Inflatie
(lett. : opzwelling; tegengestelde = deflatie; inflatoir = verschijnselen van inflatie vertonend of veroorzakend)

In feite wordt de term inflatie voor verschillende economische verschijnselen gebruikt. Wij signaleren enkele betekenissen:

CONJUNCTURELE INFLATIE = wanverhouding tussen de productie van kapitaalgoederen en consumptiegoederen (-> goederen); indien bv. te weinig aandacht besteed wordt aan investeringen voor de uitbreiding of vernieuwing van de productiegoederen, dreigt er op korte termijn een algehele veroudering van het productieapparaat.

STRUCTURELE of SECULAIRE INFLATIE = inflatie die ontstaat tengevolge van de massale uitgifte van papiergeld en de snelle circulatie van giraal geld. Hierdoor beantwoordt de geldcirculatie niet meer aan de economische activiteit (zie goederenstroom).

KOSTENINFLATIE = gevoelige stijging van de kosten der productiefactoren (grondstoffen, lonen, machines).

BESTEDINGSINFLATIE = te grote koopkracht; men wil meer kopen dan er op de markt aangeboden wordt. De geldstroom is groter dan de goederenstroom. Dit kan gebeuren door een ruimer gebruik van de spaargelden (= “ontpotting”) of van kredieten om goederen aan te kopen.
(Sinds de Engelse economist Keynes het overheidsingrijpen als tegenwicht tegen het private optreden verdedigde, kennen de westerse landen de zgn. kruipende inflatie, d.w.z. dat de inflatoire verschijnselen zich langzaam, maar zeker voortkruipend manifesteren.)

Al deze vormen van inflatie zijn een duidelijk bewijs van de anarchie die het kapitalistisch stelsel kenmerkt. Zij ontstaan immers uit de wanverhoudingen in het economisch bestel; deze zijn het gevolg van het gebrek aan een werkelijke leiding en coördinatie van de economie. Juist daarom is de inflatie hét probleem van alle geïndustrialiseerde en ook van alle onderontwikkelde landen die de socialistische planning verwerpen.

MWBEL