Autofinanciering
(lett.: zelffinanciering)

= financiering van de kapitaalverhogingen van grote bedrijven door reservatie van een deel van de winst. De kapitaalverhoging of de nieuwe investeringen gebeuren dus niet door vreemde middelen (zoals door een obligatielening of door de uitgave van nieuwe aandelen), maar spruiten voort uit een gedeelte van de winst (reservefondsen), dat niet in dividenden omgezet wordt.

De oorzaak van de steeds sterkere drang naar autofinanciering ligt in het volgende verschijnsel; de expansie van de industriële ondernemingen vergde steeds meer beroep op geleend geld. Hierdoor werd de industrie afhankelijk van de financieringsmaatschappijen (holdings). Bovendien moet een groot gedeelte van de winst dan dienen om intresten aan de geldschieters te betalen. Uiteindelijk gingen (en gaan) de holdings de industrie controleren. De autofinanciering tracht dit tegen te gaan.

Enkele opmerkingen:
* De autofinanciering speelt in het voordeel van de grootaandeelhouders. De kleinaandeelhouders ontvangen een kleiner dividend, aangezien niet de ganse winst verdeeld wordt. De grootaandeelhouders daarentegen beheren een steeds groter kapitaal, dat zij als hun eigendom beschouwen (-> aandeel, concentratie).
* In vele staten wordt de autofinanciering aangemoedigd door een lagere belasting op de niet-uitgedeelde winst (-> belastingpolitiek).
* Bepaalde syndicaten eisen voor de arbeiders controle (bv. via aandelen) op dit kapitaal, aangezien het verwezenlijkt werd uit de meerwaarde (o.a. in Frankrijk – 1967). Wordt echter niet alle meerwaarde door de arbeiders gerealiseerd?

Zie ook medebeheer

MWBEL