Leon Trotski
Het contraproces (Dewey Commissie)
Hoofdstuk 2


De politieke basis van de beschuldiging: terrorisme

Als terreur van ene kant mogelijk is, waarom zou zij dan uitgesloten zijn van de andere kant? Ondanks de aanlokkelijke symmetrie is deze wijze van redeneren vals tot in de kern. Het is volkomen ontoelaatbaar de terreur van een dictatuur tegen een oppositie op hetzelfde plan te plaatsen als de terreur van een oppositie tegen een dictatuur. Voor de overheersende kliek is de voorbereiding van moorden door middel van een gerechtshof of van achter struikgewas louter een kwestie van politietechniek. Gaat het verkeerd, dan kunnen er altijd enkele beambten van de tweede rang geofferd worden. Van de zijde van de oppositie vooronderstelt de terreur de samentrekking van alle krachten op een voorbereiding van aanslagen met de vooraf aanwezige kennis dat elk van die aanslagen, met of zonder succes, de vernietiging van tientallen van haar beste mannen zal uitlokken. Een oppositie zou in geen geval aan zichzelf zo’n onverstandige verspilling van krachten kunnen veroorloven. Om die en om geen andere reden gebruikt de Komintern geen terroristische aanslagen in landen met de fascistische dictatuur. De oppositie gevoelt even weinig voor een politiek van zelfmoord als de Komintern.

In overeenstemming met de aanklacht, die berust op onwetendheid en geestelijke luiheid, besloten de trotskisten de regerende groep te vernietigen om voor zichzelf het pad vrij te maken naar de macht. De gemiddelde kleinburger, vooral als hij het insigne draagt van een “vriend van de Sovjet-Unie” redeneert als volgt: de oppositionelen konden slechts naar de macht streven en de heersende groep haten. Waarom zouden zij dan geen gebruik maken van terreur? Met andere woorden eindigt de affaire voor de kleinburger daar, waar zij in werkelijkheid begint. De leiders van de oppositie zijn geen parvenu’s, geen beginnelingen. Het gaat volstrekt niet om de vraag of zij naar de macht streefden. Iedere ernstige politieke tendens streeft naar het veroveren van macht. De vraag is: konden de oppositionelen, die opgevoed waren door de geweldige ervaring van de revolutionaire beweging ook maar een ogenblik het geloof koesteren, dat de terreur in staat zou zijn hen dichter bij de macht te brengen? De Russische geschiedenis, de marxistische theorie, de politieke psychologie antwoorden: neen, dat konden zij niet!

Bij dit punt aangeland eist het probleem van de terreur, zij het een korte, opheldering vanuit het standpunt van geschiedenis en theorie. Voor zover ik aangeduid word als de initiatiefnemer van de “antisovjet-terreur” ben ik genoodzaakt aan mijn uiteenzetting een autobiografisch karakter te geven. Ik was in 1902 nauwelijks in Londen aangekomen uit Siberië, na bijna 5 jaar gevangenis en verbanning, toen ik de gelegenheid had in een herdenkingsartikel, gewijd aan het vijftigjarig bestaan van de Schlüsselburg, met zijn gevangenis voor dwangarbeiders, de revolutionairen te noemen, die daar dood gemarteld waren. “De schimmen van deze martelaren roepen om wraak...” Doch hieraan voegde ik direct toe: “Niet om een persoonlijke, maar om een revolutionaire wraak. Niet om de terdoodbrenging van ministers, maar om de terdoodbrenging van de autocratie.” Deze regels waren direct tegen persoonlijke terreur gericht. De schrijver van die regels was 23 jaar oud. Van de vroegste dagen van zijn revolutionaire activiteit af, was hij reeds een tegenstander van terreur.

In verschillende steden van Europa hield ik tussen 1902 en 1905 voor Russische studenten en emigranten politieke redevoeringen tegen de terroristische opvattingen, welke in het begin van de eeuw zich nog eens weer verbreidden onder de Russische jeugd.

Te rekenen van de tachtiger jaren van de vorige eeuw leefden twee generaties van Russische marxisten, met hun persoonlijke ervaringen in het tijdvak van terreur, leerden zij haar tragische lessen kennen en kwamen zij tot een negatieve houding ten aanzien van het heldhaftige avonturisme van op zichzelf staande individuen. Plechanov, de stichter van het Russische marxisme, Lenin, de leider van het bolsjewisme, Martov, de belangrijkste vertegenwoordiger van het mensjewisme, hebben duizenden bladzijden en honderden redevoeringen aan de bestrijding van de tactiek der terreur gewijd. De ideologische bezieling, die uitging van deze oudere marxisten bepaalde in mijn jeugd mijn optreden tegenover de revolutionaire alchemie van de in zichzelf opgesloten kringen van intellectuelen. Voor ons Russische revolutionairen was het vraagstuk van de terreur een vraagstuk van leven of dood in de politieke en persoonlijke betekenis van het woord. Voor ons was een terrorist geen karakter uit een roman, maar een levend en ons bekend wezen. In de verbanning leefden wij jaren naast de terroristen der oudere generatie. In de gevangenissen en arrestantenlokalen ontmoetten wij de terroristen van onze leeftijd. Wij tikten onze boodschappen over en weer in de Peter en Paulvesting met ter dood veroordeelde terroristen. Hoeveel uren, hoeveel dagen werden doorgebracht in hartstochtelijke discussie, hoe vaak werden persoonlijke betrekkingen verbroken op die brandende kwestie. De Russische literatuur over terrorisme, gevuld met deze discussies en haar weerspiegelende, zou een grote bibliotheek vullen.

Op zichzelf staande terroristische uitbarstingen zijn onvermijdelijk, wanneer de politieke onderdrukking zekere grenzen overschrijdt. Zulke daden hebben bijna altijd een symptomatische betekenis. Maar politiek, die de terreur aanvaardt, daarvan systeem maakt — dat is een andere zaak. “Terroristisch werk”, zo schreef ik in 1909, “vraagt zoveel concentratie van energie op het grote ogenblik”, zulk een overschatting van persoonlijke heldenmoed, en tenslotte zo’n hermetisch gesloten samenzwering, als... agitatorische en organisatorische werkzaamheid in de massa geheel te boven gaat. Strijdende tegen terrorisme verdedigde het marxistische intellect zijn recht of zijn plicht om niet uit de arbeiderscentra te gaan ten behoeve van het aanleggen van mijnen onder de paleizen van de groothertogen of van de tsaar. Het is onmogelijk de geschiedenis voor de gek te houden of in slimheid te overtreffen. Op de lange duur zet de geschiedenis iedereen op zijn plaats. Het eigenlijke bezit van de terreur als systeem is het vernietigen van die organisaties, die door middel van scheikundige samenstellingen een gemis aan eigen politieke kracht poogt te vergoeden. Er zijn natuurlijk historische omstandigheden, waarin terreur verwarring kan brengen bij de regeringskringen. Maar wie kan in zo’n geval de vruchten binnenhalen? Niet de terroristische organisatie zelf en niet de massa, achter wier rug het duel plaatsvindt. In hun tijd sympathiseerden de liberale Russische bourgeois met terrorisme. De reden is duidelijk. In 1909 schreef ik: “Voor zo ver terreur desorganisatie en demoralisatie verwekt in de regeringskringen (ten koste van het desorganiseren en demoraliseren der gelederen der revolutionairen) in die mate speelt de terreur in de kaart van niemand anders dan van de liberalen”. Dezelfde gedachte in wezenlijk dezelfde woorden uitgedrukt, komen wij een kwart eeuw later tegen in verband met de moord op Kirov.

“Het feit zelf van individuele aanslagen is een onfeilbaar teken van de politieke achterlijkheid van een land en de zwakte van de daar aanwezige radicale krachten. De revolutie van 1905, die de grote kracht van het proletariaat openbaarde, maakte een einde aan de romantiek van de strijd van de enkeling tussen een handjevol intellectuelen en het tsarisme. “Het terrorisme in Rusland is dood” herhaalde ik in een reeks artikelen. “Het terrorisme is verhuisd naar het Oosten — naar de provincies Pundjab en Bengalen. Het kan zijn, dat in een serie landen van het Oosten de terreur nog een tijdperk van bloei zal doormaken. Maar in Rusland is zij reeds een deel van de erfenis der geschiedenis.”

Vanaf 1907 was ik weer in de verbanning. De bezem van de contrarevolutie was druk aan het werk en de Russische kolonies in de Europese steden werden zeer talrijk. De gehele periode van mijn tweede emigratie werd besteed aan redevoeringen en artikelen tegen de terreur van wraak en wanhoop. In 1909 werd bekend dat in de leiding van de terroristische organisatie van de zg. “sociaal-revolutionairen” een agent-provocateur zat, Azew. “In het blinde slop van het terrorisme”, schreef ik, “regeert de hand van de provocatie zelfbewust”. (Januari 1910). Het terrorisme is voor mij altijd slechts een “doodlopend slop” gebleven.

Gedurende hetzelfde tijdvak schreef ik: “De onverzoenlijke houding van de Russische sociaaldemocratie ten opzichte van de verbureaucratiseerde terreur van de revolutie als een strijdmiddel tegen de terroristische bureaucratie van het tsarisme verwekte niet alleen verbijstering en veroordeling bij de Russische liberalen, maar ook bij de Europese socialisten.” Zowel de laatsten als de eersten noemden ons “doctrinair”. Van onze kant verklaarden wij, Russische marxisten, de sympathie van de leiders van de Europese sociaaldemocratie voor het Russische terrorisme met het opportunisme van die leiders, die er aan gewend geraakt waren hun verwachtingen van de massa’s over te brengen naar de regerende toppen. “Zij, die een ministerportefeuille besluipen, zowel als zij, die een helse machine verbergen onder hun jas om de minister zelf te besluipen, overschatten gelijkelijk de minister, zijn persoonlijkheid en zijn functie. Voor hen verdwijnt het stelsel zelf of wijkt dat stelsel althans ver weg en blijft slechts het individu over, dat met macht is bekleed”. Wij zullen in verbinding met de moord op Kirov deze gedachte nog eens tegenkomen, die door de tientallen jaren van mijn werkzaamheid heenloopt.

In 1911 kwamen bij enkele groepen van Oostenrijkse arbeiders terroristische neigingen op. Op verzoek van Friedrich Adler, de uitgever van Der Kampf, het theoretisch maandschrift van de Oostenrijkse sociaaldemocratie, schreef ik voor dit orgaan in november 1911 een artikel over terrorisme. “Of een terroristische aanslag al dan niet, zelfs wanneer hij “slaagt”, verwarring teweeg brengt in de heersende kringen, hangt van concrete, politieke verhoudingen af. In elk geval kan die verwarring slechts van korte duur zijn. De kapitalistische staat, staat of valt niet met ministers en kan niet tegelijk met hen vernietigd worden. De klassen, welke de staat dient, zullen altijd nieuwe mannen vinden. Het mechanisme blijft intact en gaat voort te functioneren. Maar veel dieper is de verwarring, die de terroristische aanslagen te weeg brengen in de gelederen van de werkende massa. Als het voldoende is om iemand te bewapenen met een revolver ter bereiking van het doel, waartoe dient dan de inspanning van de klassenstrijd? Als een beetje buskruit en een stukje lood voldoende zijn om de vijand door de nek te schieten, waar blijft dan de behoefte aan een klassenorganisatie? Als er slot of zin is in het verschrikken van hoogwaardigheidsbekleders met het geluid van een uitbarsting, waarom dan een partij? Waarom meetings, massa-agitatie, verkiezingen, als het zo makkelijk is van de tribune in het parlement een doelwit te kiezen op de ministeriële banken? Individuele terreur is in onze ogen juist daarom ontoelaatbaar, omdat zij het bewustzijn van de massa vermindert, vrede doet hebben met onmacht en haar blik en hoop richt op de grote wreker en bevrijder, die op zekere dag zal verschijnen en zijn roeping vervullen.”

Vijf jaar later in de hitte van de imperialistische oorlog doodde Friedrich Adler, die mij had aangespoord dit artikel te schrijven, de Oostenrijkse minister-president Stuergkh in een Weens restaurant. De heldhaftige scepticus en opportunist was niet in staat een andere uitweg te vinden voor zijn verontwaardiging en wanhoop. Mijn sympathieën waren natuurlijk niet aan de kant van de Habsburgse minister. Toch stelde ik tegenover de individualistische actie van Friedrich Adler de activiteit van Karl Liebknecht, die in oorlogstijd naar een Berlijns stadsdistrict ging om een revolutionair manifest onder de arbeiders te verspreiden.

Op 28 december 1934, vier weken na de moord op Kirov, in een tijd, toen de stalinistische rechterlijke macht nog niet als thans wist in welke richting de grijpklauwen van haar justitie te richten, schreef ik in het bulletin van de oppositie: “Als marxisten individuele terreur categorisch veroordeeld hebben... zelfs wanneer de schoten gericht waren tegen de agenten van de tsaristische regering en van de kapitalistische uitbuiting, dan zullen zij nog meedogenlozer het misdadige avonturisme van terroristische daden veroordelen en afwijzen, die tegen de bureaucratische vertegenwoordigers van de eerste arbeidersstaat in de wereld gericht zijn. De persoonlijke motivering van Nicolajev en zijn helpers is ons onverschillig. Zolang als de Sovjetbureaucratie niet door het proletariaat verwijderd wordt, een taak; die eventueel uitgevoerd zal worden, vervult zij een noodzakelijke functie in de verdediging van de arbeidersstaat. Indien het terrorisme van de Nicolajev-soort zich zou uitbreiden, kon, het als andere ongunstige factoren aanwezig zijn, slechts dienst bewijzen aan de fascistische contrarevolutie.

“Trachten Nicolajev aan de linkse oppositie te verbinden, al was het slechts in de gedaante van de Zinovjev groep, zoals zij in 1926-1927 bestond, kan slechts het werk zijn van politieke valsarissen, die rekenen op de onnozelen. De terroristische organisatie van jonge communisten is niet geboren uit de linkse oppositie, maar uit de bureaucratie, tengevolge van haar inwendig verval. Het individuele terrorisme is in zijn wezen binnenste buiten gekeerd bureaucratisme. Marxisten hadden die wet niet gisteren ontdekt. Bureaucratisme heeft geen vertrouwen in de massa en tracht zichzelf in de plaats te stellen van de massa.

Het terrorisme handelt precies zo. Het wil de massa gelukkig maken zonder haar deelname. De stalinistische bureaucratie heeft een walgelijke verering van leiders in het leven geroepen door hun bovenaardse kwaliteiten toe te schrijven. De verering van de “held” is ook de religie van het terrorisme, doch slechts met een minteken. De Nicolajevs stellen zich voor, dat het enige nodige is wat leiders door middel van revolvers uit de weg te ruimen om de geschiedenis een andere loop te laten nemen. Communisten, terroristen, als een ideologische groep, zijn vlees en bloed van de stalinistische bureaucratie”. (Januari 1935, No. 41).

Deze regels waren niet speciaal daarvoor geschreven, zoals de lezer voor zichzelf vaststellen kan. Zij vatten de ervaring van een geheel leven samen, dat op zijn beurt door de ervaring van twee generaties was gevoed.

Reeds in de tijd van het tsarisme was een jong marxist, die in de gelederen van de terroristische partij overging een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel — zeldzaam genoeg om de speciale aandacht te trekken. Doch in die tijd vond er tenminste een onafgebroken theoretische strijd plaats tussen twee tendensen, de publicaties van de twee partijen voerden een bittere polemiek. Publieke discussies hielden geen ogenblik op. Nu daarentegen wil men ons dwingen te geloven, dat niet jonge revolutionairen, maar oude leiders van het Russische marxisme, die de traditie van drie revoluties achter zich hebben, plotseling zonder kritiek, zonder discussie, zonder een enkel woord van verklaring zich naar het terrorisme hebben gewend, dat zij altijd als een methode van politieke zelfmoord verwierpen. Alleen maar de mogelijkheid van zo’n beschuldiging toont aan tot welk een graad van vernedering de stalinistische bureaucratie de officiële theoretische en politieke gedachte gebracht heeft om nog maar niet te spreken van de Sovjetjustitie. Tegenover politieke overtuigingen, verkregen uit de ervaring, bezegeld door de theorie, gehard in het vuur van de geschiedenis der mensheid, stellen de vervalsers aarzelende, tegenstrijdige en inhoudloze getuigenissen van verdachte individuen.

Ja, zeggen Stalin en zijn agenten, wij kunnen niet ontkennen. dat Trotski met dezelfde hardnekkigheid tegen terroristisch avonturisme waarschuwde, niet alleen in Rusland, maar ook in andere landen in verschillende etappen van de politieke ontwikkeling en onder verschillende verhoudingen. Maar wij hebben in zijn leven een paar momenten ontdekt, die uitzondering vormen op de regel. In een conspiratieve brief scheef hij aan een zekere Dreitzer (welke brief niemand zag); in een gesprek met Holtzman, die door Trotski’s zoon in Kopenhagen bij hem gebracht was, (die zoon was toen in Berlijn); in een gesprek met Berman en Davis (waarvan ik nooit gehoord had voor de eerste berichten over de procesverhandelingen) — in deze vier, of vijf gevallen vaardigde Trotski voor zijn volgelingen, die in werkelijkheid mijn ergste tegenstanders waren, terroristische voorschriften uit (zonder ooit enige poging te doen om die te rechtvaardigen of om die te verbinden met de zaak waaraan mijn gehele leven gewijd is). Wanneer Trotski zijn principiële inzichten over terreur in woord en geschrift aan honderdduizenden en miljoenen in de loop van veertig jaar bekend had gemaakt, was dat slechts om hen te bedriegen. Zijn werkelijke inzichten deelde hij strikt vertrouwelijk aan de Bermans en de Davis mee. En toen gebeurde een wonder: deze onduidelijke “voorschriften”, die geheel op het geestelijk peil blijven van lieden als Vysjinsky bleken voldoende te zijn voor het betreden van het pad van de terreur, automatisch, zonder tegenwerpingen, zonder ook maar een woord te uiten, voor honderden oude marxisten. Dat is nu de politieke basis van het proces over de Zestien (Zinovjev, enz.). Om het anders te zeggen: het proces van de Zestien mist elke politieke basis.

Sabotage

Het ruwste deel van het maakwerk voor wat doelstelling en uitvoering betreft is de beschuldiging van sabotage, die tegen de trotskisten gericht was. Dit deel van het proces, hetwelk een belangrijk element in het hele mengsel vertegenwoordigt heeft niemand overtuigd (met uitzondering van Mr. Pritt & Co.) De wereld vernam uit de aanklacht en de debatten, dat de Sovjetindustrie goeddeels onder controle staat van “een handjevol trotskisten”. Met het transport staat het niet anders. Maar wat zijn nu eigenlijk de trotskistische daden van sabotage? Uit de bekentenissen van Pjatakov, die bevestigd werden door de getuigenissen van zijn vroegere ondergeschikten, die naast hem zaten op de bank van de gevangenen, bleek, dat: a. plannen voor nieuwe fabrieken te langzaam waren uitgewerkt en dikwijls veranderd; b. de bouw van fabrieken te veel tijd vorderde, waardoor kapitaalmoeilijkheden ontstonden; c. onafgewerkte fabrieken werden in gebruik genomen en daardoor spoedig geruïneerd; d. de verschillende groepen van nieuwe fabrieken stonden niet in verhouding tot elkaar met het resultaat, dat de productiecapaciteit der fabrieken verminderd werd; e. de fabrieken hoopten overvloedige reserves op van grondstoffen, voorraden werden vermorst, enz. enz. Al die verschijnselen, die al lang bekend zijn als de chronische ziekten van de Sovjetindustrie worden nu voorgesteld als de vruchten van een boosaardige samenzwering door Pjatakov geleid, natuurlijk onder mijn bevelen.

Het wordt totaal onbegrijpelijk, welke, terwijl dit alles passeerde, de rol van de staatsindustrie, de financiën en de rekenplichtige autoriteiten was om nog maar niet te spreken over de partij, die haar cellen heeft in alle instellingen en fabrieken. Wanneer men de aanklacht moet geloven, lag het leiderschap van de economie niet in handen van de “geniale, onfeilbare leider”, niet in die van zijn naaste medewerkers, de leden van het Politieke Bureau en van de regering maar in handen van een geïsoleerd man, die al negen jaar in de verbanning leefde. Hoe moet dat verstaan worden? Volgens een Moskou’s telegram in de New York Times (25 maart 1937) ontmaskerde de nieuwe leider van de zware industrie, V. Meshlauk, in een bijeenkomst van zijn helpers de misdadige rol van de saboteurs bij het ontwerpen van onjuiste plannen. Maar tot aan de dood van Ordjonikidze (18 februari 1937) was Meshlauk de leider van het Gosplan, welks speciale taak bestond uit het onderzoeken van economische plannen en ontwerpen. Kan de Sovjetregering een onterender bewijs van onbekwaamheid bieden? Niet zonder reden schrijft de Temps, het half officiële blad van de Franse bondgenoot, dat het beter geweest zou zijn om nooit dit deel van het proces naar buiten te brengen.

Wat daareven gezegd is over de industrie geldt van het begin tot het eind evengoed voor het transport. Specialiteiten op spoorweggebied berekenen dat de operatiecapaciteit van een spoorweg die en die technische grenzen heeft. Sedert Kaganovitsj het beheer van het transport overnam, werd de “theorie van de grenzen” officieel verklaard tot een burgerlijk vooroordeel; erger dan dat — de uitvinding van saboteurs. Honderden ingenieurs en technici moesten boeten voor hun directe of indirecte steun aan de “theorie der grenzen”. Ongetwijfeld onderschatten oude specialisten, die zich ontwikkeld hadden in de verhoudingen van de kapitalistische economie, de onpeilbare mogelijkheden, die opgesloten liggen in de planmethoden en waren zij tengevolge daarvan geneigd lage normen vast te stellen. Maar dat betekent volstrekt niet, dat de tempi van de economie alleen maar afhangen van de opvattingen en energie der bureaucratie. De algemene economische uitrusting van het land de wederzijdse afhankelijkheid van de verschillende takken van industrie, transport en landbouw, het peil van de geschooldheid der arbeiders, het percentage van ervaren ingenieurs, tenslotte het algemene materiele en culturele peil van de bevolking — ziedaar de wezenlijke factoren, die het laatste woord spreken bij de vaststelling der grenzen. De poging van de bureaucratie om deze factoren geweld aan te doen door bevelen zonder meer, wraakmaatregelen en beloningen (stachanovisme) voert tot een onvermijdelijke vergelding in de vorm van de ontwrichting van de fabriek, beschadiging van de machinerie, een hoog percentage van onbruikbare goederen, ongevallen en rampen. Er is niet de minste reden om een trotskistische “samenzwering” bij die zaak te betrekken.

De trotskisten, wij, horen dat telkens, vormen een onbetekenend handjevol, geïsoleerd van en gehaat door de massa. Juist daarom namen zij de methoden van de individuele terreur aan. Doch het beeld verandert geheel, zodra wij bij de sabotage komen. Het is waar een enkel man kan een stuk ijzer in een machine gooien of een brug opblazen. Doch voor het gerecht hoorden wij van sabotagepraktijken, die slechts mogelijk zouden zijn, waar het gehele administratieve apparaat in handen van de saboteurs is. Zo sprak de beklaagde Sjestov, een bekend GPOe agent in de zitting van 25 januari:

“En tenslotte werd de stachanovbeweging in alle mijnen — de Prokopyevsk-, de Anzherka- en de Leninmijn — gesaboteerd. Voorschriften werden uitgevaardigd om het leven van de arbeiders te kwellen. Voordat een arbeider de plaats van zijn werk bereikte, moest hij er wel toe gebracht worden tweehonderd vervloekingen over de van de leiding van de mijn uit te storten. Onmogelijke voorwaarden werden voor het werk geschapen. Normaal werk werd onmogelijk gemaakt, niet alleen voor de stachanovmethoden doch zelfs voor de gewone methoden”.

Dat alles werd door de trotskisten gedaan. Daarmee nog niet tevreden, somt de vervolging nog daden van sabotage op, die zonder de actieve of tenminste passieve steun van de arbeiders onmogelijk zouden zijn. De president van het Hof citeert bv. de bekentenis van de beklaagde Moeralov, die op zijn beurt zich op de beklaagde Bogoeslavski beroept:

“Bogoeslavski, die met de trotskistische organisatie bij de spoorwegen verbonden was, zei mij, dat de trotskisten, handelende op de grondslag van aanwijzingen, welke door ons Siberisch centrum werden verstrekt, locomotieven buiten dienst stelden, daarmee de dienstregeling verstoorden en opstoppingen op de stations veroorzaakten, vertraging teweegbrachten voor het vervoer van ijlgoed.”

De genoemde misdaden betekenen eenvoudig, dat de spoorwegen in handen van de trotskisten waren. Niet voldaan met dit uittreksel uit het getuigenis van Moeralov, vraagt de president hem:

“En nog onlangs verrichtte Bogoeslavski storende handelingen bij de constructie van de Eiche-Sokol-lijn?”

Moeralov: “Ja”.

De president: “En tengevolge hiervan werd de constructiearbeid verstoord?”

Moeralov: “Ja”.

En dat is alles. Hoe Bogoeslavski en twee of drie anderen “trotskisten” zonder de hulp van beambten en arbeiders het fiasco van het constructieve werk voor een gehele spoorlijn voltooid konden hebben, blijft volkomen onbegrijpelijk.

De data van de sabotage zijn buitengewoon vol van tegenstellingen. In overeenstemming met de voornaamste bewering was sabotage in 1934 een “nieuw woord”. Maar de reeds genoemde Sjestov noemt voor het begin van de sabotage het eind van het jaar 1932. In de loop van de procesverhandelingen worden de data nu eens vooruit, dan weer achteruitgeschoven. Het mechanisme van deze zwendel is wel heel klaar. Bijna iedere concrete beschuldiging van sabotage berust op enig ongeval, een gemaakte fout, een toeval of wat anders, dat werkelijk voorviel in de industrie of bij het verkeer. Om te beginnen met het eerste vijfjarenplan waren er niet weinig fouten en ongelukken. De vervolging haalt die op om ze met deze of gene beklaagde te verbinden. In ieder geval, zover als dat uitgemaakt kan worden, werd de eerste “aanwijzing” door mij in 1934 gegeven.

De taak van de vervolging is verzwaard door het feit, dat ik te beginnen met februari 1930 systematisch elk jaar, elke maand in de pers deze zonden van de verbureaucratiseerde economie blootlegde, die nu op de schouders worden gelegd van de fascistische organisatie van trotskisten.

Ik toonde aan, dat de Sovjeteconomie geen maximum nodig had door opvoering van snelheid, hetwelk gebaseerd is op een correcte verhouding tussen de verschillende delen van een en dezelfde fabriek en van verschillende fabrieken tot elkaar en dat aldus de ononderbroken groei van de economie in de toekomst zou kunnen verzekeren. “De industrie gaat naar een crisis”, schreef ik in het “Bulletin van de Oppositie” op 13 februari 1930, “speciaal als een gevolg van de afschuwelijke bureaucratische methoden, plannen te ontwerpen. Het vijfjarenplan kan ontworpen worden met inachtneming van de noodzakelijke verhoudingen en garanties, alleen op voorwaarde van vrije discussie over snelheid en perioden, met deelneming aan de discussie van alle belanghebbende krachten der industrie en de gehele organisatie van de arbeidersklasse, in de eerste plaats de partij zelf, met een vrij onderzoek van de gehele ervaring van de Sovjeteconomie in de laatste periode, met inbegrip van de verschrikkelijke gebreken van het leiderschap. Het plan van de socialistische opbouw kan niet gezien worden als een à priori gegeven opdracht van een of ander kantoor.”

De ergste uitingen van “sabotage” zijn nu ontdekt in de chemische industrie, waar de innerlijke verhoudingen bijzonder verstoord waren. Zeven jaar geleden echter, toen de Sovjetmacht eerst wezenlijk de opbouw van deze tak van industrie ter hand nam, schreef ik: “De beslissing over de vraag bv. welke plaats de chemische industrie zal innemen in het plan voor de komende jaren, kan slechts voorbereid warden door een open strijd tussen de verschillende economische groepen en de verschillende takken van industrie met betrekking tot het aandeel van de chemische productie in de nationale huishouding. De Sovjetdemocratie is geen vraag van abstracte politiek en nog minder van moraliteit. Zij is een kwestie geworden van economische noodzakelijkheid”. Wat was de werkelijke toestand in dit opzicht? “De industrialisatie”, schreef ik in hetzelfde artikel, “wordt steeds meer onder de administratieve knoet geplaatst. Uitrusting en arbeidskracht worden geforceerd. De wanverhouding tussen de afzonderlijke takken van industrie neemt toe”. Omdat ik de stalinistische methode van zelfverdediging al te goed kende, zei ik daarbij: “zonder moeilijkheid kan gezien worden, welke weerklank of ontleding in officiële kringen naar voren zal komen. De autoriteiten zullen zeggen, dat wij op een crisis speculeren. De schelmen zullen er aan toevoegen, dat wij de val van de Sovjetmacht verlangen... dat zal ons niet weerhouden... smaad gaat voorbij, het feit blijft.”

Ik wil mijn verhoor niet bezwaren met citaten. Maar ik ben bereid om met een verzameling van mijn artikelen in mijn handen aan te tonen, dat ik op de grondslag van officiële rapporten der Sovjetpers onvermoeid zeven jaar lang gewaarschuwd heb tegen de ruïneuze resultaten van het overslaan van het tijdvak van laboratorische proefnemingen, tegen het in dienst stellen van onvoltooide fabrieken, tegen de vervanging van technische, wetenschappelijke en goede organisatie door dolle en zinloze wraakmaatregelen en dikwijls zinloze beloningen.

Al de “economische wandaden”, waarover gedurende het laatste proces gesproken werd, waren door mij te beginnen met februari 1930 en eindigde in mijn laatste boek “De verraden revolutie” talloze malen ontleed als onvermijdelijk gevolg van het bureaucratische systeem. Bovendien heb ik niet de minste reden trots te zijn op mijn doorzicht. Ik volgde slechts de officiële rapporten en trok de meest elementaire conclusies uit de onweersprekelijke feiten.

Wanneer de “sabotage” van Pjatakov en de andere beklaagden, zoals de ten laste legging dat doet uitkomen, praktisch aanving in het jaar 1934, hoe kan dan het feit verklaard worden, dat ik reeds in de vier voorafgaande jaren de radicale genezing vroeg van die ziekten der Sovjet-Unie, die nu als het kwaadaardige werk van trotskisten voorgesteld worden? Was misschien mijn kritische arbeid eenvoudig “camouflage"? Naar de wezenlijke zin van dat woord moet de camouflage misdaden verborgen hebben? Maar integendeel, mijn kritiek legde die bloot. Het blijkt, dat ik tegelijkertijd geheime sabotage voorbereidde en met al mijn kracht de aandacht van de regering vroeg voor de daden van “sabotage” en dus ook voor hun bedrijver. Wat wel buitengewoon sluw geweest moest zijn — als het niet zo totaal zinloos was.

Het mechanisme van Stalin en zijn politie en aanklagers is heel eenvoudig. Voor grote ongevallen in fabrieken, vooral bij treinongelukken, wordt gewoonlijk een aantal beambten doodgeschoten, dikwijls zij, die kort tevoren gedecoreerd waren voor het bereiken van grote snelheid. Het resultaat is algemeen wantrouwen en algemene ontevredenheid geworden. Het laatste proces diende om de oorzaak van de ongelukken en rampen in Trotski te verpersoonlijken. Tegenover de goede geest van Ormoesd moest de kwade geest van Ariman geplaatst worden. Naar de onveranderlijke loop van de geldende Sovjetprocedure bekenden alle beklaagden natuurlijk hun schuld.

Is dat een wonder? Voor de GPOe is het niet moeilijk een uitgekozen aantal slachtoffers voor het alternatief te zetten: direct te worden doodgeschoten of een schaduw van hoop te krijgen op voorwaarde van optreden in het proces als trotskisten, bewuste saboteurs van industrie en transport. Het overige behoeft geen verklaring.

Het gedrag van de aanklager voor het Hof is op zichzelf een duidelijk bewijs tegen de werkelijke samenzweerders. Vysjinski bepaalde zich tot eenvoudige vragen: Geeft gij uw schuld aan sabotage toe? Aan het organiseren van ongelukken en rampen? Geeft gij toe dat de aanwijzingen van Trotski zijn? Maar nooit vraagt hij hoe de verdachten hun misdaden praktisch uitvoerden, hoe zij in staat waren hun vernietigingsplannen aan superieuren en ondergeschikten te verbergen; het stilzwijgen op te leggen aan lokale autoriteiten, specialisten, arbeiders, enz. Als steeds blijkt Vysjinsky de voornaamste partner van de GPOe te zijn in het maakwerk en in het bedriegen van de publieke mening.

Hoe ver de schaamteloosheid van de inquisiteurs gaat, is bovendien te zien uit het feit, dat de beschuldigden op de hardnekkige vraag van de vervolging verklaarden — ofschoon dat niet zonder tegenstellingen gebeurde — dat zij bewust er naar streefden zo veel mogelijk menselijke slachtoffers te maken om daardoor ontevredenheid onder de arbeiders te zaaien. En dat is niet alles.

Op 24 maart juist een paar dagen geleden, meldt het telegram het doodschieten van “drie trotskisten” voor kwaadaardige brandstichting in een school, waarin vele kinderen verbrandden. Ik veroorloof mij er bovendien aan te herinneren, dat mijn jongste zoon Serge Sedov gevangen is genomen wegens aanklacht van een poging tot een massavergiftiging van arbeiders. Laat ons voor een ogenblik ons denken, dat de regering van de Verenigde Staten door het gehele land, vlak na de ramp in de school van Texas, die de gehele wereld schokte, een bittere campagne tegen de Komintern gelanceerd zou hebben en haar beschuldigd van de kwaadaardige uitmoording van kinderen en wij krijgen zo ongeveer een begrip van de gangbare politiek van Stalin. In welk opzicht is dat ook maar een haar beter dan de beschuldiging dat de joden volgens geldende godsdienstige regelen christenbloed gebruiken? Zulke aanvallen, die alleen mogelijk zijn in de vergiftigde atmosfeer van een totalitair regime, houden hun eigen weerlegging in.

Om te onderzoeken wat ik hierboven zegde, zal niet moeilijk zijn voor de commissie. Mijn kort samengevatte uiteenzetting steunt op voor ieder toegankelijk materiaal: de kranten van de Sovjet-Unie en de oppositionele pers, vooral het elders gepubliceerde bulletin. Een chronologisch tot stand gebrachte samenvatting van deze twee bronnen kan slechts het probleem van de sabotage volkomen uiteenrafelen. Er is echter geen tekort aan supplementaire gegevens.