Rik Hemmerijckx

De KPB, haar syndicale strategie
en haar verhouding tot het renardistisch syndicalisme
(1940-1944)


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1987, nr. 1, maart, jg. 21
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Kommer en kwel van de KPB
Julien Lahaut
Het Marshallplan en de toekomst van België

Tot 1932 was de Kommunistische Partij in België een onbeduidende partij. Zij groepeerde zo’n 1.175 leden en de landelijke kiespercentages stegen nooit uit boven de 1,9 %. Deze zwakke positie was voornamelijk te wijten aan het feit dat zij maar moeilijk aansluiting kon vinden bij de arbeidersmilieus die in de directe arbeidersstrijd stonden. Aan de basis bleef de KP nochtans een actieve rol spelen. Bij momenten van sociale strijd wisten haar militanten een enorme activiteit aan de dag te leggen waardoor zij het respect en het vertrouwen van de arbeiders wonnen. Het was ook bij deze momenten dat zij er in slaagde haar isolement enigszins te doorbreken en leden wist te rekruteren onder de meest geradicaliseerde arbeiders. Deze ledenwerving was evenwel heel beperkt en was meestal maar een tijdelijk fenomeen. Niet zelden haakten de pas bereikte arbeiders na een korte tijd af. Vanaf 1935 slaagde de partij er evenwel in zich definitief door te zetten. Hierin speelden haar consequent antifascistische houding (o.a. haar engagement ten aanzien van het republikeinse Spanje) en de ontgoocheling van heel wat socialistische militanten over de politiek van de Belgische Werklieden Partij (BWP) (erkenning van de Burgosregering, failliet van het Plan van de Arbeid) een belangrijke rol. Eind 1939 telde de partij zo’n 10.000 leden, voornamelijk in de industriële centra van Luik, Charleroi en de Borinage.[1]

In de syndicale strategie van de KP tijdens het interbellum kan men twee perioden onderkennen. Tot 1935 volgde men een dubbele strategie. In de streken waar de KP kon steunen op een sterke inplanting was deze gericht op de uitbouw van eigen communistische vakorganisaties. Zo werden de mijnwerkers van Charleroi en Luik gegroepeerd in de Fédération des Chevaliers du Travail, in 1928 omgevormd tot de Centrale Révolutionnaire des Mineurs (CRM). Daar waar de KP slechts op een zwakke inplanting kon bogen, gaf zij haar leden de raad zich bij de socialistische vakorganisaties aan te sluiten. Binnen deze organisaties moesten zij zich dan groeperen rond een Revolutionaire Syndicale Oppositie. In het kader van de volksfront- en de eenheidspolitiek, die de KP vanaf 1935 voorstond, werd er overgegaan tot de ontbinding van de autonome communistische vakorganisaties. Dit leidde tot de opheffing van de CRM in 1937. Alle militanten moesten zich individueel bij het socialistische Belgische Vakverbond (BVV) aansluiten.[2]

De verhouding van de KP tot de socialistische vakbeweging is evenwel heel problematisch gebleven. Binnen de leiding van het BVV heerste een latent anticommunistisch klimaat. Dit werd nog verscherpt door de systematische communistische aanvallen op de gematigde opstelling van de vakbonden en hun streven naar sociaal overleg. Het is duidelijk dat deze gespannen verhouding de uitbouw van de KP in aanzienlijke mate heeft belemmerd. Belangrijk in dit verband was de motie Mertens uit 1924, die het lidmaatschap van de KP en een leidinggevende functie in de socialistische vakbeweging onmogelijk maakte.

De bezetting bood de KP evenwel nieuwe perspectieven. Ondanks de arrestaties van mei ’40 kon de partij zich in korte tijd opnieuw organiseren en manifesteren. Gebruik makend van de ambigue situatie geschapen door het Duits-Sovjet niet-aanvalspact ontplooide de KP naast haar illegale werking ook nog een zekere legale actie. Deze actie was in de eerste plaats gericht op de verdediging van de belangen van de arbeidende bevolking. Zo verleende de KP haar steun aan de sporadische protestacties en stakingen tegen de ontoereikende voedselvoorziening. Het voeren van deze acties – op een moment waarop de socialistische beweging nog grotendeels ontredderd was – stelde de KP in de gelegenheid opnieuw enige invloed in de bedrijven te verwerven. De KP poogde dus om het vacuüm dat door de ontbinding van het socialistische apparaat was ontstaan, opnieuw op te vullen.[3] In de nieuwe syndicale delegaties, die tijdens de stakingen in sommige bedrijven werden samengesteld, konden KP-militanten soms belangrijke posities innemen. Onder hun impuls kregen deze comités een meer permanent karakter en groeiden later uit tot de Syndicale Strijdcomités (SSK). Deze SSK werden het verlengstuk van het Onafhankelijkheidsfront in de bedrijven en stonden in voor de organisatie van de strijd aldaar.

Daar waar de KP enige invloed verwierf gaf dit onmiddellijk aanleiding tot rivaliteiten met de illegale socialistische vakbeweging die haar machtsposities bedreigd zag. Dit kwam het duidelijkst tot uiting tijdens de staking der 100.000 in het Luikse. Deze staking die precies een jaar na de Duitse inval was losgebroken, nl. 10 mei 1941, was één van de weinige momenten onder de bezetting waarop de arbeiders massaal in beweging werden gebracht. De beweging was begonnen in de metaalindustrie van het Luikse als protest tegen de lage lonen en de voedselschaarste, maar sloeg door de algemene ontevredenheid onder de arbeiders al vlug over naar de industriële centra van Henegouwen en de Kempen. Het was ook de enige staking die de Duitse bezetter verplichtte tot toegevingen. Onder druk van het massale arbeidersverzet werd de loonstop doorbroken en werd een loonsverhoging van 8 % toegestaan. In de socialistische milieus was men volledig verrast door de omvang van de beweging. Eerst sympathiseerde men met de stakers, maar achteraf wees men het gebruik van het stakingswapen als onvoorzichtig af. De actie van de communisten die een belangrijke rol hadden gespeeld in de mobilisatie, de leiding en de uitdeining van de beweging, werd als “demagogisch” afgedaan. De communistische sluikpers van zijn kant verweet aan de socialistische vakbondsleiders hun afwachtende houding.

De Duitse inval in de Sovjet-Unie maakte evenwel een koerswijziging van de KP noodzakelijk. Tot juni ’41 had de partij een anti-imperialistische oorlogskoers gevolgd, waardoor zij officieel evenveel tegen het Brits als tegen het Duits imperialisme opkwam. Maar deze theoretische opstelling was in de loop van de bezetting steeds meer in tegenstrijd gekomen met de praktische werking van de partij, die meer en meer tegen de bezetter gericht was. Het uitbreken van de vijandelijkheden aan het Oostfront maakte de strategische ommezwaai mogelijk. Deze was vooral gericht op het opzetten van samenwerkingsverbanden met al diegenen die in het verzet stonden. Dit opzet kreeg vanaf eind 1941 gestalte met de oprichting van het Onafhankelijkheidsfront (OF), een breed front waarin naast communisten ook liberalen en enkele katholieken en socialisten ten persoonlijke titel zetelden. Van bij het begin was het de bedoeling van de KP dat ook de socialistische beweging zich bij het OF zou aansluiten. In deze optiek propageerde zij de oprichting van een “Eenheidsfront van de arbeiders”, dat ‘moest fungeren als ruggengraat van het OF. Noch de socialistische partij, noch de socialistische vakbeweging is op dit aanbod ingegaan: de nog in opbouw zijnde socialistische beweging vreesde volledig overvleugeld te worden door de goed georganiseerde en actieve communistische partij; een vrees die misschien niet geheel ten onrechte was, want de KP beoogde met dit Eenheidsfront nl. ook de rekrutering van nieuwe leden onder de geradicaliseerde socialistische militanten.[4] Daarenboven volgde de socialistische beweging een heel andere koers, die helemaal niet gericht was op de directe strijd tegen de bezetter. De socialistische beweging had zijn hoop gericht op de geallieerden om de bezetter te verdrijven. In afwachting werkte zij in stilte mee aan plannen, die het behoud van de vooroorlogse politieke machtsverhoudingen en maatschappelijke structuren beoogden. In deze optiek werd een engagement binnen het OF inopportuun geacht.

In de Luikse metaalnijverheid is de KP er echter wel in geslaagd een samenwerkingsverband tussen socialisten en communisten tot stand te brengen. In mei 1941 was Luik nochtans het toneel geweest van hoogoplopende twisten tussen beide politieke families. Binnen de leiding van de Luikse socialistische metaalvakbond heerste een ronduit anticommunistische stemming. In de lente van 1942 waren de omstandigheden evenwel totaal gewijzigd. De oude vakbondsleiding was er immers totaal geliquideerd geworden na enkele Duitse razzia’s en het gedwongen vertrek van J. Bondas, de leider van de clandestiene BVV, naar Londen. De leiding van de socialistische metaalvakbond van Luik werd overgenomen door een jonge ploeg onder leiding van André Renard, een jong vakbondsmilitant die actief was geweest in de schoot van de Jeunes Gardes Socialistes (JGS) van Seraing en die de eenheidsbeweging met de communistische jeugd had meegemaakt in de jaren ’30. Onder zijn impuls werd de Federatie der Metaalbewerkers van Luik aan de basis gereorganiseerd en kon zij zich inzetten bij de strijd tegen de deportaties.[5] Het was precies in de strijd tegen de deportaties dat er een toenadering tot stand kwam tussen de Federatie der Metaalbewerkers van Luik en de SSK uit de Luikse metaalindustrie. Er werden besprekingen aangeknoopt die in juni 1943 leidden tot een akkoord dat de weg moest vrijmaken voor een fusie. Hierbij werd overeengekomen dat de SSK uit het Luikse metaalbekken zouden ontbonden worden om hun integratie in de Federatie mogelijk te maken. Dit hield o.a. in dat de SSK der metaalbewerkers zich zouden terugtrekken uit de Intersyndicale van de Luikse SSK en dat zij een vertegenwoordiging kregen in de bestuursorganen van de Federatie. Aan de basis van de fusie lag een actieprogramma waarin de directe eisenstrijd, de strijd tegen de deportaties en tegen de bezetter voorop stonden.[6] In de communistische pers werd dit akkoord als een belangrijke overwinning gezien. Het Luikse experiment moest dienen als een na te volgen voorbeeld voor de andere regio’s.

André Renard wilde de fusie tussen de Federatie der Metaalbewerkers van Luik en de SSK echter een stabielere basis geven, een basis die meer perspectieven bood voor acties op langere termijn. Het was in deze optiek dat hij een programma van economische structuurhervormingen uitwerkte waarin de nationalisatie van de krediet- en energiesector, het medebeheer en de arbeiderscontrole voorop stonden.

Om dit programma uit te voeren moest de vakbeweging een zo groot mogelijke eenheid nastreven. Dit hield tevens in dat zij zich onafhankelijk moest opstellen ten overstaan van de politieke partijen. Het was op basis van deze doctrine dat Renard de eenheid tussen de socialistische en communistische vakbondsmilitanten binnen de Federatie wist te consolideren. De SSK werden als het ware volledig opgeslorpt door de Federatie. Bij de samenstelling van delegaties, bestuurscomités enz. werd nog nauwelijks rekening gehouden met politieke overtuiging. Hiermee werd de basis gelegd van een onafhankelijke eenheidsbeweging, die later de naam van Mouvement Syndical Unifié (MSU) zou aannemen.

Het is op de achtergrond van deze ontwikkeling dat de KP-kritieken op de eenheidsbeweging van Renard moeten gezien worden. Toen de KP in juni 1943 zijn instemming had betuigd met de fusie tussen de Federatie der Metaalbewerkers van Luik en de SSK uit de Luikse metaalindustrie, dan had zij dit gedaan in de hoop langs de SSK een grotere invloed te kunnen uitoefenen op de werking van de Federatie. Centraal in dit opzet stond de aansluiting bij de Intersyndicale der Luikse SSK, een koepelstructuur die deel uitmaakte van het OF. Vanaf oktober 1943 werd er vanuit de Intersyndicale op aangedrongen dat de Federatie zich bij haar organisatie zou aansluiten. In die zin had zij op 11 november 1943 een oproep gericht aan de Federatie om één persoon af te vaardigen in het leidinggevend comité van de Intersyndicale. De Intersyndicale verantwoordde zijn oproep door er op te wijzen dat de strijdbaarheid van de Luikse arbeiders tanend was en dat alleen een coördinatie van de syndicale krachten hieraan kon verhelpen.[7] De Federatie is echter nooit op het aanbod van de Intersyndicale ingegaan. De minderheidspositie die zij binnen de Intersyndicale zou moeten innemen trok haar waarschijnlijk niet aan. Het feit dat de Intersyndicale een OF-organisatie was vormde een bijkomende belemmering. Binnen de Federatie, waar men zeer sterk gehecht was aan de syndicale autonomie, was men nl. van mening dat het OF een zuiver patriottische organisatie was, zonder uitgesproken sociaaleconomisch programma.[8] In die zin was een aansluiting bij de Intersyndicale voorbarig. Van de zijde van de Intersyndicale wees men er dan weer op dat de Federatie der Luikse metaalarbeiders zich niet wou distantiëren van de Federatie der Socialistische Vakbonden van Luik.

Wat er ook van zij, het is duidelijk dat de weigering van de Federatie om zich aan te sluiten bij de Intersyndicale de aanleiding is geweest voor de hele controverse. Hiermee kon de Federatie immers verantwoordelijk gesteld worden voor de zgn. verzwakking van de strijdbaarheid der Luikse metaalarbeiders. Als voorbeeld van zijn nefaste politiek werd het nieuwe sluikblad van de Federatie aangehaald: “Travail”. Volgens de Intersyndicale bekommerde dit sluikblad zich niet alleen te weinig om de arbeidersstrijd, het had bovendien ook nog kritiek op het burgerlijk patriottisme.[9] In het eerste nummer van “Travail” was er nl. een beschouwing verschenen over de betekenis van 11 november, waarin het burgerlijk patriottisme werd afgewezen. Verder was er in datzelfde nummer ook een oproep verschenen tot de vorming van een Arbeidsfront.[10] De KP bracht deze feiten in verband met de oproep van de trotskistische Parti Communiste Révolutionnaire (PCR) tot de vorming van een “arbeidsfront”. Dit moest dan een tegengewicht vormen voor het burgerlijke en patriottische Onafhankelijkheidsfront.[11] Het verwijt dat de Federatie onder invloed stond van de PCR was dan ook vlug gemaakt. Deze kritiek werd nog aangedikt door de vaststelling dat de eerste nummers van “Travail” gedrukt werden op de persen van “La Voie de Lénine”, het sluikblad van de PCR.

De impact van de PCR op de Federatie der Metaalbewerkers van Luik was evenwel zeer miniem. De PCR beschikte maar over een handjevol militanten en de samenwerking tussen de PCR en de Federatie is maar van korte duur geweest.[12] Na twee nummers werd “Travail” bij een andere drukker gedrukt. De rel rond de contacten tussen de PCR en “Travail” was dus sterk overroepen.

Daarnaast ergerde de KP zich ook aan de syndicale doctrine die aan de basis lag van de eenheidsbeweging van Renard. Zij wees deze af omdat dergelijke problemen van strategische aard de arbeiders zouden afleiden van de directe strijd tegen de bezetter. De druppel die de emmer deed overlopen was dat deze voorgestelde economische structuurhervormingen geïnspireerd waren door het “demanisme”.[13] Deze opmerking was ongetwijfeld terecht. De KP nam echter het woord “demanisme” enkel in de mond om alles af te wijzen wat maar enigszins verwees naar de gecompromitteerde figuur van Hendrik De Man. Bovendien was de syndicale doctrine van Renard niet alleen geïnspireerd door de planistische ideeën van De Man, maar ook door deze van Louis de Brouckère over de arbeiderscontrole. Door zo de nadruk te leggen op de figuur van De Man wilde de KP in feite haar gebrekkige argumentatie verhullen. Zij kon alleen aanvoeren dat de eenheid niet mocht gebaseerd zijn op een princiepsverklaring, maar moest tot stand gebracht worden in de actie.

De communistische kritieken misten dus al te vaak grond en waren in de eerste plaats bedoeld om de leiding van de Federatie in diskrediet te brengen. De oproepen van de KP om de zgn. ondervertegenwoordiging van de SSK ongedaan te maken en de uitgave van “Travail” te stoppen bleven zonder gevolg. De leiding van de Federatie kon zich blijkbaar probleemloos handhaven.

De KP ging daarom over tot een meer offensieve strategie, gericht op de uitbouw van drukkingsgroepen. Deze moesten vanuit de bedrijven de werking van de Federatie in andere banen leiden. In die zin riep zij in juli 1944 haar leden op de arbeiders uit de Luikse metaalindustrie te organiseren in “Comités d’Action Syndicale” (CAS). Deze CAS moesten er bij de leiding van de Federatie op aandringen nieuwe acties te ontketenen. Indien de leiding van de Federatie daar niet op inging, dan mochten de CAS er niet voor terugschrikken de “attentisten” en “demanisten” uit de leiding te laten verwijderen en hen te vervangen door strijdbare elementen. Tijdens de algemene vergaderingen moesten de partijleden de “demanistische” statuten van de Federatie laten afkeuren door de arbeiders. De syndicale eenheid moest gebaseerd zijn op het unificatiecharter van juni 1943 en niet op een princiepsverklaring. Ten slotte moesten de CAS ook de verspreiding van de sluikbladen van de Federatie verhinderen en een eigen sluikblad uitgeven dat voortaan de syndicale actie moest bepalen.[14]

Het is niet duidelijk of de KP er werkelijk in geslaagd is deze CAS op te richten. Wel werden er in de Luikse metaalindustrie enkele sluikbladen verspreid, zoals “Le Lingot” en “Le Marteau Pilon”, die zich voorstelden als “Organe des Comités clandestins d’Action Syndicale”. Hun oplage (350 ex.) was echter zeer beperkt en hoogstwaarschijnlijk is het bij de publicatie van één nummer gebleven. De impact van deze sluikbladen moet dus sterk gerelativeerd worden.

Als gevolg van de KP-richtlijnen werden in sommige bedrijven de délégués van de Federatie wel in moeilijkheden gebracht. In het sluikorgaan van de Intersyndicale werd gemeld dat een algemene vergadering in een belangrijke fabriek van Seraing de princiepsverklaring van de Federatie had afgekeurd en in de Cockerillfabrieken werden enkele délégués verantwoordelijk gesteld voor de opeising van arbeiders voor opruimingswerken aan het station van Kinkempois.[15]

De crisis binnen de Federatie der Metaalbewerkers van Luik was evenwel slechts van korte duur. De leiding van de Federatie werd in haar machtspositie niet bedreigd. De KP diende vast te stellen dat ondanks haar campagne heel wat van haar militanten gewonnen bleven voor Renards syndicale opvattingen. In feite was de communistische invloed op de Luikse metaalindustrie grotendeels verloren gegaan. De KP-bedrijfssecties in de Luikse metaalindustrie werden gekenmerkt door een toenemende malaise. Dit was volgens haar te wijten aan het miskennen van het syndicaal probleem door de partijleden zelf en aan de gebrekkige coördinatie tussen de partij en de SSK.[16] Een partijlid achtte de toestand zo kritiek dat hij in een interne nota aanstuurde op de onmiddellijke strijd tegen de “opportunisten” in de partij, en dan meer bepaald tegen de partijleden die syndicale verantwoordelijkheden op zich hadden genomen. De beïnvloeding van de partijmilitanten door de “reformistische syndicale ideologie” van de eenheidsbeweging van Renard was niet meer te tolereren.[17]

Hoe kan men verklaren dat de KP haar impact verloor op een groot deel van haar basis onder de Luikse metaalarbeiders, tot 1942 één van de bolwerken van de KP? Definitieve antwoorden kunnen hierop nog niet gegeven worden, maar wij menen dat deze moeten gezocht worden in de onderwerping van de syndicale strategie aan haar algemene politieke strategie. Tijdens de bezetting werd de werking van de KP bijna volledig afgestemd op het Onafhankelijkheidsfront. Dit OF was oorspronkelijk opgezet als een koepelorganisatie waarin de patriottische, de antifascistische en de sociale verzetsstimulans hun plaats moesten vinden.[18] Maar doordat de socialistische beweging geen aansluiting vond bij het OF is de sociale verzetscomponent in de verdrukking geraakt ten voordele van de patriottische component. Dit heeft er toe geleid dat de KP de maatschappelijke tegenstellingen op de achtergrond heeft geschoven om de patriottische eenheid in het OF niet in gevaar te brengen. Dit heeft zware gevolgen gehad voor de werking van de SSK, die niet meer in de eerste plaats gericht was tegen het patronaat, maar wel tegen de bezetter. In feite zagen de communisten de acties tegen de deportaties, de loonblokkering en de voedselschaarste vooral in het kader van de strijd van alle bevolkingslagen tegen de bezetter. Voor een strijd tegen het kapitalistisch systeem bleef er binnen dit kader weinig plaats. Hierdoor begon men binnen de SSK van de Luikse metaalindustrie te twijfelen aan de opportuniteit van een aansluiting bij het OF. Die omstandigheden maakten het A. Renard veel gemakkelijker om de communistische vakbondsmilitanten te winnen voor zijn radicaal programma van economische structuurhervormingen. Er bestond inderdaad geen volwaardig communistisch syndicaal alternatief, aangezien de syndicale strategie volledig onderworpen was aan de algemene politieke strategie. Door haar strategie volledig af te stemmen op de strijd tegen de bezetter heeft de KPB in feite de syndicale strijd links laten liggen. Daardoor verwaarloosde zij een positie te verwerven op een terrein dat verder reikte dan de bezettingsperiode.

Deze tekortkoming werd na de bevrijding nog duidelijker wanneer de KP regeringsverantwoordelijkheid opnam en zich in het kader van de heropbouw van het land inzette voor het opdrijven van de productie. Opnieuw kwam de partij in botsing met de renardisten die de invoering van het medebeheer en de arbeidscontrole koppelden aan het herstel van de economische bedrijvigheid.[19] Door het doortrekken van haar nationale frontpolitiek na de bevrijding, in wel erg gewijzigde omstandigheden, verwaarloosde de KPB een eigen inbreng, die op sociaaleconomisch vlak aanleiding had kunnen geven tot structurele hervormingen. Samen met de liquidatie van de (tijdens de bezetting uitgebouwde) communistische syndicale groepen door de socialisten in het ABVV, is dit wellicht een verklaringselement voor de snelle teloorgang van de communistische beweging tijdens de koude oorlogsperiode.

_______________
[1] Liebman (M.), Van Doorslaer (R.), Gotovitch (J.), Een geschiedenis van het Belgische kommunisme, 1921-1945. Gent, Frans Masereelfonds, 1980, pp. 38-42.
[2] Liebman (M.), Van Doorslaer (R.), Gotovitch (J.), op.cit., pp. 38-40.
[3] Gotovitch (J.), Les relations socialistes-communistes en Belgique sous l’occupation. Mededeling voor het internationaal colloquium “L’Occupation en France et en Beigique”, Université de Lille III, april 1985 (te verschijnen in La Revue du Nord, 1987).
[4] Le Front Unique avec les travailleurs et militants socialistes est plus que jamais nécessaire. In: Le Guide du Militant n° spécial, août 1942, 7 p. Archief KPB
[5] Hemmerijckx (R.), Le Mouvement Syndical Unifié et la naissance du renardisme. In: C.H. du CRISP, n° 1119-1120, pp. 20-24.
[6] Défendons la Centrale des Métallurgistes contra les “attentistes” et les “demanistes”. In: L’Organisateur, nr. 5, mei 1944, pp. 1-2. Archief KPB
[7] En attendant l’Unité; la coördination des efforts, in: L’Intersyndical nr. 3, dec. 1943, pp. 5-6 Archief KPB.
[8] Notre réponse â une nota intitulée: “Apport de l’étude des principes du léninisme aux conceptions syndicales” in: Le Métallurgiste nr. 12, juni 1944, 4 p. gestencild. Fondation A. Renard (FAR), Papieren J. Bondas
[9] Une mise au point indispensabie chez les métallurgiste, in: L’Intersyndical nr. 4, febr. 1944, pp. 4-5. Archief KPB.
[10] Travail, périodique d’action et de propaganda syndicale, nr. 2, dec. 1943. NSGWOII, sluikbladen.
[11] Ni Ordre Nouveau, ni Front d’indépendance. Front Ouvrier, in: La Voie de Lénine, nr. 22,15 dec. 1943, p. 1. NSGWOII. Papieren G. Vereeken.
[12] Lorneau (M.), Contribution â l’histoire du mouvement trotskyste belge 1939-1960, vol. 2. Univ. De Liège, Fac. de phil. et lettres, 1982-83, pp. 421-422.
[13] Défendons la centrale des métallurgistes contra les “attentistes” et les “demanistes” in: L’Organisateur, nr. 5, mei 1944, pp. 1-2. Archief KPB.
[14] Renforçons l’unité syndicale, in: L’Organisateur nr. 7, juli 1944, pp. 1-2. Archief KPB.
[15] Renforçons l’unité syndicale. op.cit.
[16] La position du secrétariat sur la question de l’unité syndicale. In: L’Organisateur s.n., april 1944, pp. 5-7. Archief KPB.
[17] Apport de l’étudo des principes du léninisme aux conceptions syndicales. s.d., 4 p. getypt. NSGWOII, Papieren De Hulster, nr. 36.
[18] Van Doorslaer (R.), KPB en CPN in bezettingstijd in: Cahiers/Bijdragen NSGWOII, 1987, nr. 10, p. 217.
[19] Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. dl 1: 1830-1966. Leuven, Kritak, 1977, p. 155.