Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Vijf weken na zijn aankomst kreeg Trotski het bericht dat zijn oudste zoon, Lev Sedov, de laatste van zijn vier kinderen, op 16 februari 1937 in een Parijse kliniek na een goed verlopen blindedarmoperatie in mysterieuze omstandigheden plotseling was overleden.
Dagenlang sloot hij zich met Natalia Sedova op in hun woning in Coyoacán; ze lieten niemand binnen. Toen Trotski zich weer liet zien aan zijn medewerkers, zagen zijn ogen rood en zijn baard was verwilderd.
Hij wist dat hij alleen nog maar een ‘levende dode’ was. Stalin zou nog meer dan tevoren zoeken naar een middel om hem te laten vermoorden. Kort nadien meldden zijn vrienden hem dat er al verscheidene dagen onbekende personen rondzwierven in de buurt van zijn huis in Coyoacán. Zoals echter spoedig bleek, werden ook zijn medewerkers en zijn secretarissen geschaduwd. Waarschijnlijk had men in Moskou vernomen dat de Amerikaanse uitgeverij Harper van plan was een door Trotski geschreven biografie van Stalin uit te brengen, en de publicatie van dat boek moest kost wat kost verhinderd worden.
Op aanraden van de politie liet Trotski het huis ombouwen tot een soort vesting. De ijzeren tralies voor de ramen werden vervangen door een dikke muur van beton, waarin slechts één deur zat. Binnen in het gebouw was er nog een tweede muur, die de tuin omsloot:
Vanuit de tuin kon men in het huis zelf komen. De eerste kamer diende als bibliotheek en secretariaat; hier verbleven echter ook de lijfwachten, die iedere bezoeker aan een controle onderwierpen. Een kogelvrije deur gaf toegang tot de eetkamer, en pas van daar uit kon men in Trotski’s werkkamer komen, die voorzien was van talrijke boekenrekken, een grote werktafel en een telefoontoestel. In de kamers daarnaast woonden hij en Natalia; zijn medewerkers waren ondergebracht in een bijgebouw, dat echter onbegrijpelijkerwijze slechts één uitgang had. Ondanks die veiligheidsmaatregelen slaagden gehuurde moordenaars erin, op 24 mei 1940 zonder slag of stoot in deze vesting binnen te dringen.
Het mag een wonder heten dat Trotski, Natalia Sedova en hun pas uit Frankrijk gearriveerde kleinzoon Lev Volkov, de aanslag hebben overleefd. Men hoefde er niet aan te twijfelen wie de moordenaars had gestuurd, en Trotski nam dan ook geen blad voor de mond. In een gelijkluidend schrijven aan de Officier van Justitie en de Mexicaanse minister van Buitenlandse Zaken stelde hij zonder omwegen vast: In de loop van de jongste jaren heeft Stalin honderden van mijn echte of vermeende vrienden laten neerschieten. Vervolgens heeft hij mijn hele familie, met uitzondering van mijzelf, mijn vrouw en een kleinzoon, laten ombrengen. In Zwitserland heeft hij Ignace Reiss, een van de chefs van de GPOe, door zijn gezanten laten vermoorden omdat deze zich openlijk tot mijn opvattingen had bekeerd. Deze feiten zijn onomstootbaar vastgesteld door de Franse politie en de Zwitserse justitie. Dezelfde agenten die Ignace Reiss hebben vermoord, hebben ook mijn zoon in Parijs achtervolgd. Voorts hebben agenten van de GPOe op de avond van de 7de november 1936 in het Wetenschappelijk Instituut te Parijs ingebroken en een deel van mijn archief geroofd. Ook zijn twee van mijn voormalige secretarissen, Erwin Wolff en Rudolph Klement, door GPOe-agenten vermoord; de eerste in Spanje en de tweede in Parijs. En het hele schijnproces in Moskou in 1936-1937 had eigenlijk tot doel dat ik aan de Sovjet-Unie zou worden uitgeleverd en de GPOe in handen zou worden gespeeld.
De lijst van deze en gelijkaardige misdaden zou nog naar believen kunnen worden aangevuld. Allemaal hadden ze mijn fysieke vernietiging tot doel. Maar achter al die misdaden staat Stalin. Zijn wapen is de Sovjet-Russische geheime politie, die in ieder land agenten in dienst heeft – de GPOe ...
In deze brief sprak Trotski verder ook nog zijn vermoeden uit dat de Duitse Gestapo met de Sovjet-Russische geheime politie (die sinds juli 1934 niet meer GPOe maar NKVD werd genoemd) misschien gemene zaak zou maken. Dat vermoeden was helemaal niet zo bespottelijk als het op het eerste gezicht leek. In augustus 1939 had Stalin met Hitler een pact gesloten, en het lag voor de hand dat er daarbuiten nog een geheim verdrag bestond; dat dit inderdaad het geval was, is trouwens bewezen door de ontwikkeling van de gebeurtenissen en het samenspel tussen Duitsland en Rusland. Trotski vroeg zich af of door dit niet publiek gemaakte verdrag niet ook in de samenwerking tussen de staatspolitie van beide landen was voorzien. Want reeds bij de liquidatie van maarschalk Toechatsjevski en een twaalftal andere hoge Sovjetofficieren hadden de Duitse veiligheidsdienst en de NVKD elkaar een handje toegestoken.
Toen de Sovjetautoriteiten kort nadien de intocht van de Duitse Wehrmacht in Parijs met het bevlaggen van de openbare gebouwen in Moskou lieten vieren, werden Trotski’s vermoedens nog geloofwaardiger. Toch heeft zelfs Trotski in al zijn wantrouwen één ding alleszins niet vermoed: dat zijn moordenaar reeds in het zo streng bewaakte huis op de hoek van de Wiener- en de Morelosstraat verbleef en alleen wachtte op een gunstige gelegenheid om toe te slaan.
De hoogste chef van de ‘Bijzondere afdeling Trotski’ en daardoor leider van de moordpogingen tegen de stichter van het Rode Leger, was dr. Gregori Rabinovitsj: dat was het pseudoniem waarachter de NVKD-generaal Leonid Eitingon zich verschuilde.
In Amerika diende Rabinovitsj-Eitingon zich aan als ‘vertegenwoordiger van het Sovjet-Russische Rode Kruis’, waarvan de zetel in New York was gevestigd; in 1940 bewoonde hij echter tijdelijk een villa in de buurt van Trotski’s huis. Maar ook hier speelde hij de voorname joodse diplomaat, die het bij iedere gelegenheid nadrukkelijk over zijn ‘louter humanitaire zending’ had. Slechts twee pogingen om Trotski te vermoorden zijn aan het licht gekomen, maar dat bewijst niet dat men er niet nog andere aan het voorbereiden was; Eitingon had immers ongetwijfeld nog iets anders achter de hand. Nadat de tweede aanslag was gelukt, kon hij de moordspecialisten die zeker nog klaar stonden, onmiddellijk terugtrekken of hen afsturen op andere personen die bij het Kremlin in ongenade waren gevallen; dat was bijvoorbeeld het geval met generaal Krivitski, die in 1939 plotseling uit de Partij trad en erg pijnlijke onthullingen deed, die door de wereldpers werden overgenomen.
Krivitski emigreerde in 1940 naar New York omdat hij zich in Frankrijk, dat in die tijd een eldorado was voor NKVD-agenten, niet meer veilig voelde. Kort nadien vond men hem dood in zijn hotelkamer – waarschijnlijk was hij een slachtoffer van Eitingons agenten. Maar de Sovjetpolitie bediende zich ook van de Duitse Gestapo en de contraspionagediensten van andere landen. Het staat vast dat communisten in talrijke gevallen hun eigen partijgenoten met opzet hebben verklikt bij de Gestapo, die dan in haar concentratiekampen voor de NKVD de vuile karwei van de moord opknapte. Of men speelde uit de gunst geraakte leden in de Communistische Partij ‘speciaal materiaal’ toe, dat dan door de politie van het betreffende land, die een anonieme tip had gekregen, bij een huiszoeking werd ontdekt. Er volgde dan zeker een veroordeling wegens spionage, en het betreffende slachtoffer verdween in een gevangenis. Het aantal communistische tegenstanders van Stalin dat op die manier uit de weg is geruimd, loopt in de duizenden, misschien wel in de tienduizenden.
De Spaanse Burgeroorlog bood van 1936 tot 1939 bijzondere mogelijkheden om ongewenste partijleden om het leven te brengen en met hun dood nog propaganda te maken. Stalin liet talrijke critici van zijn politiek als ‘vrijwilligers’ naar Spanje lokken, waar ze ofwel de ‘heldendood’ mochten sterven ofwel in het achterland als ‘agenten van Franco’ werden gefusilleerd.
De uitvoerders van deze smerige methoden waren echter niet alleen Sovjetagenten van de NKVD: ook Franse, Duitse en vooral Spaanse communisten leenden zich daar bereidwillig toe. De ‘betrouwbaarste’ elementen onder deze beroepsmoordenaars werden na de nederlaag van het Republikeinse leger – en gedeeltelijk ook vroeger – naar de Sovjet-Unie gehaald, waar ze in speciale scholen de finesses van het vak leerden.
Waarschijnlijk bevond zich onder deze uitverkorenen ook een Spaans staatsburger met de naam Ramon del Rio Mercader, zoon van de Spaanse NKVD-agente Caridad Mercader. Hij was op 7 februari 1914 in Barcelona geboren. Toen zijn moeder in 1925 scheidde van haar man, del Rio, nam ze haar kinderen – behalve Ramon nog drie zonen en een dochter – met zich mee. Eerst trok ze naar Toulouse, later naar Bordeaux en Parijs. Waarvan ze in die tijd leefde, heeft men nooit kunnen achterhalen. Vast staat alleen dat ze op dat moment nog niet voor de NKVD werkte. Waarschijnlijk is ze pas in Frankrijk lid van de Franse Communistische Partij geworden. Het is mogelijk dat ze voor de NKVD is aangeworven door een Frans luchtmachtofficier, met wie ze een verhouding had.
Nadat hij de lagere school had verlaten, volgde Ramon del Rio Mercader de cursussen van een hotelschool in Lyon, maar reeds een jaar later keerde hij naar Barcelona terug; hij was toen vijftien jaar oud. Zijn communistische gezindheid, die hem door zijn moeder was meegegeven, belette hem niet in voorname hotels ‘kapitalisten’ te dienen en zich hun levensgewoonten eigen te maken. Later kwam hem dat goed van pas, toen hij beweerde dat hij de zoon van een steenrijke Belg was. Zijn vlekkeloos gedrag werd door iedereen beschouwd als het bewijs van die rijke afkomst.
Van 1932 tot 1934 diende hij in het Spaanse leger en pas in die jaren werd hij een militant communist. Zijn moeder, die intussen vermoedelijk in opdracht van de de NKVD naar Spanje was teruggekeerd, heeft ongetwijfeld aanzienlijk bijgedragen tot die evolutie. Maar misschien is het de politieke situatie geweest die de aanleiding is geweest tot het definitieve engagement van Ramon del Rio Mercader.
Nadat de verkiezingen van 1931 een overwinning hadden opgeleverd voor links, kwam het tot opstanden van de landarbeiders, die als gevolg van het economische systeem, dat op het grootgrondbezit steunde, in algehele armoede waren vervallen. Bij de nieuwe verkiezingen van 1933 was de overwinning voor de rechtse partijen onder leiding van José Maria Gil Robles, die aan het hoofd stond van de katholieke Accion Popular. De reactie vierde nog maar eens triomfen. Wie als linksgezinde niet wilde kennismaken met de gevangenissen, moest zich gedekt houden. De jonge Ramon kreeg in 1935 de opdracht in Barcelona een artiestenclub Cervantes te stichten, een illegale partij- en propagandacel van de communisten. De zaak werd echter vrij snel opgerold en Mercader moest voor een paar maanden de gevangenis in.
Wat hem tot dan toe in de politieke strijd nog aan ervaring en gehardheid had ontbroken, werd hem nu door andere politieke gevangenen bijgebracht. Na de verkiezingen van 1936, die opnieuw een ruk naar links te zien gaven, werd hij op vrije voeten gesteld, hoewel hij zijn straf nog niet helemaal had uitgezeten. Met het vaste voornemen het de reactionairen ‘betaald te zetten’, trad hij toe tot de communistische militie.
In de Burgeroorlog, die kort daarna uitbrak, werd hij benoemd tot politiek commissaris, met de rang van luitenant, bij de 27ste Divisie aan het front van Aragon.
Soldaten van die militaire eenheid herinnerden zich later nog zijn totaal gebrek aan scrupules. Op dat punt was hij zoals zijn moeder, die werd bestempeld als een ‘soldatenmeid’, vervuld van fanatieke haat tegen alle tegenstanders van Stalin. Het is niet bekend of zij het is geweest, die haar zoon Ramon in contact heeft gebracht met de hoogste functionarissen van de NKVD in Spanje; het is ook mogelijk dat de NKVD-leiders zelf het oog hebben laten vallen op de jongeman.
Het staat echter vast dat hij ten laatste vanaf 1937 tot de staf van de naaste medewerkers van de NKVD heeft behoord. In dat werk voor de NKVD had hij zijn ‘taak’ gevonden. Hij leidde het leven van een Komintern-agent, die kon beschikken over onbeperkte geldmiddelen.
Nadat hij door zijn chefs systematisch tot dit ‘zoete politieke leven’ was opgevoed, raakte hij er niet meer van los; werken voor de NKVD betekende voor hem immers welstand en macht. Als NKVD-agent kon hij mensen die hem in de weg liepen, laten verdwijnen: een wenk, een anonieme tip volstond. Weldra achtten zijn opdrachtgevers hem rijp om een grote opdracht uit te voeren – de grootste die de NKVD tegen het einde van de jaren dertig aan iemand kon geven.
Eerst stuurde men hem in het voorjaar van 1938 naar Parijs, met het bevel zich uit te geven voor de zoon van een schatrijk Belgisch diplomaat. Hij hoefde niet zuinig om te springen met geld en buiten zijn gewone spionageactiviteit werd van hem slechts één ding verlangd: hij moest intieme betrekkingen aanknopen met ene Sylvia Ageloff, een Amerikaanse, niet precies een schoonheid, die bovendien enkele jaren ouder was dan hij.
Deze Sylvia Ageloff, een overtuigde aanhangster van Trotski, was als psychologe werkzaam geweest bij de Dienst voor Onderwijs en Opvoeding van de stad New York. Ze was naar Parijs gelokt door haar ‘vriendin’ Ruby Weil, de secretaresse van Louis Budenz, die hoofdredacteur was van de Daily Worker, het centrale orgaan van de communistische partij in de Verenigde Staten.
Budenz is later overgegaan tot het katholicisme. In een belijdenisboek heeft hij zaken meegedeeld waarmee het duivelse spel, waarvan Rabinovitsj-Eitingon ongetwijfeld de inspirator is geweest, op onaanvechtbare wijze kan worden gereconstrueerd.
Ruby Weil zorgde in juni 1938 in Parijs ook voor de, natuurlijk ‘toevallige’ kennismaking van Sylvia met Ramon del Rio Mercader, die zich nu Jacques Mornard-Vandendreschd noemde, beweerde dat hij in Teheran was geboren en dat hij de zoon was van een Belgisch diplomaat. Om de illusie te wekken dat hij ouder was dan Sylvia, beweerde hij dat hij geboren was in 1904.
Er bestond inderdaad een Jacques Mornard, die echter in 1908 in Teheran ter wereld was gekomen; de meisjesnaam van zijn moeder was Vandendriessche. Hij was redacteur van de Nation Belge en na de aanslag stuurde hij uit Brussel een telegram om te protesteren tegen het feit dat van zijn naam misbruik was gemaakt.
Sylvia Ageloff kwam volledig onder de invloed van haar nieuwe vriend met zijn goede manieren, precies zoals Rabinovitsj-Eitingon het had voorzien. De zevenentwintigjarige Amerikaanse, die niet zoveel ervaring had in liefdesaffaires, was in ieder geval niet in staat te doorzien met wie ze te doen had; nochtans was er na verloop van tijd veel dat haar had moeten opvallen en haar tot voorzichtigheid had moeten aanzetten.
Zo verdween Mornard bijvoorbeeld in juli 1938 gedurende enkele weken uit Parijs. In een brief uit Brussel deelde hij Sylvia mee dat zijn moeder bij een auto-ongeval zware verwondingen had opgelopen, terwijl zijn vader er met de schrik vanaf was gekomen. Toen Sylvia ook naar Brussel reed, was haar vriend op het adres dat hij haar had opgegeven, niet te vinden. Na zijn terugkeer in Parijs legde hij haar uit dat hij plotseling op reis had gemoeten naar Engeland; in feite had hij waarschijnlijk alleen maar zonder haar vakantie willen nemen of had hij contact moeten opnemen met Eitingon. Hij trachtte haar ook om te kopen. Op een dag bood hij haar aan regelmatig artikelen van haar te verkopen aan een ‘Argus Uitgeversmaatschappij’. Sylvia schreef iedere week een artikel, dat dan zogezegd gedrukt werd, maar nooit ontving ze bewijsexemplaren.
De liefde maakte zelfs deze overtuigde aanhangster van Trotski blind; ze geloofde ieder woord van haar vriend met wie ze samenleefde in een verhouding die op een huwelijk leek. Avond na avond haalde hij haar met zijn pompeuze auto af, zelfs toen ze in september deelnam aan de streng conspiratoire stichtingsvergadering van de Vierde Internationale, waarvoor Trotski de oproep had geschreven en die hij sinds 1934 had voorbereid. Maar zelfs indien ze voorzichtiger was geweest, had de NKVD precies geweten wat er gebeurde .
Mark Sborovski, een Russisch student in de medicijnen en emigrant van Pools-Oekraïense afkomst, die een van de trouwste vrienden was geweest van de vermoorde Lev Sedov, en die op dat moment de vertegenwoordiger was van Trotski in Parijs, was een spion van Moskou.
Om die reden kon Eitingon zijn agent Mornard opdragen niet aan de conferentie deel te nemen en er geen inlichtingen over in te winnen. Hij mocht alleen maar Sylvia Ageloff afhalen, die reddeloos aan hem overgeleverd was, niet in het minst door het klaarblijkelijke gebrek aan interesse van haar vriend.
In het voorjaar van 1939 ging Eitingon een stap verder. Mornard moest aan zijn verloofde vertellen dat een Belgische krant hem de post van correspondent in de Verenigde Staten had aangeboden. Daarom moest hij Sylvia voorstellen terug te keren naar New York en daar op hem te wachten, want hij zou haar weldra nareizen. Maar hij dook pas in september bij haar op, na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
Tot haar grote verrassing noemde hij zich nu Frank Jacson. Toen ze hem vroeg hoe hij zo plotseling in het bezit van een Canadese pas was geraakt, legde hij haar uit dat hij als Belgisch staatsburger geen inreisvisum had gekregen; daarom, zo beweerde hij, had hij voor 3600 dollar een valse pas gekocht: om bij haar te kunnen zijn. Later is aan de hand van het nummer 31377 vastgesteld dat deze pas op 22 maart 1937 was uitgereikt aan de Canadees Tony Babich, geboren op 13 juni 1905 in Lovinac, in Joegoslavië, en in de zomer van 1937 gesneuveld in de Spaanse Burgeroorlog. De NKVD, die alle papieren van de Internationale Brigade beheerde, had deze pas laten vervalsen. Daarbij was de betreffende specialist blijkbaar vergeten in de naam ‘Jacson’ de ‘k’ in te lassen.
In oktober 1939 reisde Jacson met zijn vervalste pas naar Mexico City. Vandaar schreef hij Sylvia dat hij zich eenzaam voelde en dat hij naar haar gezelschap hunkerde. Onmiddellijk nam ze drie maanden vakantie en volgde haar verloofde, die daardoor een flink stuk dichter bij zijn doel kwam: Sylvia bracht immers natuurlijk bezoeken aan haar zuster, die bij Trotski werkte als secretaresse. Vol trots stelde ze haar verloofde voor, die op haar zuster door zijn perfect gedrag een grote indruk maakte. De brug naar het huis in Coyoacán was geslagen; nu kwam het er alleen nog op aan geduld te oefenen.
Jacson had geduld. Hij forceerde niets, want met Trotski zelf had hij nog niet kennis gemaakt. Maar het zou verkeerd zijn te menen dat de moordenaar deze briljante, psychologisch tot in details doordachte tactiek zelf had ontworpen.
Het staat vast dat de plannen afkomstig waren van dr. Rabinovitsj, alias generaal Eitingon, die veel meer ervaring had in het ineenzetten van dergelijke intriges. Hij was het, die zo geraffineerd wist te spelen met de gevoelens van de ongelukkige Sylvia Ageloff, en hij was het die ook na de aanslag van 24 mei 1940 heel het doen en laten van Jacson bepaalde.
Op 27 februari 1940 wijzigde Trotski zijn testament, alsof hij een voorgevoel had dat zijn dagen waren geteld.
De passages waarin het over Natalia Sedova gaat, getuigen van een grote fijngevoeligheid: Bij het geluk een strijder voor het socialisme te zijn, gaf het lot mij ook nog het geluk haar man te mogen zijn. In de nu al bijna veertig jaar van onze gemeenschappelijke levensweg bleef zij een onuitputtelijke bron van liefde, grootmoedigheid en tederheid. Zij droeg het grote leed ...
Maar het geeft mij een gevoel van opluchting te weten dat zij toch dagen van geluk heeft gekend.