Bron: Stg. Pamflet, Amsterdam 1ste druk november 1980
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het doemdenken
Een dreigende ondergang
Al in 1960...
NAVO in het offensief
De Sovjet-Unie: een obsessie
De koude oorlog
Superioriteit der Verenigde Staten
Vruchteloze afspraken
Nieuw Duits gevaar?
Een misdadige bewapening
Weergaloze verspilling
Oude en nieuwe wapens
De macht ter zee
Een mythe weerlegd
De SS-20 der Sovjet-Unie
Vervalsing der feiten
Afghanistan
Pion op een schaakbord
Afbakening van posities
State of the Union
Het zaaien van paniek
Bloed en olie
Opschudding over Iran
Een kleine invasie
Duistere bedoelingen
De Olympische Spelen
Sport en politiek
Verleugening
Een nieuwe strategie
Een gevaarlijke doctrine
De eerste slag
Hoe oorlogen beginnen
Ongewild, op een neventerrein?
Per ongeluk?
“Er zijn vaak mensen die aan historici vragen hun iets te vertellen over de toekomst. De hemel weet dat het moeilijk genoeg is iets te weten over het verleden. De historicus is niet beter in staat dan anderen om de toekomst te voorspellen. In feite is hij in vele opzichten daartoe minder bij machte omdat hij begrip heeft van de oneindige veelsoortigheid van hetgeen kan gebeuren. Als mensen mij vragen: “Zal er nog weer een wereldoorlog komen?” dan ben ik geneigd te antwoorden: ‘Als mensen zich in de toekomst gedragen zoals ze hebben gedaan in het verleden, dan komt er weer zo’n oorlog.’ Maar natuurlijk is het altijd mogelijk dat de mensen zich anders zullen gedragen. Mijn persoonlijke intuïtie doet me denken dat dit onwaarschijnlijk is en dat er een derde wereldoorlog zal komen. Op een dag zal het afschrikkingsmiddel falen om af te schrikken.”
(How wars begin, 1979)
Prof. A.J.P. Taylor
“We zijn op weg naar Armageddon, als we de huidige koers blijven volgen... De kans op zo’n ongewilde oorlog zal toenemen in de jaren tachtig, niet alleen door de nu op gang gebrachte destabiliserende wapens, maar ook omdat de neiging duidelijk wordt in Amerika, om de militaire macht te gebruiken voor het beveiligen van economische belangen.”
(NRC 2 febr. 1980)
Prof. B. Röling
Een dreigende ondergang
In het jaar 1980 begon het “doemdenken” bijzondere vormen aan te nemen. Natuurlijk had het spookbeeld van een derde wereldoorlog als een dreigend zwaard van Damocles boven in het brein gezweefd van iedereen die zich enigszins bewust was van de internationale situatie. Drukkend was deze mogelijkheid wel, al poogde iedereen de nachtmerrie te verdrijven door het zoeken van ontspanning, lustgevoel en vergetelheid, of door de discipline van de arbeid. Bij de gedachte dat in het decennium tussen 1980 en 1990 de grote vernietiging zou komen, en de hel der kernwapens zou losbarsten, kon eigenlijk niemand leven. Werken aan de toekomst, zich de tucht opleggen om te studeren, het offer brengen om te huwen, de verantwoordelijkheid op zich nemen in deze omstandigheden kinderen te verwekken en voort te bestemmen voor de massale dood ... dat alles zou onmogelijk worden, als men zich zou verzoenen met de gedachte van de onvermijdelijke ondergang. En dus was het “doemdenken” hoogst onpopulair.
Maar van het begin af van het jaar 1980 werd het steeds moeilijker de sombere gedachte aan een derde wereldoorlog te verdrijven. Kort na Kerstmis was een Sovjetlegertroep Afghanistan binnengetrokken, om er een regering te ondersteunen, die pas was gevormd teneinde het land als invloedssfeer te behouden. Afghanistan was sinds 1947, toen het van de Britse voogdij was bevrijd door het vertrek der Engelsen uit Brits-Indië, aangewezen op “bescherming” van de Sovjet-Unie. Erfgenaam van Groot-Brittannië in het betrokken gebied was Pakistan, beschouwd als potentiële vijand: het bezat een provincie, door de Britten losgescheurd van Afghanistan en overgenomen door Pakistan. Dit was weldra een bondgenoot geworden van de Amerikanen, “de imperialistische opvolgers van de koloniserende Britten”, en alle vorsten en presidenten in Kaboel hadden Sovjet-Russische adviseurs, militaire trainingsgroepen en wapens in het land gehaald.
Dit was voor de Amerikanen geen reden, alarm te slaan, tot aan het einde van 1979. Toen scheen Iran, dat de Sjah had verdreven, verloren voor de Ver. Staten, en vatbaar voor vriendschappelijke betrekkingen met de Sovjet-Unie. Het Midden-Oosten werd in Washington beschouwd als een eigen invloedssfeer, waaruit de Sovjet-Unie moest worden verdreven ... wat praktisch ook al was gebeurd. De grondstoffen van dit Midden-Oosten, allereerst de petroleum, werden geacht van vitaal belang te zijn voor de Atlantische wereld. Vandaar dat op 21 januari 1980, toen president Carter zijn State of the Union uitsprak, hij onverbloemd verklaarde, dat de Amerikanen hun belangen bij dit gebied zouden verdedigen. Het zaaien van paniek was ook gewenst om een nieuwe fase in de wedloop in bewapening aannemelijk te maken. Het militaire programma, waarmee Carter kwam, was overweldigend. Tevens werd verklaard, dat de Verenigde Staten de superioriteit over de Sovjet-Unie moesten behouden. Vervolgens kwam het verbod om granen te leveren aan de Sovjet-Unie, en dan de boycot van de Olympische Spelen, die in Moskou werden gehouden. Zelfs een computer, voor die Spelen door de Russen besteld, mocht niet worden uitgevoerd. Een climax bereikte de onrust, toen op 8 augustus een “nieuwe strategie” door Carter werd onderschreven, die hierop neerkwam, dat de Verenigde Staten, daartoe in staat gesteld door hun nieuwste wapens (als laatste een onzichtbaar of onhoorbaar bombardementsvliegtuig, dat aan de Russische radar kon ontsnappen) bij machte waren direct aan de Sovjet-Unie de eerste slag toe te brengen, het hele militaire potentieel der SU te vernietigen, althans voor zover dat zich op of onder de grond bevond, en dat was grotendeels het geval. De “first strike” werd dus onverbloemd aangekondigd. Onmiddellijk daarop kwamen de berichten over de bescherming van de Amerikaanse regering en haar militaire leiders, ten dele in onderaardse steden, ten dele in reusachtige vliegtuigen, die een Sovjet tegenaanval (die dan wel bescheiden moest zijn) zouden overleven. Dit alles deed de sfeer van naderende vernietiging nog droeviger en giftiger worden.
Maar nieuw was deze ondergangsstemming toch niet. In het najaar van 1979 immers hadden de Amerikanen aangekondigd, dat ze de zogenaamde tactische kernwapens, die in West-Europa waren gestationeerd zouden vervangen door zwaardere en verder reikende raketten, de Pershing II en de Tomahawk, de laatste een “kruisraket” die kon ontsnappen aan de vijandelijke radar. Terwijl de oude kernwapens, sinds 1959 in Europa aanwezig, bedoeld heetten te zijn om de rode troepen te treffen (vandaar “tactisch” genoemd) waren de vervangers in feite “strategisch”, namelijk gefabriceerd om de Sovjet-Unie zelf te teisteren. Niet – of niet alleen – van Noord-Amerika uit, maar van West-Europa moest de aanval op de Sovjet-Unie worden ingezet. Het vergeldingsvermogen, dat de Sovjet-Unie had, moest dus wel allereerst West-Europa, de meest dichtbij liggende basis, treffen en vernietigen. Dus was Europa het eerste slagveld geworden in een derde wereldoorlog. Het Nederlandse parlement spartelde nog wat tegen door te proberen, een besluit hierover te verschuiven naar een nieuwe regering, die zou voortkomen uit de verkiezingen van het voorjaar van 1981. De regering van Agt echter maakte in de NAVO-raad nauwelijks bezwaren, en de Amerikanen stelden vast dat unaniem was ingestemd met de vervanging van de oude raketten door nieuwe. Trouwens: alle kernwapens in de Beneluxlanden en West-Duitsland waren en zijn in Amerikaanse handen, nationaal bezit van de Verenigde Staten, die er over beschikken. De West-Duitse vazallen – die zelf hadden gevraagd om de nieuwe wapens, al ware dat misschien gedwongen – oefenden zware druk uit op de Benelux, hun achterland. In december 1979, ook al door de Afghaanse kwestie, begon de “doemsfeer” dichter te worden.
Al in 1960...
Maar bij nader inzien was de vrees voor een derde wereldoorlog nooit afwezig geweest. Na de plaatsing in West-Europa van de “tactische” Amerikaanse kernwapens, dus in 1960, heb ik er van getuigd in mijn boek Het lot belooft geen morgenrood, beeld en balans van onze eeuw. (1960, tweede druk 1975). Toen was er nog geen sprake van de allernieuwste Amerikaanse wapens. Maar terwille van de curiositeit citeer ik toch deze passage uit 1960:
“Indien in het jaar 1960 een derde wereldoorlog zou zijn uitgebroken, zou een aantal jaren later een historicus ongetwijfeld uiteenzetten door welke oorzaken het uitbreken van dit conflict onvermijdelijk was geworden. Laten wij aannemen dat deze auteur hoogleraar zou zijn aan de universiteit van Ibadan in Nigeria, die zijn opleiding nog had ontvangen in Londen. Hij zou stellig het historisch materialisme hebben bestudeerd en derhalve tot de conclusie komen dat de strijd om grondstoffen en afzetgebieden de Atlantische en de Sovjetstaten op elkaar had doen botsen in geheel Azië, Afrika en zelfs in Latijns-Amerika (o.a. in Cuba) ‘en dat met het oog op de enorme behoeften en de expansiedrang der hoogontwikkelde industrielanden de uiteindelijke krachtmeting niet kon uitblijven. De periode van hoogconjunctuur had het mogelijk gemaakt, geweldige kapitalen te investeren, te reserveren en uit te geven voor de meest moderne bewapening. Omgekeerd was de voorbereiding op een militair conflict een grote economische stimulans geweest. Voor ruimtevaart waren onvoorstelbare bedragen beschikbaar, omdat het beheersen van de atmosfeer en de kosmos van doorslaggevende betekenis was voor het vernietigen van de tegenstander.
Raketten konden hun doeleinden nauwkeurig bereiken, kunstmanen hun projectielen met precisie afwerpen. Met argusogen beloerden beide blokken elkaar, uit vrees dat een van hen zou overgaan tot een verrassende overval. Men meende dat het machtsevenwicht en de verschrikking der modernste wapenen een oorlog konden voorkomen, zoals men dat in andere perioden der historie had gehoopt. Doch dit evenwicht was labiel door de voortdurende wijzigingen en uitvindingen.
De eerste slag viel door een onbeduidend incident, dat ieder zou hebben willen voorkomen of gaarne zou hebben gelokaliseerd. Maar ook de strategie en tactiek hebben haar eigen wetmatigheid, die los staat van politieke overwegingen. Elk van de twee allianties wilde voorkomen, overrompeld te worden. De schuldvraag was zonder betekenis.
De zwarte historicus uit Nigeria zou natuurlijk ook psychologie hebben gestudeerd en dus tevens aan dit aspect aandacht hebben geschonken. Hij zou concluderen, dat de onwil, om oorlog te voeren, alleen bestond op het terrein van de redelijke en verstandelijke overwegingen, omdat ieder wist dat de wederzijdse zelfvernietiging onherroepelijk door deze derde wereldoorlog zou worden verwezenlijkt. Maar onbewust, en in het domein van de driften en instincten, wilden de blanken deze zelfvernietiging. Zij konden de spanningen van het bedreigde bestaan niet meer verdragen en zagen elkaar als Hitlers, bezeten van een destructieve machtswellust. Zij werden zelf in zoverre agressief, dat zij niet meer konden leven zo lang de anderen nog op aarde verkeerden.
De Atlantische volken achtten zich het meest bedreigd in de overzeese tropische gebieden, waar zij steeds meer door gekleurden werden verdrongen en zelfs uitgedreven. Zij waren evenwel onbewust zo overtuigd van de minderwaardigheid der gekleurden, dat zij deze niet in staat achtten, uit eigen kracht en vernuft aan de blanke heerschappij een einde te maken. Aziaten, Afrikanen en zelfs ‘gemengde’ Latijns-Amerikanen moesten dus de werktuigen zijn geworden van blanke demonen: de Russische communisten”.
Nog gelden zulke economische en psychische factoren als bronnen van oorlogen. Het is echter merkwaardig te zien hoe weinig rekenschap de mensen zich gaven van de waarschijnlijkheid van een derde “Holocaust”.
De Sovjet-Unie: een obsessie
Het was Winston Churchill die het eerst de Verenigde Staten opwekte een militaire alliantie te vormen met de West-Europese landen, en West-Duitsland daarin als beschermeling op te nemen. In zijn anti-Russische redevoeringen te Fulton (Verenigde Staten) in maart 1946 en te Zürich in september 1946, zag hij de Sovjet-Unie niet als ernstig geschokte mogendheid, die allereerst haar positie in Oost-Europa (een barrière) wilde consolideren, maar als een agressieve landmogendheid. Natuurlijk had de Sovjet-Unie (ondanks haar ideologie) wel expansief kunnen zijn, maar ze was industrieel zwak, had grote moeite met het beheren van haar invloedssfeer en was – wat de feiten bewezen – in het defensief. Maar voor Churchill behoorde de haat, die voortkomt uit angst, van Hitler te worden overgedragen op Stalin, van nazi-Duitsland op de Sovjet-Unie. En dat is dertig jaar zo gebleven en door een groot deel van de Atlantische intelligentsia ijverig ondersteund, tot heil van de wanstaltige wedloop der bewapening, die men heeft leren kennen.
Toch had men zich kunnen afvragen met welke motieven de Sovjet-Unie had moeten overgaan tot de verovering van West-Europa. De beheersing van Oost-Europa, de “militaire barrière”, was al moeilijk genoeg. Natuurlijk zou elke poging “het ijzeren gordijn”, de scheidslijn tussen Oost en West, te doorbreken leiden tot een derde wereldoorlog, die voor Moskou vernietigend moest aflopen. Maar verondersteld, dat de Amerikanen zich zouden isoleren (wat ze niet konden, ze zaten niet in Europa wegens “onze mooie ogen”, maar om zeeën, grondstoffen, industrieën en strategische punten te controleren) wat zou dan de Sovjet-Unie met West-Europa beginnen? De onderdrukking zou grote staande legers eisen. Het zwaar geïndustrialiseerde West-Europa, dat zeer weinig bodemschatten bezit, zou afhankelijk blijven van de aanvoer van grondstoffen uit de Derde Wereld, over de zeeën vervoerd (en hetzelfde kon men zeggen van de afzet van industriële producten) terwijl die zeeën worden beheerst door de Amerikanen, met Engeland als vooruitgeschoven post. West-Europa, afgesneden van hulpbronnen en afzetgebieden, zou verpauperen, want de Sovjet-Unie zou in genen dele in staat zijn de wereldmarkt te vervangen.
Bovendien: als vast zou staan dat de Verenigde Staten ervan zouden afzien, West-Europa te gebruiken als militaire basis (wat hoogst onwaarschijnlijk zou zijn) dan hadden de Russen nog minder reden, tegen West-Europa oorlog te voeren: er zou geen enkele bedreiging meer van uitgaan. Zou er dan “Finlandisering” komen: met behoud van het eigen kapitalistische stelsel en een burgerlijke democratie militair te vallen binnen de Russische invloedssfeer? Dat zou er weinig toe doen, als de Verenigde Staten zich niet zouden voornemen, Europa te veroveren, want de ontspanning zou zeer heilzaam werken, en West- en Oost-Europa veel dichter bij elkaar brengen, samen veel losser van de Sovjet-Unie.
Aandacht zou men ook kunnen schenken aan hetgeen prof. A.J.P. Taylor schrijft in zijn boek How wars begin (London, 1979) over de Russische buitenlandse politiek: “Een lange rij van waanbegrippen begon in 1945, en verscheidene daarvan bestaan heden nog. De Russen hadden bijvoorbeeld de verschrikkelijkste ervaringen gehad, twintig miljoen doden, en het was niet de eerste keer dat zoiets hun was overkomen. In feite is Rusland vijf keer overvallen door een invasie van de ene Europese mogendheid na de andere, sinds het begin van de negentiende eeuw. Door Napoleon in 1812, door de Britten en Fransen in 1856 (in de Krimoorlog) door de Duitsers van 1914 tot 1917, de Engelsen en Fransen opnieuw in 1919 (ter ondersteuning van Poolse agressie en andere invallende “witte legers”, C.) en door de Duitsers in 1941. Rusland is nimmer in Europa binnengedrongen tenzij in antwoord op de actie van een veroveraar, en om zo te zeggen als een bevrijder. Russische troepen kwamen in Berlijn in 1945, juist zoals zij naar Parijs kwamen in 1814, niet als veroveraars, maar eenvoudig om de veroveraars terug te drijven. Tenminste zo lijkt het bij een terugblik op de geschiedenis, ook al vreesden mensen in die tijd dat de Russen waren gekomen als veroveraars”.
De koude oorlog
In het begin van 1947 bleek president Truman niettemin gewonnen voor de opvattingen van Churchill. Voordat in maart 1947 in Moskou de vierde conferentie over het Duitse vraagstuk begon, verklaarde Truman dat Griekenland en Turkije door “het internationale communisme” werden bedreigd en onder de Amerikaanse protectie vielen, omdat de Britten niet meer bij machte waren deze landen voldoende hulp te bieden. Op 5 juni van dat jaar ontwierp zijn minister van Buitenlandse Zaken en gewezen stafchef Marshall te Harvard zijn voorstel tot het financieren van een Europees herstelplan. De Sovjet-Unie zag hierin een poging om Oost-Europa met Amerikaanse dollars naar het Westen te lokken. Ze begon haar invloedssfeer af te sluiten door er stalinistische groepen aan de macht te brengen, welk proces in 1948 werd voltooid: in Oost-Berlijn, Warschau, Praag, Boedapest, Boekarest en Sofia. Het averechtse gevolg van de druk op Joegoslavië om zich in dit blok te integreren was dat in hetzelfde jaar het land van Tito rebelleerde en uit de Kominform werd gestoten.
In dat beslissende jaar 1948 bestond er een militaire overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Engeland, met speciale akkoorden inzake het gezamenlijk ontwikkelen van kernwapens, waarbij de Britten geheel in de schaduw kwamen te staan van hun bondgenoten. De Britse minister Bevin bewerkte toen dat op 17 maart 1948 in Brussel een verdrag werd gesloten voor allerlei vormen van samenwerking en ‘collectieve zelfverdediging’ tussen Engeland, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg. Dit was het voorspel van de NAVO, waarin op 4 april 1949 deze vijf plus de Verenigde Staten, Canada, IJsland, Noorwegen, Denemarken, Portugal en Italië werden opgenomen. Een typische alliantie van zeemogendheden met continentale randstaten, in 1952 uitgebreid met Griekenland en Turkije.
Maar een belangrijk doel was West-Duitsland weer te bewapenen. Zeven weken na de schepping van de NAVO werd de West-Duitse Bondsrepubliek in het leven geroepen als een typische vazalstaat. Pas in oktober 1949 schiep Moskou de DDR. In 1952 werd gepoogd een Europese Defensie-Gemeenschap te vormen tussen de zes landen die in 1951 al de Kolen- en Staal-Gemeenschap hadden gesticht: Frankrijk, Italië, West-Duitsland en Benelux. Door het verzet van het Franse Parlement mislukte dit plan in 1954. Het was toen premier Mendès-France aan wie de onpopulaire taak toeviel een oplossing te vinden voor de herbewapening van de Bondsrepubliek. In 1955 werd een West-Europese Unie gevormd van de zes genoemde continentale landen met Engeland. Deze Unie moest erop toezien dat West-Duitsland geen ABC-wapens zou vervaardigen (atomische, bacteriologische en chemische strijdmiddelen), al ging het daar wel mee oefenen! Na deze door Parijs verkregen ‘geruststelling’ stond het toe, dat de Bondsrepubliek op 5 mei 1955 lid werd van de NAVO. Ook ditmaal was het Westen de Russen een flinke slag voor, want toen pas (14 mei 1955) werd tegen de NAVO het pact van Warschau opgericht, waarin de DDR kon worden geïntegreerd.
De bittere tegenstelling tussen de NAVO en het pact van Warschau heeft geleid tot voortzetting van een mateloze wedloop in bewapening. Aanvankelijk dacht men vooral aan de voorbereiding op een conventionele oorlog. In 1952 besloot de NAVO in Lissabon tot de vorming van 85 divisies met 4000 vliegtuigen en sterke zeestrijdkrachten. Maar ze waren onbetaalbaar en ook niet samen te stellen. Bovendien kwam men tot de conclusie dat in een klassieke oorlog Oost-Europa niet verslagen kon worden, doordat het over een enorm achterland beschikt en zijn troepen steeds kan hergroeperen. Wat Napoleon en Hitler ervoeren kon ook zeer wel de NAVO overkomen. Omgekeerd wordt een westelijk leger kapot gedrukt tegen de zeestranden, als het in de smalle strook van het Westen, waarin het moet opereren, wordt teruggedreven. De Duitse overste Carl-Gideon von Claer schreef in Der Spiegel (31 juli 1967) dat in een conventionele oorlog de Oost-Europese strijdkrachten binnen vier dagen aan de Rijn zouden staan en enige dagen later aan de Noordzee.
Maar toen was de NAVO reeds tien jaar geconcentreerd op het onmiddellijke gebruik van kernwapens: op elke aanval zou zij antwoorden met een ‘massale vergelding’. Allereerst met tactische atoombommen, met een vernietigingskracht, viermaal zo groot als de bom die in 1945 op Hiroshima was geworpen. In 1959 kwamen daarvoor de raketten naar Europa: de Honest John, Mace, Matador, Sergeant, Pershing, die aan deze kernbommen een reikwijdte gaven van 40 tot 1500 kilometer.
In 1972 lagen van deze tactische kernprojectielen er 300 in Nederland, in 1975 reeds 700, en in heel West-Europa 7000. Ook was de Starfighter F-104, geschikt voor ‘nucleaire taken’, in Amerika aangekocht. Het heette dat de bedoeling van tactische kernwapens was de landstrijdkrachten te ondersteunen. Maar doelwit zou niet minder het gebied zijn achter het vijandelijke front. Zo zou natuurlijk de escalatie onvermijdelijk worden: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie moesten dan elkaar wel met strategische, intercontinentale kernkoppen bestoken. Op dit terrein hadden de Amerikanen een steeds grotere voorsprong.
Superioriteit der Verenigde Staten
Over de duurzame Amerikaanse voorsprong vindt men een belangwekkende tabel in het rapport van Herman Fontein: Bewapeningsdynamiek in de Sovjet-Unie (Nijmegen, 1980) op pagina 47. Meestal komen de Russen achteraan, vergeleken bij de Amerikanen: met de atoombom 1946-1950; waterstofbom 1953-1954; bommenwerper voor de lange afstand 1950-1954; tactische kernwapens 1955-1956; onderzeeboten met kernaandrijving 1956-1962; raketten, van duikboten af gelanceerd 1959-1968; anti-raket-raketten 1960-1961; strategische raketten met vaste brandstof 1962-1969; raketten met meerdere kernkoppen 1964-1972; raketten met meerdere afzonderlijk bestuurde kernkoppen 1970-1975. Kruisraketten had de SU in 1980 nog niet.
Dit nam niet weg dat de secretaris-generaal van de NAVO, mr. Joseph Luns, bij het 25-jarig bestaan van de NAVO (o.a. op 7 juni 1974), sprak van ‘erosie van onze defensie’. De heer Luns repte ook van ‘ernstige sociale spanningen’ en actie tegen dreigende ‘ondermijning van binnenuit’. ‘En daardoor ontstaat het gevaar dat de structuur van de maatschappij, de principes waar men zo vele eeuwen in geloofde, werden aangetast’. Wat had dit te maken met de NAVO? Anderen zeiden onomwonden dat de NAVO geschikt was als instrument tegen ‘subversie’, aangezien deze een vorm zou zijn van ‘indirecte agressie’.
Van de NAVO-leden trachtte alleen Frankrijk zich wat onafhankelijker te gedragen. In maart 1966 trad het uit de organisatie van de NAVO: niet uit de alliantie. Het verzekerde zijn bondgenoten van de gemeenschappelijke verdediging tegen een aanvaller. Maar het wilde in vredestijd zijn strijdkrachten niet onder het commando plaatsen van een Amerikaanse opperbevelhebber, noch ook zijn bewapening laten bepalen door het overwicht van Washington in de alliantie. Vandaar de voorliefde voor de ontwikkeling van eigen kernwapens, die in elk land (Verenigde Staten, Engeland) onder nationale controle staan en door niemand worden ‘ingebracht’. Maar de Fransen waren niet bij machte – zo ze al wilden – verandering te brengen in het ‘oost-west-patroon’.
De sinds 1947 ingeslagen weg moest óf doodlopen in een voortdurende, enerverende en steeds geweldiger wederzijdse afschrikking, óf (wat helaas waarschijnlijker was) in het doorbreken van de ‘balance of power’ door een der supermogendheden, als die een volstrekte superioriteit zou hebben gekregen. Dan was het gevaar levensgroot dat deze staat een definitieve eerste slag zou toebrengen om te worden verlost van de nachtmerrie dat de ander dit zou doen.
Toen Kissinger, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, in oktober 1974 een bezoek bracht aan Moskou bracht hij dreigend het nieuwste snufje mee op het gebied der offensieve bewapening. Op 24 oktober was het de Amerikanen gelukt uit een reuzenvliegtuig een raket te lanceren. Op een hoogte van 6000 meter werd deze uitgeworpen aan een parachute. Het monster (type Minuteman 1) daalde tot 2400 meter, werd dan actief, vloog op eigen kracht weer tot 6000 meter omhoog en vervolgens horizontaal verder. De Britse Observer van 28 oktober meende, dat de lancering een waarschuwing was aan het adres van de Sovjet-Unie, dat de Verenigde Staten klaarstonden een nieuwe serie wapens te ontwikkelen. Men moest wel bezield zijn met een ongewoon optimisme om te menen, dat deze nooit gebruikt zouden worden: waarom werden ze dan ontwikkeld?
Ook de uitbreiding van de NAVO-taak tot het Midden-Oosten, de Zuid-Atlantische gebieden en de Indische Oceaan scheen onstuitbaar. De Amerikanen maken geen onderscheid tussen wapens voor henzelf, de NAVO of voor hun vazallen. Hun bases en voorraden in Europa werden in september 1970 gebruikt om koning Hoessein van Jordanië te steunen in zijn bloedige strijd, om de Arabische Palestijnen aan zich te onderwerpen, uit te drijven of te doden, en in oktober 1973 om Israël van oorlogsmateriaal te voorzien. In oktober 1972 besloot de NAVO-raad in het geheim opdracht te geven aan het opperbevel in Amerika (Saclant, in Norfolk) voorstellen te doen inzake de wenselijkheid van het optreden in het zuidelijk deel van de Atlantische Oceaan, in strijd met het verdrag dat de Kreeftskeerkring als limiet stelt voor de NAVO-bemoeiingen. Toen minister Vredeling in 1973 aan het bewind kwam, ontdekte hij dat er geheime afspraken waren gemaakt voor bewakingstochten rond de Kaap. Leugens overal. Op 13 mei 1974 werd dit tenslotte in het NAVO-hoofdkwartier te Brussel erkend, maar afgedaan als een interne militaire zaak.
Vruchteloze afspraken
In juli 1968 hadden de Amerikanen, Britten en Russen een overeenkomst gesloten inzake ‘non-proliferatie’: de belofte geen materiaal of kennis te verschaffen aan andere landen waardoor deze hun eigen kernbommen konden vervaardigen. De Sovjet-Unie, die al in 1959 had geweigerd aan China de middelen te leveren om kernmogendheid te worden, verwachtte van dit akkoord in elk geval dat Washington zou voorkomen dat de West-Duitse Bondsrepubliek de eigenmachtige beschikking zou krijgen over atoomwapens. De verbreiding van zulke projectielen werd aldus echter niet verhinderd. Conferenties sleepten moeizaam hun bestaan voort.
Een reeks – sinds 1968 gehouden – besprekingen over Wederzijdse en Evenwichtige Beperking van de Strijdkrachten (in het Amerikaanse jargon: MBRF) liep zich te pletter op de feiten: de onstuimige vermeerdering van de militaire macht. Wat daarnaast kwam mocht nauwelijks een naam hebben, al heette het SALT: besprekingen over de beperking van strategische kernwapens. Dat zijn de atoombommen, door vliegtuigen, raketten of onderzeeërs verplaatst, die rechtstreeks van de Verenigde Staten op de Sovjet-Unie worden gelanceerd of omgekeerd. Daaromtrent kwam in 1972 een akkoord tot stand. Maar open bleef de vraag, hoeveel kernkoppen elk van de raketten kon vervoeren. In 1979 werd een nieuw akkoord gesloten, dat evenmin de wedloop in bewapening beperkte.
De deskundigen waren intussen overgestapt op één methode: de beslissende aanval, waartegenover de verdediging machteloos was. En waarom het ging was eenvoudig: hoe schakelt men bij de eerste aanval (first strike) de vijand uit? Men moet dan zijn vuurwerk niet verknoeien aan het vermoorden van miljoenen burgers, maar de militaire bases van de tegenstander pogen te vernietigen. Dat daarbij ook miljoenen civiele stakkerds doodvallen of levenslang verminkt voortleven, is voor de strategen bijzaak. Er zijn natuurlijk ook gevallen waarin men grote bevolkingscentra moet uitroeien en dat is een zaak van de ‘countercity strategy’. Maar de ‘counterforce strategy’ is gericht op het vernietigen van militaire concentratiepunten. De vijand kan dan niet meer antwoorden, de totale zegepraal is verzekerd.
Sedert 1945 hebben de Amerikanen een grote voorsprong gehad op de Russen, wat hun bewapening aangaat. Het industriële vermogen van de Verenigde Staten, gevoed en gehandhaafd door de exploitatie van de hulpbronnen van Canada en Zuid-Amerika, van Afrika en belangrijke gedeelten van Azië, versterkt door de winstgevende export van industriële voortbrengselen en levensmiddelen, machtig uitgebreid door Amerikaanse, maar tevens multinationale ondernemingen met hun duizenden filialen op het westelijke continent en overzee, die reusachtige kapitalen vormen en winsten maken ... deze economische macht was weergaloos. Ze werd ondersteund door een militaire capaciteit die de beheersing van de zeeën en van de afhankelijke gebieden moest verzekeren.
Het resultaat was te voorspellen: op dit terrein moest de Sovjet-Unie het onderspit delven. Niettemin ging men lange tijd uit van de veronderstelling dat bij een nucleair conflict de twee partijen elkaar vrijwel konden verwoesten. Zo ontstond de theorie dat men wellicht een krachtmeting met kernwapens kon uitstellen, als zich een botsing voordeed tussen de supermogendheden. En op 9 mei 1967 aanvaardde de NAVO-raad de mogelijkheid van een ‘buigzaam antwoord’, de flexibele response: men zou de agressor moeten antwoorden met de krijgsmiddelen die hij zelf had gebruikt, maar met één reserve: de reactie moest een graad gewelddadiger zijn dan de uitdaging, opdat de vijand niet kon hopen voordeel te putten uit zijn optreden. Het was echter duidelijk dat hier sprake was van escalatie: men antwoordt op een conventionele aanval met tactische kernwapens en op deze laatste met strategische nucleaire bommen. Snel verzeilt men dan in een intercontinentale kernoorlog. Wie echter zal dat afwachten? Zeer wel denkbaar bleef de dreiging van een preventieve oorlog.
In het NAVO-jargon heette deze first strike: het ondernemen van een vernietigende aanval met kernwapens die door de vijand niet meer kan worden beantwoord, doordat zijn voornaamste raketten en vliegtuigen al onmiddellijk zouden worden vernield. Er moest worden voorkomen dat hij nog kon beschikken over een second strike capacity. Opmerkelijk is dat bij alle theorieën werd uitgegaan van de stelling, dat de Sovjet-Unie (en waarom dan?) tot de aanval zou overgaan. Deze hypothese was nodig voor het opbouwen van een first strike capacity.
Dit stadium nu hebben de Amerikanen bereikt in 1975, na dertig jaar van proeven met kernwapens. In de eerste plaats door hun kwantitatieve voorsprong, gevolg van hun enorme industriële capaciteit. In 1973 sprak men al van een drievoudig vermogen in vergelijking met de Sovjet-Unie: 7040 tegen 2170 kernkoppen voor strategische, intercontinentale raketten. (Dus afgezien van de ‘tactische atoombommen ten dienste van de legers, afgezien van allerlei kleine nucleaire explosieven, de ‘mininukes’.) Maar hun grootste aanwinst was in 1964 geweest de MIRV: een geleide raket, voorzien van kernkoppen die als projectielen achtereenvolgens op verscheidene doelen gericht kunnen worden. Het ‘bevriezen’ van de aantallen intercontinentale raketten is dus van ondergeschikt belang, als men elk van die raketten kan voorzien van steeds meer kernbommen. In 1972 begonnen de Russen pas dergelijke veelkoppige raketten te ontwikkelen, toen de Amerikanen al in de tweede fase van de evolutie waren: van de MIRV tot de MARV, waarbij de moederraket kernbommen lanceert die evenzeer bestuurd (geleid) kunnen worden als de raket zelf.
Nieuw Duits gevaar?
Deze ontwikkeling van de krijgskunst kon natuurlijk niet nalaten haar invloed te doen gelden op de politiek. In Europa deed zich een mogelijkheid voor te profiteren van het enorme Amerikaanse overwicht om te proberen door dreigementen de Russen te verdrijven uit Oost-Europa en hen in de daarop volgende fase te dwingen hun grondstoffen en energiebronnen ter beschikking te stellen van het Westen. De politiek om zulk een afpersing te verwerkelijken was reeds in 1966 bepleit door de Franse generaal André Beaufre, die na 1970 een bijzondere aandacht verwierf. In zijn Stratégie de l’action had hij de ‘indirecte oorlog’ gepropageerd om van een ‘positie van kracht’ uit concessies af te dwingen. Dankbaar gebruik heeft daarvan de reactionaire Beierse politicus Franz-Josef Strauss gemaakt. Toegepast op Duitse verhoudingen betekent deze theorie dat binnen bereik zou komen wat Adenauer altijd heeft gewild: de annexatie van Oost-Duitsland. Er zou dan wel sprake zijn van een volksstemming: maar als die gehouden kon worden was de krachtmeting natuurlijk al beslist. Nu was Strauss niet de eerste de beste. Hij was in kabinetten die werden beheerst door de christendemocraten (CDU) minister van Defensie en van Financiën geweest. In de eerste functie had hij de nieuwe Wehrmacht helpen opbouwen. In 1958 had hij al gezegd dat de Bundeswehr moest beschikken over eigen kernwapens. In een verhandeling over ‘Herausforderung und Antwort’ zette hij jaren later uiteen, dat men de ‘totale krijgskunst kon toepassen zonder een oorlog te ontketenen (Kriegskunst im Frieden) door een verenigde Europese krijgsmacht te scheppen, het plan dat in 1954 was mislukt. Men moet de Oost-Europese satellieten tot zich trekken door daar het verzet tegen Moskou te voeden en te organiseren, zodat er nationale opstanden ontstaan. Dan moet men de Russen dreigen met een kernoorlog als zij Oost-Europa niet verlaten. West-Europa behoort dan een nucleaire Grossmacht in een Europees Grossraum (typische termen van de nazi’s!) te worden om wraak te nemen voor de geleden nederlaag. Ditmaal echter zou de aanval plaats vinden in naam van de Freiheitlichdemokratische Ordnung des Westens tegenover de Totalitärkommunistische Ordnung des Ostens, die elkaar zouden uitsluiten.
Weergaloze verspilling
De openbare uitgaven voor de bewapening zijn nog nooit in de geschiedenis der mensheid zo hoog en zo zinloos geweest. Wat de juiste omvang van de bestede miljarden en van de oorlogsmiddelen aangaat kent men voornamelijk de overwegende tendensen, niet de nauwgezette getallen, want daarvoor zijn er te veel geheimen. Dat de bewapening vloekt met elke democratie behoeft geen betoog: het volk wordt noch gekend in de werkelijke bestedingen, noch in de uitvindingen, noch in de toepassing van de gespecialiseerde kennis van zeer weinige deskundigen. De helft van alle uitvindingen betreft het militaire bedrijf, en natuurlijk zijn ze geheim. Ten tweede worden formidabele sommen uitgegeven voor uitrustingen, die in een derde wereldoorlog volkomen waardeloos zijn, en die in een kernoorlog met raketten van de atmosfeer of de stratosfeer uit worden vernietigd: tanks, kanonnen, vrachtauto’s, vliegtuigen, schepen, die geen kernafweer hebben. Er worden honderden miljarden per jaar besteed aan producten van ondernemingen, die schandalige winsten maken, opzienbarende steekpenningen betalen (men denke aan de Lockheed schandalen, die symbolisch waren!) en wapenen leveren, die in de Tweede Wereldoorlog goed zouden hebben gepast, maar voor de Derde weggegooid geld zijn. In ons land bestaan meer dan honderd generaals, met topsalarissen, plus een daaronder parasiterend kader, met een opgetrommelde geuniformde schare en een zeer kostbaar materiaal, voor geen ander doel dan een schijnveiligheid te beloven, of om ingezet te worden tegen het eigen volk, als dit in verzet zou komen. De conventionele legers zijn zinloos, behalve bij wijze van naakte financiële uitbuiting door een zeer kleine minderheid.
Intussen zijn de totale kosten voor de bewapening in 1980 door het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) geschat op 500.000 miljoen dollar voor het jaar 1980. Dat is een onvoorstelbaar bedrag, juist als men het overzet in Nederlandse termen: één miljoen keer één miljoen gulden, te weten één biljoen naar onze terminologie. Men kan ook zeggen: duizend miljard. Onze “verzorgingsstaat” kan voor vijftien miljoen mensen drijven op honderd miljard. Het bedrag van de bewapening kan dus formeel tien maal zoveel, d.w.z. 150 miljoen mensen een veilig westers bestaan verzekeren. In werkelijkheid kan men er veel meer mee doen. In de Derde Wereld, de arme landen daarvan, kunnen mensen bestaan, met onderdak, voedsel, kleding, onderwijs, van duizend gulden per jaar, dus vijfduizend gulden voor een gemiddeld gezin. Dit betekent dat men bij besteding van een miljoen gulden duizend mensen een behoorlijk leven kan verschaffen. En met de uitgave van een biljoen kunnen duizend miljoen mensen uit de ellende worden verlost, een vierde deel van de bewoners der aarde, en de helft van de arme massa’s. Het zijn verbluffende berekeningen. Als de bedragen, die worden weggesmeten aan bewapening, als investeringen zouden worden besteed voor de productie van voedsel, kleding, woningen, onderwijs enz. zou het resultaat zijn, dat binnen tien jaar de aarde geen paupers meer zou kennen, en dat werkgelegenheid en productiviteit een forse sprong omhoog zouden maken.
Wie brengen nu deze militaire sommen op? Ze worden uit de hele wereld bijeengeschraapt. Uitgegeven worden ze voor 43 procent door de NAVO, voor 26,4 procent door het pact van Warschau. (Sipri, 1980) Van de Warschau-landen levert de Sovjet-Unie verreweg het leeuwenaandeel, bijna 90 procent, wat een zeer zware belasting moet zijn op haar economie, terwijl de Ver. Staten bijna 60 procent van de NAVO-uitgaven betalen. Ze zijn daartoe veel beter in staat dan de Sovjet-Unie haar bijdrage kan leveren, want de VS beschikken over tweemaal zoveel productiecapaciteit als de SU en over een veel hogere technologie.
De Amerikaanse geheime dienst, de CIA, aldus Sipri, probeert de Sovjetuitgaven voor te stellen als veel hoger, door zogenaamd te berekenen wat de Sovjetproducten in Amerika zouden kosten, Het Sipri-rapport merkt hierover op: “Deze vergelijkingen van militaire uitgaven, die zoveel te doen hebben met de wedloop in bewapening, zijn zo gemaakt dat de ware omvang van de wedloop – waarin Amerika de grootste voorsprong heeft door haar vergevorderde technologie, die het grootste verschil maakt tussen militaire superioriteit en inferioriteit – enorm ondergewaardeerd wordt”. En verder: “De methode, gebruikt door de CIA om de werkelijke strekking te berekenen van de militaire uitgaven van de Sovjet-Unie, is verschillend van de methode, om de werkelijke uitgaven te berekenen van de westerse landen. En hier is er wederom sprake van een sterke waarschijnlijkheid van partijdigheid.”
De handel in wapens is op dramatische wijze gegroeid en binnen tien jaar (van 1969 tot 1979) is ze toegenomen met 500 procent en dus zes maal zo groot geworden. De wapenhandel maakt nu 17 procent uit van de wereldhandel. Er zijn 56 landen (van de ongeveer 150 Staten) die vliegtuigen, tanks, raketten en oorlogsschepen kunnen vervaardigen, zij het soms in licentie van een grote mogendheid, die bondgenoot of “beschermer” is. Van die 56 zijn er 24 in de Derde Wereld, waarin grote mogendheden steeds meer infiltreren om autoritaire en bevoorrechte leiders tot hun vazallen te maken.
Wat de stand betreft van de bewapening zijn de kernkoppen natuurlijk het meest interessant. De eindeloze getallen van tanks, kanonnen, vliegtuigen enz. stellen immers niets voor in een groot conflict. De kernmogendheden bekommeren zich ook steeds minder om zulke getallen, al zijn die interessant voor de industrie, een nijverheid van wegwerptuig. Men verdeelt de kernwapens in twee categorieën. De eerste bestaat uit zogenaamd tactische wapens, bedoeld om er de conventionele strijdkrachten van de vijand mee te bestoken. Ze zijn in aantal niet gering. Volgens het reeds genoemde rapport Bewapeningsdynamiek in de Sovjet-Unie, van Herman Fontein (Nijmegen, 1980) hebben de Verenigde Staten niet minder dan 22.000 van zulke bommen, waarvan voorheen 7000, nu wel 10.000, in Europa. Daartegenover kan de Sovjet-Unie 5.300 exemplaren plaatsen. Daarbij komen dan in het Westen nog de atoombommen van Engeland en Frankrijk. Zouden legers elkaar inderdaad met kernbommen bestoken, dan is Oost-Europa – ondanks alle tanks, vliegtuigen en kanonnen – flink in de minderheid.
Maar reeds is besloten dat van de eerste dag van eventuele vijandelijkheden af de betrokken landen elkaar zullen teisteren, ver over de hoofden heen van de strijdkrachten op het slagveld. Volgens het Pentagon (de Amerikaanse Generale staf) hebben de Russen daartoe twee modellen geïntroduceerd: de raket SS-20 en het vliegtuig, dat Backfire wordt genoemd. De Russen verzekeren, dat ze slechts bedoeld zijn om eventueel aanvallende legers te treffen, en niet Engeland of Amerika. Dat klopt met de gegevens omtrent de reikwijdte. Gezien de beperktheid van de Europese ruimte was het altijd al mogelijk (of onvermijdelijk) met tactische kernwapens het grondgebied van de tegenstander te raken. Maar wat de Russen nu ook hebben bedoeld, ze hebben aan de Amerikanen een voorwendsel gegeven, om zelf quasi tactische kernwapens te ontwikkelen, die in feite al strategisch zijn, dat wil zeggen, geschikt om de Sovjet-Unie zelf te overdonderen. (Terwijl de Sovjet-Unie met haar Europese kernwapens in het geheel niet de Verenigde Staten kan treffen). De introductie in Europa van de Amerikaanse Pershing II en de Tomahawk, terwijl de neutronenbom (die in wording is) ook nog op de loer ligt, heeft aan de koude oorlog een bijzondere omvang gegeven.
Tenslotte komen dan de “strategische” kernwapens, of kernkoppen die gemonteerd zijn op raketten. Het nucleaire arsenaal is in het bezit van de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, Engeland, Frankrijk, China, Israël, Zuid-Afrika en Pakistan. In totaal wordt er berekend dat de betrokken mogendheden in staat zijn bombardementen uit te voeren, een miljoen maal (een miljoen maal!) zo sterk als geschied is met de atoombom op Hiroshima in 1945, toen in eerste aanleg ongeveer honderdduizend mensen zijn gedood, 14.000 mensen zijn vermist (dus ook omgekomen en verteerd) er 9.400 zwaar zijn gewond, 28.000 lichter gewond en 177.000 mensen ziek of dakloos waren geworden. Maar Hiroshima is een nietige episode in een massale drang naar vernietiging.
Oude en nieuwe wapens
Wat de strategische kernwapens aangaat is de voorsprong van het Atlantische Pact al een kwart eeuw manifest. Raadplegen we het goed gedocumenteerde werk van Herman Fontein. We vinden dan (pag. 62) voor de Verenigde Staten het aantal kernkoppen op bommenwerpers en raketten gemonteerd geschat (in het jaar 1979) op 9200, voor de Sovjet-Unie op 5000, wat dus een enorm verschil beduidt ten gunste van het Westen. De schatting in het Sipri-jaarboek van 1979 is echter hoger: 11.894 voor de Amerikanen, en 6005 voor de Russen, die dus ook niet meer dan de helft van het Amerikaanse aantal hebben. In het jaarboek van 1980 stuit men op andere cijfers. Voor 1 januari 1980 wordt opgegeven voor kernkoppen, van vliegtuigen en raketten gelanceerd, 9.200 van de VS en 6000 van de SU. Wat september 1980 aangaat wordt echter aangenomen (voor vliegtuigen, raketten en duikboten): 10.154 “warheads” van de VS en 7.078 van de Sovjet-Unie, wat niet gemakkelijk verklaarbaar is. De cijfers kloppen niet, want elders wordt gezegd, dat de VS alleen van zee uit 5120 kernkoppen kunnen lanceren. Op zijn minst blijft de Amerikaanse voorsprong echter zeer groot, namelijk ongeveer dertig procent. Niet te miskennen blijft natuurlijk, dat beide supermogendheden in staat zouden zijn vele malen alle leven op aarde uit te roeien.
De hoofdvraag is evenwel, welk land met de grootste snelheid bij machte is, zijn kernkoppen het eerst over te brengen. De zogenaamde SALT-overeenkomsten (van 1972 en 1979, hoewel het laatste akkoord niet door de VS is geratificeerd) hebben geen betrekking op vermindering van de aantallen kernkoppen, maar op de “vehicles”, de middelen om ze over te brengen: bommenwerpers, onderzeeboten en raketten. Die zijn in 1979 gesteld op 2250 voor elke partij, minder dan in 1972. Niet omdat er minder koppen zullen zijn – integendeel – maar omdat veel meer bommen door minder “vehicles” kunnen worden overgebracht. De eenkoppige raketten worden zeldzamer, de MIRV – en MARV-types worden talrijker: in dat geval worden van één raket de vele koppen radiografisch naar een vast doel geleid. De VS maakten in 1980 al raketten met twaalf kernkoppen, terwijl het hoogst bereikbare getal voor de Sovjet-Unie acht was. Volgens Sipri-1980 was twee derde van de Sovjetraketten nog eenkoppig, en van de Amerikaanse nog maar een vierde. In de VS werden de zwaarste raketten, zoals de Trident-modellen, ontworpen voor het lanceren van 24 kernkoppen, van onderzeeboten uit, die elke 24 van zulke raketten zouden moeten vervoeren, dus bijna zeshonderd koppen per duikboot.
Het intercontinentale systeem van de VS wordt “gemoderniseerd”, aangevuld met tweehonderd MX-raketten, elk met een gewicht van 86 ton en tien kernkoppen. Ze zullen dag en nacht worden rondgereden op onderaardse spoorbanen, om een verrassingsaanval van de vijand te voorkomen, en er komen 4600 schuilplaatsen met 23 lanceerbases. Het systeem zal minstens dertig miljard dollar kosten, waarschijnlijk vijftig miljard (honderd miljard gulden) terwijl er in 1983 proeven mee kunnen worden genomen.
Het tweede nieuwe wapen, reeds genoemd, is een bombardementsvliegtuig, een gemoderniseerde B-52. Uitgerust met raketten die uit het toestel kunnen worden geworpen, welke “kruisraketten” moeilijk zijn te onderscheppen. Ze worden “Air Launched Cruise Missiles” genoemd, ter onderscheiding van de intercontinentale raketten die van het land af of van duikboten worden gelanceerd.
Ten derde zijn in productie de laserwapens, apparaten die een bundel geconcentreerd licht (dus met een snelheid van 300.000 kilometer per seconde) opwekken. Tot op afstanden van 8000 kilometer moeten ze elk voorwerp doen smelten. Ook deze wapens zijn intercontinentaal, terwijl de neutronenbom (tevens in productie) nog bedoeld heet te zijn voor de middellange afstand, dus bijvoorbeeld in de Europese ruimte. Neutronenbommen kunnen zeer gevarieerd worden vervaardigd, hun energie kan zich manifesteren als verterende hitte of straling (die alle leven op aarde doodt) maar gedeeltelijk ook als explosie. Dat gebouwen zouden blijven staan terwijl elk levend wezen zou worden gedood is een vereenvoudiging van de feiten. De laserstralen zijn al gebruikt in de oorlog in Vietnam (N.Y. Timesdienst in de Volkskrant van 13 februari 1980) om projectielen naar hun doel te geleiden, maar als “dodende straal” zou het wapen voor 1990 niet gereed komen. De Verenigde Staten hebben al twee miljard dollar besteed aan het recente onderzoek.
Natuurlijk dringt zich de vraag op, wat de Sovjet-Unie kan plaatsen tegenover de MX-raket, de kruisraket (ALCM), de laserstraal of de neutronenbom. Nog niets. Alleen waar het MIRV- en MARV-raketten aangaat is Moskou bezig de Verenigde Staten na te volgen. Volgens Sipri-1980 zijn er honderd SS-17-raketten beproefd met elk vier kernkoppen, terwijl er vijfhonderd van het type SS-18 en SS-19 zouden zijn vervaardigd, met de mogelijkheid om zes of zelfs acht kernkoppen te vervoeren. De bestuurbaarheid daarvan staat echter niet geheel vast.
De macht ter zee
Er wordt in het Westen hoog opgegeven van de dreigende uitbreiding van de Sovjetvloot, die de Amerikaanse beheersing der zeeën zou kunnen betwisten. Nu heeft Le Monde Diplomatique (augustus 1974) toenmaals het nieuwe bouwprogramma onthuld van de Verenigde Staten, waarbij de Sovjetplannen bleek aandoen. Senator Proxmire verklaarde toen terecht: “De VS overtreffen de SU in bijna alle sectoren van de marine, en de lopende programma’s houden ons aan de top!” Weliswaar hadden de Russen vele kleine onderzeeërs, maar die waren grotendeels niet aangedreven door atoomkracht en konden dus niet lang onder water blijven. De Amerikanen hadden al tientallen duikboten, die kernraketten konden lanceren, en vijftien grote vliegkampschepen, waarvan de Nimitz (95.000 ton) en de Tarawa de grootste waren. Pas in 1973 had de SU het eerste vergelijkbare vliegdekschip te water kunnen laten, de Kiev, echter van slechts 40.000 ton, volgens Amerikaanse normen “van de kleinere soort”. De SU had in 1980 drie van zulke schepen, terwijl de VS van 1974 tot 1984 niet minder dan tweehonderd nieuwe en moderne oorlogsbodems in de vaart zouden brengen. Hoe zou het anders kunnen, waar de VS beschikten over 3400 buitenlandse bases en vrijwel alle zeeën beheersten? Rond de Sovjet-Unie was de keten van maritieme bases indrukwekkend, en daar kon de Amerikaanse vloot gebruik maken van wapens, munitie, brandstof, voedsel.., alles wat nodig was om de aanval uit te voeren op de grootste landmogendheid, de Sovjet-Unie. Men kan de ronde lijn gemakkelijk trekken: in West-Europa van Noord naar Zuid, in de Middellandse Zee door alle landen behalve Algerije en Libië (ook Egypte is nu een Amerikaanse basis) in het Midden-Oosten over Israël (met de nieuwste, enorme luchthaven in de Negevwoestijn, afgezien van Haifa) Saoedi-Arabië, Bahrein, de sjeikdommen van de Perzische Golf, het sultanaat van Oman, en in het hart van de Indische Oceaan het militaire eiland Diego Garcia. Aan de randen van die Oceaan dan in Afrika, Kenia en Somalië, verder oostwaarts Pakistan, en in het Verre Oosten Thailand, Maleisië, Singapore, de Filippijnen, Taiwan (Formosa) Okinawa, Japan, met in het zuiden op de achtergrond Australië en Nieuw-Zeeland. Als China, reeds feitelijk bondgenoot van de Verenigde Staten, daaraan ook bases afstaat of faciliteiten, wordt “de wurggreep rond de keel van de Sovjet-Unie” nog veel indrukwekkender.
Behalve de MX en de kruisraket, die uit een vliegtuig wordt gelanceerd, is de Trident een nieuw offensief wapen van de VS. De Amerikanen hebben tien Polarisonderzeeërs en 31 Poseidonduikboten die voorzien zullen worden van een nieuwe raket, de Trident I en II. Tussen 1979 en 1984 vindt deze wijziging plaats. De eerste Tridentduikboot, de USS-Ohio werd in mei 1979 te water gelaten, en tien zullen er nog volgen (voorlopig) hoewel elk van deze onderzeeërs nu (1980) twee miljard dollar kost. De boot is 171 meter lang, heeft een omvang van 18.700 ton, tweemaal zoveel als de oude Polaris-Poseidon-onderzeeërs. De Tridentvloot kan voor twee derde van de tijd onder water varen, maakt weinig lawaai en is moeilijk te ontdekken. Door de nucleaire aandrijving is ze niet zeer afhankelijk van maritieme bases. Elk van de boten kan 24 raketten meevoeren, die 7.400 kilometer ver kunnen reiken en dus van vele punten de Sovjet-Unie kunnen treffen. Eén raket vervoert nu acht bestuurbare kernkoppen, maar dat aantal kan worden opgevoerd tot 24. Zo’n duikboot in de aanval kan aldus ongeveer zeshonderd agglomeraties in de Sovjet-Unie uitroeien binnen één dag. Sipri-1980 zegt dat van de Amerikaanse strategische kernkoppen er 5120 van zee uit kunnen worden gelanceerd, en de duikboten zijn nauwelijks te treffen. De Sovjet-Unie staat er veel slechter voor, aldus dit rapport. De meeste kernkoppen moeten van het land af worden gelanceerd. In zee bevinden zich ongeveer tien Russische onderzeeërs, tegen 41 van de Amerikanen, die kernbommen kunnen uitwerpen, en maar een zevende daarvan is geregeld in de vaart. Er zijn slechts 144 raketten beschikbaar (SS-N-18) met een reikwijdte van 7.400 kilometer en met elk drie koppen. Ter zee is het Amerikaanse overwicht nog veel groter dan te land. Het soms hysterische huilen over de “voorsprong van de Sovjet-Unie” dient alleen om de reeds superieure bewapening nog hoger te kunnen opvoeren.
De SS-20 van de Sovjet-Unie
Het was in 1979 de Sovjetproductie van de SS-20 die aan de Amerikanen het voorwendsel leverde om nieuwe, verder reikende “tactische” kernbommen (intussen “strategisch” geworden) naar Europa te zenden. Al op 25 april 1979 verscheen in de NRC een uitvoerige beschouwing van de hand van Dick van der Aart over het Russische wapen, en daaraan ontlenen we enkele gegevens.
De benaming SS-20 is de Amerikaanse aanduiding voor een moderne Russische middellange afstands raket, een zogenaamde IRBM (Intermediate Range Ballistic Missile), met een afstandsbereik van 2500 tot 4500 kilometer; voldoende om elk doel in West-Europa te kunnen treffen. Het aantal SS-20 dat door de Sovjet-Unie kan worden afgevuurd, is nog zeer beperkt, terwijl er ook duidelijke aanwijzingen zijn dat de eerste opstellingen “vast” zijn en niet mobiel. Juist die (mogelijke) mobiliteit wordt door het Westen aangevoerd als een van de gevaarlijkste aspecten van het nieuwe Russische wapen. Voor de eerste serie SS-20 raketten zijn in elk geval gemoderniseerde silo’s (ondergrondse opstelplaatsen) van oudere raketten gebruikt, onder andere in het midden van de Sovjet-Unie en in Zuidwest Rusland. De eerste cijfers over het aantal Russische SS-20 opstellingen kwamen in 1979 van de Amerikaanse minister van defensie, Harold Brown. In zijn jaarlijkse rapport aan het Amerikaanse Congres schrijft Brown dat er “minder dan 100 SS-20’s operationeel zijn en dat dit aantal ongeveer gelijk is verdeeld tussen West-Rusland en het Aziatische deel van de Sovjet-Unie (dus gericht op China). Het aantal SS-20 raketten dat op West-Europese NAVO landen zou staan gericht, was dus niet meer dan vijftig à zestig, en in geen geval zeshonderd, zoals drs. R.F.M. Lubbers van het CDA in NRC Handelsblad meedeelde.
Hoeveel SS-20 raketten Moskou de komende jaren zal opstellen is een pure gok. De meeste gepubliceerde cijfers lijken echter zwaar overdreven. Gezien het feit dat de SS-20 drie afzonderlijk te richten kernkoppen kan meevoeren lijkt het logisch te veronderstellen dat de Sovjet-Unie er in elk geval niet méér nodig heeft dan de ongeveer vijfhonderd sterk verouderde IRBM’s, die al sinds het begin van de jaren zestig op West-Europa en China staan gericht.
Bij de huidige politieke discussies over de verstoring van het nucleaire evenwicht in West-Europa, wordt meestal gemakkelijk over het hoofd gezien dat de ontwikkeling van de SS-20 een logische stap is in de modernisering van de Russische raketstrijdkrachten. Net zoals Amerika destijds de oude onbetrouwbare Atlas intercontinentale raket heeft vervangen door de modernere Minuteman en net zoals Nederland bijvoorbeeld recentelijk de Honest John heeft vervangen door de Lance. De tweetraps SS-20 neemt de plaats in van de SS-4 en de SS-5. Deze wapens, die respectievelijk in 1959 en 1961 in gebruik zijn genomen, vormen sinds die tijd de voornaamste Europese nucleaire slagkracht of – afhankelijk van de gezichtshoek – afweer van Moskou. De laatste jaren is die vuist in militaire zin erg kwetsbaar en onbetrouwbaar geworden. Van de ongeveer negentig SS-5 raketten op het land zijn de meeste in ondergrondse silo’s ondergebracht. De SS-5 heeft een kernkop van tenminste 1 megaton en kan een afstand van ongeveer 3200 kilometer overbruggen. Van de iets kleinere SS-4, die amper tweeduizend kilometer ver komt, staan er nog zo’n vierhonderd bovengronds opgesteld in West-Rusland en langs de grens met China. Ook de SS-4 heeft een, naar moderne begrippen, nogal “vuile” kernkop van circa 1 megaton. Eigenlijk kan de eerste generatie Russische IRBM’s het beste nog gezien worden als een verbetering van de Duitse V-2 uit de tweede wereldoorlog.
Ondanks zijn indrukwekkende prestaties (vergeleken met de oude Russische IRBM’s) is de SS-20 geen superwapen, waarmee atoomchantage kan worden gepleegd op West-Europa. De prestaties van de SS-20 zijn niet beter dan van de Amerikaanse Poseidon onderzeebootraketten, die al vele jaren geleden zijn toegevoegd aan het kernwapenarsenaal van het NAVO-commando voor Europa, Saceur. Bovendien heeft Moskou al vanaf 1967 Britse en later ook Franse kernonderzeeboten tegenover zich gehad met modernere raketten dan de SS-4 en SS-5. Intussen heeft een uitvoerig rapport van het Amerikaanse Congressional Research Service begin dit jaar nog eens duidelijk gesteld dat de Sovjet-Unie niet beschikt over effectieve middelen voor de bestrijding van Westelijke raketonderzeeërs in open zee. De SS-20 is met zijn drie kernkoppen, zijn snellere reactietijd en de veel grotere trefzekerheid zondermeer kwalitatief een beter wapen dan de verouderde SS-4 en SS-5. Zolang de Sovjet-Unie echter niet duidelijk anders handelt dan de vervanging van de huidige, op West-Europa gerichte raketmacht door een gelijk bestand aan SS-20 raketten, wordt het bestaande nucleaire evenwicht daardoor niet wezenlijk verstoord.
Men voege hieraan toe, wat de Duitse generaal Gert Bastian (zie De Nieuwe Linie, 6 februari 1980) zei over de invoering in West-Europa van de nieuwe nucleaire raketten van het type Pershing II en Tomahawk, die wel het evenwicht verstoorden. Hij zei te vrezen, dat de Sovjet-Unie zich zo bedreigd zou voelen, dat ze wel eens tot een “preventieve kernaanval” op West-Europa zou kunnen overgaan (wat gezien de gevolgen niet zo logisch zou zijn) terwijl hij ook de Russische “preventieve bezetting” van Afghanistan verklaarde uit vrees voor een globale Westerse offensieve politiek. Hij schreef: “De interventie van de Sovjet-Unie in Afghanistan verandert niets. Die interventie deed zich immers voor aan de grens van de Sovjet-Unie in een land dat al een kwart eeuw lang tot de invloedssfeer van de Sovjet-Unie behoort. Dat werd ook algemeen aanvaard. Ook door de Verenigde Staten, want de Amerikanen hebben zonder tegenspraak geaccepteerd dat dit land van lieverlee veranderde van een koninkrijk in een communistische volksrepubliek, ook toen de Verenigde Staten niet meer verlamd waren door het feit dat ze verstrikt waren in de Vietnamese oorlog. Natuurlijk mag niet worden geaccepteerd dat de Sovjets verder gaan dan Afghanistan, als ze dat al van plan zouden zijn. Maar de besluiten van de NAVO in Brussel kunnen achteraf niet gerechtvaardigd worden door de vrees daarvoor, noch door de aanwezigheid van Sovjettanks in Afghanistan. Eerder is het vermoeden gerechtvaardigd, dat de NAVO op 12 december 1979 de Sovjets nodeloos zwaar geprikkeld heeft en het zo voor het Kremlin gemakkelijker gemaakt heeft, het uiteindelijke besluit ten aanzien van Afghanistan te nemen dan het anders misschien voor doelmatig zou hebben gehouden. De Sovjets kunnen namelijk de intentieverklaring van het Westen, om zijn macht ongeremder te gebruiken, als uitdaging hebben beschouwd”.
De gewezen gouverneur van de Kon. Mg. Academie in Breda, generaal Von Meyenfeldt, zei daarover (Algemeen Dagblad, 10 juni 1980):
“Een niet te verwaarlozen aspect is dat de dreiging voor de beide wereldmachten niet gelijk is. De dreiging voor de Verenigde Staten zelf is eigenlijk minimaal. De positie van de Russen is veel kwetsbaarder. Zij hebben niet alleen de dreiging van de Amerikaanse strategische wapens, maar moeten ook rekening houden met atoommogendheden als Engeland, Frankrijk, de rest van de NAVO, met China en met twee opkomende kernwapenmachten als India en Pakistan”.
Vervalsing der feiten
Op minstens vier manieren kan men de stelling weerleggen, dat de onvoorstelbare bewapening van het Westen nodig is om een Sovjet gevaar te beteugelen. In de eerste plaats dus is het Atlantische overwicht inzake de kernkoppen al formidabel. Men moet niet alleen de erkende intercontinentale, strategische genoemde kernbommen rekenen, volgens SIPRI-1980 dus op 1 januari van dat jaar 9200 voor de VS en slechts 6000 voor de SU. Elders, schattingen voor september 1980, zijn genoemd: 10.154 voor de VS en 7.078 voor de SU. Daar komen namelijk de zogenaamde tactische kernwapens bij, die steeds meer in staat zijn van West- en Zuid-Europa, van het Midden-Oosten ook, direct de Sovjet-Unie te bestoken. Er zijn nu van die tactische wapens 22.000 Amerikaanse en slechts 5300 Russische voorhanden.
Ten tweede is het de vraag, welke capaciteit en kwaliteit kernbommen hebben. Dat het technologische overwicht van de Verenigde Staten manifest is wordt door niemand ontkend. Voor de Olympische Spelen wilden de Russen een bepaalde computer kopen in de Verenigde Staten, die ze zelf nog niet konden vervaardigen, en herhaaldelijk blijkt de Sovjet achterstand op dit gebied, terwijl de modernste oorlog een aangelegenheid is van radar, electrofonie, mechanische precisie, computers, kunstmanen enz.
Ten derde vindt men in de genoemde bronnen nog lang niet alle nieuwe vindingen van de Amerikanen. In Le Monde Diplomatique (dec. 1979) heeft Jacques Cernon een zeer gedocumenteerd artikel geschreven over het feit, dat de Amerikanen proberen het slagveld te verplaatsen naar Europa. Hij zegt dan dat de Russen niet beschikken over iets, dat gelijkwaardig is aan: de raket M-X; de kruisraketten; de vliegtuigen A-10, die “tank-killers” worden genoemd, zodat de generale staf van de NAVO zich weinig zorgen maakt om de tanks van de Rode Legers; het vliegtuig Wild Weasel, zeer gecompliceerd en bedoeld om de vijandelijke radar te vernietigen. En men zou er aan kunnen toevoegen, dat de Sovjet-Unie ook geen tegenwicht heeft tegen de neutronenbom, als die ten tonele verschijnt.
Tenslotte moet worden herhaald, dat de Sovjet-Unie van alle kanten tegelijk kan worden aangevallen met “continentale” raketten en niet eens dus met de intercontinentale (strategische) raketten. Want die aanval kan worden gelanceerd van dicht bij de grenzen der Sovjet-Unie: uit West-Europa, uit Turkije (26 Amerikaanse lanceerbases) uit Israël, van de Amerikaanse vloot bij de Perzische Golf, van Pakistan uit en ... van China. Daar behoeft Noord-Amerika niet eens bij te pas te komen, al zal het zijn bijdrage tot de kernoorlog ook van zijn eigen grondgebied natuurlijk wel leveren.
Alle statistieken, schattingen en gegevens bewijzen dat de Verenigde Staten niet worden bedreigd door een overwicht van de Sovjet-Unie, als het de bewapening betreft. Dit voorwendsel heeft slechts ten doel, zoals we zeiden, de eigen bewapening op te voeren tot een ongekend hoogtepunt, een weergaloze omvang. De Verenigde Staten zijn bij machte, de eerste slag toe te brengen en voorgoed een einde te maken aan het voortbestaan van de Sovjet-Unie, terwijl zij zelf – hoewel ernstig geteisterd – de ramp overleven. Het is niet meer waar, dat een derde wereldoorlog een volkomen wederzijdse zelfmoord zou zijn: de ene partij wordt veel zwaarder getroffen dan de andere. Het is ook niet meer waar, dat er een balance of power zou bestaan, en evenmin een evenwicht van terreur die gelijkelijk zou kunnen afschrikken. Het evenwicht is verbroken, al sinds een aantal jaren; wie er zich van bewust wordt vreest het uitbreken van een oorlog, die minstens Europa zal verwoesten, meer dan ooit. En wat de eerbied betreft voor mensenlevens gaf het Westen het voorbeeld van de volslagen onverschilligheid voor de dood van miljoenen, als de Verenigde Staten maar mochten overwinnen. Met een ontstellend gemak sprak men in Amerika over de “geplande” dood van zeventig miljoen mensen, die in de VS zouden omkomen in een derde wereldoorlog, die nochtans door Washington zou worden gewonnen, men was in naam der democratie geraakt in de greep van het barbarisme.
Pion op een schaakbord
Het feit dat enige tienduizenden manschappen van de Sovjet-Russische strijdkrachten in december 1979 in versneld tempo zijn gestationeerd in Afghanistan heeft in het Westen tot opgewonden reacties geleid. Zelfs de NAVO – die theoretisch met Azië niets te maken heeft – kwam in het geweer. De stemmingen waren verhit, er scheen weinig nodig te zijn om een verschrikkelijke explosie mogelijk te maken. Dit besef heeft de Russen geïnspireerd: de supermogendheden nemen de posities in, die voor hen het gunstigst zijn bij een eventuele krachtmeting. Zolang de oorlog uitblijft zullen soortgelijke militaire interventies in de gehele wereld zich voordoen: de “jaren tachtig” zijn onheilspellend begonnen.
Dat een land als Afghanistan plotseling zo belangrijk kon worden ligt niet zozeer aan het karakter van deze staat, maar wel aan zijn ligging: een typisch geval van zogenaamde “geopolitiek”. Afghanistan heeft ongeveer twintig miljoen inwoners, arm en grotendeels analfabeet, in meerderheid bestaande uit Pathanen, die verwant zijn aan de Iraniërs. Evenals de minderheid zijn ze moslims, overwegend soennieten, met daarnaast een groep van sjiieten. Behalve de religieuze dissidenten zijn er de etnische minderheden (samen veertig procent van de bevolking) en beide komen van tijd tot tijd tot rebellie, zodat nog geen enkel regime stabiel is geweest. Wie van het buitenland uit genoeg geld en mankracht besteedt aan het aanwakkeren van gewapende oppositie kan altijd wel op enig succes bogen. Daarbij komen de “klassetegenstellingen”, die vaak dwars door de andere heen lopen. Het overwegend agrarische land, is nog sterk feodaal, ook wat de islam aangaat. Regeringen die westerse technieken willen invoeren kunnen altijd rekenen op verzet van de basis. Tussen de twee wereldoorlogen in hebben vorsten gepoogd de Turkse leider Kemal Pasja te imiteren. Spoorwegen, posterijen, scholen (nog voor een elite), verbod voor vrouwen zich te sluieren, een bescheiden industrialisatie, enz., begonnen zich te manifesteren. In de latere jaren van deze eeuw is er een begin gemaakt met landhervorming, kredieten en subsidies aan kleine boeren, met nationalisatie van handelsbanken, erkenning van rechten der arbeiders. Veel heeft dat allemaal nog niet betekend, maar genoeg voor de echte rechterzijde om te spreken van “rode experimenten” en van communisme. Er bevinden zich in de omliggende Staten niet alleen vele duizenden Afghaanse werkzoekenden, politieke vluchtelingen uit verschillende perioden, maar ook pro-kapitalistische of pro-feodale ballingen die zijn uitgeweken. Ze zijn met name vijanden van de Sovjet-Unie, de machtigste buurstaat. Hun invloed in Afghanistan zelf is niet gering. Men zou hier wellicht een vergelijking kunnen treffen met de contrarevolutionaire Cubanen, hoewel Afghanistan geen werkelijke revolutie heeft gekend.
In 1973 is de republiek geproclameerd. Sindsdien zijn er drie topleiders geweest, die allen zijn gefusilleerd: Daoed in april 1978, Taraki in september 1979, en Amin in december 1979. De laatste twee (van collega’s tot rivalen geworden) werden “communisten” genoemd. Op 27 december is dan een andere “communist” naar voren getreden, gedragen op de bajonetten van de Sovjet-Unie, en deze Karmal heeft de Russen gevraagd troepen te zenden om zijn land te beschermen tegen binnen- en buitenlandse gevaren, een formule die het in de wereld vaak goed doet. Westelijke landen zonden aldus troepen naar de Dominicaanse republiek, Marokko (voor de Sahara) Zaïre, Tsjaad, Zuid-Vietnam, Zuid-Korea. De Sovjet-Unie intervenieerde in Tsjecho-Slowakije en Ethiopië; de Vietnamezen in Cambodja, de Cubanen in Angola, steeds ten bate van een bepaalde bedreigde regering, terwijl het zenden van wapens en instructeurs voor (door Oost of West) begunstigde regimes in tientallen gevallen plaats vond. In zoverre is het Sovjet optreden niet bepaald een novum.
Een arm en militair zwak land als Afghanistan is wel altijd neutraal geweest, maar in feite herhaaldelijk in een of andere invloedssfeer ingedeeld. Minstens een eeuw lang oefenden de Britten zulk een voogdij uit en onthielden die aan de Russen, die er begerig naar waren. Door een oorlog dwongen de Britten zelfs in 1881 de Afghanen afstand te doen van een grensstrook ten bate van Brits-Indië. Dat gebied, bewoond dus door ex-Afghanen, behoort sinds 1947 bij Pakistan, wat nog altijd een bron van twist is tussen deze twee landen. Na de uittocht uit Voor-Indië van de Britten voelde Afghanistan zich bedreigd door Pakistan, verbonden met de Verenigde Staten. Het lag voor de hand dat de Afghaanse leiders ruggensteun zouden zoeken bij de noordelijke buurman, de Sovjet-Unie, niet uit ideologische overwegingen, maar met geopolitieke argumenten. Die neiging werd nog sterker toen in 1962 China de bondgenoot werd van Pakistan. Er zijn heel wat verdragen gesloten met de Sovjet-Unie over duurzame vriendschap, economische samenwerking (onder andere inzake de exploitatie van olie en aardgas, de bouw van chemische fabrieken, wapenleveringen, toekomstige benutting van koper- en steenkoolreserves) met het oog ook op eventuele bescherming van de onafhankelijkheid tegen de buurstaten China en Pakistan. Zolang hier slechts sprake was van een Afghaanse poging te profiteren van een machtsevenwicht, maakte niemand zich druk om regeringswisselingen in Kaboel. Wat is er dan de laatste jaren zodanig veranderd, dat de Sovjet-Unie gemeend heeft militair te moeten interveniëren?
Afbakening van posities
In Moskou en van de zijde van president Karmal in Kaboel wordt gezegd, dat Pakistan, China en ... de CIA, gebruik makende van dissidenten, ballingen en omgekochte agenten bezig waren de guerrilla’s van gewapende opposanten zodanig te ondersteunen dat er een burgeroorlog zou ontstaan die moest leiden tot omverwerping van elk regime, dat de banden met de Sovjet-Unie wilde bestendigen of verdiepen. Het doel zou zijn geweest om Afghanistan aldus in het prowesterse kamp te brengen, ter vervanging van Iran, dat verloren was gegaan voor het Westen. Aan de zuidelijke grens van de Sovjet-Unie zouden dan bases voor kernwapens kunnen worden aangelegd, met een enorme druk op Moskou, door de bedreiging met volledige en snelle verwoesting. Om dit te voorkomen zou Moskou dus drastisch hebben ingegrepen.
Wat is van dit alles aannemelijk? Dat het veronderstelde prowesterse plan een wensdroom is van China, of van de CIA, of zelfs van een Amerikaanse regering, kan men best veronderstellen. Tenslotte hebben de Verenigde Staten meer dan drieduizend militaire bases in andere landen en de omsingeling van de Sovjet-Unie is al ver gevorderd, vooral nadat China de kant heeft gekozen van de Atlantische wereld, in het voetspoor van ... wijlen Tsjiang Kai-Sjek. Nu Moskou zich moet voorbereiden op gewelddadige conflicten in Europa en in Azië is het dubbel op zijn hoede, en ... dubbel bevreesd. Hoe het ook wezen moge: de Sovjet-Unie heeft geen risico’s willen nemen, en volgens de praktijk van de invloedssferen als supermogendheid gehandeld.
Het is niet gemakkelijk voor dit optreden een voorbeeld te vinden in de naoorlogse geschiedenis. Wellicht is het beste voorbeeld nog de Russische hulp aan Ethiopië, die – merkwaardig genoeg – heel weinig internationale beroering heeft gewekt. Toch blijft het geval tamelijk uniek door de Russische vermetelheid, die overigens wel allereerst bedoeld zal zijn om China te imponeren. Dat de Russen nu zouden denken aan het doorstoten via Pakistan naar de Indische Oceaan moet op fantasie van Westerse “policy-makers” berusten: zulk een aanval zou het begin van een derde wereldoorlog betekenen. Maar desondanks hebben de supermogendheden kennelijk de mogelijkheid van een oorlog in hun berekeningen betrokken. Ze nemen de posities in, die in zulk een geval gewenst worden. De Amerikanen brengen naar West-Europa hun nieuwe (in wezen “strategische”) kernbommen, om van dichterbij de Sovjet-Unie te kunnen treffen. Ze zoeken nieuwe bases voor hun nucleaire onderzeeërs (varende kernbases) in het Midden-Oosten en rekenen op vele kansen: Egypte, Israël, Saoedi-Arabië, Bahrein, Oman, Somalië. De Sovjet-Unie heeft als landmogendheid minder mogelijkheden om van nabij de Verenigde Staten te treffen, maar probeert wel te voorkomen dat in Europa of Azië de Amerikaanse steunpunten nog dichterbij komen, het koste wat het koste. De derde wereldoorlog behoeft in de “jaren tachtig” niet uit te breken, maar het zou velen niet verbazen als dat wel gebeurde.
Naast de zuiver strategische en geopolitieke factoren moet het Russische optreden ook zijn beïnvloed door het zogenaamde “islamitische reveil”. Dit is een protest (o.a.) van arme en vaak analfabete Aziaten en Afrikanen tegen de koloniale tradities van het christelijke Westen, en tegen Europeanen (of Amerikanen) in het bijzonder. De Russen nu zijn ... ook Europeanen, en vermaard wegens hun “atheïstische staat”. Ze doen veel moeite nu aan te tonen, dat de vijftig miljoen Aziatische moslims in hun eigen republieken juist door “de scheiding van kerk en staat” onbelemmerd hun eredienst kunnen uitoefenen, beschikken over theologische faculteiten en over collectieve sociale voorzieningen, die elders niet bestaan. Al een halve eeuw worden anti-imperialistische moslims door trotse Sovjetleiders naar Tasjkent uitgenodigd. Dit neemt niet weg dat er geen sprake kan zijn van een theocratische republiek, gelukkig moet men zeggen. De Sovjet-Unie heeft nochtans in Afghanistan de nieuwe machthebbers er van doordrongen dat ze de islam tegemoet moeten komen. De vorige “communisten” hebben zich te zeer tegen de macht van de moellahs gekeerd, maar Karmal sprak van “het heilig geloof”, van “de goede geestelijken” en van “de rechten der gelovigen”. Hij hoopte op die manier in elk geval een deel van de oppositie uit te schakelen. En voor de Russen gaat het hier niet om marxisme of ideologie, wel om het weren van Chinezen en Amerikanen. Dat blijft overigens een zeer kostbaar ondernemen, want de twintig miljoen Afghanen zullen nog meer gaan kosten dan de Cubanen gedaan hebben. De vrees van Moskou moet wel heel groot zijn geweest, de wens voorbeeldig af te schrikken zeer sterk, om deze nieuwe lasten op zich te nemen.
De felle Atlantische reactie op het Russische optreden heeft in de VS ook wel kritiek uitgelokt, zoals bleek uit de NRC van 2 februari 1980, waarin enkele uitspraken van George F. Kennan, voormalig ambassadeur van de VS in Moskou, zoals gepubliceerd in de New York Times, worden aangehaald: “President Carters reactie op de Russische interventie in Afghanistan is overdreven en schept een gevaarlijke oorlogssfeer. (-) Ik kan geen moment in de moderne geschiedenis bedenken, waar een dusdanige breuk in de politieke communicatie en een dusdanige triomf van onbeteugelde militaire vermoedens, zoals nu gebeurt in de Russisch-Amerikaanse betrekkingen, tenslotte niet tot oorlog heeft geleid, schrijft Kennan. Volgens hem is de veronderstelling dat de Sovjet-Unie oprukt in de richting van de Golf puur Amerikaans. Deze veronderstelling is een onjuiste weergave van de beweegredenen van de Sovjet-Unie “Nog nooit sinds de koude oorlog is er sprake geweest van een zover reikende militarisering van het denken.”
Het zaaien van paniek
Op 21 januari 1980 heeft de Amerikaanse president Carter een rede uitgesproken, waarin hij wilde uiteenzetten hoe de Verenigde Staten er voor stonden (The State of the Union) en die wel hoogst beangstigend kan worden genoemd. De aanleiding daartoe was, dat Carter het optreden van de Russen alarmerend vond, met name in Afghanistan, en dat hij dus moest reageren met een tegenaanval. Zijn betoog kwam hierop neer dat Amerika veel meer wapens moest produceren, dat de begroting daarvoor met vijf procent moest worden verhoogd en moest stijgen tot bijna 160 miljard dollar of 320 miljard gulden. Extra vervaardigd dienden dan te worden: meer kruisraketten en kernbommen voor middelgrote afstand; meer vliegtuigen van het type B-52; onderzeeboten met tridentraketten; opvoering van het aantal oorlogsschepen tot 550; en voor Europa veel meer zwaar materiaal, 1700 vliegtuigen extra, drie brigades van mariniers meer, 7000 van de nieuwste en zwaarste tanks ter wereld (XM) die drie miljoen gulden per stuk kosten, en het opstellen van een interventiemacht van honderdduizend man met het modernste materiaal. Amerika moest militair het machtigste land ter wereld blijven, er moest begonnen worden met de registratie van reservisten, die eventueel gemobiliseerd konden worden. Tegelijk werden de betrekkingen met de Sovjet-Unie bevroren, de handel werd tot een minimum teruggebracht, graan werd niet meer geleverd, computers ook niet. Als dit alles wordt verwezenlijkt is een derde wereldoorlog onvermijdelijk.
In Amerika is die rede door een grote meerderheid toegejuicht. Men vraagt zich af waarom. Psychisch is dit wel verklaard. In de koude oorlog, die nu al langer dan dertig jaar duurt en in werkelijkheid – ondanks alle geruststellende verklaringen – nooit is verminderd, zijn massaal zoveel spanningen gewekt en onderhouden, dat voor grote groepen de toestand ondraaglijk is geworden. Om de voortgaande wedloop in bewapening mogelijk te kunnen maken moesten die angsten en haat onderhouden blijven. Onwezenlijk klonken daartegenover de woorden over vredelievend samenleven en over ontspanning. Daaraan behoeft men nu niet meer te geloven. Een gewezen Amerikaanse minister, Ramsey Clark, heeft de rede genoemd “een oproep tot het slechtste in ons, onze angst en het redmiddel van het geweld.” De ontwrichte zielen kunnen zich wijden aan het voorbereiden van een explosie, die een einde kan maken aan hun neurose. “De mensen aldus Clark zijn opgelucht, want ze mogen de Russen weer haten.” Zo is het duidelijk dat een stemming van paniek, van niet meer te verdragen angsten, de oorzaak kan zijn van het uitbreken van een oorlog door elk incident, dat dan kan worden aangegrepen. En de rede van Carter bewijst dat enkele incidenten reeds nu de voorbereiding op een oorlog hebben verhaast, maar ook dat ze zijn uitgebuit om de juiste stemming te kweken, teneinde de nieuwste bewapening te kunnen verdedigen. Daar is het geval Afghanistan, de Russische bezetting van een invloedssfeer. In het Midden-Oosten hadden de Amerikanen al lang hetzelfde gedaan. Het weekblad Newsweek heeft een kaart gebracht met de Amerikaanse militaire bases in het Midden-Oosten: Haifa in Israël; vliegvelden in Egypte; 26 bases in Turkije; vlieg- en zeebases in het sultanaat Oman; en in Pakistan, dat al sinds twintig jaar Amerikaanse steunpunten heeft en nu ook havens aan een Amerikaanse vloot ter beschikking zal stellen; tenslotte de aller-modernste en grootste lucht- en vlootbasis in de Indische Oceaan op het eiland Diego Garcia. En president Carter heeft aangekondigd dat hij de volgende landen zal vragen om meer steunpunten, ter bescherming van de Westerse olieroute: Kenia en Somalië in Oost-Afrika; alle Arabische staten rond de Perzische Golf.
Wat militaire interventies aangaat door westelijke of prowesterse landen kan men hele rijen van gevallen opnoemen. In Zuid-Amerika Guatemala en Santo Domingo. In Afrika: Angola, Zaïre, Tsjaad, Oeganda en niet alleen communistische tussenkomst in Angola en Ethiopië. Wat schendingen van mensenrechten betreft kan men tientallen dictatoriale Staten noemen, die door het Westen worden gesteund, van wapens worden voorzien, terwijl er martelingen plaats vinden of wrede discriminaties. Van nieuwe wapens voorzien worden nu juist Turkije, Pakistan en Zuid-Afrika, waarover Amnesty International opzienbarende rapporten heeft gepubliceerd. In honderd landen worden mensenrechten geschonden, en in grote meerderheid liggen ze in Westerse invloedssferen.
Schaamteloos was de fascistische staatsgreep in Turkije, in september 1980, al was in dit land het opperbevel (door de NAVO in het zadel gehouden) al sinds 1971 oppermachtig. En met hoeveel “begrip” heeft de Westelijke pers deze terreur ten bate van de Atlantische wereld beoordeeld! In het hele Westen is de democratie in gevaar. En de vrede niet minder.
Bloed en olie
In de Volkskrant van 26 februari 1979 kon men al lezen:
Twee Amerikaanse ministers en een invloedrijke senator hebben gezegd dat Amerika overweegt desnoods met militair geweld de oliestroom uit het Midden-Oosten veilig te stellen. Minister Harold Brown, die onlangs een reis van tien dagen heeft gemaakt door het Midden-Oosten, zei in een vraaggesprek voor de televisie: “De bescherming van de oliestroom uit het Midden-Oosten is duidelijk van levensbelang voor ons. Ter bescherming daarvan zullen wij elke geëigende maatregel nemen, inclusief militair geweld.” Hiermee antwoordde Brown op de vraag of Amerika er een oorlog voor over zou hebben om de olievelden te beschermen van Saoedi-Arabië, die Amerika twintig procent leveren van zijn olie-import. “Amerika is bereid op te treden tegen dreiging door een grote mogendheid. Daarvoor zullen we alle noodzakelijke middelen gebruiken. ik wil het nog eens zeggen: Amerika is bereid zijn wezenlijke belangen te verdedigen met elk geschikt middel, inclusief militair geweld als dat nodig is in het Midden-Oosten of ergens anders”, aldus minister Brown.
En een jaar later (men zie NRC, 13 februari 1980: “Carter heeft gewaarschuwd dat als de Sovjet-Unie haar militaire interventie in Afghanistan zou uitbreiden tot het Golfgebied hij gebruik zou maken van alle mogelijke middelen, waaronder geweld, om de olie producerende staten te beschermen.”
Dat wilde zeggen: om de olie voor het Westen veilig te stellen.
En nog alarmerender (NRC, 3 maart 1980):
“De Amerikaanse regering is een grootscheepse actie begonnen die tot doel heeft de slagvaardigheid van de industrie op te voeren, zodat in oorlogsomstandigheden grote hoeveelheden wapens en voorraden geproduceerd kunnen worden. De Amerikaanse industrie zal heel weinig tijd hebben de hoeveelheid oorlogsmateriaal te kunnen produceren, die nodig is om een ongestoorde aanvoer te verzekeren in een conflict, waarbij de NAVO betrokken is, als de voorraden reservemateriaal uitgeput zouden zijn.” Aldus verklaarde de Amerikaanse minister van defensie Brown in het Congres.
Een kleine invasie
In april 1980 werd iedereen opgeschrikt door het bericht inzake een mislukte Amerikaanse militaire operatie in Iran. Het doel daarvan zou zijn geweest, vijftig Amerikaanse gijzelaars in Teheran te bevrijden. Maar er waren allerlei aanwijzingen, dat de invasie veel verder strekkende oogmerken had, onder andere het begunstigen van een staatsgreep in Iran. Dat de operatie is mislukt heeft West-Europa opgeschrikt, maar als ze was gelukt zaten we misschien aan de rand van een derde wereldoorlog. De Britse Observer vroeg: “Hoe ver is de wereld van Sarajevo?” en die toespeling op 1914 (toen de moord op de Oostenrijkse troonopvolger in deze Bosnische stad leidde naar een wereldramp) was ook al gemaakt door de West-Duitse kanselier Helmut Schmidt. Dat de internationale situatie hoogst gevaarlijk is werd geïllustreerd, toen Iran (in januari 1979 in verzet gekomen tegen de Ver. Staten) gestraft moest worden.
Belangrijke nummers van de weekbladen Der Spiegel en Time waren geredigeerd voordat het nieuws bekend was over de mislukte “reddingsoperatie” in Iran. Maar het Duitse blad vroeg op de voorpagina “Zoals in augustus 1914? Angst voor de grote oorlog”. En Time bracht voorop een Carter, die optreedt, met grote revolver, als een wildwest held voor wie iedereen vlucht, met name ook de Europese bondgenoten. De dreigende taal van Carter inzake gewelddadige maatregelen had die sfeer dus al gewekt. Het samentrekken van een machtige vloot in de Arabische Zee (vijfentwintig oorlogsschepen, waarvan drie vliegtuigdragers met kernraketten) was al bekend. In januari was een geheim Pentagonrapport uitgelekt (met opzet, zo moet men denken) dat in Iran kernwapens ingezet zouden worden tegen Sovjettroepen, als die een Amerikaanse bezetting van Iran zouden willen verhinderen. In Arizona en California oefenden al maanden lang speciale commando’s voor luchtlandingen in Perzië. Aan die oefeningen namen pro-Amerikaanse, door de gevluchte Sjah meegenomen Iraanse militairen deel, die in Iran zelf verbindingen hadden met de “vijfde colonne”, die in opstand moest komen tegen de ayatollah Khomeini, zodra de Amerikanen zouden zijn geland. De Washington Post en allerlei andere informatiebronnen spraken van drie landingsbases (de Observer heeft ze in kaart gebracht) waarvan de woestijnstrip van Tabas, waar de operatie is gestrand, er slechts één was. Het zal lang duren voordat men weet wat er eigenlijk is gebeurd. De ayatollah heeft gezegd, dat er in andere woestijnen Amerikaanse militairen rondzwierven en dat er meer doden waren dan de acht, die zijn omgekomen bij Tabas.
Afgaande op de officiële mededelingen en betrouwbare commentaren ging het – wat Tabas betreft – om een tweevoudige operatie. Uit Amerika, via de Azoren, Egypte en het eiland Bahrein in de Perzische Golf (allemaal oorlogsbases van de VS) zijn zware transportvliegtuigen van het type C-130 naar de woestijnstrip van Tabas gevlogen, met vierhonderd of vijfhonderd man van de commando’s, voor het gemak “marines” genoemd. Van de Amerikaanse vloot in de Arabische Zee zijn acht helikopters opgestegen, met name van het grootste vliegdekschip Nimitz. Van die acht helikopters hebben er drie pech gekregen, wel verrassend voor de hoogstaande techniek van de Amerikanen. Tot overmaat van ramp is een helikopter (die in brand vloog) in botsing gekomen met zo’n reusachtig transportvliegtuig. Gevolg: acht doden, vier zwaargewonden, te weinig helikopters om naar Teheran te vliegen en daar de Amerikaanse ambassade te bezetten, waar zich de gijzelaars bevonden. Aftocht. Meegedeeld werd nog dat de hefschroefvliegtuigen beschikten over een “braakgas”, dat in Teheran de Perzen had moeten bedwelmen, zodat de evacuatie van de vijftig Amerikaanse gijzelaars mogelijk zou zijn geweest. Nog iets anders lekte uit: veertig Egyptische cadetten, in opleiding in Amerika, en voorts leden van de Perzische vijfde colonne, gingen mee. Toen de ongelukkige landing in Tabas plaats vond, kwam er een autobus langs met vijftig Perzen, die in hun eigen taal werden toegesproken, en die moesten wachten. (Zij hebben overigens meer vliegtuigen geteld, dan in Amerika is opgegeven). De Amerikaanse toestellen droegen geen kentekens van de VS en werden aanvankelijk voor Perzische vliegtuigen en helikopters gehouden.
Duistere bedoelingen
Carter en Brown hebben gezegd, dat deze mislukking niet verhinderde, dat ze opnieuw zouden proberen om de gijzelaars te bevrijden. Dat was onzin. Ze hebben bereikt dat deze gijzelaars uit Teheran zijn verspreid over allerlei plaatsen en nooit meer te “kidnappen” waren. Die Amerikanen waren verder van huis dan ooit. Waarschijnlijk moet men concluderen dat de Verenigde Staten een nieuwe en echte invasie wilden wagen. Dat zou het begin kunnen zijn van een derde wereldoorlog. Want volgens een verdrag van 1921 hebben de Russen het recht, binnen te vallen in Iran als een vijandige buitenlandse mogendheid (dus Engeland of Amerika) Iraans grondgebied zou schenden. De bewering “We laten het er niet bij” onthulde de veel verder strekkende Amerikaanse bedoelingen, namelijk Iran “terug te winnen”. Maar wat is er mislukt? Waarschijnlijk is de operatie voortijdig ontdekt door Iraanse eenheden, die trouw waren aan de ayatollah. Hun luchtmacht heeft in elk geval Amerikaanse helikopters gebombardeerd en er drie in handen gekregen, terwijl twee wrakken van transportvliegtuigen achter bleven.
Iets anders is dat het wellicht ook niet de Amerikaanse bedoeling was, in Teheran een opzienbarende “stunt” te organiseren. Want hoe had men, als de Amerikaanse ambassade al bezet had kunnen worden, de vijftig gijzelaars moeten evacueren? De kans zou toch heel groot zijn geweest, dat ze bij de gevechten, die verwacht konden worden, gedood zouden zijn. Er zijn heel andere vermoedens naar voren getreden, namelijk dat de invasiegroepen (dus van drie bases uit) de ayatollah Khomeini in de heilige stad Chom hadden willen kidnappen De operatie, die de naam droeg “Blauw licht”, zou dolzinnig zijn geweest als ze had bedoeld, in een zeer grote stad als Teheran, met een voortdurend gemobiliseerde bevolking, met helikopters en parachutisten vijftig Amerikanen levend door de lucht te evacueren. Veel meer ligt het voor de hand te veronderstellen, dat de slecht beschermde en veel kleinere stad Chom het doelwit was van de operatie. Na de ontvoering van Khomeini zouden de Amerikanen niet alleen een vuistpand in handen hebben gehad, een voorname gijzelaar die wel vijftig Amerikanen waard was, maar ook hebben kunnen hopen dat de voorheen machtige kliek van de Sjah in beroering zou zijn gekomen om door een staatsgreep (onder andere binnen het leger, dat eens een instrument was van de Sjah) de macht over te nemen en de voogdij van de Verenigde Staten te herstellen.
Het is nu misgelopen, zoals in 1961 bij de invasie van de Varkensbaai in Cuba. Maar Cuba was toch – hoewel het in oktober 1962 weer de oorzaak werd van een internationale crisis – een “marginaal” verschijnsel in verhouding tot Iran. Dit land, gelegen tussen de Sovjet-Unie en de Indische Oceaan, is strategisch van de grootste betekenis. Economisch is het, door zijn olierijkdom, van even groot belang. Het houdt nu vast aan zijn “ongebonden” positie, het wil noch tot het Sovjetblok, noch tot de Amerikaanse sfeer behoren. In de Veiligheidsraad en in de club der niet-gebonden landen wil het steun zoeken voor deze neutraliteit. Dat is een heilzame positie. Het wilde alleen de Sjah veroordeeld zien, deze corrupte vazal van Washington. Waarom veroordeelde Carter de Sjah niet? Dit was de eer van de VS te na!
Zeer lang hebben de VS geprobeerd, de Sjah te redden, of in elk geval een pro-Amerikaans regime. Iraanse autoriteiten hebben op 2 juni 1980 een “topgeheim” document van de Amerikaanse ambassade vrijgegeven waaruit zou blijken dat een Amerikaanse generaal begin vorig jaar plannen had beraamd voor een staatsgreep van het Iraanse leger om het aan de macht komen van de ayatollah Khomeini te verhinderen. Het document, een brief gedateerd “januari 1979” gericht aan de toenmalige NAVO-opperbevelhebber Alexander Haig en opgesteld door diens plaatsvervanger, generaal Robert Huyser, werd in kopievorm getoond aan afgevaardigden uit 54 landen naar de “internationale conferentie over Amerikaanse interventies in Iran”. Deze conferentie, die bijeen was geroepen na de mislukte Amerikaanse actie ter bevrijding van de Amerikaanse gijzelaars, werd bijgewoond door ongeveer 300 particulieren en vertegenwoordigers van politieke partijen, vakbonden en bevrijdingsorganisaties. Tot de deelnemers behoorde een uit tien man bestaande Amerikaanse delegatie onder leiding van de voormalige minister van justitie Ramsey Clark, die tegen het verbod van de Amerikaanse regering in naar Teheran is gereisd. Clark noemde het document “zeer onthutsend”.
President Carter zond generaal Huyser naar Iran vlak voordat de Sjah op 16 januari het land verliet. Huyser vertrok nadat het bewind van de laatste premier onder de sjah, Bakhtiar, op 11 februari door Islamitische revolutionairen ten val was gebracht. In het document beveelt Huyser het gebruik van militair geweld aan om stakingen tegen de Sjah bij de Iraanse douane, de olie-industrie en de banken te breken. Verderop beveelt hij aan om, als dit geen resultaten oplevert over te gaan tot een rechtstreekse militaire staatsgreep.
Blijkbaar heeft Washington de gedachte aan een militaire invasie in Iran nooit prijsgegeven. Op 20 augustus 1980 schreef de Amerikaanse journalist Jack Anderson dat de president een “schokkend geheim plan voor de militaire invasie van Iran” heeft goedgekeurd. Volgens Anderson ging het niet alleen om de bevrijding van de gijzelaars, maar ook om militaire vergelding en stemmenwinst tijdens de aanstaande presidentsverkiezingen. “Ik kan ook onthullen dat het invasieplan verborgen wordt achter een “cover plan”, dat voorziet in een zogenaamd trainingsplan in het gebied van de Perzische Golf waarvoor al troepen en voorraden worden verscheept”. Zo bleef de dreiging van een Amerikaanse invasie in Iran bestaan.
Sport en politiek
Zoals was te voorzien is de berichtgeving, met commentaren en verhalen, inzake de Olympische Spelen in Moskou (geboycot door de VS, Japan en West-Duitsland) uitgelopen op een frontale propagandistische aanval op de Sovjet-Unie. Deze campagne was reeds aan de gang en zal in alle hevigheid worden voortgezet, om de wedloop in bewapening mentaal te ondersteunen. De sportieve resultaten deden er weinig toe, ze werden vaak betwist als ze leidden tot medailles voor de Sovjet-Unie. Het ging er om stemming te maken tegen het land, dat straks in de oorlog moet worden bestreden. Er was in “de media” eerder een NAVO-geest dan een Olympische gezindheid. En de uitzonderingen waren gering.
Het was natuurlijk beter geweest dat deze Spelen helemaal niet werden gehouden, en in de toekomst ook niet meer. De sport die georganiseerd wordt door staten is volkomen verloederd. Maar anderzijds, omdat een boykot door het Westen bijna als een oorlogsdaad kon worden beschouwd, was er ook genoeg reden om zulk een verscherping van de spanning af te wijzen. Hoewel van de grote kanshebbers alleen de Verenigde Staten, West-Duitsland en Japan afwezig waren, werden ze propagandistisch toch vertegenwoordigd door geestverwanten en bondgenoten. In Moskou poogden sportlieden als enkelingen te demonstreren tegen schending van mensenrechten en de bezetting van Afghanistan. Natuurlijk had men op alle Spelen sinds de oorlog in alle landen kunnen protesteren tegen soortgelijke handelingen van Westerse landen. Men denke alleen aan Mexico in 1968, waar de regering aan de vooravond van de Spelen een bloedbad aanrichtte onder demonstrerende studenten, arbeiders en boeren, terwijl de Verenigde Staten betrokken waren bij de wreedste moderne oorlog, een ware poging tot genocide, in Vietnam. Er zijn honderd landen, meest verwant met het Westen, waar mensenrechten worden geschonden. Er zijn talloze voorbeelden van staten uit de vrije wereld, die zich schuldig hebben gemaakt aan gewapende interventie in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. De selectieve verontwaardiging jegens Moskou heeft ten doel, ons voor te bereiden op een komende militaire afrekening, waarvoor een oorlogsgeest noodzakelijk is.
Wat de “media” aangaat is op dit terrein niets nagelaten om de Spelen te begeleiden. Interviews bij de vleet met dissidente Russen en met Sacharov, die dus wel degelijk in verbinding was blijven staan met het Westerse propaganda-apparaat. Het Belgische dagblad De Morgen vatte de sfeer aldus samen: “Olympia, uw naam is leugen”. Een geëmigreerde Sovjet-advocate had stelling gekozen in Amsterdam, om de Russische rechtspraak te kraken, die “verderfelijk” was. Uit andere bronnen: “In de Sovjet-Unie is de vrouw slaaf van de slaven”, dus slavin van de mannen, die op hun beurt lijfeigenen zijn. (In de Sovjet-Unie zijn er percentsgewijze meer vrouwen, die hoger onderwijs hebben genoten dan in vergelijkbare landen, maar evenals de mannen verdienen ze veel minder dan in Amerika). De NRC die deze slavernij aan het licht bracht, werd trouwens bijgestaan door vele andere kranten, zoals de Volkskrant. Nooit is er zo veel sympathie getoond voor homoseksuelen in de Sovjet-Unie, en er werd een vechtpartij bij het Kremlin voor uitgelokt.
Er was nog wel een tijd, dat verscheidene van de betrokken media enig begrip toonden voor de moeilijkheden in de Sovjet-Unie, die toch de hoofdbijdrage heeft geleverd voor de bevrijding van Nederland, door Hitler-Duitsland de genadeslag toe te brengen, en daarmee begon in Stalingrad, anderhalf jaar voordat de Anglo-Amerikanen in Frankrijk verschenen. Dat hun prestaties zijn bejubeld was begrijpelijk, maar waarom kan men zo’n waardering niet opbrengen voor de volkeren van de Sovjet-Unie, die twintig miljoen mensen verloren en de helft van hun Europese productievermogen? Ze hebben nauwelijks, ondanks energiek herstel, de helft van de capaciteit van de Verenigde Staten, die economisch het grootste deel van de wereld beheersen. De wedloop in bewapening is noodlottig voor de Sovjet-Unie, en wordt ook daarom jaarlijks hoog opgevoerd door het Westen.
Gezien de funeste gevolgen van revolutie en oorlog voor de Sovjeteconomie, een halve eeuw geleden met een tsaristische achterstand opgebouwd en toen weer verschrikkelijk geteisterd door de oorlog, zou men de Sovjettoestanden moeten vergelijken met Zuidelijk Europa, met het Midden-Oosten, hun miljoenen werklozen, hun analfabeten, hun gebrek aan medische verzorging, hun uitgebreide krottenwijken. En dan is er in de Sovjetverzorgingsstaat veel gepresteerd voor werkverschaffing, woningbouw, onderwijs, medische zorg.
Verleugening
Maar er viel niet te redeneren. In De Volkskrant verschenen foto’s met verkeerde onderschriften, verhalen over pretparken en drankautomaten die nieuw en voor de gelegenheid zouden zijn gemaakt, terwijl de Moskovieten die al tientallen jaren kennen. Er moesten echter ook aanvallen worden ondernomen op de organisatie van de Spelen en beweerde vervalsing van de uitslagen. Er werd al nagelaten duidelijk te melden hoeveel medailles elk land had gewonnen, al kan men daar wel achter komen. Na een week kwamen (in koor, duidelijk georganiseerd) de berichten over vervalsing van de resultaten ten gunste van de Sovjet-Unie, alsof die niet al jaren had bewezen goed te kunnen wedijveren met de Amerikanen of West-Europa. We nemen nu alleen uit de Volkskrant (van 25 juli af) enige grepen. Bij een wielerwedstrijd dreven militairen een kordon tussen rijders en publiek. “In die walgelijke sfeer van demonstratieve macht (en met welk doel?) had de sport verzachtend kunnen werken via een puike uitvoering. Maar ook die sport leek volledig geïntimideerd.” De turnjury leverde knoeiwerk. “Elena Davydova werd turnkampioene omdat de Sovjetdelegatie in eigen land haar zin hardhandig doordrukte.” De Russen zouden jagen op voordeeltjes. “In een bijna schraperige triomfjacht rommelen ze, waar mogelijk, met de reglementen.” Sovjetmedailles zijn dus bij voorbaat vals verkregen.
Nu heeft de voorzitter van de Internationale Atletiek Federatie, de Nederlander Adriaan Paulen, in Moskou de organisatie van de Spelen geprezen, het hoge peil van de sport onderstreept en gezegd: “We zijn volledig akkoord met de veiligheidsmaatregelen die hier getroffen zijn. Daar ondervinden we geen last van. Om in contact te komen met de bevolking van Moskou is er slechts één barrière: de taal ... Russen zijn erg vriendelijk.” Toen de geruchten werden rondgestrooid over fraude ten gunste van de Russen heeft Paulen een persconferentie belegd om zulke verhalen tegen te spreken, maar volgens onze pers “Niet overtuigend” en “Niet gelukkig”. Paulen kon geen goed meer doen, maar hij zou de steun van de Russen nodig hebben om herkozen te worden als voorzitter van de federatie. En zo maar voort. Inmiddels had in Hollands Maandblad (391) professor G.P. Hoefnagels de boykot van de Spelen door regeringen illegaal genoemd, in strijd met het Olympisch Handvest, in overeenstemming met de koude oorlog. De Spelen zijn “verziekt door statelijke prestige- en bemoeizucht”. Ook de Amerikaanse verkiezingen spelen een rol. Maar hoofdzaak is toch het kweken van een oorlogsmentaliteit. Newsweek (4 aug.) formuleerde het zo: “Dit zijn de best georganiseerde Spelen sinds die van Hitler in 1936.” De bedoeling is duidelijk: tegen Hitler hebben we oorlog moeten voeren, tegen de Sovjet-Unie zullen we het moeten doen, maar de een was waard vernietigd te worden en de ander is het ook. In die geest van haat hebben deze Spelen zich voltrokken, als voorbereiding op het spel met de dood.
Dat is een droevige conclusie, maar wat te denken van het feit, dat dezelfde sportkringen, die zo veel kritiek zeiden te hebben op de Sovjet-Unie, wel besloten vier wielrenners te sturen naar de Ronde van Chili, geheel betaald door de barbaarse tiran Pinochet, alsof er helemaal geen mensenrechten bestonden! (Volkskrant, 15 september 1980) Wel kan men gewagen van een verloedering der moraal!
Een gevaarlijke doctrine
Sinds het einde van de tweede wereldoorlog zijn we geconfronteerd met Amerikaanse strategische “doctrines”, die alle betrekking hadden op een mogelijke (of zelfs waarschijnlijke) oorlog met de Sovjet-Unie. In 1947 strekte president Truman de protectie van de VS uit over Zuidoost-Europa, Turkije en Griekenland, nadat de Amerikaanse troepen al gebleven waren in West-Europa. Dat was het begin van de tastbare “koude oorlog”. Onder president Eisenhower begon minister Dulles het principe van “containment”, het bedwingen van de Russen, te vervangen door “roll back”, het terugdringen van de Sovjet-Unie. Als gevolg daarvan beloofde Eisenhower in 1957 alle regimes in het Midden-Oosten, die bang waren voor communisme, voor revolutie of voor de Sovjet-Unie, militaire bijstand. In 1958 werd die verleend aan de reactionaire regering van Chamoun in Libanon. Intussen lagen Turkije, Iran en Pakistan al in de Amerikaanse invloedssfeer, door een alliantie verbonden. President Johnson zorgde voor de “dominodoctrine”: als één land aan het communisme ten prooi valt, volgt een lawine. Men moest dus Zuid-Vietnam militair helpen en uit de handen houden van Noord-Vietnam, hoewel dit de enige erkende Vietnamese staat was bij het vertrek der Fransen in 1954. Dat leidde tot een Amerikaanse catastrofe in 1973-1975.
Men zegt nu dat president Nixon het terugtrekken uit Vietnam (een pure nederlaag) theoretisch ondersteunde met de stelling, dat men geen grootscheepse militaire interventies meer moest organiseren in Azië. Daarvan is Carter dan weer teruggekomen: hij kondigt al enkele jaren de vorming aan van een zwaar bewapende interventiemacht van honderdduizend soldaten, met machtige wapens: vliegtuigen, raketten, oorlogsschepen en desnoods kernwapens. Er is echter iets belangrijkers aan de hand: de poging de derde wereldoorlog te lokaliseren in Europa en te proberen, de Verenigde Staten zoveel mogelijk te vrijwaren voor Sovjetbombardementen met kernkoppen.
De middelen waarover Moskou kan beschikken zijn beperkt. Hoe kan men de SU dwingen, meer te besteden aan wapens voor Europa, en minder aan raketten die Amerika kunnen bedreigen? Door in West-Europa Amerikaanse raketten te stationeren, die de grote industriële en bevolkingscentra van de Sovjet-Unie bedreigen. Daartegenover zou Moskou zich moeten concentreren op de verwoesting van West-Europa. Kissinger heeft smalend opgemerkt dat de Europeanen zouden wensen, dat in geval van een oorlog, Russen en Amerikanen elkaar zouden uitroeien, zodat ze zelf de massamoord zouden overleven. Dat zal dus niet opgaan. En de dwang, uitgeoefend op West-Europa om zwaardere raketten te stationeren gericht op de Sovjet-Unie, bedoelt de Europeanen onderling zelfmoord te laten plegen, als het tot een oorlog zou komen. Daarbij moet men nu bedenken dat de Europese landen (buiten de Sovjet-Unie) geen enkele zeggenschap hebben. De kernwapens zijn in handen en onder volledige controle van Amerikanen en Russen. De Verenigde Staten bepalen dus – over ons hoofd – welke raketten ze hier zullen stationeren en hoeveel, en wanneer ze die zullen lanceren op de Sovjet-Unie.
Er is, zoals we zagen, in de krijgsliteratuur altijd sprake geweest van de “first strike”, de eerste slag. Wie zou die toebrengen? Moskou heeft verklaard, dat het niet het eerst kernwapens zou gebruiken. Men kan daaraan twijfelen. Maar de Verenigde Staten hebben in elk geval geweigerd zulk een belofte af te leggen. En het is logisch te veronderstellen dat bij toenemende spanning en als een oorlog niet meer te vermijden zou zijn, de eerste klap door de Amerikanen zal worden toegebracht met raketten, die in West-Europa zijn gestationeerd. Misschien kan de Sovjet-Unie dan nog antwoorden met een tegenaanval op West-Europa, maar ze zal te zeer getroffen zijn om nog ernstig te kunnen denken aan een intercontinentale tegenaanval op de Verenigde Staten zelf. Of ... zulk een tegenactie zal zeer verzwakt zijn.
Voor de nieuwe strategie hebben de VS nu ook de beschikking over een bijzonder vliegtuig. “Sluipdoor vliegtuig” is de bijnaam van een toestel dat in de Verenigde Staten is ontwikkeld en dat de bijzondere eigenschap heeft dat het onzichtbaar is voor Russische radarsystemen. Het gaat om een toestel met een gewicht van ruim 15 ton, vergelijkbaar dus met de nieuwe F-18. Fabrikant is Lockheed. Het geheim van de ontduiking van Russische radar zou zitten in een speciale laag die op de buitenwand van het toestel is aangebracht, en waarvan de samenstelling geheim wordt gehouden. Bovendien heeft de machine een vorm die voor radar ook moeilijk zichtbaar te maken is. (Algemeen Dagblad, 23 aug. 1980) Op pag. 19 en 32 staan de gegevens over de ALCM-raketten.
De eerste slag
De Amerikaanse president Carter heeft nu op 8 augustus 1980 in een memorandum nummer 59, het sein gegeven tot de “nieuwe” (maar al lang voorbereide) strategie. Deze berust hierop dat een conventionele oorlog, dus een krijg met tanks, vliegtuigen, kanonnen enz., wordt “overgeslagen”. Onmiddellijk lanceren de VS een atoomaanval, die natuurlijk altijd “tegenaanval” zal worden genoemd, met de nieuwste raketten. Dus zijn de Amerikanen in staat, de “first strike” toe te brengen aan de Russen. Zij beweren dat de Moskovieten zoiets in de zin hebben, maar dat ze hen vóór zullen zijn, om dan zeer plotseling aan de Sovjet-Unie de genadeslag toe te brengen. Maar hebben ze niet wel eens beloofd, nooit het eerst met een atoomoorlog te beginnen? Neen, dat is een mythe: de VS hebben altijd de mogelijkheid open gehouden, zelf de kernoorlog te ontketenen. En dat hebben ze nog weer eens (Volkskrant, 18 augustus 1980) bevestigd, bij monde van minister van defensie Brown.
Ander bericht, uit de richtlijnen 58 en 59: de bevelhebbers, de president voorop, moeten in veiligheid worden gesteld voor een toch nog mogelijke tegenaanval van de Russen. Er zijn twee methoden: in diepe schuilkelders onder de grond, in zware vliegtuigen of ... ruimteschepen, daarboven. Van die plekken uit moeten er communicatiemiddelen bestaan om te blijven commanderen. De oorlogsindustrie werkt nu koortsachtig aan uitvindingen om zulk een communicatie ook bij een vijandelijke kernaanval te beveiligen.
In de Volkskrant van 13 aug. 1980 kon men lezen:
“In de nieuwe nucleaire strategie van de VS krijgt de vernietiging van Russische militaire installaties, burgerlijke en militaire commandoposten en het militair-industriële complex in een nucleaire oorlog voorrang boven de verwoesting van de Sovjetsteden. Deze strategie is vastgelegd in wat wordt genoemd “de presidentiële richtlijn no. 59.” Een van de geheime documenten (richtlijn no. 58) heeft betrekking op het voortbestaan van de regering. Het Pentagon en andere overheidsdiensten worden daarin aangespoord tot het nemen van maatregelen om delen van de regering, de president voorop, beter tegen een kernoorlog te beschermen.”
Over de nieuwe strategie zei de polemoloog Hylke Tromp (Volkskrant, 29 augustus 1980) dat ze niet kan worden verdedigd met een beroep op een Russische overmacht, die “een sprookje is”. De eerste reden is, dat de vereiste nieuwe wapens er nu zijn, de tweede dat de al bestaande Amerikaanse superioriteit kan worden omgezet in een beslissende voorsprong.
“Maar het belangrijkste element van de nieuwe strategie is dat de Amerikaanse kernwapens nu gericht worden op militaire doelen. Dat heeft alleen zin als vaststaat dat die doelen ook vernietigd kunnen worden. En dat stáát nu vast, ook al kan in werkelijkheid nog van alles misgaan. In nucleair-strategische termen betekent dat een Grote Sprong Voorwaarts: in theorie zal het mogelijk zijn alle Russische militaire bases, lanceerinstallaties, vliegvelden, en waarschijnlijk ook onderzeeboten in één klap te vernietigen. Dat heet een disarming first strike. Wie dat het eerst kan, doorbreekt het afschrikkingsevenwicht, want hij maakt een eind aan de dreiging van een vergelding (“second strike”): het effect is met andere woorden even destabiliserend als een plotselinge, totale eenzijdige ontwapening zou zijn. Het belangrijkste en meest markante gevolg van de invoering van de nieuwe strategie is dan ook dat een nucleaire oorlog weer een stap dichterbij is gekomen: het ondenkbare is denkbaar en daarmee uitvoerbaar geworden. De nieuwe strategie houdt niets anders in dan dat niet de afschrikking met kernwapens, maar het gebruik van kernwapens centraal is komen te staan. De Verenigde Staten bereiden zich voor op het voeren van een kernoorlog; met “theater nucleair forces”: gevechtsveld-kernwapens, op hun doel gebracht door cruise missiles, pershings en alle nieuwe wapensystemen die in aanbouw zijn (zoals het befaamde MX-systeem). Het slagveld is gedacht in Europa.”
En verder: “Na december 1979 is – ondanks Afghanistan – toch steeds duidelijker het besef gegroeid dat er iets niet helemaal klopt met die “modernisering” van de NAVO-kernwapens – en dat besef heeft niets met links of rechts, met loyalisten of dissidenten, met Duitsers, Nederlanders of Belgen te maken. De “nieuwe” Amerikaanse strategie heeft nu duidelijk gemaakt waar het uiteindelijk ook om ging: Nederland – onder andere – moest een lanceerbasis worden voor de nieuwe trefzekere raketten. Er is nog steeds tijd om er iets tegen te doen.”
En wat dan te doen? Als Nederland uit de NAVO zou treden zouden de Amerikaanse en West-Duitse wraakmaatregelen niet gering zijn, met name op economisch gebied. Maar waarom zou ons land actief medewerken aan zijn eigen vernietiging? Een lager levenspeil zou beter te aanvaarden zijn dan een bewuste zelfmoord. Officieel verhindert het NAVO-pact in het geheel niet, dat Nederland zich er van afscheidt, want artikel 13 van het Handvest zegt, dat na twintig jaar elk land het recht heeft de alliantie op te zeggen, mits een opzegtermijn van één jaar in acht wordt genomen. Maar zelfs indien Nederland lid zou blijven van het bondgenootschap kan het zich gedragen als Frankrijk na 1966, namelijk weigeren een Amerikaans opperbevel te aanvaarden, of Amerikaanse wapens op zijn grondgebied te installeren. Het verdrag van 1949 verplicht er alleen toe een gewapende aanval op één lid te beschouwen als een aanval op allen (art. 5) en de aangevallen partij bij te staan. Hoe? Daarover geeft het NAVO-Handvest geen uitsluitsel. Het spreekt van “acties die men noodzakelijk acht, het gebruik van geweld inbegrepen”. Aangezien elk lid soeverein is kan het niet worden gedwongen tot maatregelen, die het niet “noodzakelijk acht”. De Nederlandse dienstbaarheid aan de Verenigde Staten berust op een verkrachting van het NAVO-verdrag.
Ongewild, op een neventerrein?
De Britse historicus A.J.P. Taylor heeft een boek geschreven dat de titel kreeg How wars begin (London, 1979) dat echter meer een rijk geïllustreerd verhaal is over een aantal oorlogen van de laatste twee eeuwen dan een analyse van de vele oorzaken, die gewapende conflicten kunnen hebben. Als men de laatste drie oorlogen beziet, die door de Duitsers in 1870, in 1914 en in 1939 met succes zijn begonnen, en in de laatste twee gevallen met nederlagen zijn geëindigd, dan valt het op dat de Duitse Wehrmacht steeds overtuigd was op dat moment superieur te zijn ten aanzien van de tegenstanders. Voordat dezen met nog moderner techniek in staat zouden zijn Duitsland weer voorbij te streven, moest de slag worden gewaagd. Bij elke wedloop in bewapening, ook nu, komt uit zulke overwegingen het grootste gevaar voort. Men moet niet vergeten dat de Amerikaanse minister van defensie Brown (Volkskrant, 18 augustus 1980) heeft verklaard – wat trouwens nooit was ontkend – dat “de Verenigde Staten als eersten tactische nucleaire wapenen zouden inzetten, om een grote conventionele Russische aanval op West-Europa te keren.” Die motivering is lichtelijk belachelijk. Als de Russen zouden willen aanvallen, zouden ze wel idioten moeten zijn om dat te doen met tanks, kanonnen en vliegtuigen, terwijl al sinds 1958 vast staat dat zulk een actie met “massale vergelding” (van kernwapens) zal worden beantwoord. Waar het om gaat is, dat een oorlog in Europa onmiddellijk een kernoorlog zal zijn, waarbij de sterkste zal proberen “de eerste slag” toe te brengen.
Het is echter waarschijnlijk, dat daaraan een aantal kleinere en conventionele conflicten zal voorafgaan, zoals de eerste en tweede wereldoorlog begonnen op zijtonelen: de Balkan en Oost-Europa. De grote ontknoping, de aanval met kernwapens, zal onverwacht moeten komen wegens zijn verrassend en overrompelend effect.
Er zijn sinds 1945 “kleinere oorlogen” gevoerd bij de vleet, waardoor de “blokken” elkaars mogelijkheden konden aftasten, terwijl ook allerlei nieuwe wapens konden worden beproefd, zij het oorlogstuig van nog conventionele types. Daarbij treden minder machtige landen op als producenten van (of handelaren in) hoogwaardige krijgsmiddelen. In Le Monde Diplomatique (september 1980) kan men onder andere een lijst vinden van leveranties door Israël van wapens aan Latijns-Amerikaanse landen, die met buren in conflict vrezen te raken, of aan tirannen en dictators, die zich moeten verweren tegen hun eigen volk. Tot de cliënten van Israël behoorden aldus de militaire junta’s van Argentinië, Bolivia, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras en het Nicaragua van Somoza, afgezien van Mexico en Panama. Het ging daarbij om vliegtuigen, raketten, geweren en munitie. Aan de Derde Wereld verkocht Israël in 1979 voor een miljard dollar aan oorlogstuig.
De bekendste oorlogen, door kleinere landen gevoerd met steun van grotere mogendheden, zijn die in Korea geweest, in Indochina, in het Midden-Oosten, in Oost-Afrika (bv. door Ethiopië) en we vergeten er dan nog wel een paar. In 1980 waren er zeven van zulke “kleine” oorlogen gaande, afgezien van de burgeroorlogen. Die gewelddadige confrontaties vonden plaats in de ex-Spaanse Sahara, waar Algerije het nationale front steunt, en Amerikanen en Fransen het koninklijke Marokko; in Zuid-Angola, waar de (westerse) Zuid-Afrikaanse blanken binnengedrongen zijn in een land, dat geldt als neutraal of als pro-Cubaans en indirect pro-Russisch; in Eritrea, waar de officieel soevereine Ethiopiërs met Sovjetsteun een afscheidingsbeweging bestrijden, die al door zeer verschillende “voogden” is gesteund; in Zuid-Libanon, waar de Israëliërs met Amerikaanse hulp een groot grensgebied controleren; in Afghanistan, waar Pakistaners en Chinezen, met bijstand van de VS, een pro-Russische regering bestrijden; in Indochina, waar Thailand en China opnieuw Vietnam bedreigen en dus de daarmee bevriende regering van Cambodja, bestookt door Rode Khmers en Vrije Khmers, beide in Amerikaanse dienst en geholpen door de Chinezen. Deze opsomming van grensgevechten en invasies laat – zoals gezegd – de burgeroorlogen terzijde, waarbij een of andere grote mogendheid is betrokken. De distributie van wapens is fantastisch.
In de maand september 1980 begon een van de gevaarlijkste van zulke conflicten, namelijk de aanval van Irak op het Iran van de ayatollah Khomeini. Het was een geval van zuivere agressie, maar niemand riep moord en brand behalve het Iraanse volk, want in het Westen lag de sympathie overwegend bij Irak, dat het waagde om Iran “een lesje te leren”. De eisen van Irak waren: de volledige beheersing van de brede grensrivier Sjatt al-Arab, ook van de oostelijke (Iraanse) oever; de annexatie van de daarbij aansluitende olierijke provincie Khoezistan, oorspronkelijk bewoond door Arabieren en niet door Perzen (Iraniërs) en deswege in Bagdad al Arabistan genaamd; en de beheersing van drie eilandjes, gelegen in de Perzische Golf en in 1971 door de Sjah bezet, waardoor Iran de Zeestraat van Hormuz (doorgang van de Golf naar de Indische Oceaan) kon controleren. Nu maakte Irak zich op, als politieagent te fungeren van die Golf. Het was een duidelijk doorgestoken kaart: aangezien Iran in onmin verkeerde met de Verenigde Staten, was het vogelvrij en mocht het “vernederd” worden. En Irak had, nadat in 1979 daar Saddam Hoessein militair dictator was geworden, nauwe contacten gezocht met de reactionaire, prowesterse Arabische vorsten, allen vrienden van de Verenigde Staten: met Marokko, Jordanië, Koeweit, Saoedi-Arabië, Oman, allerlei sjeikdommen en natuurlijk met Sadat van Egypte. Hoewel sinds 1972 de Sovjet-Unie was opgetreden als leverancier van wapens aan Bagdad bleek er met Moskou geen politieke band te bestaan, integendeel. Men kon zich in Washington verheugen over de nieuwe koers. Des te meer omdat Frankrijk, dat was opgetreden als tweede verkoper van oorlogstuig aan Irak, en dat daaraan de kerntechniek had geleverd om atoombommen te maken, nu geheel naast de Verenigde Staten stond om aan Iran zijn vroegere dominerende positie te ontnemen. En des te meer ook, omdat West-Duitsland aan de Iraakse dictator ander krijgsmateriaal – o.a. vrachtauto’s – leverde. Een snelle overwinning van Irak en de militaire uitschakeling van Iran was in het belang van het Westen. Het regionale conflict had een duidelijk globaal karakter. Een zeer sterke Amerikaanse vloot van bijna dertig oorlogsschepen, met machtige kernraketten, waakte bij de Perzische Golf.
Een tegenvaller was de Iraanse weerstand na de eerste overval-successen van Irak. Vooral de Perzische luchtmacht en vloot bleek sterker dan was vermoed na de ontwrichtende revolutie. Bij een slepend conflict werd de nachtmerrie weer actiever van Amerikaanse militaire inmenging om de oliestroom uit Koeweit, Saoedi-Arabië, de sjeikdommen enz. naar het Westen en naar Japan veilig te stellen. Juist in deze tijd verscheen de Nederlandse vertaling van een studie van Frank Barnaby, directeur van Sipri, die bij herhaling had gewezen op het gevaar van een kernoorlog als gevolg van een regionaal treffen. Hij had zijn verhandeling “Vredesverwachtingen” genoemd, maar het ging om oorlogsvrees. En het was aannemelijk dat een tijdvak was aangebroken, waarin de brandstof voor een derde wereldoorlog elke dag hoger en nog meer ontvlambaar zou worden. Newsweek van 15 september 1980 maakte zich ongerust over “the global race for nucleair arms”, de wedloop van allerlei landen, om ook kernwapens te bezitten.
Het verdrag van 1968 inzake “niet-verbreiding” (non-proliferation) van zulke middelen, opgesteld door de VS, de Sovjet-Unie en Engeland, en mede ondertekend door 114 leden van de Verenigde Naties, wordt meer en meer een vodje papier. Door de verspreiding van kernreactoren (minstens 250) beschikken steeds meer regeringen over plutonium, de grondstof voor atoombommen. Nauwgezet wordt nagegaan hoe het vrijwel zeker is dat (naast de VS, de SU, Engeland, Frankrijk, China en India) ook de volgende landen kernbommen hebben of binnen de kortst mogelijke tijd kunnen maken: Israël, Zuid-Afrika (in nauwe samenwerking met elkaar) Irak, Libië, Zuid-Korea, Taiwan (Formosa), Argentinië, Brazilië, afgezien van West-Duitsland en Japan, die al vele jaren bij machte zijn zulke wapens te vervaardigen. De Amerikanen zeggen dat ze hun cliënten “voor vredelievende doeleinden” in staat stellen, kernenergie te verwekken. Ze hebben 4000 buitenlandse geleerden opgeleid, in zeventien gevallen landen geholpen om nucleaire reactoren te bouwen en daarvoor een waarde van 80 miljoen dollar aan verrijkt uranium geleverd. Natuurlijk weten de VS, dat met het vrijkomende plutonium deze landen kernbommen kunnen maken. Een voorbeeld van huichelarij vormt de hulp aan Zuid-Afrika, van de zijde van Israëlische en West-Duitse technici, om atoombommen te maken, zoals bleek uit de waargenomen explosie in september 1979. En meer nog: “Zuid-Afrika heeft ook een van de meest moordende artilleriesystemen verworven, namelijk een 155-mm-kanon dat in staat is “kernkogels” af te vuren met een lading van drie kiloton. De zware kanonnen werden geleverd door een Amerikaanse firma, ondanks het embargo van de Verenigde Naties tegen Zuid-Afrika”. Het blad zegt terecht, dat regionale oorlogen met kernwapens zeer wel de grootste mogendheden in de strijd zouden kunnen slepen: zo beginnen wereldoorlogen.
Ook middelgrote mogendheden bewapenen zich op veel grootser schaal dan voorheen, en dan liefst met kernwapens. Groot-Brittannië zal in de komende 10 tot 15 jaar f. 23 miljard besteden aan vernieuwing van zijn Polarisvloot met nucleaire raketten. Minister van Defensie Francis Pym onthulde, dat het land f. 4,3 miljard heeft besteed aan de modernisering van de huidige atoomraketten. Deze zijn nu in staat om de raketdefensiegordel rond Moskou te doorboren. De modernisering maakt dat de vloot van vier Polarisonderzeeërs tot in het begin van de jaren ’90 in dienst kan blijven. (NRC, 25 jan. 1980)
De Nederlandse regering is eveneens gemobiliseerd. Ze is met KLM, Martinair en Transavia besprekingen begonnen over het inzetten van burgervliegtuigen in tijden van internationale crisis. De toestellen van de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten dan geconfisqueerd worden voor het transporteren van Amerikaanse troepen en materieel naar Europa. Aldus een verklaring van de ministeries van Defensie en Verkeer en Waterstaat. (Volkskrant 26 juni 1980) Het overleg, dat gevoerd wordt door ambtenaren van genoemde departementen, vindt plaats op verzoek van het NAVO Defence Planning Comittee. In zijn voorjaarsvergadering besloot dit comité, waarin de ministers van Defensie van de NAVO-landen zitting hebben, om enkele reeds geplande versterkingen van de defensie versneld door te voeren.
Per ongeluk?
Maar: kan een kernaanval ook plaats vinden door een technisch ongeluk? Driemaal binnen één jaar hebben Amerikaanse computers door technische storingen het sein gegeven tot alarm, omdat de Sovjet-Unie zogenaamd een oorlog zou zijn begonnen. Dat was op 7 november 1979, op 2 juni en op 6 juni 1980. Telkens werd, nadat het sein was gegeven tot een aanval met kernwapens, binnen een kwartier de mobilisatie afgelast, hoewel het nog drie kwartier duurde voordat de melding ongedaan was gemaakt. Volgens het informatiecentrum Sipri in Stockholm kunnen in een atoomoorlog theoretisch zestigduizend bommen of kernkoppen worden gelanceerd, met een vernietigingskracht die een miljoen maal zo sterk is als de bom die in 1945 Hiroshima verwoestte. Gerekend naar de klassieke springstoffen van de laatste oorlog ligt er drieduizend kilo van zulke munitie klaar voor elke aardbewoner. De Amerikanen bijvoorbeeld beschikken over zoveel kernkoppen dat één tiende daarvan voldoende is om alle economische en bevolkingscentra van de Sovjet-Unie uit te roeien.
Wat gebeurde er nu bij het (valse) alarm in het zenuwcentrum van de Amerikaanse strijdkrachten, vijftien meter onder de grond in Omaha, in de staat Nebraska? Alle instrumenten voor het lanceren van strategische kernkoppen, dus voor een rechtstreekse aanval op de Sovjet-Unie, werden in gereedheid gebracht voor de aanval: raketten uit silo’s, uit duikboten en vliegtuigen van het type B-52. In die silo’s liggen (officieel tenminste) duizend en vierenvijftig raketten van het type Minuteman en Titan, en elk daarvan heeft acht of tien kernkoppen, maar dat getal kan snel stijgen. In eerste instantie maken ongeveer vijfentwintig enorme duikboten zich klaar, hun raketten de ruimte in te zenden. Een enkele van die onderzeeërs (men kan het opnieuw lezen in Der Spiegel van 23 juni 1980) uitgerust met Poseidonraketten kan alle Sovjetsteden met meer dan honderdvijftigduizend inwoners verwoesten. Wat de vliegtuigen aangaat van het type B-52, elk daarvan kan twintig raketten uitwerpen met in totaal zestig kernkoppen.
Dat ruimteleger wordt dus gemobiliseerd door één signaal. Tevens wordt van een vliegveld in Hawaï een enorme machine in de lucht gebracht, zo toegerust dat die de taak kan overnemen van de schuilkelder in Omaha, voor het geval dat deze eens zou worden uitgeschakeld. En voor de president, die ook de ruimte in moet, evenals zijn staf, staat er een vliegtuig gereed dat is uitgerust als een technisch wonder, om het opperbevel in staat te stellen van daaruit bevelen te blijven geven. Het is duidelijk dat alles afhangt van radiofonische opdrachten, radarcontrole, computers, en dat elke technische storing fataal kan werken. Bij de drie valse meldingen is het nog tijdig (maar die tijd was zeer kort) gelukt de mobilisatie ongedaan te maken. Er zijn namelijk nog andere spionagecentra, die de gegevens binnenkrijgen van de duizenden kunstmanen, radarstations en alarmposten, en die ook over de hele aarde verspreid zijn.
Hoe staat het nu met de oorlogsmachine van de Sovjet-Unie? In beginsel is ze op dezelfde manier opgebouwd, maar door het industriële en technologische overwicht van de Verenigde Staten zijn de Russen op dit superterrein achtergebleven, daarover bestaat al sinds jaren geen twijfel. Wat de laatste tijd is verschenen in de Washington Post, de New York Times, publicaties uit Londen en Stockholm bevestigt de Amerikaanse voorsprong.
Het is weliswaar niet één enkele man, die door een “druk op de knop” een kernoorlog kan ontketenen. Zo’n man kan gek worden of bij een hartaanval zijn bezinning verliezen. Bij elke beslissende instantie zijn er minstens twee verantwoordelijke officieren. Tenslotte moet – binnen enkele minuten – de president beslissen over het doorzetten van de dan reeds voorbereide aanval. Hij wordt dag en nacht begeleid (het lijkt pure verbeelding, maar het is waar) door een “man met de koffer”, waarvan de apparatuur het staatshoofd (tevens opperbevelhebber) in staat stelt per draadloze telefonie opdracht te geven voor het in werking stellen van de genoemde verwoestende krachten. Hij moet dag en nacht ook door artsen worden gecontroleerd, om te zorgen dat hij fysiek en psychisch in normale conditie verkeert. Met name Eisenhower en Kennedy baarden dienaangaande veel zorg. Als ergens in het radarwerk op een post twee psychopaten zitten, of als de president gek wordt, is het met de wereld gedaan. In een opzienbarende VARA-uitzending van zaterdag 21 juni 1980, op de “langste dag”, zijn uit Amerikaanse publicaties nog veel meer onheilspellende informaties voorgelezen. We dansen op een vulkaan.