congres deed – voortdurend het mes in de wonde rond te draaien, maar de partij zich de middelen moet eigen maken om die ‘kleine sprong voorwaarts’ te lukken. De voorwaarden daarvoor zijn slechts ten dele gerealiseerd.

In alle objectiviteit: de KPB is niet, zoals sommigen het willen laten voorkomen, op sterven na dood. Zij is dit allesbehalve in Vlaanderen, waar een nieuwe generatie trappelend van ongeduld aantreedt, en zij is dit ook niet in Wallonië, zij het dat de vernieuwing daar veel ongelijker daagt. Niettemin is er in Vlaanderen, in kringen waar met kritische doch welwillende blik naar de KP wordt gekeken, die onuitwisbare indruk van inertie van de partij. Het gevoelen is daarbij overheersend dat de eurocommunistische molens in de KPB wel erg traag malen en dat de restjes ‘stalinistisch’ zand het nieuwe raderwerk nog wel eens willen ontregelen. Die indruk wordt bovendien versterkt door berichten in de pers over allerhande ongemakkelijke en onprettige toestanden met als al te losbandig beoordeelde (eurocommunistische) organisaties of afdelingen (we verwijzen naar de perikelen rond de Mechelse afdeling en de Kommunistische Jeugd).

Hamvraag is dan in hoeverre het 24ste congres van de KPB die reële traagheid – oneerbiedig wel eens traditioneel en inherent aan de communistische beweging genoemd – tot een prioritaire partijbekommernis heeft gemaakt. Het antwoord daarop strekt niet direct tot tevredenheid. Al te afwezig blijft in het bewustzijn van nogal wat communisten het besef dat bij de publieke opinie dat beeld van de starre, dogmatische hemelbestormer actief dient afgebroken en vooral dat de bestendiging van dat beeld vergemakkelijkt wordt door de communisten zelf. De krampachtigheid waarmee naar dit congres werd toegeleefd en de – voor ingewijden – welbekende immobilisatie van de partij, het tijdelijk wegvallen van elke creatieve politieke arbeid, spreken in dat verband boekdelen. Evenzo mag het niet onverwacht genoemd dat het congres zelf een uitermate chaotisch verloop kende, met bitter weinig politieke hoogtepunten en met al te weinig marxistische allure. De objectieve waarnemer moet, in dat opzicht, trouwens toegeven dat de spijtige afwezigheid van de rest van de Belgische linkse, democratische- en basisbeweging door niet weinig congressisten niet eens zal betreurd worden. Dit congres was bij momenten een armoedige, onthutsend narcistische bedoening. Hoe komt dat nu?

Terug aanhakend bij die traagheid als wezenskenmerk van de KPB, gebiedt de eerlijkheid te erkennen dat in het zelfkritische rapport van voorzitter Louis Van Geyt de gebrekkige uitdieping van de op het 23ste congres aangenomen eurocommunistische opties, centraal stond. Vanwege de uittredende leiding van de KPB werd daarbij volmondig toegegeven dat, in de eerste plaats door haar, onvoldoende inspanningen werden geleverd op het niveau van de concrete invulling van de resoluties van het vorig congres. Geresumeerd: een papieren eurocommunisme dus, te veel met de mond beleden en te weinig bezonken tot op de basis van de partij, tenzij in een aantal Vlaamse federaties waar men met zevenmijlslaarzen op een heus en levenskrachtig communisme afstevende. Alvast bij een goed deel van de nationale leiding van de KPB werd deze evolutie onvoldoende of te laat begrepen. Met het onvermijdelijke gevolg dat met een al te gebrekkige ideologische voorbereiding gecongresseerd werd en men uitzicht kreeg op een niet minder broze politieke consensus. Wat eigenlijk het goed had moeten worden van de ganse partij, met name een beter begrepen en geprofileerd eurocommunisme, bleek plotseling slechts levensvatbaar in een beperkt aantal federaties. En met de onbetwistbaar offensieve opvatting van het eurocommunisme die daar werd gepratikeerd, o.a. in de vorm van horizontale initiatieven, leek men op weg naar een levensgroot conflict op het congres. Het is dit niet bepaald stimulerend vooruitzicht die de partijleiding ertoe genoopt heeft, inderhaast, de congrestechniek te wijzigen en de buitenlandse delegaties op het congres te weren.

Achteraf bekeken en tot niet geringe opluchting van niet weinigen is het op het congres zelf dan ook niet tot grote aanvaringen gekomen. In de ogen van een goed deel van de partijleiding werd zelfs de basis gelegd voor een bredere, meer werkbare politieke consensus, met de quasi definitieve liquidatie van de Luikse oppositie in de partij. Veel van de traagheid die de partij al jaren kenmerkt, werd immers toegeschreven aan de verlammende aanwezigheid van die Luikse oppositie en aan de bijna grenzeloze energie die eraan werd besteed. Dat hoofdstuk wordt nu omgeslagen, zo wordt de buitenwereld voorgehouden, maar het is zeer de vraag of de problemen van de partij hiermee van de baan zijn.


Het narcisme van de partij


Wie iet of wat met de situatie in de KPB vertrouwd is, en er ook welwillend het woord over voert, weet dat de afrekening met een zo archaïsche politieke opvatting (als de Luikse) niet de grote politieke uitdaging is waar de KPB voor staat. Bijgevolg wordt van die kant ook bitter weinig waarde gehecht aan dat soort negatieve overwinning. Integendeel zelfs. Men vraagt zich af waar de KPB, anno 1982, in godsnaam mee bezig is? Men wordt geconfronteerd met de pertinente opmerking dat de partij wel eindeloos bezig lijkt zichzelf te hervormen, maar dat dat voor de buitenwereld niets uitmaakt, dat de pretenties van de partij een papieren karakter behouden en dat de politieke kwaliteit die de partij onmiskenbaar in huis heeft, niet gevaloriseerd wordt. Paradoksaal daarbij is dat het besef dat de KP een deel van progressief Vlaanderen braak laat liggen, eerder aanwezig blijkt buiten dan binnen de partij.

Bovendien is er dit: misschien voor het eerst in haar geschiedenis wordt de KPB doorzichtig voor de buitenwereld. Niet alleen erkent de partij vandaag het bestaan van verschillende ideeënstromingen in haar schoot, en leert zij de regels van het samenleven van die stromingen; in de voorbije maanden heeft de geïnteresseerde lezer in de Rode Vaan kunnen kennis nemen van hoe divers die stromingen wel zijn en welke heftige polemieken in de partij exploderen. Dat is een o.i. positief fenomeen. Hoewel bron van verwarring en behoorlijk veel ergernis bij sommige van zijn leden, is dit het vagevuur waar de partij onvermijdelijk doorheen moet. Niets is immers voor de toekomst van deze partij weggelegd, als zij niet voor minimale opklaring in eigen rangen zorgt.

In de Rode Vaan heeft men dan ook een voorproefje kunnen smaken – en het verloop van het congres heeft dat bevestigd – van het feit dat het probleem ‘Luik’ niet het essentiële element vormt in het geblokkeerd zijn van de partij. Ook in Vlaanderen wordt nog een generatie communisten verteerd door een verregaande krampachtigheid, een liefde voor de oude vormen en gedachten. Als het waar is dat marxisten zich merkwaardig veel verkijken op vastgeroeste mentaliteiten, methodes en gewoontes, dan wekt het toch wel enige verbazing dat men dezelfde traagheid in eigen rangen zo min mogelijk wil onderscheiden. Het is immers verbazend hoe – overigens vaak aardige, moedige en moreel hoogstaande mensen – zich aan dat kleine communistische universum vastklampen, zich zo min mogelijk bewegen in de buitenwereld, zich vaak vermeien in het isolement en bovenal, dikwijls onbewust, de partij niet langer als een middel maar als een doel beschouwen. Een zoekgeraakte finaliteit dus: daar ligt het hart van de problemen waar de KPB vandaag mee worstelt.

Het zou nochtans van een verregaande eenzijdigheid getuigen de communisten, omwille van dit sombere resumé, onder het vloerkleed te vegen. De werkelijkheid van de partij is er één van zeer contradictorische maar niet direct contraproductieve aard. Weliswaar ging de congresbijeenkomst gebukt onder het numerieke gewicht van wie op bijna neurotische manier met de partij verbonden is, maar dat heeft niet verhinderd dat belangrijke preciseringen van het eurocommunistisch gedachtegoed in het partijprogramma werden ingeschreven. Aandachtige lectuur van de congresresoluties leert je dat de partij doordringbaar is gebleken voor een serie nieuwe problemen die de arbeidersbeweging anno 1982 bezig houden: met name de rol van de basisbeweging en de niet-economische maatschappelijke sectoren in de omvorming naar het socialisme, de noodzaak van een ander groeimodel en de ecologische consequenties die daaraan verbonden zijn, de kwestie van de rol van de staatsapparaten in het laatkapitalisme, de andere meer moderne ingangen waarmee momenteel politiek moet bedreven worden onder de massa’s en vooral onder de jongere generaties.

Men zal terzake opmerken dat deze nieuwe thema’s, hoe symptomatisch ook voor de nieuwe militante lagen die de KPB heeft aangeboord, al te summier en onuitgewerkt in de congresresolutie zijn opgenomen. Dat is juist. Hoe paradoxaal het ook moge klinken, het congres heeft rond die thema’s geen fundamentele discussie gevoerd. En de hoofdreden daarvoor werd hier al eerder aangegeven: het begrip voor de veranderde binnenlandse en buitenlandse realiteiten van de klassenstrijd is nog onvoldoende ontwikkeld. Grotendeels bij gebrek aan durf om het maatschappelijke discussieterrein te betreden. De achillespees van een efficiënte partijwerking situeert zich dan ook dáár; er is niet alleen in de KPB die reëel aanwezige, maar niet gevaloriseerde rijkdom aan ideeën, mensen, deskundigheid en democratische bekommernis, maar er is ook het loodzware gewicht (in het Centraal Comité) van niet weinigen die, zonder de minste politieke discussie, de partij in bezit willen houden.

Let wel, in dat opzicht heeft de KPB, misschien zonder het zelf goed te beseffen, de vinger op de wonde gelegd. Met spijt wordt in een van de resoluties geconstateerd dat de partij niet aanslaat bij de jongeren. Met enige permissie, maar dat is zo wat het zwaarste verwijt dat de partij kan treffen. Niet willen begrijpen dat jongeren niet getrouwd willen zijn met gelijk welke partij, en bijgevolg ook zullen opstappen uit de partij als bepaalde gezagsvormen hen niet zinnen, is bijna onvergeeflijk. Niettemin is het onbetwistbaar dat vooral in Vlaanderen een nieuwe generatie jonge communisten, van zeg maar tussen de twintig en veertig, aantreedt. Deze generatie militeert niet zonder troeven. Komende van verschillende horizonten, bemant zij voor een deel al het apparaat van de partij, beijvert zij zich om een betere journalistiek, creëert zij een meer eigentijdse propagandavoering en klimt zij op tot in de hoogst leidende organen van de partij. Maar ook onder hen zijn velen de ontmoediging al vaak nabij geweest. En ook het 24ste congres van de KPB is voor hen niet zo’n prettige ervaring geweest, of alvast niet dat politieke congres waaraan zij behoefte hebben. Engagement in de KPB speelt zich daarom nog altijd af op een te smalle, vaak minimale basis; in de termen van de door de KPB zo graag gehanteerde negatieve definities van de dingen: de afwezigheid van enig valabel politiek alternatief, de bedroevende staat van de Vlaamse sociaaldemocratie, de vaak irreële analyse van de uiterste linkerzijde.

Men moet echter weten dat in de ogen van veel KP-leden – en zij hebben waarschijnlijk gelijk – hun partij, ondanks alles, zowat de enige partij blijft waar de politieke discussie een prioritaire plaats blijft behouden, en waar een moeizame democratie gegarandeerd blijft. In theorie heeft het congres dan ook de middelen verschaft om vat te krijgen op de Vlaamse realiteit: er is een duidelijke, zij het lang niet afdoende, distantie van de zich socialistisch noemende landen; er is het principe van een ruimer ideeëndebat in de partij; en er bestaat het vooruitzicht op een beter en moderner management van de partij door de federalisering van de partijstructuren. Maar niet voor een volgend congres zal waarschijnlijk blijken of deze ideële metamorfose van de KPB ook materiële realiteit is geworden.