Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, jan. 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Kameraad Jaap Sleutel slaat in z’n discussieartikel (De Internationale, aug. 1965) aan op mijn uitlating (De Internationale, juli 1965) dat het criterium bij de bepaling van een standpunt slechts kan gelden wat in het belang van de gehele klasse is en verder dat tijdelijke situaties of belangen van groepen of personen daarbij buiten beschouwing dienen te blijven.
Kam. J.S. zegt in dit verband: Juist omdat E.J. het verplichte lidmaatschap op dit ogenblik bepleit kan en mag hij de diverse bijzonderheden van de Nederlandse arbeidersklasse, wat hun georganiseerdheid betreft, niet buiten beschouwing laten.
Deze opmerking had voorkomen kunnen worden indien ik het bestaan van zo’n kleine 400 categorale bonden en bondjes, waar ik op doelde, had genoemd.
Het is niet toevallig dat door mij wel het Centrum en het OVB zijn genoemd, waar toch uit blijkt dat ik de belangrijkste tendensen buiten de massavakbeweging, namelijk de stalinistische en de syndicalistische niet buiten beschouwing heb gelaten. Kam. J.S. is het niet met mij eens als ik beweer dat de leiders van die organisaties “vele goede revolutionaire arbeiders aan de strijd tegen de bureaucratie onttrekken door hen in kleine bondjes vast te houden.” J.S. zegt: “Dat is een vreemde redenering. Het OVB bij voorbeeld is ontstaan door de strijd tegen de bureaucraten (van de EVC) en wordt door de erin georganiseerde arbeiders gezien als een alternatief voor de corrupte bonden. Men kan de OVB-leiding toch niet verwijten dat ze revolutionaire arbeiders “vasthoudt”: het zijn de leidingen van de EVC en het NVV geweest die de arbeiders hebben uit- of afgestoten.”
Het OVB is inderdaad ontstaan in de strijd tegen de stalinistische bureaucratie in de EVC. Het is echter in strijd met de opvattingen van het marxistisch-leninisme te beweren dat een kleine vakbond een alternatief kan zijn voor de bureaucratische massavakbeweging. In de resolutie over vakbondsvragen die aangenomen werd op het tweede congres van de Communistische Internationale (1920) staat o.m.: “De belangrijkste taak voor de communistische partij bestaat daarin, te voorkomen dat uitgesloten elementen uit elkaar gaan. Zij moeten zich in vakbonden van uitgeslotenen organiseren en het parool van hun wederopname in de vakorganisaties tot het middelpunt van hun politiek werk maken. De strijd tegen de uitsluiting betekent in de praktijk strijd voor de eenheid van de vakbeweging.”
Voor zover wij ons kunnen herinneren hebben het OVB noch het Centrum ooit hun opname in de massavakbeweging geëist. Beide beschouwen zich als alternatief voor de massavakbeweging.
Kam. J.S. zegt verder dat bij verplicht lidmaatschap 65 % van de arbeiders tegen hun wil verplicht zouden zijn van een der drie vakcentrales lid te worden. Hij besluit zijn stuk ook met: “Zoals een arbeider het recht heeft een bepaalde organisatie te kiezen, zo heeft hij ook het recht om een organisatie te weigeren. Dit recht is net zo elementair als het eerste.”
De vraag dient zich aan of een arbeider in de kapitalistische maatschappij dit recht wel heeft. Is het niet zo dat door de patroons alles gedaan wordt om de arbeiders af te houden van organisatie? Op velerlei wijzen oefenen de patroons druk uit en voeren zij directe en indirecte acties tegen vakbondsorganisaties. Als 65 % van de arbeiders niet in de vakcentralen in Nederland is georganiseerd dan geeft dit cijfer de kracht van de druk van de patroon weer; tevens wordt dit cijfer het niveau van het klassebewustzijn van de Nederlandse arbeiders.
Vakbonden zijn klasseorganisaties en hebben een beperkte taak, te weten het voeren van strijd voor de verbetering van de omstandigheden waarin de arbeiders leven en werken. Deze strijd kan, wil hij vruchten voor de gehele klasse of grote delen daarvan afwerpen, alleen met massale krachten gevoerd worden. Naarmate de vakbeweging minder bureaucratisch en meer strijdbaar is, zal het resultaat gemakkelijker en in groter omvang behaald worden.
Het verplichte lidmaatschap, zo hebben wij met authentieke stukken aangetoond, wordt door de Nederlandse vakbondsbureaucratie niet gewenst.
De bureaucratie beroept zich daarbij op het universele recht van vrijheid van keus zoals de pastoor en de dominee ook de mensen een vrije wil tot handelen aanpraten.
Maar wij marxisten weten dat het in beide gevallen de maatschappelijke krachten, de productieverhoudingen en hun culturele en ideologische uitvloeisels zijn die het recht en de onvrijheid van de arbeidersklasse bepalen.
Het verplichte lidmaatschap van de vakbeweging voor de arbeiders stelt in wezen het probleem van de heerschappij, omdat dé beide klassen voor het eerst georganiseerd tegenover elkaar komen te staan. Een confrontatie die de vakbondsbureaucratie als agentschap van de bourgeoisie beslist niet wil en aandurft. Juist daarom zijn wij ervoor!
E.J.
(In een volgend artikel zullen wij ingaan op de bijdragen van twee Belgische kameraden over dit onderwerp.)