S.T. Hogguer

Korporaals en kolonels

Wordt Nederland een Sterke Staat?


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1971, nr. 2, jg. 14
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De bonapartistische staat
Frankrijk, ontwikkeling van een staat
De uitbouw van het West-Duitse repressieapparaat

Dat de West-Europese tendens in de richting van een sterke staat niet voor de Nederlandse grenzen is stilgehouden, is uit de dag- en weekbladpers te merken. De polemieken daarover waren eigenlijk al wat langer bezig, maar ze zijn pas goed op gang gekomen toen CHU-leider en minister Udink zijn inmiddels berucht geworden gezag-en-orde-rede hield, eind augustus vorig jaar. Daarna is er een groot aantal acties ontstaan tegen de volkstelling; de antistakingswet heeft nieuw verzet opgeroepen en ten slotte heeft de voorgestelde anti-rellenwet van de commissie Mulder tot scherpe protesten geleid, zelfs van burgerlijke zijde.

Al zou het verkeerd zijn al deze uitingen – die een onderdeel zijn van de wens van de bourgeoisie de burgerlijk democratische vrijheden te ondermijnen – in één strak, nauwkeurig gepland schema te willen persen, is het wel nodig enige lijn in de schijnbare chaos aan te brengen. Wanneer de bourgeoisie dergelijke politieke maatregelen neemt, of althans wil nemen, dan liggen daaraan ook politieke verschijnselen ten grondslag, en is het zaak teneinde de samenhang op te sporen, dat die politieke hoofdlijnen eerst in kaart worden gebracht. We willen er echter eerst nog op wijzen dat het vaststellen van oorzaak en gevolg niet eenvoudig is. Nemen wij bij voorbeeld de antistakingswet waartegen op het moment acties worden gevoerd o.a. door de CPN. Het lijkt er op dat deze wet prachtig aansluit bij de voor Nederlandse begrippen ongewoon massale stakingsacties van vorig jaar (Rotterdam). In werkelijkheid is het ontwerp afkomstig van de ex-ministers Samkalden (Justitie, PvdA) en Veldkamp (Sociale Zaken, KVP) en stamt het uit 1966; en de voorgeschiedenis van deze wet, die zowel ‘wilde’ als politieke stakingen onmogelijk moet maken,is nog langer.[1]

Deze wet, die bovendien solidariteitsstakingen verbiedt, is dus ‘gegroeid’ in een periode dat er in Nederland vrijwel niet meer gestaakt werd en dat bovendien de in de jaren 1945-1948 machtige Eenheidsvakcentrale was geliquideerd en het OVB er niet in was geslaagd het ontstane vacuüm op te vullen. De ‘erkende’ vakcentrales (NVV, NKV, CNV) hadden zogezegd het rijk alleen en zij waren tot voor kort zeer enthousiast over het ontwerp-wet getuige de artikelen erover in de vakbondsbladen. “Staking eindelijk ‘n recht’, juichte “De Vakbeweging”, het kaderblad van het NVV.[2] Sindsdien is er in Nederland op grote schaal gestaakt – tegen de wil van de ‘erkende’ vakbeweging in, die gedwongen werd de acties ‘over te nemen’ omdat ze anders nog meer het vertrouwen van haar leden zou verliezen. Bovendien heeft er zich binnen de vakbeweging een groep van ‘kritische vakbondsbestuurders’ gevormd die aanzienlijk minder enthousiast zijn over de ontwerpwet.

“Een politieke staking zal onder een democratisch bestel, dat onbelemmerd en onbedreigd functioneert, niet rechtmatig kunnen zijn”, schreven de ministers Roolvink en Polak in hun Memorie van Antwoord op het voorstel wettelijke regels voor een werkstaking te geven.[3] En de voorzitter van het Nederlands Christelijke Werkgeversverbond, Mr. P. van Boven, schreef nog directer: “Staking past niet meer in deze tijd. Daarom moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van overlegmethoden om een te botte toepassing van het stakingswapen in te dammen.”[4]

Deze krachtige uitspraken die niet veel minder zijn dan een regelrechte provocatie aan het adres van zelfs de ‘erkende’ vakbeweging, werden gedaan minder dan een half jaar nadat diezelfde vakbeweging voor het eerst na de oorlog een politieke staking organiseerde tegen de regering-De Jong. Het was weliswaar maar een staking van een uur, en ze was door de arbeiders afgedwongen, maar men kan gerust zeggen dat dat ene uur meer indruk heeft gemaakt dan honderd ‘krachtige’ uitspraken of artikelen van vakbondsmensen.

De sociale en politieke ontwikkeling van het laatste jaar heeft er nu toe geleid dat ook vanuit de ‘erkende’ vakbeweging steun wordt gegeven aan het verzet tegen het genoemde wetsontwerp van de Ministers Polak en Roolvink. De besturen van de Amsterdamse bouwvakbonden van NVV en NKV (St. Joseph) en de katholieke werkende jongeren hebben protest aangetekend terwijl ook de katholieke vervoersbond tegen schijnt te zijn.[5]

Heel in het kort hebben we deze ontwikkeling rondom het stakingsrecht aangegeven om te laten zien hoe aan de ene kant de bourgeoisie in een periode van betrekkelijke rust haar plannen kon voorbereiden (met steun van PvdA en de vakcentrales) terwijl nu de klasse- en dus ook de politieke tegenstellingen duidelijker worden, het verzet toeneemt in omvang en in heftigheid, ook in die organisaties die eerst hebben geholpen met het timmeren van de galg.

Klassestrijd internationaal

Nederland staat met zijn ontwerp-stakingsrecht niet op zich zelf. In Engeland is onlangs een wet aangenomen die ‘wilde’ stakingen moet ‘beteugelen’; ook daar was het de Labour-regering die de grondslagen legde voor wat door de Conservatieven uitgevoerd werd. Ook in Zweden heeft de sociaaldemocratische regering van Palme er kort geleden een wet doorgejaagd die het de overheid mogelijk moet maken in stakingen ‘in te grijpen’. (Heel Scandinavië heeft de laatste twee jaar een groot aantal ‘wilde’ stakingen te zien gegeven). De anti-rellen-wet zoals die door de kommissie Mulder is voorgesteld heeft in de West-Duitse Notstandsgesetze, waartegen de vakbeweging (DGB) zich halfslachtig en in een veel te laat stadium heeft gekeerd, een voorloper gevonden. In Frankrijk is na de meidagen van 1968 een wet aangenomen die begrippen als ‘collectieve schuld’ en ‘collectieve verantwoordelijkheid’ introduceert bij betogingen die ‘uit de hand gelopen zijn’. Zodoende is het niet meer nodig met een straatkei in de hand op het slagveld betrapt te worden; leiders van organisaties die bij de ongeregeldheden betrokken zijn, zijn altijd strafbaar, al zaten ze tijdens de demonstratie thuis. ‘Maar er is meer’, verduidelijkte de Parijse correspondente van Het Vrije Volk. ‘In Frankrijk is de provocatie geen uitzondering. Een regering die kwaad wil, hoeft naar een bijeenkomst van tegenstanders maar twintig agenten in burger te sturen die relletjes ontketenen, en ze grijpt met deze nieuwe wet in de hand hun hinderlijke leiders en zet ze achter slot en grendel.’[6] Ook België kent dergelijke wetten en er zijn meer voorbeelden te geven die aantonen dat de kapitalisten in bijna alle burgerlijke democratieën soortgelijke plannen maken en kunnen uitvoeren bij gebrek aan massaal revolutionair verzet.

Al is het niet zo dat al deze duistere plannen in een centraal geheim laboratorium worden uitgebroed – men kan wel zeggen dat de bourgeoisie internationaal goed georganiseerd is en er op gespitst van elkaar te leren (helaas meer dan de arbeidersbeweging).

Zo is de steeds verder gaande controle van de Nederlandse veiligheidsdiensten door de CIA en NAVO-organen een politieke zaak; het topkader van de BVD reist regelmatig naar Amerika om daar bijgestoomd te worden met de jongste ervaringen in het provoceren en onderdrukken van demonstraties, het penetreren van organisaties; uiteraard vindt daar ook politieke scholing plaats. Wanneer men dan verder weet dat het hogere politiekader al zo’n jaar of tien getraind en gedoctrineerd wordt door de BVD in het Studiecentrum voor hogere politieambtenaren in hotel Klein Zwitserland te Heelsum (onderwerpen o.a. Tactiek van de extremisten; Nieuw Links enz.), dan is wel duidelijk dat in alle ‘reorganisaties’, opleidingen, nieuwe wetgeving, toch wel enige lijn zit. Zo heeft de commissie-Mulder zich mede laten inspireren door de wetgeving op dit punt in Frankrijk.

De grootste inspiratiebron voor het onderdrukkingsapparaat bij dit alles is en blijft de VS, waar politie en geheime diensten het meest geperfectioneerd zijn. Daar is ook de druk van het militaire apparaat het grootst. In februari is in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden onthuld hoe ver de spionage door militairen van burgers al gaat. Van alles en iedereen worden er dossiers aangelegd. Commerciële kredietbureaus hebben in hun computers gegevens (inclusief roddel) verwerkt van 72 miljoen Amerikanen. Die gegevens kunnen gekocht worden door iedereen. Professor Arthur Miller van de universiteit van Michigan, specialist in wettelijke problemen die veroorzaakt worden door het gebruik van computers, vergeleek de bestaande situatie met het sombere toekomstbeeld dat Georg Orwell schetste in zijn boek 1984. Prof. Miller: “Elke Amerikaan staat nu al wel in tien of twintig dossiers. We zitten gevaarlijk dicht bij een dossiers-gevangenis-psychose in dit land.” Wanneer de bourgeoisie internationaal naar steeds hardere middelen grijpt ter verdediging van de burgerlijke staat komt dit door twee redenen. In de eerste plaats doordat de klassenstrijd massaler en heviger vormen heeft aangenomen. Ook daar waar, zoals in de VS, de strijd niet langs de ‘oude’ lijnen van klassenstrijd verloopt maar een hele generatie van jongeren in verzet komt tegen de imperialistische oorlogspolitiek, is het stadium dat men verontruste burgers nog tevreden kan stellen met beloften of met commissies afgesloten. Hetzelfde geldt voor de strijd der negers en andere niet-blanken. Deze groepen stellen eisen die direct ingewilligd moeten worden; dat is de aard van hun eisen. De burgerlijke staat heeft in werkelijkheid geen antwoord op een dergelijk eisenprogram. Het is niet meer zoals 50, 60 jaar geleden toen de eis van algemeen kiesrecht en 8-urige werkdag revolutionair leken; vele strijders in die tijd dachten dat realisering van die eisen een belangrijke stap op weg naar het socialisme was. We zien nu dat het kapitalisme deze eisen niet alleen makkelijk heeft kunnen inwilligen maar er ook helemaal niet slechter van is geworden. Kortere werktijd heeft de arbeidsproductiviteit verhoogd en het algemeen kiesrecht heeft de reformistische beweging meer dan een halve eeuw zoet gehouden.

De problemen die nu steeds dwingender naar voren komen, zoals het oorlogszuchtig karakter van het imperialisme, de massale verkrotting, de honger (tot in de VS zelf aan toe), het milieubederf, kunnen binnen het kapitalisme niet worden opgelost zonder tegelijkertijd de basis van de aan haar gebonden productiewijze fundamenteel aan te tasten.

Bovendien hebben de ondernemers, al is de onderlinge concurrentie enorm toegenomen, vooral tussen de VS en Europa en de VS en Japan, een groot gemeenschappelijk belang: het bewaren van de ‘sociale vrede’, met andere woorden het tegengaan van stakingen en andere vormen van verzet en onrust. De Amerikanen hebben wat dat betreft grote belangen in Europa waar zij in vele landen grote investeringen hebben gedaan. Ook in Nederland waar juist het sociale klimaat (weinig stakingen) zeer aantrekkelijk is. Tussen 1963 en 1968 stegen de Amerikaanse investeringen in Nederland met 141 % (met 113 % in West-Duitsland en met slechts 55 % in Frankrijk).[7]

en in Nederland

Het gemeenschappelijke belang van de ondernemers is economisch bepaald door de wens de factor arbeidsloon zo klein mogelijk te houden. De grotere kapitalisten, bij wie we deze verschijnselen het duidelijkst zien, kunnen door hun investeringen tegen lagere prijzen verkopen dan de kleinere en voeren een voortdurende concurrentie tegen de zwakkeren. De concentratie van kapitaal in handen van steeds minder ondernemers, zoals door Marx voorspeld, is de laatste jaren sterk versneld (monopolievorming). De tendens tot vergroting van het constante deel van het kapitaal heeft tot gevolg dat bij toenemende automatisering een steeds kleiner deel van het geïnvesteerde kapitaal uit arbeidsloon bestaat. Maar door de technische ontwikkeling, die het aanschaffen van steeds duurdere machines noodzakelijk maakt en door het feit dat de kapitalisten dit deel van hun uitgaven steeds verder en preciezer van te voren moeten plannen, kunnen zij tegelijkertijd geen grote ‘onzekerheden’ in de loonsom opvangen. In principe zouden zij daar op kunnen bezuinigen door de uitbuitingsgraad op te voeren, maar dat heeft uiteraard ook zijn grenzen.

De kapitalisten moeten dus ook op het gebied van de lonen nog strakker plannen dan vroeger: onverwachte loonrondes, als gevolg van massastakingen, betekenen een directe aanslag op de winsten.

Dat is – kort samengevat – de economische en dus maatschappelijke oorzaak van de plannen van de bourgeoisie, internationaal, om de arbeidersbeweging onder curatele te stellen.

Op het eerste gezicht is dat een onbegrijpelijke zaak, want waren het immers niet de ‘erkende’ vakbonden en de reformistische (‘socialistische’) partijen die in de naoorlogse periode het beste de belangen van de kapitalisten behartigden?

In Nederland hebben we gezien hoe de Partij van de Arbeid gedurende vele jaren in een rooms-rode coalitie de vuile zaakjes voor de ondernemers opknapte (koloniale oorlogen, PBO, bestedingsbeperking), terwijl op vakbondsgebied het NVV vooraan stond in de strijd tegen een onafhankelijke Eenheidsvakbeweging. Deze voorbeelden zijn nog met tientallen andere aan te vullen. De feiten bestaan zeker, maar alleen wie schematisch en niet marxistisch denkt, trekt hieruit conclusies met een eeuwigheidswaarde. Wat we de laatste zes, zeven maanden hebben gezien is dat de vakbeweging van karakter veranderd zou zijn (revolutionair geworden bijvoorbeeld), maar doordat de vakbeweging, op straffe van verlies van duizenden leden, gedwongen werd enigszins toe te geven aan een spontane en massale verzetsbeweging die buiten haar om begonnen was.

Na 1945, en eigenlijk al daarvoor, heeft de ‘erkende’ vakbeweging de bourgeoisie belangrijke diensten bewezen. Nu is diezelfde vakbeweging daartoe steeds minder in staat, al zouden de gesalarieerde bestuurders dat in meerderheid graag blijven doen. Bij dat alles wil de vakbondsleiding haar rol van barrière tegen een socialistische stroom blijven vervullen. Daaraan is geen twijfel. Ze wil de bestaande maatschappij handhaven, omdat ze weigert, ook programmatisch, te strijden voor een niet-kapitalistische maatschappij. Die barrièrefunctie is zelfs nog onlangs, op wat kleinere schaal, openlijk toegegeven door Kloos (toen nog voorzitter van het NVV) toen hij zei dat de vakbeweging de in Rotterdam ontstane stakingsbeweging overnam om erger te voorkomen, om op die manier een dam op te werpen. Maar wanneer dan diezelfde vakbeweging stakingen gaat uitroepen (recentelijk nog weer de staking van de baggeraars) of al ontstane stakingen gaat steunen, dan is toch de gemeenschappelijke band met de ondernemers ernstig aangetast, zoniet doorgesneden.

Die dubbele positie waarin de vakbeweging verkeert (angst voor de druk van de radicaliserende massa en er toch aan moeten toegeven) wordt met name bij de katholieke vakbeweging nog verdiept door een ander proces wat daar gaande is: dat van de deconfessionalisering. Over de betekenis daarvan voor de Nederlandse politiek in een volgend artikel.

(wordt vervolgd)

S.T. Hogguer