Rudolf Boehm
Dwaalsporen
Hoofdstuk 22


4. HET VERLOREN KAPITAAL
Tien stellingen inzake werkloosheid

(1995)

1. Werkloosheid betekent voor de werkloze op de eerste plaats armoede. Ze betekent bovendien een verlies aan sociale erkenning. Niet terwille van de werkloosheid, maar terwille van de armoede. Wie, ook zonder te werken, over een behoorlijk inkomen beschikt, moet voor zijn sociale erkenning niet bang zijn. En wie werkt, maar tegen een minimale beloning, zal op niet te veel sociale erkenning mogen rekenen.

2. Werkloosheid betekent niet enkel armoede voor de individuele werklozen (en hun gezinnen), maar ook maatschappelijke armoede. Naarmate een samenleving werklozen telt, zal ze in haar geheel gekenmerkt worden door (veel) armoede. De werkloosheid willen bestrijden door een herverdeling van de beschikbare arbeid, gepaard met een evenredige herverdeling van de totale loonmassa, zou erop neerkomen zich bij de maatschappelijke armoede neer te leggen. Alleen zou die dan ‘rechtvaardiger’ gespreid worden.

3. Armoede is een kwestie van koopkracht, maar koopkracht is niet enkel een kwestie van geld. Wel van de waarde van het omlopend geld. Voor de gewone verbruiker (in tegenstelling tot de belegger) is de waarde van het geld bepaald door de massa loongoederen (in tegenstelling tot kapitaalgoederen, die in eigen land worden voortgebracht of, in ruil voor exportgoederen, geïmporteerd worden, – van voedingswaren tot woningen. Wanneer ten gevolge van een vergroting van de totale loonmassa de totale omlopende geldmassa toeneemt, zonder dat de beschikbare massa loongoederen toeneemt, betekent dat inflatie, of geldontwaarding. De werkloosheid willen bestrijden door een herverdeling van de beschikbare arbeid zonder het loonpeil te verlagen (maar integendeel mits het uurloon te verhogen, plus aanzienlijke bijkomende aanwervingen), kan enkel tot inflatie leiden, als niet tegelijk de massa voortgebrachte of geïmporteerde loongoederen vergroot wordt. Het resultaat van een herverdeling van het beschikbare werk zal dus hetzelfde zijn, ongeacht of ze gepaard gaat met loonverlies of met loonbehoud (of feitelijke vergroting van de totale loonmassa).

4. De maatschappelijke armoede berust op een tekort aan in eigen land voortgebrachte of dankzij de exportopbrengsten geïmporteerde loongoederen voor de gewone verbruiker. Het idee de tewerkstelling te bevorderen door grote infrastructuurwerken (het ‘plan Delors’) dreigt, ten gevolge van de grote middelen die dergelijke werken zullen opslorpen, het tekort aan beschikbare loongoederen nog meer op te drijven. In het gunstigste geval kan ook dit plan enkel voor bijkomende tewerkstelling zorgen mits de maatschappelijke armoede ‘rechtvaardiger’ te spreiden.

5. Al te gemakkelijk stelt men zich voor dat we, dankzij de fel gestegen productiviteit, om al het nodige voort te brengen nu steeds minder werkkrachten (of werkuren) nodig hebben. Met het oog op dit feit werd dan voorgesteld om aan iedereen een onvoorwaardelijk basisinkomen toe te kennen, om zodoende de arbeidsmarkt te ontlasten en toch iedereen (ook wie niet werkt) in de gelegenheid te stellen in zijn levensonderhoud te voorzien. Niemand weet echter hoe zo’n basisinkomen, hoe bescheiden ook, zou kunnen bekostigd worden. En zelfs indien men het zou kunnen bekostigen, zou dit opnieuw enkel de inflatie kunnen aanwakkeren. Tenzij de totale kost van de uitgekeerde basisinkomens lager zou uitvallen dan de som van de tegenwoordige sociale uitkeringen. Dat wijst op het feit dat de eigenlijke vraag net die is, of we wel werkelijk voldoende voortbrengen wat we echt nodig hebben. Of anders geformuleerd: de vraag is op welk vlak en onder welke vorm de ‘groei’ van de voortgebrachte goederen en diensten in feite plaats vindt.

6. De werkloosheid betekent eigenlijk ook helemaal niet dat er ‘te weinig werk’ zou zijn, nl. werk dat hoogdringend zou moeten gedaan worden, maar enkel dat er te weinig werkgelegenheid is, m.a.w. dat er geen middelen zijn om werk te bekostigen dat hoogdringend zou moeten gedaan worden. Het is wel kenmerkend dat dergelijk werk voor een groot stuk (hoewel geenszins uitsluitend) te zoeken is in de ‘non-profitsector’. Maar ook dat het veelal betrekking heeft op hoogst nodige loongoederen en diensten. Het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen gaat ook daaraan helemaal voorbij, tenzij het toch opgevat wordt als een kleine beloning of ondersteuning voor hen die bereid zijn iets van dat werk, dat zou moeten gedaan worden, op zich te nemen.

7. Nog steeds treft men bijna overal de vreemde redenering aan: de ondernemingen zijn ertoe bestemd de mensen werkgelegenheid te bezorgen; die werkgelegenheid moet hen koopkracht bezorgen; en die koopkracht moet dan weer de ondernemingen afzet verschaffen. Als de ondernemingen niet langer ‘in staat’ zijn voldoende werkgelegenheid te scheppen, moet bijgevolg de overheid hen daarbij helpen door hun loonkosten, meer bepaald hun sociale bijdragen te verlagen. De daardoor verminderde inkomsten van de sociale zekerheid moeten dan op een andere manier gecompenseerd worden. Hoe anders dan door bijkomende directe of, liefst, indirecte belastingen (verhoging van de BTW)? Dit volstaat om de absurditeit van bovenstaande redenering duidelijk te maken: om de mensen (de werklozen) te helpen, moeten de goederen en diensten die de ondernemingen voortbrengen voor de mensen ontoegankelijker (nl. duurder) gemaakt worden. (Wat dan ook nog, langs de indexering van de lonen om, opnieuw tot verzwaring van de loonkosten van de onderneming kan leiden: met nieuwe afdankingen tot gevolg?) Welnu, in feite bezorgen de ondernemingen een (gelukkig nog steeds groot) aantal mensen werkgelegenheid. Is dat echter de zin van de ‘ondernemingen’. Is de zin niet veeleer, met de nodige inzet van werkkracht, die dingen voort te brengen waar de mensen (niet enkel de tewerkgestelden) behoefte aan hebben? En in feite bezorgt een werkgelegenheid de mensen enige (voor velen lang niet aanzienlijke) koopkracht; maar doen de ondernemingen dat niet best, opnieuw, door in ruime mate voort te brengen wat de mensen zich moeten kunnen aanschaffen? En wanneer in feite de koopkracht van, laten we zeggen, nogal wat mensen, voor een afzet van de producten van de ondernemingen zorgt, is de koopkracht daartoe ook bestemd, en niet veeleer om de mensen in staat te stellen in hun levensonderhoud te voorzien?

8. Nogal wat hedendaagse redeneringen over de werkloosheid en wat eraan te doen zou zijn, berusten wellicht op een fundamentele misvatting die de mening was van John Maynard Keynes: “Wanneer van tien miljoen mensen die bereid en in staat zijn te werken, slechts negen miljoen tewerkgesteld zijn, dan wijst er niets op dat het werk van die negen miljoen verkeerd georiënteerd zou zijn. Het bezwaar tegen het huidige systeem is niet dat die negen miljoen voor andere taken zouden moeten tewerkgesteld worden, maar dat er taken beschikbaar zouden moeten zijn voor het overblijvend miljoen. Niet door de bepaling van het doel, maar van de omvang van de daadwerkelijke tewerkstelling is het huidige systeem ineengestort”. (The General Theory of Employment, Interest and Money, 1936, herdruk 1970, p. 379)

9. Wat moet bestreden worden, is eigenlijk zelfs niet de werkloosheid, maar de armoede. Het ware zelfs niet nodig de werkloosheid te bestrijden, als ze niet tot armoede zou leiden. We bestrijden toch ook niet het stelsel van de pensioenen, behalve daar waar armzalige pensioenen niets anders betekenen dan armoede? Zo bekeken (enkel zo!) hebben de voorstanders van een onvoorwaardelijk basisinkomen gelijk: we zouden de werkloosheid kunnen aanvaarden als ze niet tot verarming zou leiden.

10. Om de armoede te kunnen bestrijden, zou men haar oorzaken moeten kunnen inzien. Duidelijk is dat het moderne, westers economische systeem, wat men het kapitalisme heeft genoemd, niet langer enkel leidt tot verarming van de ‘rest van de wereld’, maar, meer bepaald onder de vorm van de toenemende werkloosheid en de afbrokkeling van de sociale zekerheid, ook tot steeds meer armoede in de meeste ‘rijke’ kapitalistische landen zelf. Om de werkloosheid te bestrijden, d.w.z. om de armoede te bestrijden, is niets minder nodig dan het kapitalisme te bestrijden. Maar weet je ook wat dat is, het kapitalisme? Hebben Marx en Engels het wel goed genoeg geweten?