Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 2, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
“De door Marx voorspelde technologische ontwikkeling als een overwegend arbeidsbesparende (is) aanvechtbaar gebleken.”[1] Ondanks de vele citaten van verschillende economen die Van Santen hier geeft lijkt het ons moeilijk hem hier te volgen. Dat er tegengestelde tendensen aanwezig zijn is natuurlijk juist. Dat er uitvindingen zijn die kapitaalbesparend werken zal niemand ontkennen. Maar het gaat om de technologische ontwikkeling, niet om de één of andere uitvinding. De arbeiders die ontslagen worden tengevolge van deze ontwikkeling worden dikwijls in andere industrietakken te werk gesteld. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat de oudere en gespecialiseerde arbeiders dikwijls na langere tijd en soms in het geheel niet in het productieproces weer worden opgenomen. De dienstensector breidt zich steeds uit, dat is een feit. Niemand beweert dat al degenen die tengevolge van de technologische ontwikkeling ontslagen worden permanent werkloos zullen blijven. Maar dit wil alleen zeggen dat er nieuwe industrietakken, nieuwe dienstensectoren worden geschapen. Maar in de industrietakken waar de technologische ontwikkeling zich voltrekt – en dat zijn uiteindelijk alle industrietakken – worden arbeiders door machines vervangen. Wij verklaren hier ook niet dat wij tegen deze ontwikkeling zijn. De opvattingen van de Engelse Luddites die de machines stuk sloegen zijn ver van ons. Maar een eenvoudig ontkennen van een tendens die wij elk ogenblik weer waarnemen, gaat toch te ver. Hoe vast Van Santen zich in deze gedachtegang vastgebeten heeft blijkt als hij schrijft:
“Het is overigens niet uitgesloten (vet van T.W.) dat met name door de automatisering de technologische ontwikkelingsgang het karakter van een verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal (sterkere groei van de productiemiddelen dan van de loonsom t.w.) gaat aannemen.”[2]
De machine en nog veel meer de machinerie – en de automatische machinerie is daarvan de meest volmaakte vorm – maakt de arbeider tot een onderdeel van dit systeem.
“De toe-eigening van de levende arbeid door de verzakelijkte arbeid – van de waardescheppende kracht of bezigheid door de als zodanig bestaande waarde – die in het begrip kapitaal opgesloten ligt, is in de op machinerie gebaseerde productie als aard van het productieproces ook volgens zijn stoffelijke elementen en zijn stoffelijke beweging bepaald. Het productieproces heeft opgehouden arbeidsproces in die zin te zijn, dat de arbeid als de hem beheersende eenheid hem overheerst.”[3].
Marx gaat hier in de Grundrisse na wat de uiteindelijke uitwerking van het gebruik van de machine zal zijn. Hij toont aan hoe het kapitalistisch gebruik van de machine de menselijke arbeid van beheerser der werktuigen tot een verlengstuk van de machine gemaakt. De arbeid wordt totaal verzakelijkt. De meest moderne machine – de automatische machinerie – zou, als opeenhoping van verzakelijkte menselijke arbeid, de menselijke arbeid totaal geliquideerd hebben en ondergeschikt gemaakt hebben aan de in deze machinerie opgehoopte verzakelijkte arbeid. Maar het is niet juist Marx te beoordelen vanuit dit uiteindelijke toekomstbeeld. Marx zegt overigens niet dat deze toestand bereikt wordt, maar hij spreekt over verschillende metamorfosen die het arbeidsmiddel doorloopt en de laatste metamorfose is:
“de machine of veeleer een automatisch systeem van machinerie (systeem van machinerie; het automatische is slechts de meest voltooide, de meest geëigende vorm ervan en verandert de machinerie eerst in een systeem), in beweging gesteld door een automaat, een bewegende kracht, die zichzelf beweegt...”[4]
Het gaat zeker te ver voor te stellen alsof Marx hiermede zich een toestand voorstelde als de huidige, of zoals binnenkort bereikt zou kunnen worden. Marx behandelt in de geciteerde passages trouwens evenmin de mogelijkheid van het bereiken van een dergelijk systeem binnen het kapitalisme. Hij schetst veel meer de technische ontwikkeling en de invloed die in de machine opgehoopte menselijke arbeid heeft op de levende menselijke arbeid. Vooral het vervreemdend karakter komt in deze beschrijving naar voren. Daarenboven mag nimmer vergeten worden dat het Marx er in laatste instantie niet om te doen is bepaalde bestaande of komende toestanden te schilderen, maar veel meer om het ontwikkelingsproces aan te geven. Hij wil de lijnen laten zien waarlangs de technologische ontwikkeling zich voltrekt en hij wil de gevolgen van deze ONTWIKKELING blootleggen. Steeds weer wordt er door niet-marxisten en helaas ook door marxisten geprobeerd Marx voor te stellen als iemand die een bepaalde toestand van het kapitalisme beschrijft, die bepaalde toekomstvoorspellingen doet om dan te proberen te bewijzen dat de toekomstvoorspellingen die men Marx aanwrijft niet of nog niet zijn uitgekomen of zelfs al zijn voorbijgestreefd. Maar het gaat er om of het marxisme de ontwikkelingstendensen in de maatschappij kan aangeven. “Marxisten”, die uit deze tendensen willen komen tot concrete beelden van de maatschappij over een aantal jaren zijn koffiedikkijkers en geen marxisten.
Daarom, Van Santen, laat Marx ook na “het einde van het kapitalisme op deze wijze te concretiseren, evenals trouwens zijn moderne volgelingen.”[5] Het marxisme is geen mechanische theorie. De doodgraver van het kapitalisme is het moderne proletariaat schreef Marx reeds in het Communistisch Manifest. De moderne volgelingen van Marx spreken wel degelijk over het einde van het kapitalisme, maar het mechanische einde is hun vreemd. Voor hen bestaat slechts het revolutionaire einde. En als dit revolutionaire einde er niet zou komen, dan konden atoombommen wel eens het einde zijn van proletariaat en bourgeoisie.
Evenmin kan men zeggen dat:
“de vermindering van het aantal industriële arbeiders, van de “doodgravers” van het kapitalisme ... een reeks verlegenheden geschapen heeft ten opzichte van de proletarische revolutie en de proletarische dictatuur”[6]
In de eerste plaats is het nog lang niet zover dat geen “industriële” arbeiders meer bestaan. Ten tweede zal men duidelijk moeten zien dat “industriële” arbeiders niet noodzakelijkerwijs arbeiders in een overall behoeven te zijn.
De tendens tot automatisering wordt door verschillende schrijvers dermate overtrokken, dat de gedachte gewekt wordt alsof de fabrieken praktisch ontvolkt zijn en iedereen nu maar in de dienstensector werkt. Maar de industriële sector, waartoe naast de fabrieken bv. ook het transportwezen, de energiebedrijven behoren, stelt nog zeer grote aantallen arbeiders te werk. Daarenboven is het niet onze taak ons in te stellen op een toestand die misschien over 100 of 200 jaar in een gedeelte van de wereld bereikt zou kunnen worden. Indien het kapitalisme zo lang de tijd zou worden gelaten zouden de elkaar tegenwerkende eigenschappen van deze maatschappij wel eens tot een vernietiging van de mensheid kunnen leiden. Daarenboven bestaat het moderne proletariaat niet alleen uit industriearbeiders. Het proletariaat is de doodgraver van het kapitalisme omdat het de uitgebuite klasse is, die geen belang bij het bestaan van het kapitalisme heeft. En deze gedachte wint steeds meer veld. Het verzet breidt zich tot steeds bredere lagen uit. Of dit verzet de vorm van protest zal houden of tot werkelijke revolutionaire vormen zal komen, zal voor een groot deel afhangen van het bestaan en de leiding van een revolutionaire partij. Nogmaals, volgens marxisten geven de economische omstandigheden de basis, de mogelijkheden, ja de noodzakelijkheid van het verzet. Dat wil niet zeggen dat marxisten menen dat een verslechtering van de economische omstandigheden automatisch tot verzet leidt, zelfs niet dat deze verslechtering een voorwaarde voor het verzet is. Maar dit betekent wel dat het bestaan van bepaalde economische omstandigheden, nl. het bestaan van de kapitalistische maatschappij, het bestaan van de uitbuiting als zodanig de voorwaarde, de bron is van een verzet, dat zich niet alleen richt tegen een BEPAALDE vorm van uitbuiting, tegen een BEPAALDE vorm van onderdrukking maar van een verzet dat zich richt tegen elke vorm van uitbuiting, tegen elke vorm van onderdrukking. In die zin is het bestaan van de kapitalistische maatschappij de voorwaarde voor – maar ook de noodzaak tot – vestiging van de socialistische, de klassenloze maatschappij. De marxistische economie is in de eerste plaats een klasse-wetenschap. Het wil de moeilijkheden binnen het kapitalisme niet oplossen. Het wil zelfs niet de werking van de kapitalistische economie om zich zelf bestuderen. Het wil de werking van de kapitalistische economie leren kennen om haar te bestrijden om deze economie te vernietigen. Het stellen van het begrip marxistische economie betekent tegelijkertijd de opheffing van de marxistische economie stellen. En de opheffing van deze economie zal moeten geschieden door de opheffing van de maatschappij waarop deze economie betrekking heeft. De schepping van de marxistische economie betekent het scheppen van de kracht die haar zal vernietigen: het georganiseerde proletariaat. En de negatie van deze kracht zal zijn de opheffing van dit proletariaat, door haar verheffing tot heersende klasse, tot enige klasse en daarmee tot de opheffing van alle klassentegenstellingen. Dit proces zal vermoedelijk een langere tijd in beslag nemen dan door de meeste socialisten tot nu toe verwacht werd. Dialectisch gezien is dit aspect onherroepelijk verbonden met de marxistische economie. En degenen die dit niet willen zien en op zuiver economisch terrein alleen en uitsluitend willen werken en discussiëren, zijn geen dialectici, geen marxisten en zelfs geen economen, want zij proberen de belangrijkste kracht, het proletariaat uit de economie te elimineren, en deze kracht te vervangen door pseudomarxistische termen, als “factor arbeid” e.d.
“Zelfs wanneer men in links-marxistische stijl de verantwoordelijkheid voor het werkgelegenheidsprobleem onder de kapitalistische verhoudingen zou ontkennen, dan is men nog niet ontheven van een andere verantwoordelijkheid, nl. THEORETISCH TE ONTWIKKELEN waarom onder het kapitalisme de compenserende maatregelen te kort zouden schieten, waarom werkloosheid in de fase van de automatisering onvermijdelijk is.”[7]
Er wordt inderdaad veel gediscussieerd over de vraag of automatisering tot werkloosheid leidt. Hierbij moet men er echter niet van uitgaan dat dit een probleem voor de kapitalisten is en dat zij er wel of niet in slagen dit probleem tot een oplossing te brengen. In de grond van de zaak is de oplossing voor marxisten eenvoudig. Indien elke werkloosheid bestreden wordt met een evenredige arbeidstijdverkorting is het probleem van de werkloosheid opgelost. Dat het niettemin niet opgelost wordt in de kapitalistische maatschappij ligt niet zo zeer aan het feit dat de kapitalisten deze oplossing niet zouden kennen en zelfs niet aan het feit dat deze oplossing ten koste van hun meerwaarde zou gaan, maar veeleer daaraan dat een zekere werkloosheid voorwaarde voor het – kapitalistisch gezien – goed functioneren van deze maatschappij. De korte periode van zeer lage werkloosheid in Nederland werd door hen gekenschetst met de term “overspanning van de arbeidsmarkt” en zij hebben zich gehaast aan deze “overspanning” een einde te maken en weer werkloosheid te scheppen. Dat de “rechterzijde” geen behoefte heeft aan een overmatige technologische werkloosheid is een heel andere zaak. Het toegeven aan de eis tot arbeidstijdverkorting door de werkgevers houdt zeer zeker hiermee verband. Elke nieuwe automatisering schept een zekere werkloosheid. Marx schreef reeds in Het Kapitaal:
“Doch in waarheid is het de kapitalistische accumulatie zelf die voortdurend in directe verhouding tot haar eigen omvang en werkzaamheid, een relatieve overbevolking van arbeiders produceert, d.w.z. een bevolking van grotere afmetingen dan toereikend is voor de gemiddelde behoeften van het kapitaal in zijn streven naar meerwaardevorming en dus een overtollige bevolking.”[8]
“De kenmerkende levensloop van de moderne industrie, de vorm van een door kleine schommelingen onderbroken 10-jarige cyclus van perioden van gemiddelde activiteit, productie onder hoge druk, crisis en stagnatie, berust op de bestendige vorming, grotere en kleinere opneming en op het weer vormen van een industriële reservearmee of overbevolking. Op haar beurt produceren de wisselingen van de industriële cyclus de overbevolking en dragen krachtig bij tot haar reproductie.”[9]
De oorzaak van de werkloosheid in het kapitalisme zit eenvoudig in het feit dat deze werkloosheid een noodzaak is voor het “economisch” werken van het kapitalisme en dat de moderne staat, die zeer optreedt als de beheerder van het geheel van de kapitalistische economie zeer zeker op dit punt al haar kracht zal inspannen om een voldoende werkloosheid te garanderen.
_______________
[1] J. van Santen, De marxistische accumulatietheorie. H.E. Stenfert Kroese, Leiden 1968, blz. 110.
[2] J. van Santen, t.a.p. blz. 112.
[3] K. Marx, Grundrisse der Kritik der politischen ökonomie, Dietz Verlag, Berlijn 1953, blz. 584 en 585.
[4] K. Marx, t.a.p. blz. 584.
[5] J. van Santen, t.a.p. blz. 113.
[6] J. van Santen, t.a.p. blz. 114.
[7] J. van Santen, t.a.p. blz. 115 en 116.
[8] K. Marx, Das Kapital I, Verlag für Literatur und Politik, Wenen, Berlijn, 1932, blz. 663.
[9] K. Marx, Das Kapital, t.a.p. Blz. 666