Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1995, zomer, (nr. 54), jg. 39
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Hoewel alle Zuid-Afrikaanse vrouwen met overheersing van mannen te kampen hebben, wordt die door zwarte vrouwen en vrouwen van de arbeidersklasse heel anders ervaren dan door blanke vrouwen en vrouwen uit andere klassen. De ijzeren ketens van vrouwen uit de arbeidersklasse en de Derde Wereld zijn geheel anders dan de gouden ketens van vrouwen uit de hogere klassen en de Eerste Wereld. Patriarchale dominantie heeft kwalitatief uiteenlopende betekenissen in verschillende en etnische klassesituaties.[1]
In deze context is het niet mogelijk om te spreken van een gedeelde positie van alle vrouwen. Vrouwen in Zuid-Afrika slechts organiseren op grond van hun gedeelde positie als onderdrukten, is het negeren van deze verschillen en zal daarom niet erg succesvol zijn.
Veel van de racistische wetten bestonden in Zuid-Afrika al voor 1948, dat wil zeggen op het moment dat de regerende Nationale Partij apartheid officieel invoerde. Vroege vormen van raciale onderdrukking kunnen gezien worden in de volgende twee voorbeelden. Toen de Unie van Zuid-Afrika in 1910 werd gevormd, kwam er een parlement waartoe alleen blanke mannen toegang hadden. Afgezien van het feit dat alle vrouwen, van welke achtergrond dan ook, geen stemrecht hadden – een kwestie die wereldwijd de aandacht kreeg door de beweging van de zogenaamde suffragettes – hadden ook zwarte mannen dit recht niet. Ook de Wet op de Landverdeling werd al in 1913 geïntroduceerd. Volgens deze wet konden zwarte Afrikanen geen land bezitten buiten de zwarte reservaten. Hierdoor bezat 87 % van de bevolking niet meer dan 13 % van het land.
Uit deze twee voorbeelden blijkt dat apartheid als sociaal systeem voornamelijk een uitbreiding en systematisering was van een al langer bestaande ideologie, die ras gebruikte als bepalende factor bij het inrichten van het leven. Apartheid als systeem ontwikkelde zich op basis van structuren van segregatie, die ontstaan waren in de periode van koloniale vestiging, overheersing en regelgeving.
Apartheid regelde officieel dat raskenmerken bepaalden waar je kon wonen, met wie je kon trouwen, naar welke school je toe mocht, hoeveel je verdiende en, natuurlijk, of je enige politieke rechten had. De blanken vormden de minderheid van bevoorrechte mensen met economische en politieke controle. Deze officieel toegewezen privileges zorgden ervoor dat de blanke bevolking, inclusief de blanke arbeidersklasse, trouw was aan de staat.
Racisme werd gebruikt als een instrument van het kapitalisme in Zuid-Afrika, met name voor het regelen van goedkope zwarte arbeidskrachten. Door middel van wetgeving op het gebied van ‘influx control’ (pasjeswetten, wet op de woongebieden, speciale arbeidsbureaus) was de staat direct verantwoordelijk voor het reguleren van het aanbod van arbeidskrachten, gespecificeerd naar bedrijfstakken, en van de toegankelijkheid van de woningmarkt en de dienstverlening voor deze arbeiders.
De ontdekking van mineralen in Zuid-Afrika leidde tot een tekort aan arbeidskrachten voor de mijnindustrie en andere expanderende bedrijvigheid. Grootschalige staatsinterventie zorgde voor het aanbod van goedkope zwarte arbeid. Dit gebeurde vooral middels het reguleren van de toegang tot bepaalde gebieden, met name de stedelijke gebieden. Het beruchte systeem van trekarbeid was het resultaat.
Naargelang de Zuid-Afrikaanse economie zich verder ontwikkelde, werden de subtiliteiten van de klasseonderscheidingen binnen blanke en zwarte groepen steeds duidelijker. Aanvankelijk kwam het onderscheid tussen zwart en blank in de meeste opzichten overeen met dat tussen klassen. Raciaal bewustzijn deed klasseonderscheidingen verhullen binnen zowel blanke als zwarte groepen. Tegenwoordig is het duidelijk dat niet alle blanken tot de middenklassen of alle zwarten tot de arbeidersklasse behoren. Raciale onderdrukking en dogma’s betreffende blanke voorrechten leiden echter tot een vervaging van deze verschillen en tot ideologieën die appelleren aan solidariteit op grond van huidskleur. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om ‘blanke superioriteit’ en ‘zwart bewustzijn’. Dergelijke ideeën zijn nog steeds dominant, ondanks de ontmanteling van apartheid.
Het gevolg van een en ander is dat de Zuid-Afrikaanse arbeidersklasse verdeeld is volgens ‘kleurlijnen’. De blanke arbeidersklasse vormt in feite een arbeidersaristocratie, die voor haar levensstandaard profiteert van de enorme uitbuiting van zwarte arbeiders. Het is niet verrassend dat de blanke arbeiders het meest vijandig staan ten opzichte van de politieke regelingen die er door de onderhandelingen zijn bereikt. Zij vrezen het verlies van de bevoorrechte positie die zij onder de apartheid hebben verkregen.
Het verband tussen klasse en ras heeft een differentiërend effect gehad op de economische positie van vrouwen. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor hun politieke visie. Ook sekseverschillen zijn gemanipuleerd in het belang van het kapitalisme.
In Zuid-Afrika werden zwarte mannen eerder in de economie opgenomen dan zwarte vrouwen, met een loon dat veel lager lag dan dat van hun blanke concurrenten. In bedrijven vormden de blanke vrouwen de meerderheid van alle vrouwelijke arbeidskrachten. Maar toen de industrie uitbreidde werden ook zwarte vrouwen aangetrokken. Op die momenten schoven blanke vrouwen vaak door naar administratieve banen. Veel blanke vrouwen hielden op met werken met de verhoging van de blanke levensstandaard na de depressie van eind jaren twintig, begin jaren dertig. Terwijl blanke mannen opschoven naar geschoolde, toezichthoudende en managementfuncties, traden zwarte mannen toe tot de banen in de ‘mannelijke’ industrie en zwarte vrouwen tot de banen in de ‘vrouwelijke’ industrie.
Tegenwoordig maken zwarte vrouwen (alle vrouwen die onderdrukt worden vanwege hun huidskleur) de overgrote meerderheid uit in de kleding-, textiel-, voedsel-, inmaak- en schoenindustrie alsmede van alle huishoudsters. In 1980 hadden zwarte mannen voornamelijk ongeschoolde banen in de industrie, terwijl zwarte vrouwen overwegend in middenklasse huishoudingen werkten. Het betrof hier voornamelijk, maar niet uitsluitend, blanke gezinnen. Vanwege groeiende vakbondsrechten en de groeiende vraag naar geschoolde arbeidskrachten, konden zwarten deze situatie gedurende de jaren tachtig veranderen. Tegenwoordig zijn veel meer zwarte arbeiders werkzaam in geschoolde en halfgeschoolde banen.
In dezelfde periode waren blanke vrouwen werkzaam in de detailhandel, als verkoopassistent, en in banken, als administratief medewerker. Aanvankelijk waren vrouwen aangesteld vanwege hun vergeleken met mannen lagere salaris voor hetzelfde werk. Tegenwoordig krijgen vrouwen, blank en zwart, hetzelfde loon voor hetzelfde werk, maar werken zij in lager betaalde banen waar geen mannen voor te vinden zijn. In dergelijke banen kunnen vrouwen makkelijk werkloos raken gedurende economische recessies. Tevens zijn vrouwen vaker in deeltijd en tijdelijk aangesteld.
In Zuid Afrika maken vrouwen momenteel 53 % van de bevolking uit, maar slechts 39 % van de beroepsbevolking. Zij krijgen minder makkelijk banen, omdat de rol van vrouwen vooral wordt gezien in het gezin en het huishouden. Vrouwen maken tweederde uit van de werknemers in de dienstensector, de helft van het administratieve werk en de verkoopfuncties en de helft van alle academisch geschoolde functies.[2]
De groeiende aanwezigheid van vrouwen in de publieke sfeer van de economie en de maatschappij, moedigt de ontwikkeling van een vrouwenbeweging aan. Maar zowel politiek, als economisch, als sociaal zijn vrouwen nog steeds verdeeld en gemanipuleerd volgens raciale grenzen.
Een van de pioniers van de beweging voor kiesrecht voor vrouwen, de suffragettes, was de Zuid-Afrikaanse schrijfster Olive Schreiner. Aan het begin van de twintigste eeuw waren de suffragettes de enige politieke beweging op het gebied van vrouwenrechten. Gedurende twintig jaar, van 1911 tot 1930, hebben zij campagne gevoerd. Tegelijk bleven zij echter uitputtend uitleggen dat kiesrecht voor vrouwen geen verandering tot gevolg had voor de verhoudingen thuis en voor de relaties tussen de rassen.
Suffragettes waren voornamelijk blanke vrouwen die campagne voerden voor hetzelfde kiesrecht als hun mannelijke partners. Het ging niet om zwarte vrouwen en de gekozen tactieken waren over het algemeen mild. Toen blanke vrouwen uiteindelijk stemrecht kregen, viel dit samen met de afschaffing van de speciale voorrechten van blanke mannen in de Kaapprovincie. Dit gebied zou een meer liberale traditie hebben vergeleken met de rest van het land.
Hoewel de eis van stemrecht voor vrouwen expliciet feministisch is, was de beweging van suffragettes in Zuid-Afrika racistisch, omdat ze driekwart van de vrouwen in het land negeerde.
Een suffragette genaamd Aletta Nel antwoordde voor de selectiecommissie voor vrouwelijk kiesrecht op de vraag of ze voor uitbreiding van dit recht naar zwarte vrouwen was: “Als vrouw, meneer, ja, maar als een persoon geboren in Zuid-Afrika denk ik dat het verstandiger is om alleen stemrecht te geven aan de Europese vrouwen.”[3]
Voor zwarte vrouwen kwam de strijd tegen apartheid en voor algemene politieke rechten eerder dan de strijd tegen de wetgeving, instituties, gewoontes en tradities die hen als vrouwen discrimineerden.
Een van de voornaamste manieren waarop de ideologieën van apartheid, ras en gender manipuleerden ten einde het kapitalisme te dienen, was het systeem van trekarbeid. Dit systeem was gebaseerd op de idee dat het Afrikaanse volk in de plattelandsreservaten hoorde en alleen in de blanke steden kon komen als zij daar werk had. Het was een manier om controle te houden over de beweging van zwarte arbeid. Om in de steden te mogen wonen, moesten zwarten pasjes dragen, waaruit bleek dat zij permanent werk hadden. In het begin waren deze pasjeswetten alleen op mannen van toepassing, vanwege de beschikbaarheid van werk in de industrie. Vrouwen hadden voornamelijk verantwoordelijkheden thuis. Op die manier verdeelden de pasjeswetten en het systeem van trekarbeid zwarte gezinnen.
Maar als gevolg van de toenemende industrialisatie en proletarisering van zwarte boeren, trokken ook zwarte vrouwen naar de stad om een baan te vinden. Toen pas werden de pasjeswetten uitgebreid tot vrouwen. Zwarte vrouwen organiseerden belangrijke politieke campagnes en demonstraties om zich te verzetten tegen de gevolgen van de pasjes. Zij deden dat al sinds 1913, maar vooral in de jaren vijftig. Dit was de eerste grote campagne die zwarte vrouwen organiseerden en via welke zij politiek initiatief toonden.
De jaren vijftig vormden ook de periode van toenemende militante actie in het breder verzet. Belangrijke campagnes waaraan vrouwen deelnamen, waren de verdedigingscampagne van 1956 en de antipasjes protesten in Sharpeville. Als reactie op deze campagnes en het sociale verzet nam de rechtse regering extreem repressieve wetgeving aan.
De algemene conclusie is dat de deelname van zwarte vrouwen aan politiek het directe gevolg was van de manier waarop het apartheidsysteem hen raakte als vrouwen.
Zwarte vrouwen oefenden ook invloed uit in de Federatie van Zuid-Afrikaanse vrouwen, die opgericht was in 1954. De Verklaring over de Positie van Vrouwen die op het oprichtingscongres werd opgesteld, was de eerste samenhangende verklaring over de principes van de vrouwenbeweging. Niet alleen werd de noodzaak van strijd tegen sekseongelijkheid onderschreven, de overeenkomst tussen de vrouwenbeweging en de nationale bevrijdingsbeweging werd ook erkend:
Als leden van de Nationale Bevrijdingsbewegingen en de vakbonden trekken we samen met onze mannen op in de strijd voor bevrijding en de verdediging van de werkende bevolking. Als vrouwen ligt op onze schouders ook de last om alle sociale verschillen op te ruimen die bestaan tussen mannen en vrouwen, zoals zij in de loop van de tijd zijn ontstaan. Verschillen die tot gevolg hebben dat wij in een positie van inferioriteit en ondergeschiktheid blijven.
Deze verklaring onderschreef met andere woorden de mate waarin de nationale bevrijdingsbeweging zich rekenschap gaf van de vele vooroordelen die vrouwen in de maatschappij te bestrijden hadden. In de conclusie van de verklaring wordt gesteld dat er een informeel verband bestaat tussen de inferieure status van vrouwen en de inferieure status die mensen krijgen vanwege discriminerende wetgeving en vooroordelen op grond van huidskleur.[4]
De jaren tachtig hebben een algemene opleving van de strijd in Zuid-Afrika te zien gegeven. De klassenstrijd nam sterk toe, hetgeen leidde tot het ontstaan van twee grote vakbondsfederaties, COSATU en NACTU. In die fase hebben alle bevrijdingsbewegingen in hun principes en verklaringen het antiseksistische karakter van de strijd opgenomen.
In 1990 nam de regering van de Nationale Partij het initiatief om politieke organisaties als het ANC, het PAC en de Communistische Partij, niet langer illegaal te verklaren. Vanaf dat moment ontstonden er onderhandelingen over een nieuwe grondwet en over hervormingen van apartheidswetten. Naarmate de gesprekken over een nieuwe grondwet vorderden, werden de stemmen van vrouwen ook duidelijker gehoord. De Nationale Vrouwen Coalitie, die bestond uit vrouwen van zowel bourgeoisafkomst als uit de arbeidersklasse, was begonnen met een campagne rond vrouwenrechten. In de vakbonden worden de gendercommissies steeds actiever. Vrouwen van het platteland hebben zich georganiseerd in een eigen organisatie en er wordt gesproken over het veranderen van traditionele voorschriften die discriminerend zijn voor vrouwen.
De vraag is: wijzen al deze ontwikkelingen op een groeiende feministische beweging die zich baseert op de behoeften van de armste vrouwen? En hoe zal de verstandhouding tussen deze beweging en de nieuwe regering en de nieuwe partijen worden?
Nog algemener: voor wat voor Zuid-Afrika zal de vrouwenbeweging vechten in een postapartheid periode, waarin ras en klasse centraal blijven staan?
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Notebooks for Study and Research, no. 22, (1994), uitgegeven door het IIRE in Amsterdam.
_______________
[1] Zie Fatima Meer e.a., Black Women Workers. Durban: Impress 1991, p. 38.
[2] Agenda no. 18 (1993), p. 44.
[3] Zie Cheryl Walker, Wamen and Resistance in South Africa. Cape Town: David Phillip 1982, p. 9-15.
[4] Idem, p. 15.