Karl Kautsky
Terrorisme en communisme
Hoofdstuk 3


De Grote Revolutie

Lodewijk XIV, dezelfde die uit vrees voor de Parijzenaars Versailles tot residentie koos, slaagde er in de laatste pogingen van de adel om zich zelfstandig te maken, te verijdelen en hij werd sterk genoeg zijn koninkrijk in de strijd tegen al zijn buren tot de grootste en sterkste staat van Europa te maken. Doch dit bereikte hij slechts door een reeks oorlogen, die Frankrijk geheel uitputten en aan de rand van de afgrond brachten. Zijn laatste oorlog, de Spaanse Successieoorlog, die van 1701 tot 1714 duurde en zonder succes voor Frankrijk eindigde, zou reeds een revolutie hebben doen uitbreken, indien er een sterke revolutionaire klasse geweest was. De verbittering tegen de vorst was ontzettend groot. Dat kwam aan het licht bij zijn dood in 1715.

“Zijn begrafenis werd zo eenvoudig mogelijk ingericht, om kosten en tijd te sparen; het volk van Parijs, dat zich van een ondraaglijk juk bevrijd achtte, vervolgde de lijkkist van de “grote koning” op haar tocht door de straten, niet alleen met scheldwoorden en vloeken, maar wierp er naar met vuil en stenen. Alom in de provincie verhief zich een met vervloekingen tegen de afgestorvene vermengde vreugdekreet; overal werden dankstonden gehouden; de vreugde van deze despoot verlost te zijn, werd in het openbaar en zonder schroom getoond. Vrede, vrije beweging, vermindering der belastingen verwachtte men van de regent.” (M. Philippson, De eeuw van Lodewijk XIV, bl. 518.)

Het volk van Frankrijk moest nog bittere ervaringen met de opvolgers van de “Zonnekoning” opdoen, voor het er toe overging in de grote revolutie zijn lot in eigen hand te nemen.

Nauwelijks begon het land zich enigszins te herstellen, of het werd in nieuwe oorlogen gestort. Van 1733-35 moest het oorlog voeren met Oostenrijk om Polen en Lotharingen; van 1740-48 nam het aan de Oostenrijkse Successieoorlog deel aan de zijde van Pruisen tegen Maria Theresia en Engeland; van 1756-63, in de zevenjarige oorlog, streed het aan de zijde van Maria Theresia tegen Pruisen en Engeland; van 1778-83 voerde het oorlog tegen Engeland ter ondersteuning van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog.

Deze oorlogen richtten niet alleen het land te gronde, ze werden voor het merendeel slecht gevoerd en bezorgden het niet eens krijgsroem. (Roszbach!)

Het absolutisme had met behulp van de opkomende bourgeoisie de feodale adel machteloos gemaakt, niet om hem te vernietigen, maar om onbeperkt over hem te heersen. Voor de vorst, die zich als het hoofd van de adel beschouwde, was deze onontbeerlijk; hij koos bij voorkeur uit de kringen van de hem verknochte hofadel de leiders van de staatspolitiek en de aanvoerders der legers, terwijl hij tegelijk dezelfde adel van zijn zelfstandigheid beroofde, hem verlaagde tot een leven van genot, hem daardoor moreel en geestelijk te gronde richtte en hem naar zijn economische ondergang voerde.

Hoe duidelijker het morele, geestelijke en economische bankroet van de adel werd, des te meer eiste hij van zijn boeren, des te meer onderdrukte en plunderde hij hen, des te meer ging de landbouw achteruit, de economische grondslag van de staat. Tegelijk werd van de ongelukkige boeren steeds meer gevergd, dat zij hoofdzakelijk de belastingen betaalden, want de edelen, niet tevreden, dat zij de staat door hun diplomatie en hun oorlogen ruïneerden, trachtten hem ook zoveel mogelijk te plunderen ten einde zich schadeloos te stellen voor de achteruitgang van hun bezittingen. Daarin werden zij ondersteund door de vorst en de kerk, die de grootste grondbezitters waren.

Tegenover deze wanhopige toestanden stond Parijs met een sterke, zich snel naar boven werkende bourgeoisie, zijn talrijke intellectuelen, die scherper dan in welke grote stad ook van Europa, de gebreken in staat en maatschappij zagen, ze onbarmhartiger kritiseerden en geselden. En onder hen een klasse van kleine burgers, die de krachtigste en meest zelfbewuste van Europa was, en een proletariaat dat nergens zo talrijk, opeengehoopt en wanhopig was.

Een ontzettend conflict was onvermijdelijk, zodra deze tegenstellingen op elkaar botsten. Het brak uit, toen ten slotte het koningsschap niet langer kon standhouden, zijn schulden zo aangegroeid waren dat zijn financiële ineenstorting dreigde, geen bankier het langer krediet wilde schenken

De Staten-Generaal, die sedert 1614 niet bijeengekomen was, een vertegenwoordiging van de drie standen, die van de adel, van de geestelijkheid en van de burgerij, moesten bijspringen, nieuwe belastingen en leningen goedkeuren en daardoor het krediet van het bankroete absolutisme weer op de been helpen, zijn bestaan verlengen. De verkiezingen voor de afzonderlijke standen werden in 1789 uitgeschreven en de gekozenen opgeroepen naar Versailles, de zetel van de koning.

Doch behalve de hovelingen waren alle klassen te verbitterd jegens het heersende systeem. Toen de Staten samengekomen waren op de 5e mei 1789, maakten zij dadelijk aanstalten, niet om nieuwe belastingen en leningen toe te staan, doch om het systeem te hervormen. Maar daaronder verstonden adel en geestelijkheid heel iets anders dan de bourgeoisie. En deze zegevierde, toen de standen tegen elkaar botsten: de Staten-Generaal werden een constituerende vergadering, die Frankrijk een nieuwe grondwet gaf.

De macht van de Nationale Vergadering was vooreerst slechts een morele, zij berustte op de overtuiging dat de overgrote meerderheid van het volk achter haar stond. Doch dat beschermde haar nog niet tegen een gewelddadige staatsgreep; want nog beschikte de monarchie over het geweld, over het leger en zij was bereid er gebruik van te maken.

Maar zij moest zich de Fronde herinneren, het geweld waarover Parijs beschikte. Slechts als men het met Parijs klaar speelde, mocht men hopen de Nationale Vergadering uit elkaar te kunnen jagen of te buigen. Daarom werden talrijke troepen te Parijs samengetrokken en toen men meende daardoor veilig te zijn, volgde de staatsgreep: het ontslag van minister Necker, die de Nationale Vergadering de koning opgedrongen had (12 juli 1789).

Als Parijs dat kalm opnam, of als het in de strijd met de troepen verslagen werd, dan was voorlopig het lot van de revolutie beslist. Maar Parijs stond op, de troepen van de koning schrokken terug, de proletarische en kleinburgerlijke massa’s drongen het Paleis der Invaliden binnen, namen er 30.000 geweren en bestormden de burcht die voor de revolutionaire voorsteden lag, de Bastille (14 juli 1789).

Nu gaven de koning en zijn hovelingen hun tegenstand op. Nu kwamen ook over het gehele land de boeren in opstand. Reeds eerder waren er hier en daar boerenonlusten voorgekomen, die gemakkelijk neergeslagen waren; doch aan de storm, welke thans opstak, kon geen enkele macht weerstand bieden. Parijs heeft toen de revolutie gered en tot een algemene gemaakt.

Maar langzamerhand scheen de storm weer te bedaren. De koning en zijn feodale aanhang vatten weer moed; hij begon een afwijzende houding aan te nemen tegen besluiten van de Nationale Vergadering en opnieuw troepen samen te trekken. Toen kwamen de Parijzenaars tot de overtuiging, dat zij niet gerust konden zijn, zolang de hoofden van de staat, de koning en de Nationale Vergadering, te Versailles verblijf hielden. Zij wilden hen onder hun rechtstreeks toezicht en hun invloed brengen. Op de vijfde oktober 1789 trok een grote menigte uit de hoofdstad naar Versailles en haalde de koning naar Parijs.

Nu hoopte het volk rust te hebben, zich ongestoord aan de herziening van de grondwet en aan praktische arbeid te kunnen wijden, waarvan het onder de nieuwe verhoudingen verwachtte dat zij het welvaart verzekeren zouden. De 14e juli 1790 zwoer Lodewijk XVI trouw aan de nieuwe grondwet. Zeer tegen zijn zin echter; hij gevoelde zich een gevangene in de Tuilerieën; tegen alle daden van zijn regering kwam zijn ziel in opstand.

Nog geen jaar was er voorbijgegaan sedert zijn eed op de grondwet, of hij vluchtte heimelijk (21 juni 1791) en hij was onvoorzichtig genoeg, voor hij zich in veiligheid bevond, de volksmassa over zijn gevoelens in te lichten. Hij liet een geschrift achter, waarin hij verklaarde dat al zijn besluiten sedert oktober 1789, afgeperst en ongeldig waren. Dat was zeer voorbarig van hem, want hij werd op de vlucht herkend, gevangen genomen en naar Parijs teruggevoerd.

Reeds toen eiste een groot deel van de verbitterde Parijzenaars de afzetting van de koning, doch de monarchistische traditie zat nog te diep in het volk om deze daad te doen verrichten. Zij ware een geluk voor Lodewijk geweest; toen werd hij nog slechts met afzetting bedreigd.

Het begon er slechter met hem uit te zien, toen Frankrijk onder zijn koningschap in oorlog geraakte met de verbonden vorsten van Europa (april 1792). Dat was geen oorlog als de tot die tijd gevoerde, een om meer of minder land; het was een oorlog van de feodale adel en het absolutisme in Europa tegen een volk, dat zich bevrijd had en dat weer onderworpen moest worden, een ware burgeroorlog, met alle gruwelen die een burgeroorlog kentekenen. De vijand van het land bedreigde het volk met volledige vernietiging en de bondgenoot van die vijand was de eigen koning.

In deze situatie verloor de monarchistische gedachte snel haar kracht; toch kon de Nationale Vergadering nog niet besluiten haar prijs te geven. Weer waren het de Parijzenaars, die doorzetten dat Lodewijk gevangen genomen en een nieuwe nationale vergadering bijeengeroepen werd, de Conventie genaamd, die Frankrijk een nieuwe republikeinse grondwet geven moest (10 augustus 1792). In haar eerste zitting besloot de Conventie met algemene stemmen tot afschaffing van het koningschap (21 september 1792).

Doch de Parijzenaars achtten de republiek niet veilig, zolang Lodewijk XVI nog leefde. Zij verlangden dat hem een proces wegens landverraad aangedaan werd. Daarvoor schrikte de meerderheid der Conventie terug. Maar de woede van de Parijzenaars werd onweerstaanbaar, toen zij vernamen dat een geheime kast in de Tuilerieën ontdekt was, waarin Lodewijk een aantal documenten verborgen had. Deze documenten bewezen dat de koning een aantal volksvertegenwoordigers, waaronder Mirabeau, omgekocht had; dat hij met de vijand in verstandhouding stond; dat een deel van zijn Garde, hetwelk in de gelederen van de Oostenrijkers tegen Frankrijk vocht, ook gedurende de oorlog nog soldij van hem ontvangen had.

Ondanks dit alles poogde een deel van de Conventie de koning te redden. Het wilde een beroep doen op het Franse volk; door een referendum zou Lodewijks lot beslist worden.

Deze poging om de provincie tegen Parijs uit te spelen, wekte de meest energieke tegenstand van de Parijzenaars op en de vrees voor hen, behaalde ten slotte de overwinning in de Conventie: het beroep op het volk werd met 423 tegen 276 stemmen afgestemd. Daarmee was Lodewijks lot beslist: de 21e januari 1793 besteeg hij het schavot.

De partij, die het meest voor de koning opkwam, was die van de girondijnen, aldus genoemd omdat de afgevaardigden, welke de eerste kern van de partij vormden, in het departement van de Gironde (in Zuid-Frankrijk) gekozen waren. Zij werden de meest verwoede haters van Parijs, aan welks machtspositie zij een einde wilden maken; Frankrijk moest een federatieve staat worden.

“Vier dagen na de opening der Conventie herhaalt de girondijn Lasource onder de bijval van zijn partijgenoten de woorden: Ik wil niet dat Parijs onder leiding van intriganten voor Frankrijk wordt, wat Rome eens voor het Romeinse rijk geweest is. De invloed van Parijs moet tot het 83e deel teruggebracht worden, tot het aandeel dat elk ander departement ook heeft.” (Cunow, De partijen van de grote Franse Revolutie. bl. 349.)

De tegenstelling tussen de girondijnen en Parijs nam op het laatst de wildste vormen aan. In de opstanden van 31 mei tot 2 juni 1793 zetten de Parijzenaars bij de Conventie de uitwerping en arrestatie van 34 girondijnen door. Het antwoord was het vermoorden van Marat door de girondijnse Charlotte Corday uit Normandië (13 juli) en spoedig daarna de poging van de girondijnen om Normandië, Bretagne en Zuid-Frankrijk tot opstand tegen de Conventie op te roepen – midden in de oorlog. Daarop bleven de Parijzenaars nu weer het antwoord niet schuldig en zetten de terechtstelling van de in Parijs aanwezige girondijnen door (31 oktober).