Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Door iedereen in de steek gelaten reisde Trotski in augustus 1904 naar München, waar hij de twaalf jaar oudere Aleander Israel Helphand ontmoette die onder het pseudoniem ‘Parvus’ bekendheid genoot als medewerker van de door Karl Kautsky uitgegeven Neue Zeit, het meest gezaghebbende socialistische tijdschrift van Europa. In de herfst van 1904 stond Parvus op het hoogtepunt van zijn roem als marxistisch theoreticus. In zijn eigen tijdschrift Aus der Weltpolitik had hij reeds in 1895, na de Japans-Chinese oorlog, een contact tussen Rusland en Japan voorspeld. Indertijd hadden de socialisten aan die profetie nauwelijks aandacht geschonken, maar na de Japanse overval op Port Arthur waren ze vol bewondering voor deze voorspelling, die ‘op basis van de marxistische dialectiek’ was gedaan.
Vanzelfsprekend liet Parvus niet na bij deze gelegenheid te wijzen op zijn juist gebleken prognose over de imperialistische ontwikkeling in Oost-Azië. Aangezien een voorspelling van hem een keer uitgekomen was, werd nu ook zijn totale veroordeling van Lenin tamelijk ernstig genomen. In een artikelenserie die hij voor de Iskra schreef onder het pseudoniem ‘Molotov’ (‘molot’ = hamer), nam hij scherp stelling tegen de bolsjewieken en hun leider. Op Trotski maakte Parvus zowel indruk door zijn veroordeling van Lenins optreden op het Tweede Partijcongres als door zijn bewering dat de Russisch-Japanse oorlog als het begin van een hele reeks gewapende imperialistische conflicten moest worden beschouwd.
Afgezien van het tamelijk grote leeftijdsverschil en van de fundamentele verschillen tussen hun karakter, vertoonden deze twee uit Zuid-Rusland afkomstig landgenoten toch veel punten van overeenkomst. Ze waren beiden zonen uit een joods boerengezin, ze waren beiden in Odessa op school geweest en reeds op jeugdige leeftijd met revolutionaire kringen in contact gekomen, ze waren beiden impulsief en gewend liever met zware sabels te vechten dan met het floret, en beiden propageerden ze lange tijd dezelfde denkbeelden. Maar terwijl Parvus later zijn rok keerde en in een ‘reformist’ en zelfs een ‘kapitalist’ veranderde, bleef Trotski trouw aan de idealen uit zijn revolutionaire jeugd.
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog gingen ze definitief hun eigen weg. Toch bewaarde Trotski aan die man met wie hij enkele maanden had samengewerkt, zelfs aan het einde van zijn leven nog een goede herinnering: Parvus was ongetwijfeld een figuur van formaat onder de marxisten aan het einde van de vorige en in het begin van deze eeuw. Hij beheerste de marxistische methode volledig, hij had een ruime blik en volgde alle belangrijke gebeurtenissen in de arena van de wereldpolitiek; samen met zijn buitengewone intellectuele moed en zijn mannelijke, gespierde stijl maakte dat alles hem waarlijk tot een auteur van formaat. Zijn vroege werken hebben mij een beter inzicht gegeven in de problemen van de sociale revolutie en ze hebben de machtsverovering door het proletariaat van een nog op astronomische afstand van ons verwijderd ‘einddoel’ veranderd in een concrete opdracht voor onze tijd. Helaas heeft Parvus altijd iets onberekenbaars en onbetrouwbaars gehad. Afgezien van al de rest was deze revolutionair geobsedeerd door een volstrekt ongewone wens: rijk te worden. Deze droom paste in die tijd in zijn opvatting over de sociale evolutie.
Parvus verleende Trotski gastvrij onderdak. Bijna een half jaar lang zou de ‘Jonge Adler’ in München blijven. Het was een erg vruchtbare periode, want de twee mannen vulden mekaar in hun beoordeling van de actuele politieke kwesties van dat jaar zo goed aan, dat men bijna van een symbiose kon spreken.
Evenals Trotski had ook Parvus aanvankelijk blijk gegeven van zijn sympathie voor de mensjewieken, zonder evenwel duidelijk partij te kiezen; hij wilde bij de (bolsjewistische) tegenstander zijn kansen op een bemiddelingsrol niet verspelen. Misschien rekende hij erop dat hij als vredestichter tussen de beide fracties mee naar de top zou worden getild. Het was niet altijd gemakkelijk zijn redeneringen te volgen. De roekeloosheid van zijn slotconclusies schrikte vele socialisten af omdat ze in het werk van Karl Marx en Friedrich Engels tevergeefs een bevestiging van Parvus’ theorieën zochten. Zo betekende bijvoorbeeld zijn bewering in de Iskra – in het januarinummer van 1905 – dat de mogelijkheid bestond dat de wereldrevolutie in Rusland zou beginnen, voor vele marxisten op zichzelf al een kleine revolutie: ‘De (Russisch-Japanse) oorlog is uitgebroken om het bezit van Mantsjoerije en Korea, maar hij is intussen al uitgegroeid tot een strijd om de macht in Oost-Azië. In het volgende stadium gaat het om de hele positie van Rusland in de wereld, en het einde van de oorlog zal een verandering in het politieke evenwicht van de wereld veroorzaken ...
Het proces van de kapitalistische ontwikkeling, dat in heel de wereld aan de gang is, leidt in Rusland tot een politieke omwenteling. Deze moet op haar beurt weer invloed uitoefenen op de politieke ontwikkeling in alle kapitalistische staten. De Russische revolutie zal de burgerlijke wereld doen wankelen. Het is zeer goed mogelijk dat het Russische proletariaat de rol van avant-garde van de sociale revolutie zal spelen.’[22]
Die zinnen hadden in het jaar 1905 een betoverend effect. Trotski, die in zijn jeugd ‘Russisch’ was opgevoed, had ondanks het feit dat hij zich altijd een wereldburger heeft gevoeld, toch dat ‘Russische zendingsbewustzijn’ (zoals Dostojevski, Lenin en andere landgenoten), dat bij hem alleen op een wereldsocialisme was getransponeerd. Hem moesten dergelijke theorieën als muziek in de oren klinken.
Parvus had het alleen over een ‘politieke omwenteling’ in Rusland, en daarbij dacht hij, zoals bijna alle mensjewieken, op de eerste plaats aan de overwinning van de liberaal-democratische revolutie.
Maar Trotski ging een stap verder; hij verklaarde dat de revolutie door haar eigen gewicht van de burgerlijke naar de socialistische fase door zou lopen en dat ze in Rusland een dictatuur van het proletariaat tot stand zou brengen, nog voor het begin van de revolutie in het Westen.[23] Hier werden reeds de basiselementen van de ‘permanente revolutie’ zichtbaar zoals ze door het ‘trotskisme’ zouden worden geplaatst tegenover de stelling van Karl Marx, die geloofd had dat de socialistische revolutie eerst in de ‘hoogkap1tahstische landen’ zou uitbreken en niet in Rusland.
Dat Parvus zich afvroeg hoe de positie was van het tsarisme op het vlak van de wereldpolitiek, was niet uitsluitend een gevolg van de oorlog. Die vraag was vroeger al gesteld naar aanleiding van het anachronistische karakter van het regime.
Het ongelukkige verloop van de oorlog tegen Japan vormde alleen de directe aanleiding tot de revolutionaire gebeurtenissen van het jaar 1905; ook zonder deze niet-politieke moeilijkheden zou het vroeg of laat tot onlusten en uiteindelijk tot een revolutie gekomen zijn, tenzij de tsaar zou besloten hebben tot ingrijpende hervormingen over te gaan. Rond de eeuwwisseling geloofden alle socialisten in de stelling van Karl Marx, dat de sterk geïndustrialiseerde staten van West-Europa met hun ‘klassebewust proletariaat’ van miljoenen arbeiders het eerst naar het socialisme over zouden gaan; Rusland daarentegen zou eerst nog een burgerlijke revolutie moeten doormaken en het Russische proletariaat zou zich eerst in die revolutie moeten vormen tot een ‘avant-garde van een socialistische revolutie’. Tegenover dit dogma stelden Parvus en Trotski hun theorie dat het zeer goed mogelijk was dat de Russische arbeiders de rol van voorhoede van de wereldrevolutie zouden spelen. Op één punt zouden ze zeer snel gelijk krijgen: in hun opvatting over de revolutionaire betekenis van de ‘algemene politieke staking’ als uitgangspunt voor een revolutie. Dat was nog nooit voorgekomen, een staking met uitdrukkelijk politieke motieven. Het is wellicht de knapste prognose die Parvus ooit heeft gemaakt. Trotski heeft ze onmiddellijk overgenomen omdat hij ze beschouwde als het zuiver abstract ontwikkelde beeld van de staking, waarschijnlijk niet op de laatste plaats omdat hij de Russische toestanden van de laatste jaren uit eigen ervaringen zelfs beter kende dan Parvus en Lenin.
In een brochure die hij in november en december 1904 in München schreef, en waaraan hij kort voor de publicatie de titel Bis zum 9. Januari gaf, verblufte hij de lezer door zijn verbazend vooruitziende blik op de toekomstige ontwikkelingen – die hij dan zelf zo sterk mogelijk zou beïnvloeden: Haal de arbeiders van hun machines weg en sleep ze de fabrieken uit; leid hen de fabriekspoort uit en breng hen op straat, breng hen in de andere fabrieken in de buurt; kondig dan een werkstaking af en breng nog meer massa’s op straat. De massa die van fabriek tot fabriek, van atelier tot atelier trekt, groeit onderweg aan, ruimt door de politie opgeworpen hindernissen uit de weg, spreekt voorbijgangers aan die nieuwsgierig toestromen, en sluit zich aan bij andere groepen die uit de tegenovergestelde, richting komen. De straten stromen vol, de eerste geschikte gebouwen worden bezet om er volksvergaderingen in te houden. Men verschanst zich in deze gebouwen, men gebruikt ze voor ononderbroken revolutionaire meetings met voortdurend ander publiek, men schept orde in de massabeweging, sterkt het zelfvertrouwen van de massa en verklaart haar doel en zin van de gebeurtenissen. Op die manier verandert de stad tenslotte in een revolutionair legerkamp – dat is in grote trekken het actieplan.[24]
Zowel de mensjewieken als de bolsjewieken wezen deze theorieën van de hand, maar wat Lenin schreef, klonk bijna als een angstkreet. De idee van een ‘arbeidersrevolutie’ viel bij hem niet in de smaak; dat had Trotski reeds een jaar tevoren in zijn woedende brochure geconstateerd. In zijn kritiek op het socialistische karakter van een revolutionaire regering die Trotski in zijn brochure propageerde, verklaarde Lenin: ‘Dat kan niet, als we niet aan voorbijgaande episoden maar aan een enigszins duurzame revolutionaire dictatuur denken, die in de geschiedenis haar sporen kan achterlaten. Dat kan niet, omdat alleen een revolutionaire dictatuur van die aard een duurzaamheid kan hebben ... die op de grote meerderheid van de Russische bevolking steunt.’ Hij betoogde dat de revolutionaire regering tot stand zou moeten komen door een coalitie waaraan kleinburgerlijke en halfpatriottische elementen zouden deelnemen, of waarin deze ‘zelfs een dominerende rol’ zouden spelen. En, voegde Lenin hieraan toe, ‘het zou zeer onverstandig zijn zich in dat verband illusies te maken’.[25]
In deze woorden, die wat ‘de grote meerderheid van de bevolking’ betreft, natuurlijk niet gemeend waren (waar had Lenin ooit naar een democratische meerderheid gevraagd?), kwam het fundamentele verschil tussen hem en Trotski het duidelijkst tot uiting. Lenin geloofde niet in de leidende kracht van de massa’s, hij geloofde vooral niet dat zij de verworvenheden van een revolutie zouden kunnen handhaven; Trotski daarentegen had de massa’s nodig om zich te bevestigen.
Het begon heel onschuldig, zoals dat vaak het geval is bij historische gebeurtenissen van buitengewone betekenis. Burgerlijke ‘semstvo’s’ (‘semstvo’ betekent zoveel als studentenvereniging), liberalen, industriëlen, mensen uit de vrije beroepen en intellectuelen hadden in november 1904 op een congres ‘vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, onschendbaarheid van de persoon, bijeenroeping van een grondwetgevende vergadering en gelijkberechtiging van de nationale minderheden’ geëist, evenals een democratische staatsinrichting. De achtergrond van dat alles was de ongelukkig verlopen oorlog in het Verre Oosten en de moord, door sociaal-revolutionairen, op Pleve, de reactionaire minister van Binnenlandse Zaken.
Ook onder de arbeiders broeide er iets, maar de politie dacht daarvoor een uitlaatklep te hebben gevonden: onder leiding van de pope Gapon waren er organisaties van fabrieksarbeiders (‘Unies’, waarvan de leden ook ‘politiesocialisten’ werden genoemd) opgericht, die zich het ‘recht op werkgelegenheid’ en de ‘trouw aan de tsaar’ tot hoofddoel moesten stellen. Misschien zou dat gelukt zijn, indien de directie van de Poetilovfabriek in St.-Petersburg, die meende het standpunt ‘baas in eigen huis’ te moeten huldigen half december niet vier arbeiders van de ‘Unie’ had ontslagen. Een delegatie van hun kameraden trachtte evenals pope Gapon te bereiken dat ze weer in dienst zouden worden genomen, maar tevergeefs.
Daarop besloten de arbeiders op 16 januari (3 januari volgens de Russische tijdrekening) 1905 in staking te gaan. Als voorwaarden voor de werkhervatting werden de volgende eisen gesteld:
invoering van de achturendag;
het drieploegensysteem;
loonsverhoging tot 66 procent, voor vrouwen gedeeltelijk zelfs tot 100 pct;
verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
Deze lijst met sociale eisen werd aangevuld met politieke voorwaarden:
bijeenroeping van een grondwetgevende vergadering;
afschaffing van de ‘alleenheerschappij’ van de tsaar;
benoeming van een regering die aan het parlement verantwoording verschuldigd is.
Dat was nieuw. De arbeiders hadden dus niet alleen de eisen van de internationale beweging overgenomen, die in hun sociale situatie verbetering moesten brengen, maar ook politieke eisen van de ‘semstvo’s’; anderzijds was van een directe invloed van de SDAPR – van de mensjewistische of de bolsjewistische vleugel – nauwelijks iets te merken. Een adres dat men op 22 (9) januari aan de tsaar wilde overhandigen, begon met deze woorden:
‘Heer!
Wij, de arbeiders van de stad Petersburg, onze vrouwen, kinderen en hulpeloze bejaarde ouders, zijn tot u, Heer, gekomen, om waarheid en bescherming te zoeken.
Wij zijn in ellende vervallen, wij worden onderdrukt, met zware arbeid overladen, men beschimpt ons, men ziet in ons geen mensen, men behandelt ons als vijanden. Wij hebben alles lijdzaam verdragen, maar wij worden steeds dieper in de afgrond van ellende, rechteloosheid en onwetendheid gestoten; despotisme en willekeur wurgen ons, en wij verstikken. Wij bezitten geen kracht meer, Heer. Ons geduld heeft zijn grenzen bereikt. Voor ons is dat afschuwelijke ogenblik aangebroken, waarop de dood beter is dan de voortzetting van ons ondraaglijk lijden. En nu hebben wij het werk gestaakt en aan onze bazen gezegd dat wij het werk niet zullen hervatten voordat zij onze eisen hebben ingewilligd. Wij hebben niet veel geëist. Wij willen iets zonder hetwelk het leven geen leven is, maar een tuchthuis, een eeuwige ellende ...
Dit, Heer, zijn onze grootste noden, waarmee wij tot u komen. Beveel en zweer dat Gij ze zult lenigen, en Gij zult Rusland gelukkig en roemrijk maken, en wij zullen uw naam voor alle eeuwigheid in ons hart en in dat van onze nakomelingen prenten; beveelt Gij het echter niet, dan zullen wij hier op dit plein voor uw paleis sterven.’
Bijna 200.000 mensen, onder wie veel vrouwen en kinderen, trokken met processievaandels, foto’s van de tsaar en iconen naar het Winterpaleis, om op ‘vadertje tsaar’ een beroep te doen en hem te smeken het lot van de armen door hervormingen te verbeteren; niet één demonstrant had wapens bij zich.
Niemand kan zeggen welk verloop de gebeurtenissen zouden hebben gekend, indien ‘vader Nicolaas II’ zich aan de massa had vertoond en het adres persoonlijk in ontvangst had genomen. Maar de tsaar verliet de hoofdstad. De uitvoerende macht was in handen van een oom van de tsaar, grootvorst Vladimir, de gouverneur-generaal van St.-Petersburg.
Zijne Keizerlijke Hoogheid gaf het bevel te schieten – en verspeelde daarmee zijn laatste kans om de dynastie van de Romanovs op de weg van de hervorming te redden.[26] Twaalf jaar later werd Nicolaas II gedwongen afstand te doen van de troon.
Voor de meeste Russische emigranten kwam het nieuws over ‘Bloedige Zondag’ – 22 januari 1905 – als een volslagen verrassing. Trotski was op tournee. Bij zijn aankomst in zijn Genève op 23 januari hoorde hij van Martov dat er door Kozakken was geschoten op een demonstratie die onder leiding van de priester Gapon stond. De gegevens over het aantal slachtoffers – 96 doden en 330 gewonden – die later door de regering werden bekendgemaakt, waren vervalst; krantenberichten spraken van 4600 doden en gewonden, maar velen beschouwden zelfs deze cijfers nog als te laag.
Sneller dan Lenin en de andere emigranten begreep Trotski dat deze slachting tot nieuwe bloedige onlusten aanleiding zou geven. Hij voorzag zich van geld, kreeg van studenten een pas en passeerde als een der eersten reeds begin februari – tien dagen na ‘Bloedige Zondag’ – de Oostenrijkse grens. Hij wilde zo snel mogelijk in het centrum van de revolutionaire ontwikkeling staan; om niet het gevaar te lopen te worden gearresteerd, moest hij echter toch nog een keer uit St.-Petersburg naar Finland uitwijken. Op 15 (2) oktober 1905 dook de zesentwintigjarige Trotski echter weer in de hoofdstad op.
Aanvankelijk logeerde hij bij Litkens, een hoofdarts van de marine, wiens zonen lid van de SDAPR waren. Het huis in de Artillerieschool vormde een ideale schuilplaats, van waaruit Trotski zich tamelijk ongestoord met revolutionaire propaganda kon bezighouden. De honderden politiespionnen die in de stad rondliepen, zouden nooit op het idee komen achter de ‘herenboer Vikentjev’ en zijn ‘vrouw’ de gevaarlijke Leon Trotski en zijn levensgezellin Natalia Sedova te zoeken.
Trotski behoorde tot geen enkele fractie van de SDAPR; alleen via ingenieur Krassin, de ‘rechtsbuiten’ van de bolsjewistische groep, had hij contact met de partij. Had het zin zoveel te riskeren? Als de Ochrana hem in St.-Petersburg te pakken kreeg, moest hij er rekening mee houden dat hij veroordeeld kon worden tot levenslange verbanning, zo niet tot levenslange opsluiting in de beruchte Sleutelburcht. Maar zijn geloof was sterker.
Rusland staat, schreef hij toen, voor een democratische revolutie van de bourgeoisie. De grondoorzaak van deze revolutie is het probleem van de landbouwstructuur. De macht zal veroverd worden door die klasse, die partij, die de boeren in hun strijd tegen het tsarisme en de grootgrondbezitters zal aanvoeren. Het liberalisme noch de democratische intelligentsia is daartoe in staat; hun historische zending is afgelopen. Het revolutionaire toneel is al bezet door het proletariaat.
Wat hij over de boeren schreef, zou na 1917 bewaarheid worden; zonder de boeren, die niets te verliezen hadden, zou het Rode Leger in de vierjarige burgeroorlog nooit de eindoverwinning hebben kunnen behalen.
Dat de bolsjewieken van hun verwachtingen later misbruik zouden maken, vermoedde in 1905 nog niemand. Maar dat doet niets af aan de grandioze vooruitziendheid waarvan de zesentwintigjarige Trotski blijk gaf.
Hij was van mening dat de socialisten de macht in handen zouden nemen, zoals Parvus een jaar tevoren in zijn voorwoord tot Trotski’s brochure had voorspeld. Het bleef alleen een open vraag wie het zou halen: de mensjewieken ofwel de bolsjewieken; met andere woorden: het democratische socialisme van de mensjewieken of de dictatuur van Lenins kaderpartij, die op het principe van het eenhoofdige leiderschap was gebouwd. De mensjewieken hadden reeds in september een idee dat hij zelf ook had gehad, in de praktijk gebracht: ze hadden een raad (sovjet) van arbeidersvertegenwoordigers gevormd. Sindsdien hadden talrijke andere steden het voorbeeld van Petersburg gevolgd. De kern van de Petersburgse sovjet werd gevormd door verkozen vertegenwoordigers van circa vijftig drukkerijen, waarbij de arbeiders van andere ondernemingen zich snel hadden aangesloten. Trotski verscheen op 28 (5) oktober voor de eerste keer in het Technologisch Instituut op een bijeenkomst van deze sovjet, die zijn naam weldra beroemd zou maken. Ongeveer 200.000 arbeiders, zowat voor de helft van alle loonarbeiders in Petersburg, hadden hun stem al uitgebracht; voor velen onder hen was het de eerste keer in hun leven dat ze aan een verkiezing mochten deelnemen, en dat had een niet te onderschatten psychologisch effect: ze geloofden dat ze, door hun stem uit te brengen – voor iedere vijfhonderd arbeiders werd één vertegenwoordiger gekozen – direct in de lotsbestemming van hun land ingrepen. De val van het regime scheen inderdaad ieder ogenblik een feit te kunnen zijn.
Het tsarenrijk bevond zich in volle ontbinding. In enkele gouvernementen was het staatsgezag volledig ineengestort nadat de staking van de spoorwegarbeiders het verkeer had lamgelegd. In deze hopeloze situatie publiceerde Nicolaas II op 30 (17) oktober een Manifest, waarin hij beloofde alle eisen van de ‘semstvo’s’ en de stakende arbeiders te zullen inwilligen: persoonlijke vrijheid, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en van vergadering, evenals een algemeen stemrecht.
De rijksdoema die na deze verkiezingen moest worden gevormd, moest het karakter van een wetgevende vergadering hebben, waarvoor de regering haar politiek zou moeten verantwoorden. Op 6 november benoemde Nicolaas II de liberale graaf Witte, over wie Trotski zich in Mijn Leven ironisch uitlaat, tot minister-president. Maar daarnaast ging ook de vorming van de sovjets door, die zich tot een derde machtsfactor schenen te ontwikkelen.
De publicatie van het manifest van de tsaar, waarin werd beloofd dat van Rusland een democratische staat zou worden gemaakt, lokte bij de sovjets luid gejubel uit; niet ten onrechte beschouwden zij de beloften die daarin werden gedaan, als een succes van hun propaganda. Maar de nieuwe liberale minister-president Witte had reeds vóór zijn ambtsaanvaarding het gevaar onderkend, dat van de sovjets uitging: in deze raden was zich een vorm van medezeggenschap van de arbeidersklasse aan het ontwikkelen, die diametraal tegenover de parlementaire democratie stond.
In de sovjet liet Trotski zich aanvankelijk ‘Janovski’ noemen, naar de naam van zijn geboorteplaats; in de kranten schreef hij onder zijn revolutionair pseudoniem, en voor zijn gastheren was hij ‘herenboer Vikentjev’. Hij scheen vier handen en twee levens te hebben. Samen met Parvus, die eveneens naar Rusland was gekomen, gaf hij de Russkaja Gaseta uit, die binnen enkele weken een oplage van een half miljoen bereikte; hij werkte echter ook mee aan het officiële orgaan van de sovjet, de Izvestia (Nieuwsberichten), en later ook aan de Natsjalo (Begin). Het bolsjewistische dagblad Novaja Sjisn (Nieuw Leven) bleef daarentegen een onbetekenend krantje, dat de revolutionaire bezieling van Trotski miste.
Toen de regering-Witte op 26 (13) november 1905 de eerste voorzitter van de Sovjet van Petersburg, de jonge mensjewistische advocaat Georgi Chroestalov-Nossar, liet arresteren, koos men Trotski tot zijn opvolger. Daardoor kwam op Chroestalovs plaats niet alleen een schitterend redenaar, maar ook een uitstekend, onverschrokken organisator.
In de korte tijd van eind november tot 16 (3) december 1905, datum waarop deze eerste sovjet uit de geschiedenis van de Russische revolutie werd opgeheven, bewees Trotski dat hij, hoewel hij nog maar zesentwintig jaar oud was, reeds de vooruitziende blik en de gematigdheid (maar, zo nodig, ook de hardheid) van een staatsman had; dat waren ook de eigenschappen waarmee hij zich veertien jaar later als opperbevelhebber van het Rode Leger deed opmerken. Op die gedenkwaardige 30ste oktober, toen de massa na het manifest van de tsaar zegedronken naar de universiteit trok, drong hij zich op het balkon en waarschuwde: Burgers! Nu wij de kliek die het voor het zeggen heeft, het vuur aan de schenen hebben gelegd, belooft men ons de vrijheid ... Wat een triomf! Maar viert de overwinning niet te vroeg, want ze is nog niet compleet. Weegt een wissel op, tegen zuiver goud? Is een vrijheidsbelofte hetzelfde als de vrijheid? ... Kijkt om u heen, burgers; is er sinds gisteren iets veranderd? Staan de deuren van onze gevangenissen open? ... Indien de regering het eerlijk meende met haar plan om vrede te sluiten met het volk, zou zij eerst een amnestie hebben afgekondigd. Maar is dat alles, burgers? Zelfs als er vandaag honderden politieke activisten vrijgelaten worden zullen ze er morgen weer duizenden opsluiten ... Hangt naast het vrijheidsmanifest niet het bevel ‘Spaar geen kogels!’ Is de beul Trepov niet de onbetwiste heer en meester van Petersburg? Weg met Trepov! Jawel! Maar staat Trepov alleen? Hij houdt ons in zijn macht dank zij de hulp van het leger. Zijn macht en belangrijkste steun is het garderegiment, dat op 22 januari zijn naam met bloed heeft bevlekt. Aan dat garderegiment geeft hij het bevel geen patronen te sparen als het over u ... gaat. Wij kunnen niet, wij willen niet en wij zullen niet voor de loop van geweren leven ... Burgers! Onze kracht ligt in onszelf. Wij moeten de vrijheid verdedigen met het zwaard in de hand. Het manifest van de tsaar? Kijk! Het is niet meer dan een vodje papier.
Hij verfrommelde intussen het manifest dat hij de hele tijd in zijn rechterhand had gehouden en waarmee hij als een vlag had gezwaaid. Midden die algemene euforie was die waarschuwende toespraak een moedige daad, want in geen van de toehoorders zal de gedachte zijn opgekomen dat die sombere voorspelling reeds enkele weken en maanden later werkelijkheid zou worden. Ook bij andere gelegenheden pleitte Trotski voor gematigdheid, in het juiste besef dat het stellen van te hoge eisen, die op dat moment nog niet ingewilligd konden worden, geen ander gevolg kon hebben dan dat de massa zou worden teleurgesteld.
Reeds twee dagen na de publicatie van het manifest van de tsaar hield Trotski een pleidooi voor een beëindiging van de algemene staking. De sovjet liet zich overtuigen en op 4 november werd de staking opgeschort. Nog voor hij tot voorzitter van de sovjet was verkozen, verkreeg hij ook dat er werd afgezien van de eis dat de achturendag zou worden ingevoerd; verder pleitte hij er uit tactische overwegingen voor dat men de ‘vertegenwoordigers van het onderdrukte Polen’ de voorziene ontvangst zou bereiden, hoewel van de delegatie twee graven en een vorst deel uitmaakten, die nauwelijks konden worden beschouwd als vertegenwoordigers van het Poolse volk, van de arbeiders of kleine boeren. In opdracht van Stalin zou men Trotski een kwart eeuw later, na de dood van Lenin, zijn door de omstandigheden vereiste gematigdheid aanwrijven als ‘verraad aan de principes van de revolutie’, hoewel de bolsjewistische groep onder de sovjets bijna altijd op de voorstellen van haar laatste voorzitter was ingegaan.
_______________
[21] Ibidem, p. 95 e.v.
[22] Ibidem, p. 109.
[23] Ibidem.
[24] Ibidem, p. 114 e.v.
[25] Ibidem, p. 117.
[26] Nicolaas II schreef op ‘Bloedige Zondag’ in zijn dagboek: ‘Een pijnlijke dag! Er zijn in St.-Petersburg ernstige onlusten geweest. De militairen moesten op verschillende plaatsen het vuur openen; er waren vele doden en gewonden. God, hoe smartelijk en treurig! Mama kwam uit de stad aan en ging dadelijk naar de mis. Ik heb met alle anderen het middagmaal gebruikt. Ik ben met Misja een wandeling gaan maken. Mama is ‘s nachts gebleven!’