Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, winter, (nr. 67), jg. 42
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Ik ontmoette Olwyn voor het eerst in 1971 in een marxistische discussieklas die we hadden georganiseerd in de kleine Welshe mijnstad Ammanford. Maar Olwyn zijn politieke leven begon veel eerder, in de periode tijdens en vlak na de oorlog, toen hij voor het eerst actief werd in de politiek, eerst in de Young Communist League en vervolgens in de trotskistische Revolutionary Communist Party.
Voor een jonge mijnarbeider zoals Olwyn zal het moeilijk zijn geweest om geen communist te zijn. Ammanford stond bekend als Klein Moskou. En niet toevallig. De mijnvalleien van Zuid-Wales hadden een lange geschiedenis van bittere klassenstrijd. Herinneringen aan de algemene staking en aan de inhumane behandeling die de mijnarbeiders en hun families hadden moeten ondergaan, door de mijneigenaren in samenwerking met Winston Churchill door uithongering weer tot werken gedwongen, waren in het bewustzijn van een hele generatie gebrand en werd doorgegeven aan de volgende generatie.
De Russische Revolutie bood een baken van hoop voor deze arbeiders en werd door hen omhelsd met een passie die zo typisch is voor de Welsh. De Zuid-Walese mijnvakbond sloot zich als één blok aan bij de Communistische Internationale. Zelfs in de jaren zeventig was er nog steeds een borstbeeld van Lenin te vinden in de werkersclub van Ammanford waar wij onze zondagavondbijeenkomsten hielden, naast de foto’s van jonge mannen uit dat gebied die waren gedood tijdens de Spaanse Burgeroorlog.
Tragisch genoeg had de stalinistische degeneratie van de Russische Revolutie zijn effecten op de Britse Communistische Partij, net zoals bij anderen. Een hele generatie van klassestrijders werd cynisch misleid en bedrogen. En wat een strijders waren dat! Ondanks alles moet men bewondering hebben voor de militante geest en toewijding van de communistische arbeiders die oprecht geloofden dat door het uitvoeren van de opdrachten van hun leiders zij de revolutionaire omwenteling van de maatschappij aan het voorbereiden waren. Olwyn had het vaak over één van hen, die elke avond de Daily Worker probeerde te verkopen. Klein van stuk, hij ging de mijnwerkersclub binnen en plaatste zich in het midden van de zaal, zijn kranten onder zijn arm en riep: ‘Wil iemand de waarheid lezen?’.
Maar de echte waarheid was dat de Communistische Partij niet langer een wapen was om de maatschappij te veranderen, maar een gereedschap in handen van de Moskouse bureaucratie. Dit werd duidelijk onthuld door de cynische wenteling van de CP-lijn voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dudley Edwards, een fantastische oude kameraad, beschreef zo’n incident aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, toen Stalin plotseling een non-agressie pact met Hitler ondertekende. Tot dan toe was de CP-lijn een lijn van het volksfront, een klassensamenwerkingspolitiek, waarvan het doel was een verbond tussen de Westerse ‘democratieën’ en Rusland tegen nazi-Duitsland veilig te stellen. Onbekend met de verandering bereidde Dudley zich voor om het spreekgestoelte te bestijgen om het volksfront te verdedigen, toen iemand hem aan zijn jasje trok en fluisterde ‘Kameraad, de Lijn is gewijzigd!’. Dus gooide hij zijn aantekeningen weg en hield een toespraak met precies de tegenovergestelde inhoud als hij oorspronkelijk van plan was geweest. Er waren talloze van dit soort situaties.
Het verlaten van de politiek van volksfronten en het aannemen van een ultra-linkse politiek in de eerste dagen van de oorlog schokte het vertrouwen van de arbeiderscommunisten niet, hoewel vele middenklasse fellow-travellers onmiddellijk het schip verlieten. Wat werkelijk verbijstering bracht in de partijrangen was de volgende verandering van de Lijn. Toen in zomer van 1941 Hitler zijn pact met Stalin opzegde om de Sovjet-Unie aan te vallen, verlangde Moskou een totaal andere politiek. Tot dan toe had de Britse CP een karikaturale versie van Lenins politiek van revolutionair defaitisme, waarbij ze in feite vrede op Hitlers voorwaarden eisten. Onverantwoordelijk stimuleerden zij bij de geringste aanleiding stakingen, op het moment dat de Britse arbeiders de klok rond aan het werken waren ten behoeve van de oorlogsinspanning. Plotseling in een flits vroeg de Partij nu opeens dat alle stakingen gestopt moesten worden en aan de arbeiders om hun productiviteit te verhogen ten behoeve van de oorlog.
Van de ene op de andere dag, zonder verklaring, werd een imperialistische oorlog een progressieve oorlog tegen het fascisme. Dit was voor veel communisten teveel om te verwerken. Hoe kon zo’n politiek gerechtvaardigd worden? Wat betekende dit allemaal? De enige mensen die uitleg gaven, waren de trotskisten van de Revolutionary Communist Party (RCP). Zij vroegen consistent om de verdediging van de USSR en bepleiten een politiek van klasse-onafhankelijkheid, riepen de Labour Party op om te breken met de coalitie met de Tories en de Liberals en de macht over te nemen op basis van een socialistische politiek, het nationaliseren van de banken en monopolies onder arbeiderscontrole en -bestuur. Het gevolg hiervan was dat ze heftig werden aangevallen door de stalinistische leiders van de Communistische Partij die een vulgair pamflet uitbrachten getiteld Hitlers geheime agenten en Herbert Morrison, de Labour minister van Binnenlandse Zaken vroegen om hen illegaal te verklaren, wat hij weigerde.
Gedurende de gehele oorlog stemde Labour in met een electoraal bestand met de Tories en waren er bijna geen verkiezingen. Een uitzondering was de tussentijdse verkiezing in de arbeidersplaats Neath, toen de RCP een eigen kandidaat inzette tegenover een als veilig beschouwde Labourzetel. De stalinisten waren woedend en deden alles wat in hun macht lag om de RCP-campagne te ontregelen, maar zonder succes. De RCP maakte een diepe indruk met haar programma en ideeën, niet in het minst bij grote delen van de CP-arbeiders.
Vlakbij Neath, in een desolate winderige vallei, ligt een klein mijnwerkersstadje genaamd Gwaun-cae-Gurwen, ook wel bekend als G-C-G of de ‘Waun’. Hier had de RCP een actieve afdeling, voornamelijk bestaande uit mijnwerkers die afkomstig waren uit de Communistische Partij. De leider was ene Johnny Jones, een autodidact, net zoals vele Welshe arbeiders in die tijd, die de moeite namen zichzelf te verheffen boven de vreselijke levensomstandigheden door de wereld van cultuur en ideeën tot zich te nemen. Johnny schreef prachtige artikelen voor de Socialist Appeal, artikelen waardoor je een helder beeld kon krijgen van de levens, gedachten en aspiraties van arbeiders. Nog een jongeling werd Olwyn lid van deze groep. En hij zou het nooit meer verlaten tot aan zijn dood.
Er was moed voor nodig om in een CP-bolwerk een actieve trostkistische militant te worden. De stalinisten beschouwden hen als verraders of erger en regelmatig werd de kritiek niet alleen beperkt tot een woordenwisseling. Olwyn gaf mij het volgende voorbeeld. Een RCP-lid, ik herinner mij zijn naam niet meer; was een stevige vent, maar een rustige spreker. Op een keer waren Olwyn en hij bij een biertje in een lokale kroeg aan het kletsen, toen een tamelijk fanatieke stalinist achter hen kwam staan en begon de zogeheten ‘Trotski-fascisten’ te beschimpen. Olwyn zijn gezelschapspartner draaide zich om en vroeg de provocateur: ‘Heb jij het over mij?’ De man had amper tijd om bevestigend te reageren, toen de vuisten door de lucht schoten. De agressor eindigde op de vloer waarop de overwinnaar de kroeg rondkeek en vroeg of iemand anders ook nog iets te zeggen had. Niemand reageerde.
Mijn eigen kennismaking met Olwyn vond pas jaren later plaats. Maar hij sprak altijd over die periode met levendig enthousiasme en affectie. En niet zonder reden. Dit waren de jaren die hem zijn opleiding en ideeën gaven die hem voor de rest van zijn leven zouden bepalen. In de kille dagen van kapitalistische opgang, toen de oprechte marxistische krachten voor een hele historische periode geïsoleerd stonden, was Olwyn tijdelijk afgesneden van de beweging. Maar hij behield altijd zijn geloof. Niet een blind geloof of religieus fanatisme, maar het bewuste geloof van een klasse-revolutionair die de fundamentele ideeën en theorieën van het marxisme tot zich heeft genomen.
Toen ik hem in die studiegroep ontmoette leek het alsof de historische band opeens weer werd aangetrokken. Hij herkende onmiddellijk onze ideeën als de zijne. Toen hij Ted Grant na vele jaren weer ontmoette reageerde hij vol verbazing: hij is nog altijd dezelfde. Hij was altijd een alleslezer en had een hoog politiek niveau. Elke keer als wij elkaar ontmoetten stond hij erop om te discussiëren. Het vraagstuk van de Sovjet-Unie was één van de dingen die hem het meest interesseerde. Vlak voor zijn dood had hij juist Ted Grants laatste boek Russia – From Revolution to Counter-Revolution gelezen. En hij beschouwde het tezamen met Reason and Revolt als een prachtige prestatie, ‘een werkelijke toevoeging aan het marxistisch gedachtegoed.’
Heel zijn leven bleef Olwyn Hughes wat hij altijd was geweest, een mijnwerker. In de laatste periode werkte hij in kleine privémijnen en op een keer beschreef hij de omstandigheden in dat soort mijnen. Er was een explosie in een vlakbij gelegen mijn en Olwyn snelde toe om te helpen tezamen met andere mijnwerkers. Als eerste die binnenging, kon hij eerst niets zien. Toen zijn ogen gewend waren aan de duisternis kon hij een man op de grond zien liggen, zwart van de steenkoolstof. Uiteindelijk sprak de man hem in het Welsh aan: ‘Olwyn, herken je me niet?’ Het was een vriend van hem. Maar wat Olwyn nog niet wist was dat onder die dikke laag van steenkoolstof het merendeel van de huid was weggeblazen door de explosie. De man stierf kort erna. Later verklaarde de mijneigenaar dat er een luciferdoosje in een zak van de dode man was aangetroffen. Deze versie werd ondersteund door de mijninspecteur die de boel kwam onderzoeken. Toen ik Olwyn in de kroeg zag, was zijn gezicht lijkbleek. ‘Ik was in die mijn na de explosie. De hitte was zo verschrikkelijk dat het metaal gesmolten was. En dan hebben zij het over een luciferdoosje!’
Van dit incident leer je meer over Olwyn Hughes en duizenden zoals hij dan vanuit een boek. De onwrikbare loyaliteit aan het socialisme en de arbeidersklasse die hij heel zijn leven tentoonspreidde, kwam niet uit boeken, hoewel hij dol op boeken was. Ze kwam uit het leven zelf voort. Van harde ervaring. Van een diepgeworteld en blijvend gevoel van verzet tegen onrechtvaardigheid. Het doet mij pijn dat ik niet in staat was Olwyn nog te zien voordat hij van ons weggenomen werd, zoals ik van plan was geweest. Nu zal die ontmoeting nooit meer plaatsvinden. Dit eerbetoon komt ervoor in de plaats. Het is het enige soort monument dat Olwyn had willen hebben.
Over de auteur
Alan Woods maakt deel uit van de Britse trotskistische stroming Socialist Appeal,
onstaan uit de splitsing van de Militant-stroming.