T. W.

Boekbespreking

De accumulatietheorie (deel 6)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 3, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De accumulatietheorie (deel 1)

Het circulatieproces

Alvorens op de vele vraagstukken die met het behandelen van het circulatieproces samenhangen, in te gaan, lijkt het ons noodzakelijk een zeer korte en daardoor ook zeer onvolledige uiteenzetting te geven van de aard van het probleem dat hier behandeld wordt. Vooraf moeten hierbij echter enige opmerkingen gemaakt worden.

De moderne economen beijveren zich allen tot een onderzoek van het circulatiesysteem, van het monetaire vraagstuk en alle mogelijke daarmee samenhangende problemen van de kapitalistische economie. De reden is duidelijk. In de circulatie, in de geldomloop, in de afzetmogelijkheden van hun producten komt het falen van de kapitalistische economie het duidelijkst naar voren.

De gevolgen van dit falen zijn de periodieke crisissen met hun faillissementen en hun werkloosheid van dikwijls ongekende afmetingen. De kapitalisten voelen deze gevolgen aan den lijve en voor zoverre zij zelf niet het slachtoffer zijn – in die zin dat zij door sterkere broeders van de baan geveegd worden – worden zij aangezien als de veroorzakers van die ellende.

Het is hen er dus alles aan gelegen met behoud van het kapitalistische karakter van de economie – d.w.z. met behoud van het winstprincipe – dusdanige veranderingen in het circulatiesysteem aan te brengen, dat de slechte gevolgen van hun systeem verdwijnen, al thans zodanig verdeeld worden in de tijd dat van min of meer permanente toestand sprake is, waarin deze slechte resultaten niet zo opvallend aan de dag treden.

Alle economische theorieën en alle praktische economische maatregelen – van de theorieën van Keynes tot en met de praktische maatregelen van de Nederlandse regering, als bestedingsbeperkingen, loonpolitiek en monetaire politiek – hebben niet zo zeer tot doel – en zeker niet tot resultaat – het verschijnsel van de economische cyclus weg te nemen. Maar zij hebben wel het doel deze cyclus gelijkmatiger te trachten te laten verlopen en de kwalijke gevolgen gelijkmatiger te verdelen. Gelijkmatiger wel te verstaan in het aantal jaren waarin deze cyclus verloopt en niet gelijkmatiger verdeeld tussen de personen die aan het productieproces deelnemen.

De bedoeling van al deze theorieën en praktische maatregelen is dus te sleutelen aan de economie ten einde de werkelijke onbekwaamheid ervan te verdoezelen en de gevolgen voor de slachtoffers te verbergen teneinde ze zo gereder op deze slachtoffers te kunnen afschrijven.

Bij elke bespreking van de marxistische circulatietheorie en van de moderne conjunctuur (beheersings) theorieën krijgt men een kregelig gevoel als schrijvers beweren dat Marx anticipeert op moderne theorieën. In de eerste plaats omdat in dit woord anticipeert impliciet de mening steekt dat Marx zo’n groot kenner van de kapitalistische economie was dat hij toen al zag wat de moderne theorie thans verder uitwerkt. Terwijl het in wezen zo is dat de moderne economische kwakzalvers op basis van de marxistische ontleding van het circulatiesysteem pleisters proberen te leggen op de etterbuilen van het kapitalisme. Men schermt dan met woorden als een “sociaal verantwoord stelsel” en sociaal verantwoorde maatregelen.

Maar in de tweede plaats zijn de moderne conjunctuurtheorieën precies het tegendeel, de volstrekte negatie van de marxistische theorie. Zoals bij Hegel de dialectiek op zijn kop staat en het marxisme nodig was om hem weer met beide benen in de werkelijkheid te plaatsen, zo staat bij de moderne economen de conjunctuurtheorie op zijn kop door de gevolgen te analyseren en de oorzaken te zoeken in de conjunctuur zelf.

De wezenlijke oorzaak van het conjunctuurverloop – de kapitalistische wijze van PRODUCEREN – wordt door hen niet bekeken. Dit is niet alleen een wezenlijk verschil tussen de marxistische theorie en de moderne conjunctuurtheorie, maar dit maakt de moderne conjunctuurtheorie tot het volstrekt tegengestelde van de marxistische, omdat de laatste principiële wijzigingen in het conjunctuurverloop mogelijk acht, zonder een vervanging van de kapitalistische productiewijze door de socialistische.

Een tweede belangrijk verschil is dat de moderne conjunctuurtheorie bij uitstek moet dienen om het kapitalisme in stand te houden, “leefbaar” te maken, terwijl de marxistische aantoont en wil aantonen dat de kapitalistische wijze van productie tot een circulatiesysteem leidt dat het kapitalisme juist niet “Leefbaar” maakt, dat slechts een argument te meer moet zijn om het kapitalisme te laten verdwijnen.

Een derde verschil is dat de moderne theorieën, uitgaande van het principe van het in stand houden van het kapitalisme – en zij kunnen niet anders want het zijn kapitalistische theorieën – geen theorieën zijn die de stof tot op de basis onderzoeken om daaruit hun conclusies te trekken; maar dat deze uitgaande van statische gegevens en grove tendenties die zij menen waar te nemen – op een empirische wijze,gekleurd met een semiwetenschappelijk sausje, in plaats van een economische verklaring te geven van de verschijnselen in de kapitalistische maatschappij aan deze verschijnselen dokteren.

Het grote bezwaar tegen de wijze van behandeling door Van Santen ligt niet in de wijze waarop hij de marxistische opvatting van het circulatieproces uiteenzet – deze uiteenzetting kan als correct worden beschouwd – maar wel in het feit dat hij voortdurend de relatie tussen Marx en de moderne economie probeert aan te tonen. En vooral dat hij deze relatie niet dialectisch vanuit het klassenstandpunt probeert te analyseren en de beide standpunten als antipoden tegenover elkaar stelt, maar ze in tegendeel als min of meer gelijkwaardige grootheden behandelt, dat hij ze beschouwt – zonder dit expliciet te zeggen – vanuit een standpunt van onafhankelijke, boven de partijen staande wetenschapsman, terwijl juist de economie bij uitstek een klassen wetenschap is.

Sterker nog dat de economie een proletarische wetenschap of geen wetenschap is.

De kringloop van het kapitaal

Als de waren geproduceerd zijn, is kapitalistische gedacht de zaak nog niet rond. Voor de kapitalist komt dan de voor hem zeer belangrijke taak deze waren te verkopen, d.w.z. ze te ruilen tegen geld, zodat hij met het geld dat hij voor deze waren ontvangt opnieuw de grondstoffen, de machines en de arbeidskracht kan kopen om verder te produceren.

Het circulatieproces omvat drie stadia:

Eerste stadium: De kapitalist betreedt de warenmarkt en arbeidsmarkt als koper, zijn geld wordt in waren omgezet of doorloopt de circulatiehandeling G - W.
Tweede stadium: Productieve consumptie van de gekochte waren door de kapitalist. Hij functioneert als kapitalistische warenproducent, zijn kapitaal doorloopt het productieproces. Het resultaat zijn waren van meer waarde dan de waarde van de productie-elementen.
Derde stadium: De kapitalist keert terug naar de markt als verkoper, zijn waar wordt in geld omgezet of doorloopt de circulatiehandeling W - G.
De formule voor de kringloop van het geldkapitaal is dus:
G - W ... P ... W’ - G’, waarbij de punten aanduiden dat het circulatieproces onderbroken is en W’ en G’ een met meerwaarde vergrote W en G betekenen.”[1]

Als nadere uitwerking kan men dan de circulatiefase G – W aangeven als G – Wcirculatiefase G - W, waarin Pm productiemiddelen en A arbeidskracht betekent en men tot uitdrukking brengt dat er een kapitalistische productiewijze is, nl. dat de arbeidskracht als waar op de arbeidsmarkt te koop moet zijn.
Als men uitgaat van het productieve kapitaal wordt deze kringloop:
P ... w’ – G’ - W ... P, waarbij men ervan uitgaat dat het productieve kapitaal in waarde gelijk blijft. Er vindt dus geen accumulatie, geen uitbreiding van de productie in waarde plaats. De geproduceerde meerwaarde wordt door de kapitalist niet-productief geconsumeerd, vandaar G’ – W en niet G’ – W’.
Indien wel accumulatie plaatsvindt dan krijgt men in plaats van de vorm P ... P, de vorm P ... P’.
De algemene vorm voor de kringloop van het warenkapitaal is W’ - G’ – W ... P ... W’.

Deze vorm geldt bij een gelijkblijvende productie. Vindt er accumulatie plaats dan wordt de vorm W’ ... W’ verandert in W’... W’’.

Deze drie kringlopen voltrekken zich zowel na elkaar als naast elkaar. De verkoop van geproduceerde grondstoffen, W’ - G’ is voor de koper de inkoop van grondstoffen, G - W.

Hetzelfde kapitaal zal tegelijkertijd, gedeeltelijk in geldvorm aanwezig zijn, bv. voor arbeidsloon en grondstoffen die nog gekocht moeten worden, gedeeltelijk in productieve vorm, d.w.z., daadwerkelijk in productie en gedeeltelijk in warenvorm, waren die gereed zijn en op verkoop liggen te wachten.

De tijd gedurende welke een kapitaal in de productiesfeer verblijft noemen we de productietijd, de tijd gedurende welke het in de twee fasen van de circulatiesfeer verblijft de circulatie- of omloopstijd. De gehele tijd, waarin zich een volledige kringloop beschrijft is dus gelijk aan de som van productie- en omloopstijd. Deze gehele tijd noemt men ook wel gezamenlijke circulatietijd. Opgemerkt dient verder nog te worden dat de productietijd niet het zelfde is als de tijd dat het productieve kapitaal werkelijk functioneert.

“De productietijd van de productiemiddelen omvat in het algemeen dus 1. de tijd waarin ze als productiemiddelen fungeren, dus in het productieproces dienst doen, 2. de pauzes waarin het productieproces, dus ook de functie van de productiemiddelen die daarbij worden ingezet, onderbroken is, 3. de tijd, waarin ze weliswaar als voorwaarden van het proces aanwezig zijn, dus reeds productief kapitaal vormen, maar nog niet in het productieproces zijn opgegaan.”[2]

Het is begrijpelijk, dat de kapitalist er naar zal streven de productietijd zoveel mogelijk te laten samenvallen met arbeidstijd. In de arbeidstijd namelijk wordt de meerwaarde geproduceerd. De overige tijd is voor hem eigenlijk verloren tijd.

Weliswaar kan deze tijd technisch noodzakelijk zijn. Het koren rijpt ook buiten de arbeidstijd, een chemisch proces gaat door, ook als er niemand iets aan doet. In die tijd wordt dus de waarde van de productiemiddelen (arbeidsmiddelen en grondstoffen) overgedragen op het nieuwe product, maar in die tijd wordt er geen nieuwe waarde, en dus geen meerwaarde aan toegevoegd. Vandaar de tendens van het kapitalisme naar continuarbeid. Vandaar de pogingen de voorraden zo klein mogelijk te houden.

Al deze factoren: de circulatietijd, de onderbrekingen van de arbeidstijd, de noodzaak tot het aanhouden van voorraden bepalen uiteindelijk de grootte van het kapitaal, dat benodigd is om een productieproces continu in gang te houden. De meerwaarde en dus de winst wordt echter geproduceerd in de werkelijke arbeidstijd. Dat wil uiteindelijk zeggen dat het winstpercentage groter wordt naarmate minder kapitaal nodig is om het productieproces te continueren. Wij komen hier nader op terug bij het omzetten van het kapitaal.

Deze problemen, zowel als de geen waarde scheppende circulatiekosten zijn door Van Santen in zijn bespreking van het probleem niet of nauwelijks betrokken. Wij menen dat echter deze kant zeker in het moderne kapitalisme een grote rol speelt en op het vraagstuk van de winst en de mogelijkheden tot accumulatie van grote invloed is. Daarenboven zijn vooral de niet-productieve administratiekosten, verkoopkosten, etc. welke alle uit de winst betaald moeten worden een argument voor het ineffectieve werken van deze maatschappijvorm, waaraan men niet voorbij kan gaan, door het eenvoudig dood te zwijgen. De economische basis van elke bureaucratie (en zeker niet alleen staatsbureaucratie) is hierin gelegen.
TH.T. Wiering

_______________
[1] K. Marx, Das Kapital II, Verlag für Literatur und Politik, Wenen-Berlijn, 1933 blz. 23. [De online versie is gebruikt.]
[2] K. Marx, t.a.p., blz. 116. [De online versie is gebruikt.]