Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1971, nr. 1, jg. 14
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
“Hoe ingewikkelder de economische problemen worden, hoe meer de eisen en de belangen van de bevolking toenemen. Hoe scherper de tegenstellingen tussen het bureaucratische regime en de socialistische ontwikkelingseisen worden, des te verbitterder zal de bureaucratie voor de handhaving van haar posities strijden, des te cynischer zal zij haar toevlucht nemen tot geweld, bedrog en corruptie.”
Deze woorden werden ruim 35 jaar geleden door Trotski geschreven![1]
Deze karakterisering van de verhouding tussen de bureaucratie en de arbeidersmassa’s is in zijn algemeenheid nog juist. De Tsjechische gebeurtenissen van 1968 (na augustus 1968 tot heden) zijn er een duidelijke illustratie van. Maar toch zijn er in het vermogen tot onderdrukking van de bureaucratie grenzen zichtbaar die Trotski in 1935 niet kon zien. Polen anno 1970 is zo’n voorbeeld. Om tot een juiste waardeschatting van de gebeurtenissen te komen die zich in het jongste verleden voordeden, is het van belang erop te wijzen dat de bureaucratie een product is van sociale tegenstellingen. Tegenstellingen tussen de stad en het platteland; tussen het proletariaat en de boeren; tussen de nationale republieken en de provincies in de USSR (en de andere landen) en tussen de USSR en de andere arbeidersstaten; tussen de verschillende boerengroepen (bv. tussen die van de collectieve bedrijven, de staatsbedrijven en die voor eigen rekening werken zoals in Polen met het grootste deel van de boeren het geval is); tussen de verschillende lagen van de arbeidersklasse; tussen de verschillende groepen van consumenten; tussen de arbeidersstaten en de kapitalistische wereld. Het meest toegespitst vinden al deze tegenstellingen hun uitdrukking in de toppen van het regerende apparaat, waar de macht verdeeld is tussen vertegenwoordigers van het leger, de partij en de technocratie. Fundamenteel is dat gesproken moet worden van staten die niet-kapitalistisch zijn, waar de dictatuur van het proletariaat op afschuwelijk vervormde wijze uitgeoefend wordt door een kaste van bureaucraten. En dit geldt in het bijzonder voor de USSR en de daar nauw mee verbonden arbeidersstaten.
De bureaucratie heeft echter één groot met de arbeidersklasse gemeenschappelijk belang, nl. de verdediging van de sociale basis van hun staten: de genationaliseerde productiemiddelen. Alleen wanneer men deze caleidoscoop van tegenstellingen als uitgangspunt hanteert kunnen de ontwikkelingen in de arbeidersstaten begrepen worden.
Het verzet van de massa’s in Polen (1956 en 1970), Hongarije (1956) en Tsjecho-Slowakije (1968) heeft eenzelfde hoofdtendens: de instelling van de socialistische democratie. Het wanbeheer op economisch gebied dat tot grote materiële ellende leidde voor de bevolking is weliswaar meestal de directe aanleiding geweest van het uitbreken van de opstanden maar vrijwel altijd vanaf het begin van hun ontstaan werden door de massa’s democratiseringseisen gesteld.
In al deze gevallen werd de heersende groep leiders verjaagd en vervangen door liberalere die het met uitzondering van Gomulka niet lang maakten. Hun opvolgers (Gierek, Husak en Kadar) zijn gedwongen meer rekening te houden met de eisen van de massa’s. De Rakosi’s, Novotny’s e.a, keerden niet terug.
Husak werd op Russische tanks naar de macht gereden en ofschoon de toestand in Tsjecho-Slowakije de laatste dagen als “genormaliseerd” wordt beschouwd, blijkt bij een vluchtig bezoek aan dat land dat het verzet in de harten van de arbeiders en jongeren geenszins gedoofd is. De toestand in Hongarije is in zoverre verschillend van die in Tsjecho-Slowakije, dat Kadar na in 1956 door de Russen aan de macht te zijn gebracht een zekere speelruimte heeft weten te verkrijgen. Hongarije zou men het “meest liberale” land onder Russische invloed kunnen noemen. Belangrijkste oorzaak is zonder twijfel de felheid van het (gewapende) verzet van de Hongaarse arbeiders in 1956 tegen de stalinistische onderdrukking. Het is overigens niet [uit] louter “goedheid” dat de Russen de Hongaren enige vrijheid laten. Hongarije wordt als een soort alibi in reserve gehouden, een “goede kamer”, een uitlaatklep die men kan gebruiken als er massaal verzet optreedt in andere staten. Het is niet toevallig dat Gierek nu al een tweede Kadar wordt genoemd.
Typerend voor de toestand in Polen op dit moment is het antwoord dat een van de nieuwe Poolse leiders gaf aan de journalist B. Marguerite[2] op de vraag wat hij dacht van de demonstraties van de arbeiders in Gdansk. Hij zei:“De arbeiders hebben eisen. Het is normaal dat zij die verdedigen. Het is een toestand waaraan wij moeten wennen.”
De omstandigheden in Polen waren in december voor de arbeiders onhoudbaar geworden. Het gemiddelde loon van een arbeider is het equivalent van f 300,- à f 350,- per maand (de huren zijn daarentegen laag en de medische- en sociale verzorging gratis). De aangekondigde prijsverhoging van gemiddeld 20% voor levensmiddelen en kolen heeft de wanhoop ten top gedreven en de uitbarsting doen ontstaan. Het verslag dat de correspondent van het Joegoslavische blad Politika, Risto Bajalski van de opstand in Stettin gaf (31.12.70), bevestigt onze eerder gegeven mening.
Hij schreef:
“In tegenstelling tot Gdansk en Gdynia vielen er geen slachtoffers in Szczecin (Stettin) waar het leger niet gewelddadig ingreep. De stad was geheel verlamd door een algemene staking die op 17 december uitbrak. Men koos een stakingscomité dat de gehele macht in de stad in handen nam. Alle bevoegdheden van de partijorganen en van de gemeenteraad werden aan hem overgedragen. Een arbeidersmilitie werd gevormd, die armbanden droeg en die vernietiging van machines in de fabrieken verhinderde. De algemene staking werd ook na de vervanging van Gomulka door Gierek voortgezet en werd pas opgeheven nadat het stakingscomité de garantie had verkregen dat niemand gestraft zou worden.”
Ongekend is ook dat een delegatie van arbeiders uit Gdansk door de nieuwe partijsecretaris in Warschau werd ontvangen om hun eisen te bespreken en dat de delegatie de gelegenheid kreeg voor de plaatselijke televisie verslag te doen aan hun kameraden van het onderhoud.
De leider van de vakbeweging Loga Sowinski, die gelijk met Gomulka aan de macht was gekomen trad af waarbij hij verklaarde dat ingrijpende wijzigingen in de vakbeweging noodzakelijk waren. De minister van binnenlandse zaken Switala die verantwoordelijk is voor het schieten op de arbeiders werd op 22.1.71 afgezet. Een van de resultaten van het verzet was dat 5 miljoen arbeiders onmiddellijk een loonsverhoging kregen (van 800 naar 1.000 zloty). Interessant is de uitkomst van een enquête onder de arbeiders van een grote tractorenfabriek in een voorstad van Warschau over de rol van de vakbeweging. Op 16 januari jl. schreef het Poolse weekblad Politika hierover: “De druk van de arbeidersklasse is in ieder geval groot genoeg om een werkelijke verandering in de werkmethoden van de vakbeweging tot stand te brengen. De algemene mening is, dat de investeringen voor de directe levensbehoeften van de mensen altijd op de tweede plaats kwamen. Er was altijd eerst: de productie en het plan.” De enquêtrice Wanda Fatkowska stelde aan verschillende verantwoordelijke personen de volgende vraag: “Moeten de vakorganisaties helpen bij het uitvoeren van het productieplan of zich bezighouden met de belangen van de arbeiders? Het eerste antwoord dat zij kreeg was in de oude lijn nl. “dat er in een socialistisch systeem geen tegenstelling is tussen beide doelen.” Het blad geeft zelf als commentaar: “Theoretisch is er geen tegenstelling maar in de praktijk wel. Men vindt de voorbeelden overal.” Een ingenieur antwoordde: “De vakbonden moeten overal energiek de belangen van de arbeiders verdedigen, wat de productie en zijn ontwikkeling aangaat, daar moeten anderen zich maar mee bezighouden.”
Niet alleen de vakbonden en de loonpolitiek staan in het middelpunt van de kritiek van de arbeiders. Op 15 januari schreef een dagblad in Gdansk: “De partijcellen van Gdansk hebben vastgesteld dat er in de partij een bureaucratische geest heerst die elk initiatief verlamt. De verantwoordelijken van de cellen hebben erkend dat zij blinde uitvoerders waren geworden en geen actieve arbeidersstrijders. Talrijke partijleden eisen met kracht dat de statuten van de partij worden herzien om hem weer tot leven te brengen. Zij zijn van mening dat de bureaucratisering ons duur te staan is gekomen.” “De partijleden” zo schrijft het blad “vallen zonder hem te sparen de partijleiding aan. Zij vragen opheldering over de rol die de controleorganen van het Centrale Comité hebben gespeeld. Zij willen weten waarom het Centrale Comité, dat het parlement van de partij is, niet gereageerd heeft toen de ongerustheid onder de bevolking n.a.v. de prijsverhogingen ontstond.”
Het blad besluit: “De vakbonden verdedigen de belangen van de arbeiders niet meer. De kaders moeten zich niet tot applaudisseren beperken. Zij moeten zich aan het hoofd van de demonstraties en stakingen stellen en verhinderen dat de arbeiders hun borst blootstellen aan kogels.”
Gierek raadpleegt opnieuw de arbeidersraden die in 1956 spontaan ontstonden en daarna door Gomulka in de ijskast werden gezet. Alles wijst erop dat de Poolse arbeiders zich niet meer als na 1956 voor de gek zullen laten houden. Van beslissende betekenis zal bij dit alles de houding van de Russen zijn.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de Russen in 1956 en nu (nog?) niet militair hebben ingegrepen in Polen terwijl zij dat wel deden in 1956 in Hongarije en in 1968 in Tsjecho-Slowakije?
De militaire kant is nauwelijks van belang. Polen is weliswaar makkelijker voor de Russen te bezetten dan de meeste andere Oost-Europese landen, maar Tsjecho-Slowakije heeft bewezen dat zo’n bezetting (met een enorm tankleger) in enkele uren kan worden uitgevoerd. Het argument van een militaire bedreiging uit het westen is alleen maar een dooddoener geweest voor de Russen om de ware redenen te verbergen. De sleutel tot het gedrag van de Russen ligt in de krachtsverhoudingen in de bureaucratie.
In 1956 was Chroesjtsjov aan het bewind. De destalinisatie ging nog voort. Niet uit het oog moet worden verloren dat de destalinisatie in Rusland zich binnen de door de bureaucratie gestelde grenzen voltrok en dat de noodzakelijke dynamiek van de massa’s nauwelijks een rol speelde terwijl deze laatste toch een voorwaarde is voor een consequente democratisering.
De gebeurtenissen in Polen van 1956 raakten minder het hart van het bureaucratische regiem dan die in Hongarije indertijd. De Gomulka-leiding was bovendien voor de Russen een garantie dat de liberalisering beperkt zou blijven tot het kader dat voor hun eigen land gold. De Hongaarse massa’s waren daarentegen volledig ontsnapt aan de controle van het apparaat van de staat en de partij en zij koersten zeer bewust naar de instelling van de socialistische democratie. Zowel in het geval van Hongarije in 1956 als in dat van Tsjecho-Slowakije in 1968 kreeg de Sovjetlegerleiding genoeg steun uit de partij om militair ingrijpen mogelijk te maken. Voor Polen in 1956 kreeg de legerbureaucratie (althans de leidende groep daarin) die steun niet en leed een nederlaag. Maarschalk Rokossovski die Russische stadhouder in Polen moest het veld ruimen dankzij overeenstemming tussen Chroesjtsjov en Gomulka. In zekere zin heeft de geschiedenis zich herhaald. De strijd in het Kremlin heeft de laatste tijd een bijzonder heftig karakter aangenomen. Voornaamste oorzaak is de steeds groter wordende ongerustheid over het achterblijven van de ontwikkeling van de economie. Meer en meer wordt duidelijk dat nieuwe methoden op economisch gebied een ingrijpende verandering van de bestaande structuren noodzakelijk maken. Economen waarvan in het westen nog weinig bekend is als B.L. Isaew, E.S. Koudrow en A. Vajenstein vallen onbarmhartig de stellingen van de conservatieven aan. Zo schreef bv. Koudrow onlangs dat in strijd met wat de officiële documenten beweren er een minder snelle groei van de economie plaatsvindt in de socialistische landen de USSR inbegrepen, dan in het geïndustrialiseerde kapitalisme het geval is. Als oorzaken noemt hij klimatologische omstandigheden en de fouten die in de economische politiek worden gemaakt (Le Monde 29.12.70 art. van V. Vassilew).
De economische mislukkingen in Tsjecho-Slowakije (een stijging van het nationaal inkomen van 2% tussen ’61 en ’65 en de jaarlijkse uitbreiding die volgens het 5-jarenplan 1966-1970 van 4,1 à 4,4% zou moeten opleveren doch waarschijnlijk niet meer dan 2% heeft bedragen) en in Polen, die de aanleiding van de jongste uitbarsting zijn geweest, hebben de positie van de meer liberalere technocraten versterkt. Het is niet uitgesloten dat zij bij bepaalde fracties in de legerleiding steun zullen krijgen daar men ook daar alle belang hecht aan een zo snel mogelijke ontwikkeling van de productiecapaciteit uit bewapeningsoverwegingen. De partijbureaucraten (in ieder geval de huidige meerderheid in de top) antwoorden met heftige aanvallen op de intelligentsia en wetenschapsmensen. Zij zijn verantwoordelijk voor processen als dat van Leningrad; en het is ook die vleugel die samen met de legerleiders Stalin op het aanstaande 24e congres van de KPSU willen rehabiliteren.
Anderen daarentegen – wetenschapsmensen gesteund door liberalere partijleiders w.o. waarschijnlijk Soeslov – attaqueren het leger en de conservatieve partijleiders door voortdurend opnieuw het falen van het leger en de partij voor en tijdens de aanval van Hitler op te rakelen. Men lette maar eens op de voortdurende stroom van boeken die juist nu over dit onderwerp door de verschillende fracties worden geproduceerd. De vervalste memoires van Chroesjtsjov en de zojuist verschenen memoires van Molotov zijn eveneens dienstig aan dat doel.
Het is niet te voorspellen hoe ver de massa’s in Polen Gierek c.s. zullen drijven. Evenmin kan nu al gezegd worden hoe de kaarten in het Kremlin zullen liggen op het moment dat de destalinisatie in Polen de Tsjechische kant uitgaat. Het is helemaal niet uitgesloten dat de Poolse gebeurtenissen plotseling veranderingen in de Russische top tot gevolg zullen hebben. Komen deze veranderingen niet snel dan zal de mate van restalinisatie op het 24e congres van de KPSU een graadmeter zijn voor de verhoudingen in de arbeidersstaten in de naaste toekomst. Of de Polen verder zullen kunnen gaan dan de momenteel in Hongarije bestaande omstandigheden, zal eveneens in laatste instantie in Moskou worden beslist. Maar zelfs als de door ons vurig gehoopte destalinisatie in Rusland zich op korte termijn niet opnieuw zou inzetten dan nog is het niet eenvoudig voor de huidige machthebbers militair in Polen in te grijpen. De verhoudingen tussen West-Duitsland en Rusland die de laatste tijd aanmerkelijk zijn veranderd zouden onder de druk van de diehards in Duitsland en Amerika opnieuw in de koude oorlogssfeer terechtkomen. En alvorens een beslissing te nemen in dit dilemma zullen Brezjnev c.s. zich wel tweemaal bedenken, als ze daar nog de tijd voor krijgen.
H. Rubens
_______________
[1] Trotski: De arbeidersstaat, thermidor en bonapartisme
[2] Le Monde 22.1.71