Wim Bot
Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog
Hoofdstuk 7
Na het uitbreken van de Duits-Russische oorlog arresteerde de bezetter als voorzorgsmaatregel een aantal linkse mensen die voor de oorlog bekend waren geweest; een bepaald systeem zat er verder niet in deze arrestaties. Desondanks werd het MLL-Front zwaar getroffen, omdat in een aantal plaatsen min of meer toevallig belangrijke mensen werden gearresteerd, zoals in Rotterdam (Vrins, T. de Winter, D. de Winter), Delft, Deventer (Roebers) en Almelo (Kootstra). Naast actieve leden werden ook sympathisanten uit RSAP- en NAS-kringen opgepakt. In ‘Spartacus’ van half juli werden de arrestaties van revolutionair-socialisten en CPN-leden vermeld en werd opgeroepen tot financiële steun.[1]
Tot dan toe had het MLL-Front niet in bijzondere mate te leiden gehad onder de repressie, arrestaties hadden de slagkracht van de organisatie niet wezenlijk aangetast. Aan het begin van de bezetting was geprobeerd Sneevliet, die tegen de zin van het partijbestuur van de RSAP uit België naar Nederland was teruggekeerd, te arresteren. Hij werd beschuldigd van het voorbereiden van een aanslag op Hitler en andere hoge nazi’s. Sneevliet was echter ondergedoken en werd niet gevonden. Wel opgepakt werd Dolf Langkemper, op grond van spionage; hij zat zeven maanden gevangen.[2]
De arrestatiegolf van eind juni 1941 kwam echter hard aan. ‘Spartacus’ moest enige malen gestencild verschijnen, en het nummer van begin december verscheen helemaal niet. In het nummer van half december werden de lezers gerustgesteld over de veiligheid die in acht genomen werd. Volgens Perthus werd er door het MLL-Front geen illegaal materiaal gepost en bestond er geen schriftelijke lezersadministratie; volgens hem zijn wel verschillende leden van het MLL-Front opgepakt omdat andere verzetsgroepen materiaal via de post stuurden.[3] Het Marxistisch Jeugd Comité en haar publicaties werden opgeheven; de leden werden opgenomen in het MLL-Front. Volgens Perthus gebeurde dit als voorzorgsmaatregel. Het valt echter niet uit te sluiten dat het politieke standpunt van de redactie voor de verdediging van de Sovjet-Unie een rol heeft gespeeld in het besluit tot opheffing.[4]
Er zijn ook pogingen geweest te infiltreren in het MLL-Front; ze lukten echter niet, omdat het als buitenstaander zeer moeilijk was binnen te dringen in een organisatie waar veel mensen elkaar kenden van voor de oorlog. Bovendien had het MLL-Front een geheel eigen organisatiecultuur. Dit voordeel had echter ook een schaduwzijde, die zou blijken bij de tweede, beslissende arrestatiegolf. Door het feit dat veel mensen elkaar kenden van voor de oorlog kon bij arrestaties al snel een sneeuwbaleffect ontstaan.[5] Waarschijnlijk was er in een organisatie van beperkte omvang zoals het MLL-Front geen enkele structuur, hoe verticaal ook, die genoemde risico’s had kunnen verkleinen. Een andere zaak is de toepassing van de illegale techniek. Men krijgt de indruk dat deze beslist niet optimaal was en dat vaak de hand werd gelicht met de veiligheidsmaatregelen. Zo werden in Rotterdam pamfletten gericht aan Duitse soldaten gewoon op een kazerneterrein uitgedeeld.(!) Waarschijnlijk was het MLL-Front nog één van de best georganiseerde illegale organisaties uit het begin van de bezetting, maar ongetwijfeld heeft ook bij het MLL-Front de psychologische en praktische onbekendheid met de illegaliteit geleid tot gevaarlijke onvoorzichtigheid.[6]
Hoe het MLL-Front zich verder organisatorisch had ontwikkeld sinds de Februaristaking is uit de publicaties moeilijk op te maken. Na de arrestaties van juni werd gesteld dat er in een aantal plaatsen in de voorafgaande maanden een versterking was opgetreden.[7]
De Duits-Russische oorlog bracht eveneens een aantal veranderingen in het politieke klimaat in Nederland met zich mee. Een aantal aspecten daarvan komen in deze paragraaf aan de orde, terwijl in de volgende paragrafen zal worden ingegaan op twee belangrijke gebeurtenissen uit de maand augustus, namelijk een vanuit het verzet gelanceerde stakingsoproep en het besluit van het MLL-Front op te roepen tot uittreding uit de vakbeweging.
Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd vermeld ging de inval in de Sovjet-Unie gepaard met een ideologische campagne tegen het bolsjewisme van de kant van de nazi’s, en was één van de doelen volgens het MLL-Front het bereiken van een verschuiving van de opinie in de bezette gebieden. Geconstateerd werd dat de Nederlandse nationaalsocialisten sinds 22 juni een salto mortale hadden gemaakt, omdat ze nu minder spraken over de ‘strijd tegen de plutocratie’ en meer over de strijd tegen het bolsjewisme in naam van de Europese beschaving. Een belangrijk onderdeel van de campagne werd gevormd door pogingen Nederlandse troepen te mobiliseren voor de strijd aan het Oostfront. De Nederlandse Unie liet in een volgens het MLL-Front ‘halfslachtige’ verklaring weten niet mee te willen doen; de Unie had niet principieel nee durven zeggen, maar had ook niet lijnrecht tegen de eigen leden in durven gaan. Daarom had de Unie haar weigering gemotiveerd met het argument dat op grond van de bezetting een zelfstandig besluit onmogelijk was, aldus het Bulletin van eind augustus, dat hieraan toevoegde dat er onmiddellijk maatregelen tegen de Unie waren getroffen. De opstelling van de Unie bracht haar zo aan de rand van haar eigen ontbinding. Een ander gevolg van deze ontwikkelingen was dat de oude politieke partijen op 5 juli 1941 werden opgeheven. Het MLL-Front verweet deze partijen, en met name de SDAP, dat dit de uitwerking was van hun ondersteuning van de Unie.[8]
In de volgende maanden werden de vorderingen bij het tot stand komen van de troepen voor het Oostfront regelmatig bijgehouden in de publicaties van het MLL-Front; de reacties daarbij varieerden daarbij van ‘deze bonzen drijven een aantal jonge onervaren mensen in de dood’ tot ‘we gunnen de heren de pret’.[9]
In het verlengde van de kritiek op de nieuwe politiek van de Sovjet-Unie lag de beoordeling van het MLL-Front van de CPN, die na de inval in de Sovjet-Unie ondubbelzinnig de kant van de geallieerden koos; volgens het MLL-Front betekende de ‘hergeboorte van de Volksfronterij’ dat er weer ‘flink tegen het socialisme gezondigd’ werd. Scherpe kritiek had men op de oproep van de CPN om de verjaardag van Wilhelmina te maken tot een dag van nationale eenheid. Uit de bewering van de CPN dat het bondgenootschap van Stalin met Hitler nooit had bestaan bleek volgens ‘Spartacus’ dat de CPN ervan uitging dat de Nederlandse arbeider ‘behalve zijn klassebewustzijn ook zijn geheugen’ verloren had. Het algemene oordeel van het MLL-Front over de koerswijziging van de CPN was dat
‘...de stalinisten in Nederland op volle stroom werken om van de Nederlandse arbeiders hulptroepen van Oranje, de bourgeoisie, het kapitalisme te maken.’[10]
In de tweede helft van 1941 ging het MLL-Front opnieuw verschillende malen in op de mogelijkheid van een machtsovername door Mussert. Daar was ook alle reden toe, omdat de Duitse autoriteiten na 22 juni nog afhankelijker werden van de NSB. Ook de nog bestaande politieke organisaties na de uitschakeling van de grote vooroorlogse parlementaire partijen, te weten de Unie, het Nationaal Front en de NSNAP werden verboden. Vanaf 14 december 1941 was de NSB de enige toegelaten partij. Van de NSB werden door de bezetter steeds meer politieke concessies verkregen. Een machtsovername door de NSB stond echter ook in deze periode niet direct op de agenda. Wel werd besloten in het najaar van 1941 dat Mussert na de spoedig verwachtte Duitse overwinning de macht zou krijgen. Seyss-Inquart richtte zich echter vooral op het doorzetten van de gelijkschakeling, die hij veel wezenlijker vond dan de kwestie van de NSB.[11] Welke verwachtingen had het MLL-Front in deze periode hierover? In het Bulletin van eind augustus werd herhaald dat een massabekering van Nederland tot het nationaalsocialisme onmogelijk was door de politiek van de bezetters; in dat opzicht wekten berichten over een nieuwe regering met een overheersende plaats voor de Nederlandse nazi’s bevreemding. In hetzelfde artikel werd echter gezegd dat men niet ten volle kon overzien waarom Mussert dan iet aan de macht was gekomen. Tevens schreef ‘Spartacus’ van begin januari 1942 dat het ogenblik naderde waarop Mussert tot staatshoofd zou worden benoemd. In december was de beslissing van de autoriteiten dat Nederland formeel zelfstandig zou blijven van commentaar voorzien; de zon voor de pro-Duitse NSNAP was ondergegaan. De bezetters wilden met één sterke nationaalsocialistische beweging te maken hebben en dwongen Mussert tegelijkertijd tot nieuwe toegevingen:
‘De vrijheid, die Mussert en co aan het Nederlandse volk presenteren, wanneer zij op hun vergaderingen in helle kleuren het naoorlogse Europa afschilderen, is vrijheid in een Germaans dwangbuis, dat ons niet past. Bij dat dwangbuis past de nijlpaardenzweep, waarmee geranseld wordt in concentratiekampen en gevangenissen.’[12]
Ook in deze periode verschenen nieuwe solidariteitsoproepen van het MLL-Front met de vervolgde Joden. Eind september schreef ‘Spartacus’:
‘Er zijn duizend vormen voor en we zijn vindingrijk genoeg om ze te hanteren.’[13]
Na 10 januari 1942, de dag dat duizend Amsterdamse Joden naar werkkampen in Drenth werden gestuurd, verscheen een manifest van het MLL-Front onder de titel ‘De slavenjacht herleeft! Nieuwe gruwelen van het nationaalsocialistisch bewind!’. Daarin werd gepleit voor ‘een machtig protest tegen alle onrecht’. Hoofdverantwoordelijke voor de actie was volgens dit manifest de Joodse Raad, die onder dwang had opgeroepen gehoor te geven aan het bevel.[14] In ‘Spartacus’ van half december werd ingegaan op het gerucht dat van de eerder weggevoerde Joden tachtig procent zou zijn gestorven. De schrijver van het artikel meldde dat een groep Amsterdamse Joden dit bericht niet geloofden en suggereerden dat de cijfers werden gegeven om navraag van verwanten te vermijden. De schrijver zei de hoge sterftecijfers ook onaannemelijk te vinden; slavenhouders hadden er belang bij hun ‘werkvee’ in leven te houden. Een rol kon spelen dat de ‘Duitse geweldenaars’ zich op goedkopere wijze van hun slaven meester hadden kunnen maken. Indien de hoge cijfers werden gegeven om navraag te vermijden zouden de nazi’s nog beestachtiger zijn dan men tot dan toe had aangenomen.[15] De strekking van dit artikel was onduidelijk. Dat brengt ons bij de vraag of het MLL-Front verwachtte dat de antisemitische maatregelen zouden uitlopen op volkerenmoord. De Jong heeft een onderscheid aangebracht tussen in de eerste plaats maatregelen die tot doel hadden de Joden in een maatschappelijk getto te drijven (vanaf juni 1940) en in de tweede plaats voorbereidingen op de deportaties en de volkerenmoord. De deportaties werden vanaf april 1941 in het Duitse apparaat voorbereid.[16] Een conclusie over het MLL-Front is moeilijk te trekken, temeer daar De Jongs onderscheid natuurlijk tot op zekere hoogte kunstmatig is. Een aantal mensen die ik geïnterviewd heb stellen dat zij wisten wat er ging gebeuren. De inhoud van ‘Spartacus’ rechtvaardigt echter de gevolgtrekking dat het MLL-Front de eerste fase vanaf het begin heeft doorzien en aangeklaagd, maar dat het de volle omvang van de Holocaust die werd voorbereid niet heeft verwacht. Een aanwijzing voor deze stelling is de gebeurtenis die Sal Santen heeft gememoreerd in ‘Sneevliet, rebel’. In het begin van 1942 kwam hij in één van de Joodse werkkampen terecht, die waren opgericht als directe voorbereiding op de deportaties. Hij ontmoette daar een lid van het MLL-Front, die hem zei dat hij niet was ondergedoken omdat hem was verteld dat de niet-joodse leden dat ook niet deden wanneer ze voor de werkverschaffing werden opgeroepen.[17]
In langere artikelen en korte nieuwsberichten ging het MLL-Front tekeer tegen de verslechterende economische situatie, waarbij met name de voedselproblemen centraal stonden. Begin september publiceerde het MLL-Front een manifest, ‘Na 15 maanden overheersing. Voor brood en vrijheid. Tegen willekeur en tirannie. Sticht buurtcomités.’ Daarin stond de volgende, karakteristieke passage:
‘De algemene verarming neemt hand over hand toe. De parasieten van de vreemde overheerser zuigen zich vol met de levenssappen van het Nederlandse volk.’[18]
Het manifest besloot met een oproep nieuwe acties in bedrijven en buurten voor te bereiden door het oprichten van comités. Of deze oproepen enig effect hebben gesorteerd is niet eenvoudig te zeggen. In mei en juni werd opgeroepen actiemogelijkheden in de werkverschaffing te beoordelen. In juni en augustus meldde ‘Spartacus’ berichten over acties in de werkverschaffing. In januari 1942 werd een pamflet verspreid onder Amsterdamse werkverschaffingsarbeiders.[19] Op grond van de beschikbare informatie is het echter niet mogelijk te komen tot een ook maar enigszins verantwoord globaal beeld van dergelijke activiteiten.
‘Spartacus’ van half september plaatste een lijst van veertien punten van Mussert, waaruit het ‘socialisme van de daad’ van de Duitsers zou blijken. In werkelijkheid was de realiteit van de bezetting echter ‘nieuwe orde-lege borden’, en tegenover Musserts lijstje werd een ander lijstje van veertien punten gezet, met als conclusie:
‘Het “Socialisme van de Daad” komt in Europa pas aan de orde, nadat de daad van de machtsverovering door de arbeidersklasse zal zijn volvoerd.’[20]
Vertrouwen in dat laatste had het MLL-Front nog steeds volop; weliswaar was in het derde oorlogsjaar van de vorige oorlog het verzet sterker geweest, maar de verbittering was aan het begin van het derde jaar van de Tweede Wereldoorlog veel algemener dan toentertijd, aldus ‘Spartacus’:
‘De dagen van de furies uit de geschiedenis van dit land zullen terugkeren: Er zal gerechtigheid zijn!’[21]
Maar ondanks deze zelfverzekerdheid werd gewaarschuwd tegen ‘ontijdige uitbarstingen’ en werd individuele terreur afgekeurd.[22]
De geruchten over een mogelijk aan de macht komen van Mussert in juli leidden tot een manifest van het ‘Nationaal Comité van Verzet’, vermoedelijk geschreven door Vorrink, waarin tot een algemene staking werd opgeroepen.[23] In het Bulletin van eind augustus werd deze oproep besproken, en tegelijkertijd de houding van het MLL-Front ten opzichte van het nationaal verzet nogmaals verduidelijkt.
Geconstateerd werd dat in antirevolutionaire hoek veel uitgesproken Nederlandse nationalisten te vinden waren, die niet veel moesten hebben van de Nederlandse Unie; daarnaast waren veel ‘apolitieke Nederlanders krachtig nationalistisch’. Bij een offensief van Engeland zou het ook kunnen rekenen op steun van nationalistische elementen in de politie en het leger. Opnieuw gaf het MLL-Front uiting aan de waardering voor alle verzetskrachten:
‘De wezenlijke kracht van het nationale front in het bezette Nederland moet niet bij de zwakke en verdeelde leiding van de Unie gezocht worden, doch bij hen, die begrepen, dat doeltreffende agitatie slechts illegaal kon worden bewerkt.’[24]
Politiek gezien bleef het MLL-Front echter afwijzend staan tegenover niet-socialistische stromingen in het verzet:
‘De nationalisten, die in het naoorlogse Nederland, als dit land vrij zou zijn, alle kracht zullen aanwenden om stakingsactie van arbeiders te beletten, weten natuurlijk, dat de wijd verbreide haat en wrok in de werkende massa diezelfde massa maakt tot een bondgenoot van grote betekenis, met wiens hulp de heren hun eigen doeleinden willen bereiken... Maar wij achten het onze klasseplicht om de arbeiders bovenal voor te houden, dat zij bij het nemen van grote risico’s eigen klassedoel niet uit het oog verliezen mag en de ontketende energie voor de verwezenlijking van dat doel moet gebruiken.’[25]
Het MLL-Front vermoedde dat de oproep van ‘Vrij Nederland’ of ‘De Geuzen’ afkomstig was. Uit de hele opzet van het voorstel bleek in ieder geval dat het om politiek niet geschoolde elementen ging. In de oproep werd van generaal Christiansen geëist dat deze het nationaalsocialisme niet langer zou bevoordelen; tevens werd opgekomen voor handhaving van de politieke situatie zoals die bestond bij de capitulatie. Daarmee speelde de oproep in op het uitspelen van overtuigde nazi’s tegen een deel van de hoge Duitse militairen. Het Bulletin vond dit getuigen van naïviteit. En met de eis van handhaving van de situatie bij de capitulatie riep het Comité de arbeiders op te staken voor een algemeen vergaderverbod. Ook de voorgestelde opzet van de staking zelf deugde niet volgens het MLL-Front; de oproep was tegen het inschakelen van organisaties of vertrouwenspersonen. Volgens het Bulletin zouden comités vanzelf ontstaan bij een stakingsbeweging en moesten ze daarom ook vooraf worden gestimuleerd.[26] Het MLL-Front riep dan ook niet op gehoor te geven aan de oproep; wel gaf het mede naar aanleiding ervan het reeds vermelde manifest ‘Na 15 maanden overheersing...’ uit.
In hoofdstuk 4 werd vermeld dat de oproep van het MLL-Front tijdens en na de Februaristaking niet gepaard ging met een advies het NVV te verlaten. Bij de gelijkschakeling van het NVV in juli 1940 hadden slechts enkele duizenden leden voor het lidmaatschap bedankt. Hieronder waren wel veel kaderleden. Een grotere leegloop vond plaats in de eerste maanden van 1941, na een centralistische reorganisatie, waardoor de aangesloten bonden elke autonomie verloren. Mede onder invloed van de propaganda van Vorrink voor uittreding in het illegale blad ‘De Vakbeweging’ stroomden de bonden in Twente leeg. Het ledental van het NVV daalde met dertigduizend tot 300.000.[27]
In ‘Spartacus’ van half april 1941 werd ingegaan op de ‘aftakeling met reuzensprongen’ van het NVV. De leden hadden in het NVV niets meer te vertellen, het NVV was geen vakbeweging meer waar ‘vakstrijd mag worden gevoerd’. De aftakeling was dan ook geen ramp, en opnieuw werd de vorming van comités bepleit. Vreemd genoeg werd de logisch lijkende conclusie om actief op te roepen tot uittreding niet getrokken.[28] Dat hiertegen oppositie bestond binnen de organisatie blijkt uit een circulaire die de CL in mei rondzond aan de leden. Ondanks het ledenverloop vond de CL dat er nog geen parool tot uittreding gegeven kon worden. Belangrijkste argument was dat het aan de orde stellen van de op handen zijnde vernietiging van de vakbeweging onnodige verwarring zou scheppen, waarvan slechts Woudenberg zou profiteren. Een parool tot uittreding uit het NVV zou een redeloze strijd tussen de arbeiders onderling betekenen. In plaats daarvan moest worden gewerkt aan het in diskrediet brengen van het NVV; aangegeven moest worden dat de vakbeweging in de oorlogsomstandigheden geen reële betekenis bezat. Voorlopig was deze richtlijn volgens de CL toereikend. Ze gaf echter toe dat er meningsverschillen waren over deze kwestie in de plaatsen. In één plaats was het parool tot uittreding al gegeven en was een oproep onder de leden van het NVV verspreid. Volgens de CL was het resultaat van deze actie geweest dat alleen het lid van het MLL-Front voor het NVV had bedankt. De circulaire besloot met een oproep in de groepen verder te discussiëren over het vraagstuk.[29]
Oppositie tegen het standpunt van de CL werd vooral verwoord door het zogenaamde ‘vijfmanschap rondom De Vonk’. Het MLL-Front werkte in de eerste helft van 1941 nauw samen met de initiatiefnemers van het verzetsblad ‘De Vonk’, Eddie Wijnkoop, Dirk Schilp, Tom Rot en Jef Last. Schilp en Wijnkoop kwamen uit de RSAP, Rot was onafhankelijk socialist en Last had een wispelturige politieke loopbaan links van de SDAP achter de rug. In de zomer van 1940 besloten de eerste drie te gaan samenwerken, en in januari 1941 verscheen het eerste nummer van het blad ‘De Vonk’. Een nauwe samenwerking bestond met het MLL-Front; tot de zomer van 1941 baseerde ‘De Vonk’ zich ook op het idee van het Derde Front. Sneevliet stimuleerde het tot stand komen van ‘De Vonk’, omdat hij hoopte dat het initiatief een rol zou kunnen spelen in de doorbraak van het revolutionair-socialisme naar nieuwe groepen. Wijnkoop c.s. hadden echter besloten tot het initiatief vanuit een bepaalde kritiek op de RSAP en het MLL-Front. De precieze relatie tussen beide groepen was dan ook problematisch; aan de ene kant was de groep rond ‘De Vonk’, bestaande uit de vier bovengenoemde personen, onderdeel van het MLL-Front, anderzijds verzorgde men een eigen publicatie met een eigen politieke lijn.[30] In de zomer van 1941 kwam het tot een politieke breuk, die in de volgende paragraaf wordt behandeld. Hier komt vooralsnog alleen het aspect van de vakbondspolitiek aan de orde.
In mei 1941 schreef Eddie Wijnkoop een artikel voor ‘De Vonk’ waarin hij opriep tot uittreding uit de vakbeweging. Gezien de circulaire van de CL werd besloten het nog niet te plaatsen, maar het met een begeleidende brief op te sturen naar de CL.[31] In deze brief werd felle kritiek uitgeoefend op de CL, waarvan men zei de opstelling ook niet verwacht te hebben:
‘Trouwens, de argumentatie die de CL kiest voor het aangeven van de beweegredenen, die haar tot haar standpunt aanleiding hebben gegeven, is zo uiterst zwak en raakt zo weinig de grote problemen, dat wij dit standpunt niet anders dan foutief, opportunistisch kunnen waarderen.’[32]
Het was de taak van socialisten de arbeiders de weg te wijzen naar de verovering van de macht, ‘zonder enige reserve, hard als het moet’. In de gegeven omstandigheden betekende het lidmaatschap van de vakbeweging het meewerken aan het leggen van de grondslag van de slavernij, aan het versterken van het fascisme. Lidmaatschap van de vakbeweging ging het ontstaan van machtsorganen van de arbeiders tegen. Men moest dan ook niet alleen zeggen ‘uit de vakbeweging’, maar eveneens ‘vorm arbeiders-, boeren- en soldatenraden’:
‘Met de massa in de strijd voor alle dingen van de dag, tégen de massa desnoods, zodra deze in vertwijfeling blijft vasthouden aan oude, afgeleefde zaken, waarvan de vakbeweging er één is.’[33]
Sneevliets opstelling verbaasde ‘De Vonk’ gezien diens standpunten voor de oorlog, toen hij had gevonden dat de vakbeweging verworden was tot een verlengstuk van de kapitalistische staat. Het slot van de brief sprak de hoop uit dat de CL van mening zou veranderen; zo niet, dan zou het artikel alsnog in ‘De Vonk’ worden geplaatst.[34]
Uiteindelijk veranderde de CL haar standpunt in augustus, na de aanval op de confessionele vakbeweging. Deze weigerde echter zich te laten gelijkschakelen en werd daarin gesterkt door een schrijven van de Nederlandse bisschoppen, waarin werd gesteld dat lidmaatschap van één van de nationaalsocialistische mantelorganisaties voldoende was voor het weigeren van de sacramenten. De oogst voor het NVV was dan ook niet groot, met name niet uit katholieke kring. De uitschakeling van de confessionele vakbeweging was het voorspel van de oprichting van het Nederlands Arbeids Front op 1 mei 1942; hierop volgde een nieuwe uittocht van leden. Er bleven er slechts 100.000 over.[35]
Op 10 augustus, pas op 10 augustus moest het Bulletin toegeven, besloot het MLL-Front op te roepen tot uittreding uit het NVV:
‘Het reeds voor maanden begonnen proces van desertie uit de vakbonden moet in versneld tempo worden voltooid.’[36]
Volgens het MLL-Front waren de kansen voor het alternatief, de vorming van illegale comités, gunstiger dan ooit, aangezien er nu geen verschil van organisatie meer was in de bedrijven. Een kritische balans van de periode van de toetreding tot het NVV werd nauwelijks gemaakt. Het Bulletin van eind augustus memoreerde dat de bedoeling was geweest de nadelige gevolgen van de scheiding tussen NAS- en NVV-arbeiders op te heffen en de NVV-leden toegankelijk te maken voor de klassenstrijd. De ervaring had geleerd dat in sommige gevallen en plaatsen het beoogde doel was bereikt, maar dat onder Woudenberg geen directe beïnvloeding mogelijk was geweest en dat het overgrote deel van de NVV-leden een weerzin tegen de organisatie had.[37] Om de oproep tot het verlaten van het NVV kracht bij te zetten verspreidde het MLL-Front pamfletten en plakstroken.[38]
De groep rond ‘De Vonk’ was niet bevredigd door deze gang van zaken. De CL werd verweten de zaak maanden te hebben laten slepen, maanden in een tijd ‘waarin uren van belang kunnen zijn’. Ook werd de koerswijziging door de CL niet afdoende verklaard:
‘Over de principiële kwesties in deze geen woord, slechts een armzalig achter de feiten aanhuppelend parool was de uiting, ...’[39]
En met de principiële kwesties bedoelde ‘De Vonk’ een algemeen standpunt over de vakbeweging.[40]
Hoe moet de gang van zaken rond de uittreding uit het NVV achteraf worden beoordeeld? Op zich was het een legitiem uitgangspunt een legale basis te gebruiken voor het stimuleren van onafhankelijke arbeidersstrijd tegen de nazi’s. Maar het besluit van het MLL-Front van augustus 1940 om toe te treden tot het NVV had een uitgesproken pragmatisch karakter. De CL was niet in staat een inhoudelijke politieke basis te presenteren voor het werk in het NVV. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de oproepen tot het vormen van illegale kernen in de bedrijven na de Februaristaking meer kracht bijgezet hadden kunnen worden door tegelijkertijd op te roepen tot uittreding uit het NVV. De aftakeling van het NVV was in de eerste maanden van 1941 in een nieuwe fase gekomen. Een duidelijke oproep na februari, waar het NVV geen enkele positieve rol in had gespeeld, had wellicht een vrij breed gehoor kunnen vinden.[41] De groeiende oppositie tegen de CL in de periode van februari tot augustus 1941 was dan ook alleszins begrijpelijk. Herhaald moet echter worden dat zowel voor het standpunt over de vakbeweging als voor de mogelijkheden van de vorming van kernen een definitief oordeel pas zou zijn te geven na feitelijk onderzoek naar de sociale samenstelling van het MLL-Front én naar de stemming onder de Nederlandse arbeiders in de diverse bedrijfstakken en regio’s.
In de kritiek zoals die door ‘De Vonk’ werd geformuleerd ging het echter niet alleen om de vraag of het gedurende de bezetting tactisch juist was de gelijkgeschakelde vakbeweging als legale uitvalsbasis te gebruiken. ‘De Vonk’ schreef de vakbeweging als strijdorganisatie van de arbeidersklasse definitief af. Bij haar leefde de afkeer die de RSAP voor de oorlog ten opzichte van het NVV had gehad sterk voort. Door het wegvallen van het NAS als oriëntatiepunt werd door ‘De Vonk’ een standpunt ontwikkeld waarin arbeidersraden als alternatief voor de vakbeweging werden gepresenteerd. Zo werd de vakbewegingspolitiek één van de oorzaken van de breuk tussen het MLL-Front en ‘De Vonk’. Maar ook de scheuring van het MLL-Front na het wegvallen van de CL in het voorjaar van 1942 zou mede een gevolg zijn van meningsverschillen over dit voor de revolutionaire beweging uitermate belangrijke punt.[42] Onder leiding van Stan Poppe ontwikkelde zich namelijk in het najaar van 1941 binnen het MLL-Front een stroming met uitgesproken radencommunistische opvattingen.
Na de eerste brief over de vakbondskwestie van ‘De Vonk’ van 3 juni 1941 verslechterde de relatie met het MLL-Front. Het Bulletin van eind augustus berichtte dat de redactie van ‘De Vonk’ een ontwerpprogram had rondgezonden aan de groepen van het MLL-Front; de redactie van het Bulletin zei dat het program niet in overleg met haar tot stand was gekomen en kondigde aan een kritische beschouwing over het program te zullen publiceren.[43] Wijnkoop en Schilp reageerden met een brief aan Menist, waarin zij schreven dat het ontwerpprogramma in de vorm van dat moment nog niet rijp was voor bespreking. Zij herinnerden Menist er aan dat een afspraak met hem en Sneevliet twee maal geen doorgang had gevonden en drongen er op aan deze bijeenkomst alsnog plaats te laten vinden, voor de verschijning van de bespreking of de afronding van het uiteindelijke programma.[44] Menist berichtte meteen daarop, in een brief die op 19 september arriveerde bij ‘De Vonk’, dat de CL het oneens was met ‘De Vonk’. Het rondzenden van het program zonder overleg met of machtiging van de CL werd alleen al om organisatorische redenen afgekeurd. Wijnkoop werd bekritiseerd omdat hij geen zitting had genomen in de CL, hoewel hij hierin was benoemd op verzoek van ‘De Vonk’. Menists conclusie was hard:
‘Een vijfmanschap, dat aldus handelt, geeft hiermede wel duidelijk te kennen in feite niet gebonden te zijn aan het MLL-Front en heeft zich daar praktisch buiten geplaatst.’[45]
Een definitieve escalatie van het conflict was hiermee opgetreden.
De Vonkgroep reageerde op 25 september met een brief aan de CL. Hierin zei men de organisatorische argumenten wel te kunnen begrijpen, hoewel de tijd waarin in de eerste plaats acht geslagen werd op de ‘formele zijden’ voorbij was. Maar de werkelijke reden van het probleem was een politieke, en ging terug tot voor de oorlog. Gememoreerd werden de pogingen tot linkse eenheid, waarin Wijnkoop een rol had gespeeld, en die volgens hem door de RSAP waren gesaboteerd.[46] Volgens ‘De Vonk’ had de vakbewegingspolitiek aangetoond dat er in de oorlog geen positieve verandering was opgetreden:
‘Wanneer wij in het tijdperk, dat de oorlog van het huidige ogenblik scheidt, de overtuiging hadden kunnen verkrijgen, dat er in de methoden van de leiding iets ten gunste veranderd was — welnu, wij zouden de organisatorische motieven in de onderhavige kwestie laten gelden.’[47]
Het vijfmanschap rondom ‘De Vonk’ schreef de taak te willen volvoeren die zij zich had gesteld, waarbij op kleinere schaal dan oorspronkelijk de bedoeling was geweest reeds het nodige was bereikt. Men hoopte dat de CL eindelijk eens gedwongen zou worden ‘de vensters in de duffe ruimte, die haar geestelijk archief’ bevatte, te openen; tevens werd de hoop uitgesproken dat men elkaar ‘op beslissende momenten’ weer zou ontmoeten. De conclusie van de brief was ietwat verrassend:
‘Wij hopen, dat de leiding uit het vorenstaande tot het inzicht zal komen, dat het door ons ingenomen standpunt niet tot uitsluiting uit de formatie behoeft te leiden en zouden het alsnog op prijs stellen, het door ons ontworpen program met haar te bediscussiëren.’[48]
Zover zou het niet meer komen, want inmiddels was er een nog zwaarder conflictpunt bijgekomen. In het voorjaar en de zomer van 1941 ging ‘De Vonk’ steeds meer de gedachte dat men niet moest kiezen tussen één van beide oorlogvoerende partijen loslaten.[49] ‘De Vonk’ van eind september schreef:
‘De verzwakte arbeidersklasse moet de kapitalistisch-stalinistische bondgenoten aanvaarden, die het lot haar opdringt, zoals Hare Majesteit wel genoodzaakt is de bolsjewistische bondgenoot te aanvaarden. Dit bondgenootschap echter kan slechts duren tot het Duitse militarisme ineenzakt en er een revolutionaire situatie ontstaat in Midden-Europa.’[50]
De rationale van dit standpunt zou Schilp later in zijn memoires op bloemrijke wijze uiteenzetten:
‘Ik had intussen een meningsverschil over een zeer belangrijk punt gekregen met Henk Sneevliet. Ik stond op het standpunt: je kan in Europa willen wat je wilt, maar zolang het fascisme regeert, en machtig blijft en niet verslagen wordt kun je het socialisme wel op je buik schrijven. Natuurlijk was Sneevliet het met mij eens dat het fascisme verslagen moest worden. Maar hij meende dat dat zin had als de volkeren daarnaast ook hun eigen kapitalisme naar de keel grepen. Dat was een zware opgave die Henk van de mensen eiste. Ik zag niet in, dat die opgave vervuld zou worden.’[51]
In een artikel in het Bulletin van half oktober reageerde de CL op de koerswijziging onder de veelzeggende titel ‘De gedoofde vonk’. Sinds 22 juni was ‘De Vonk’ uit de koers geslagen, ze koos nu één van beide fronten en had daarmee het ‘vaandel van het internationalisme definitief opgerold’. Daarom werd afgezien van een bespreking van het ontwerpprogram, waarover nog wel werd me gedeeld dat het een ‘armzalige en zelfs belachelijke’ inhoud had.[52] Zo werd de constructie van een gemiddelde Nederlander onder vuur genomen, evenals de stelling dat een maximuminkomen van tien maal het minimuminkomen geoorloofd was. Volgens het Bulletin had het intellectuele milieu waarin ‘De Vonk’ hoofdzakelijk opereerde de negatieve ontwikkeling bevorderd. De redactie van ‘De Vonk’ was gedreven ‘door de behoefte de zaken anders en beter aan te pakken’ en vond de ‘marxistische conceptie van de sociale strijd te nauw’.[53] De breuk was hiermee definitief, hoewel hier en daar persoonlijke contacten bleven bestaan.[54] Het is de vraag of binnen het MLL-Front deze breuk werd betreurd. In Den Haag was bij de leden van het MLL-Front ‘De Vonk’ nauwelijks bekend en maakte de scheuring weinig indruk.[55] Aan te nemen valt dat bij ‘De Vonk’ het verbreken van alle relaties door het MLL-Front het standpunt over het sektarisme van Sneevliet c.s. werd versterkt.
Er zijn in wezen drie hoofdoorzaken voor de breuk aan te wijzen:
- In de eerste plaats het accepteren van de noodzaak van de militaire strijd van de geallieerden door de groep van ‘De Vonk’. Voor het MLL-Front bleef dit een onverteerbare zaak. Berendsen en Weeda, schrijvers van een boek over ‘De Vonk’, vergissen zich wanneer zij stellen dat deze breuklijn ook door het MLL-Front heenliep. Zij verwijzen in dit kader naar de meningsverschillen over de Sovjet-Unie.[56] Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk is aangegeven was er echter geen enkele stroming in het MLL-Front die de politiek-militaire strijd van het geallieerde blok ondersteunde. De precieze argumentatie van het MLL-Front over deze kwestie en een beoordeling daarvan worden in het slothoofdstuk behandeld.
- De kwestie van de vakbewegingspolitiek.
- De opvattingen van ‘De Vonk’ over conceptie en organisatie van de socialistische strijd. Met een verdere uitwerking van dit aspect wordt deze paragraaf besloten.
Uit de volgende twee citaten komen de opvattingen van ‘De Vonk’ duidelijk naar voren. ‘De Vonk’ van september 1944 schreef:
‘...al deze blaadjes... waren de organen van een partij of van een sekte, zij verdedigden de eigen onfeilbaarheid en de oude politieke programma’s. Wij echter meenden, dat de catastrofe, die wij beleefden mede het gevolg was van de fouten en tekortkomingen van alle socialistische groepen en partijen, en dat de hoofdfout geweest was het verloochenen en tot een aanfluiting maken van de socialistische eenheid...’[57]
In maart 1942 schreef Tom Rot:
‘Wij delen niet Sneevliets geloof, dat in de revolutionaire strijd het doel de middelen heiligt...; wij willen ons niet tegen de resultaten van de moderne wetenschap en tegen onze ervaring in, aan het dogmatisch marxisme vastklampen, en wij zagen in zijn onverdraagzaamheid een van de ernstige beletselen voor een herleving der eenheid in de arbeidersbeweging.’[58]
Kortom: het was de arbeidersbeweging niet gelukt de noodzakelijke eenheid tegen de oorlog te bereiken en dogmatische opvattingen waren daar voor een groot deel debet aan. De teleurstelling over de verdeeldheid van de arbeidersbeweging in de jaren dertig is zeer begrijpelijk. In hoofdstuk 1 werden Sneevliets eenheidspogingen van 1939 en 1940 een karikatuur van een werkelijke eenheidsfrontpolitiek genoemd. Aan het begin van de bezetting had Sneevliet denkbeelden over een verbreding van de politieke basis van het MLL-Front. Hij hield daarbij echter vast aan een aantal fundamentele aspecten van de traditie van het revolutionair-socialisme. ‘De Vonk’, sterk beïnvloed door het ethische socialisme van Henriette Roland Holst, trok er daarvan echter een aantal in twijfel. Naast linkssocialisten van diverse pluimage telde ‘De Vonk’ veel aanhangers uit pacifistische en antimilitaristische kringen, en het was dan ook een uitermate heterogene groep. ‘De Vonk’ wilde geen politieke partij zijn, de eenheid die zij voorstond was een beperkte. Het was een eenheid rond het blad, zonder eenduidige programmatische basis. Het opstellen van het programma leidde niet tot een grotere mate van homogeniteit. Toen het in januari 1942 verscheen bleek het een allegaartje te zijn.[59]
In het ontwerprogram en in het definitieve program, dat verscheen na een rondvraag onder de lezers, zijn zelfs opvattingen te vinden die niet anders dan dubieus kunnen worden genoemd. Zo werd het eenheidsstreven van ‘De Vonk’ gelegitimeerd door de opvattingen van de ‘gemiddelde Nederlander’; deze zou niet alleen kapitalisme, fascisme en stalinisme afwijzen, maar ook de politieke democratie, omdat die de productie in particuliere handen liet, de ‘daadkracht der regeerders’ te zeer belemmerde en onbevoegden over allerlei problemen liet oordelen.[60] Deze corporatistische opvatting is ook terug te vinden bij de rol van de raden die in de bedrijven de macht zouden moeten uitoefenen. Volgens het program moesten daarin de verschillende groepen in het bedrijf (geschoold, ongeschoold en leidinggevend personeel) met gelijke stemmen vertegenwoordigd zijn. Later zou ‘De Vonk’ dit functionele democratie noemen; belangrijk inspirator van deze opvattingen was Walter Rathenau.[61]
Kritiek had ‘De Vonk’ op het voorhoedemodel van het MLL-Front. Een kleine revolutionaire groep kon geen echte revolutie realiseren, het was nodig de ‘socialistische gezindheid’ bij de massa aan te wakkeren. In de praktijk kan men haar ironisch genoeg een zeker elitair karakter niet ontzeggen, juist door de nadruk die werd gelegd op de ‘geestelijke aspecten’ van het socialisme. Hoewel ‘De Vonk’ zich altijd tot de arbeiders bleef richten oriënteerde zij zich toch veel meer dan het MLL-Front op intellectuele lagen, zoals blijkt uit haar inbreng in het verzet van studenten, kunstenaars en artsen. De verzetsmethoden die door ‘De Vonk’ werden bepleit versterkten deze tendens. ‘De Vonk’ greep vooral terug op pacifistische theorieën van boycot, non-coöperatie en lijdelijk verzet. Ze stond daarin niet alleen, omdat vele verzetsgroepen, waaronder het MLL-Front, deze methodes of onderdelen daarvan propageerden. Bij ‘De Vonk’ ging het echter om een samenhangende conceptie van de sociale strijd onder omstandigheden als een bezetting.[62] Door ‘De Vonk’ werden de praktische mogelijkheden om dergelijke verzetsmethoden op massale schaal te gebruiken echter overschat:
‘Wanneer in Nederland allen, arbeiders, boeren, intellectuelen en ambtenaren, het voorbeeld van artsen en studenten volgden, dan zou ons vaderland voor Duitsland geen wingewest meer zijn, doch enkel nog een blok aan het been.’[63]
‘De Vonk’ lijkt er weinig oog voor te hebben gehad dat het voor arbeiders heel wat moeilijker was op deze wijze op te treden dan voor bijvoorbeeld artsen. De artsen konden gebruik maken van hun geprivilegieerde positie, als kleine, hecht georganiseerde, onmisbare beroepsgroep; de arbeiders konden ontslagen worden en vervangen door andere.[64] Het was dan ook weinig realistisch te geloven dat zij, zonder organisatievorm in de bedrijven, voortdurend het voortouw hadden kunnen nemen in de door ‘De Vonk’ voorgestane acties.
Anderzijds lijkt het MLL-Front de mogelijkheden van de verzetsmethoden van ‘De Vonk’ te hebben onderschat. Het MLL-Front riep weliswaar regelmatig op tot de boycot van instellingen die zich aanpasten aan de bezetter, maar de mogelijkheid van lijdelijk verzet in de bedrijven werd door het MLL-Front niet als centrale actiemogelijkheid gezien, hoewel het erkende dat gezien de repressie openlijke acties niet op elk moment opportuun waren.[65]
Begin september 1941 schreef Poppe een lang discussieartikel; hij liet het liggen tot januari 1942, toen hij het stuk vermenigvuldigde voor de leden van het Politiek Bureau.[66]
In het eerste deel van het artikel, ‘De oorlogskansen en de daaruit voortvloeiende posities’, ageerde Poppe tegen de aanhangers van het MLL-Front die slechts hoopten op een nederlaag van Duitsland, Italië en Japan en de mogelijkheid van een nederlaag van de geallieerden niet wilden overwegen. Zij zouden met één van beide benen steun zoeken bij het Angelsaksisch imperialisme of het stalinistische Rusland. Bij een nederlaag van Duitsland zou echter van de geallieerden niets te verwachten zijn, terwijl omgekeerd een overwinning van Duitsland socialistische perspectieven in Engeland, de VS en de koloniale wereld zou kunnen openen. Poppe gaf toe dat een nederlaag van Duitsland het meest waarschijnlijk was. Maar de revolutionaire beweging moest strikt vasthouden aan het principe van het Derde Front:
‘De massa, in haar afkeer van de Duitsers, ziet in de bezetting en de export naar Duitsland de enige oorzaak en vergeet daarbij welhaast de Engelse blokkade.’[67]
Het tweede deel van het artikel droeg de titel ‘Nieuwe posities’. Door de reactionaire politiek van de nazi’s, die de burgerlijke rechten uit de bloeiperiode van het kapitalisme had opgeruimd, werd de stemming onder de Nederlandse bevolking steeds slechter.
De massa reageerde nationalistisch op de ontwikkelingen, en dit zou sterker worden naarmate de bevrijding naderde. Dat maakte volgens Poppe de positie van het MLL-Front er niet eenvoudiger op. De vraag was dan ook hoe men de arbeiders een ‘wijder horizon’ zou kunnen bieden dan de burgerlijke democratie, die bovendien niet of in gecastreerde vorm zou terugkeren na de oorlog. Nodig was volgens Poppe een principiële politiek:
‘Wanneer we eenmaal reeds uit eigen kring vernamen: “Ook nu staat de vijand in het eigen land” met de bedoeling daarmee te zeggen, dat het nationaalsocialistische Duitsland onze hoofdvijand is, dan kan ik daartegen niet voldoende waarschuwen. Door de wellicht tijdelijke bezetting wordt een dergelijke stellingname een stelling, die ons niet onderscheidt van zelfs de felste orangisten.’[68] Ongetwijfeld doelde Poppe hier op het twintigste nummer van Dollemans ‘Socialistische grieven’.
Vervolgens besprak Poppe Gorters ‘Open Brief aan Lenin’, waarvan Poppe drie punten van groot belang vond. In West-Europa zou in het revolutionaire proces de rol van de massa’s groter en de rol van de leiders kleiner zijn dan in Rusland; de vakverenigingen moesten worden vervangen door bedrijfsorganisaties; het parlementarisme moest worden afgekeurd. In gewijzigde vorm waren deze punten nog steeds actueel. Als vervanging van de ondergaande Nederlandse vakbeweging waren nieuwe strijdorganen nodig:
‘Klassenstrijd ter bereiking van het socialisme, geestelijke vrijheid, vrijheid van organisatie, vrijheid van pers, stakingsrecht, arbeiderscomités, ja arbeidersraden daarvoor dient nu onze beweging te propageren.’[69]
Nieuwe strijdorganen waren vooral nodig gezien het verval van de parlementaire democratie, dat al voor de oorlog was ingezet en ook zonder bezetting zou hebben geleid tot een ‘autoritaire of fascistische staatsorde’. Het parlementaire denken was nog wel sterk verankerd in het denken van de arbeiders, maar volgens Poppe was er ontegenzeggelijk een tendens tot de mening dat het parlementarisme in de oude vorm niet moest terugkeren. Dit zou tot een autoritaire ontwikkeling kunnen leiden, maar dit moest worden bestreden door aan te geven dat het enige alternatief fascisme in welke vorm dan ook of socialisme was. Daarom moest worden gestreefd naar de macht van de arbeidersraden. De strijd in de bedrijven werd steeds meer politiek van karakter en ging over in een strijd om de macht:
‘In dit tijdperk spreken we niet meer van comités, maar direct over de raden.’[70]
Activiteiten in deze richting moesten volgens Poppe niet worden gericht op het ‘enge kringetje van versleten revolutionairen, teleurgestelde stalinisten en ontwortelde syndicalisten’, maar op de strijdbare sociaaldemocraten, de massa van de katholieke arbeiders en de jeugd.
Tot zover Poppes discussiebijdrage. Nog sterker dan de groep rond ‘De Vonk’ richtte Poppe zich op de ontwikkeling van arbeidersraden om het isolement van de revolutionaire beweging te doorbreken. In zijn theorie zijn arbeidersraden geen democratische organen van de arbeidersklasse die in een revolutionaire periode kunnen ontstaan, maar moeten arbeidersraden onafhankelijk van de conjunctuur van de klassenstrijd worden bepleit. In deze idealistische theorie komen arbeidersraden uit de lucht vallen. Poppe koppelde daaraan bovendien een extreme, ultralinkse opvatting van de theorie van het Derde Front. Het standpunt dat de Duitse nazi’s en hun Hollandse volgelingen de hoofdvijanden van de Nederlandse arbeiders waren tijdens de bezetting, in wezen meer of minder uitgesproken het uitgangspunt van het MLL-Front, werd door hem geïnterpreteerd als een keuze voor de geallieerden.
_______________
[1] Perthus, Sneevliet, 444-447; Verhoor Sneevliet 7-3-’42, 9-3-’42, RIOD, Dossier proces Sneevliet, SG 15/42; ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no.11, half juli 1941, 3-4; zie voor deze arrestatiegolf ook de Jong, Het Koninkrijk, V, 99-102.
[2] Zie Perthus, Sneevliet, 415-419, 446; over vervolging Sneevliet: correspondentie en akten betreffende ‘Angeblich geplantes Attentat auf den Führer und Mitglieder der Reichsregierung’, 1940-1941, IISG, Sneevliet-archief, IV.B, MLL-Front 1940-1942, uit archief SIPO en SD, Den Haag, Mig M. No.59. Over Langkemper: RIOD, Akten der Geheimen Staatspolizei; Staatspolizeistelle Düsseldorf. Uber Langkemper Adolf, Aktenzeichen no.201/40.
[3] Perthus, Sneevliet, 448, 454; Voor vrijheid en socialisme, 32-34.
[4] Opheffing MJC: Perthus, Sneevliet, 448. Op de suggestie mijnerzijds dat bij de opheffing politieke factoren een rol kunnen hebben gespeeld antwoordden mijn gesprekspartners (interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman) dat dit inderdaad tot de mogelijkheden behoort.
[5] Perthus, Sneevliet, 454; Voor vrijheid en socialisme, 32-35.
[6] Kazerne Rotterdam en illegale techniek in het algemeen: interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman. Zie ook Voor vrijheid en socialisme, 34-35. Deze conclusie over de illegale techniek wordt verder bevestigd door de diverse verhoren, RIOD, Dossier proces Sneevliet, Sg 15/42.
[7] M.L.L.-Front, eind juni 1941, in: IISG, archief Schouten, no.25a, Bulletin en diversen.
[8] ‘De kruistocht tegen het bolsjewisme’, in: Sp., no.11, half juli 1941, 5-6; ‘De Unie contra de SDAP’, in: Sp., no.12, begin augustus 1941,6; ‘De politieke situatie in Nederland’, in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 1-4. Zie voor de in deze alinea geschetste ontwikkelingen: de Jong, Het Koninkrijk, V, 102-149.
[9] Zie bijvoorbeeld: ‘De politieke situatie...’, in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 2; ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no.14, begin september 1941, 5-6. Voor de vorming van de Nederlandse troepen: de Jong, Het Koninkrijk, V, 102-117, 181-240.
[10] ‘V=Verzet!’, in: Sp., no.15, half september 1941, 3-5, citaat: 4. Voor de koerswijziging van de CPN na 22 juni: de Jong, Het Koninkrijk, V, 98-99, 817-835.
[11] De Jong, Het Koninkrijk, V, 181-244.
[12] Citaat: ‘Vrij Nederland in Germaans dwangbuis en het Derde Front’, in: Sp., no.21, half december 1941, 2; zie verder: ‘De politieke situatie...’ en ‘De gelanceerde oproep’ in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 3, 6-7; ‘Tien jaren NSB’, in: Sp., no.22, begin januari 1942, 3-4.
[13] ‘De Joden opnieuw gehoond, vernederd en beroofd’, in: Sp., no.16, eind september 1941, 3.
[14] ‘De slavenjacht herleeft:...’, in: Sp., no.22a, half januari 1942, 3.
[15] ‘Ergens in Nederland’, in: Sp., no.21, half december 1941, 3-4.
[16] De Jong, Het Koninkrijk, V, 528-529.
[17] Santen, Sneevliet, rebel, 72-73; voor de kampen in Drenth: de Jong, Het Koninkrijk, V, 1052-1063. Rein van der Horst en Thea Bloemsma waren het niet eens met mijn conclusie.
[18] ‘Na 15 maanden overheersing...’, in: Sp., no.14, begin september 1941, 1-2, citaat: 2.
[19] M.L.L.-Front, mei 1941, in: IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front; ‘Van de redactie’, in: Sp., no.9 half juni 1941; ‘Willekeur in de werkverschaffing’, in: Sp., no.10 eind juni 1941, 3; ‘Onder het rode zoeklicht’, in: Sp., no. 13, half augustus 1941, 6; Arbeiders van de werkverschaffing, pamflet MLL-Front, IISG, archief Schouten, no.25a, Bulletin en diversen.
[20] ‘Socialisme van de daad’, in: SP., no.15, half september 1941, 1-3, citaat: 3.
[21] ‘V=Verzet!’, in: Sp., no.15, half september 1941, 3-5, citaat: 5.
[22] Zie ‘Massaal en individueel verzet’, in: Sp., no.16, eind september 1941, 1-3; ‘Tijdbommen in Amsterdam. Naar massale actie’, in: Sp., no.24, half februari 1942, 3.
[23] De Jong geeft de oproep weer en stelt dat Vorrink de vermoedelijke schrijver is geweest, maar geeft geen informatie over het ‘Nationaal Comité van Verzet’: de Jong, Het Koninkrijk, V, 241.
[24] ‘De nationalisten en de algemene werkstaking’, in: Bull., no. 22, eind augustus 1941, 5.
[25] Ibidem, 6.
[26] ‘De gelanceerde oproep’, in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 6-10.
[27] De Jong, Het Koninkrijk, IV, 464-465 , V, 368-373.
[28] ‘Wil en daad’, in: Sp., no.5, half april 1941, 3.
[29] ‘Ons standpunt inzake de vakbeweging’, M.L.L.-Front, mei 1941, in: IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front.
[30] Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 29-43, 61-66, 139n; Perthus, Sneevliet, 431, 448. Berendsen en Weeda zijn nauwkeuriger over de precieze samenwerking dan Perthus, die het zelfstandige karakter van ‘De Vonk’ vanaf het begin te weinig benadrukt.
[31] Brief van vijfmanschap rondom ‘De Vonk’ aan Centrale Leiding MLL-Front, 3-6-’41, in: RIOD, archief Tom Rot, bij verzameling illegaal verzetsblad ‘De Vonk’ (Winkel no.937).
[32] Ibidem.
[33] Ibidem.
[34] Ibidem.
[35] De Jong, Het Koninkrijk, V, 374-410.
[36] ‘De bisschoppen tegen de nazi’s. Overal strijdcomités’, in: Sp., no.13, half augustus 1941, 1-4, citaat: 2; zie ook ‘Uit de vakbonden, achter de comités’, in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 11-14.
[37] Ibidem.
[38] Perthus, Sneevliet, 449.
[39] Brief vijfmanschap rondom ‘De Vonk’ aan Centrale Leiding MLL-Front, 25-9-’41, in: RIOD, archief Tom Rot, bij verzameling illegaal verzetsblad ‘De Vonk’ (Winkel no.937).
[40] Ibidem.
[41] Over het NVV tijdens de Februaristaking: Sijes, De Februaristaking, 168.
[42] Zie hiervoor verder hoofdstuk 12.
[43] ‘Om misverstand te voorkomen’, in: Bull., no.22, eind augustus 1941, 14.
[44] Brief aan Menist van W. en S., 18-9-’41, RIOD, archief Tom Rot, bij verzameling illegaal verzetsblad ‘De Vonk’ (Winkel no.937).
[45] Brief De Roode (Menist) aan vijfmanschap rond ‘De Vonk’, binnengekomen bij ‘De Vonk’ 19-9-’41, ibidem.
[46] Zie hoofdstuk 1, paragraaf 7.
[47] Brief... ‘De Vonk’ aan CL MLL-Front, 25-9-’41, RIOD, archief Tom Rot, bij verzameling illegaal verzetsblad ‘De Vonk’ (Winkel no.937).
[48] Ibidem.
[49] Zie Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 53-57.
[50] ‘De Vonk’, no.11, eind september 1941, geciteerd in: Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 54.
[51] Schilp, Dromen van de revolutie, 149-150.
[52] Uitgebreide besprekingen van het program die binnen het MLL-Front in voorbereiding waren zijn nooit geplaatst. Het betrof een artikel van Koolhoven uit Den Haag (IISG, Sneevliet-archief, IV.A, MLL-Front 1940-1942) en een bijdrage van K.H.( ‘Een document der verwarring’, IISG, archief van ’t Hart, no.12, MLL-Front).
[53] ‘De gedoofde vonk’, in: Bull., no.24, half oktober 1941, 9-10.
[54] Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 66; Perthus, Sneevliet, 448.
[55] Interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman,
[56] Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 65, 139n.
[57] ‘De Vonk’, september 1944, geciteerd in Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 35.
[58] ‘De Vonk’, eind maart 1942, geciteerd in Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 65-66.
[59] Voor achtergronden van ‘De Vonk’ en ontstaan program: Berendsen/ Weeda, Uit de vonk..., 17-74.
[60] Ibidem, 60.
[61] Ibidem, 68-69, 140n.
[62] Ibidem, met name 85-86, 118, 135n.
[63] ‘De Vonk’, 1 mei 1943, geciteerd in Berendsen/Weeda, Uit de vonk..., 86.
[64] In zijn ‘Open Brief’ gebruikte Bosman ook als argument voor zijn niet-activiteit dat lijdelijk verzet en sabotage volgens hem veel vruchtbaarder waren gebleken dan stakingen en openlijke verzetsdaden: ‘Open Brief...’, 7, IISG, archief Bosman, no.340, Open Brief en diversen. Overigens moet men mijns inziens de massasabotage op met name de werkvloer streng onderscheiden van militaire en economische acties door kleine sabotagegroepen van buitenaf. Dit waren toch min of meer geïsoleerde acties, die wel de oorlogsinspanning van de Duitsers ondermijnden, maar niet automatisch het zelfvertrouwen van de meerderheid van de bevolking verhoogde. Bovendien waren volgens de Jong de offers die de sabotagegroepen moesten brengen erg hoog en leidden ze tot opvoering van de repressie (Het Koninkrijk, V, 796-804, 823-826.
[65] Door het MLL-Front zijn dergelijke acties nooit uitgevoerd. De mogelijkheid ervan is door Willem Dolleman en Andries Dolleman in het kader van de verdediging van de Sovjet-Unie ooit wel eens overwogen (interview Drenth, A.Dolleman,W.Dolleman). Vanuit de principes van geweldloosheid ging ook de voorkeur van ‘De Vonk’ niet uit naar dit soort sabotageacties.
[66] Het stuk is slechts ondertekend met Tj. Het pseudoniem van Poppe in het MLL-Front was T.Woudstra. Gezien de verdere ontwikkeling van Poppe is er geen twijfel mogelijk dat het stuk door hem geschreven is.
[67] Discussiestuk Poppe, IISG, archief van ’t Hart, no.12, MLL-Front; citaat: 5.
[68] Ibidem, 7.
[69] Ibidem, 10.
[70] Ibidem, 11.