Consumptie
(lett.: verbruik; consument = verbruiker)

= de bevrediging van de lichamelijke, sociale en culturele behoeften (vb. voeding, kleding, woning, ontspanning). Wordt deze overdreven, dan spreekt men van luxeconsumptie.

Men spreekt van private of van openbare consumptie naargelang dat de verbruikers privépersonen (-groepen) of publieke overheden zijn. (In 1968 bedroeg in België de private consumptie 500 miljard BEF., de openbare 250 miljard BEF.)

Het probleem van de consumptie is voor de arbeiders centraal. Hun inkomen wordt praktisch volledig besteed aan directe consumptie (= eten, drinken, kleden, slapen, zich verplaatsen). Het gedeelte dat soms gespaard wordt, dient voor indirecte of uitgestelde consumptie, nl. om later duurzame consumptiegoederen te verwerven (vb. een huis of appartement).

Voor de kapitaalkrachtigen bestaat de keuze tussen consumptie- en productiegoederen. Hun inkomen wordt immers niet volledig aan consumptie besteed, ondanks alle luxe-uitgaven. Een gedeelte wordt opnieuw geïnvesteerd in productiegoederen.

De kapitalistische maatschappij is grotendeels geëvolueerd naar een

CONSUMPTIEMAATSCHAPPIJ, d.w.z. een maatschappij waarin massaal gebruiks- en verbruiksgoederen geproduceerd worden die door de burgers moeten aangekocht worden. Deze massaconsumptie verwaarloost echter gemakkelijk haar oorspronkelijk doel, nl. bevrediging van de behoeften, offert de kwaliteit op aan de prijs en de massaproductie, en wil te allen prijze verkocht worden (rol van de publiciteit!). De verbruikers beginnen zich langzaam te realiseren dat ze vaak misbruikt worden (-> het ontstaan van verbruikersorganisaties die de waren onderzoeken naar hun prijs en kwaliteit).

In de meeste landen reageert de overheid nochtans praktisch niet: de staat beschermt immers in de eerste plaats de belangen van de producenten, niet van de verbruikers.

(-> kapitalisme, coöperatie, krediet, welvaartstaat)

MWBEL