Bron: Rood, nr. 14, 21 augustus 1998
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
De periode die de machtsgreep van het revolutionaire proletariaat van oktober 1917 scheidt van de machtsgreep van de (stalinistische) bureaucratie in 1927, is van uitzonderlijk belang. Ze houdt in zich de vraag naar de vermeende continuïteit tussen beide. De twee sociaal-politieke regimes die aan de twee uiteinden van de tijdsketting liggen, zijn gemakkelijk te definiëren. “1917” volle vrijheid in de Russische maatschappij (in oorlogstijd), alomtegenwoordige democratie “van onderuit”, massale zelfactiviteit en zelforganisatie van arbeiders en boeren, uitschakeling van de heersende klassen in de stad en op het platteland; enorme vooruitgang van de sociale gelijkheid inzake geldelijk inkomen en landbezit: zelfbeschikkingsrecht tot onafhankelijkheid voor alle nationaliteiten of gelijke rechten (joden), totale gelijkberechtiging van de vrouwen, enz. Kortom, de aanzet tot een echte maatschappelijke en culturele revolutie.
Aan het andere uiteinde (we nemen 1927 als symbolische datum), de consolidatie van de staatsbureaucratie onder leiding van Stalin, die al wat zo-even werd vernoemd, afschaft. En om dit te kunnen doen, binnen de partij, alle oppositie vernietigt. Het gaat hier om een maatschappelijk verschijnsel en niet om een personenstrijd (Stalin-Trotski), individuele psychologie (die van Stalin), ideologische “afwijking” (concepten die slecht begrepen werden...), “fouten” (die “per toeval” gemaakt werden). Er heeft zich een nieuwe maatschappelijke laag gevormd na 1917 die aparte bevoorrechte belangen heeft verworven, na de afschaffing van de (kapitalistische) privé-eigendoms- en productieverhoudingen, dankzij het “bezit” van de staatseigendommen.
Deze staatsbureaucratische kaste die triomfeert in 1927, is niet ontstaan uit het niets. Ze heeft zich gevormd voordien. En wel in het hart van de bolsjewistische partij die de revolutie geleid heeft. Ze heeft daar de controle verworven van het apparaat, al haar tegenstanders (alle andere politieke tendensen) uitgeschakeld, zo de partij omgevormd tot een strijdinstrument tegen de arbeidersklasse en in bredere zin tegen alle maatschappelijke gelijkheidstendensen en culturele vrijheid en creativiteit.
Tussen 1914-1921 kent Rusland een cyclus van ongezien geweld en vernietiging door de opeenvolging van de wereldoorlog (1914-1917), het revolutiejaar 1917, onmiddellijk gevolgd door de (binnenlandse) burgeroorlog die aanleiding geeft tot de (buitenlandse) militaire interventies van de twee imperialistische kampen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije; Frankrijk, Engeland en de USA), beide aan de zijde van de contrarevolutie. In 1921 wint de USSR en komt er vrede...
Globaal genomen is het een periode van ongezien geweld met vernietigende gevolgen op de maatschappelijke relaties, het individuele leven van de mensen, de ontworteling van miljoenen burgers, een nooit geziene miserie, armoede, epidemieën, ontmenselijking en “barbarisering” van de mentaliteit. Men heeft het de “vergeten Holocaust” genoemd (Reader). Tussen de 10 en 15 miljoen doden, essentieel in Europees Rusland. Twee “anekdotes” om deze verpletterende cijfers leven te geven. Niemand die het boekje van Isaac Babel (Kronieken van het jaar 1 van de revolutie) heeft gelezen, zal de beschrijving vergeten van de vrijwillige borstvoedsters in het hospitaal die niet meer in staat zijn melk voor de baby’s te produceren bij gebrek aan voedsel voor zichzelf. (en dat in 1918, en niet in 1921, het hongerjaar!). Een tweede: de professionele economisten, vijandig tegenover de revolutie, willen uiteindelijk meewerken maar eisen “het voorrecht” op dat er voldoende brandstof wordt geleverd om hun bureaus tot 8°C te verwarmen...
Geen wonder dat in 1922 – wanneer oorlog en burgeroorlog teneinde zijn – de Sovjeteconomie inzake haar productieve capaciteit is teruggevallen tot voor 1861 (het jaar van de eerste “moderniseringspoging” onder het tsarisme). De jonge Sovjet-Unie bevindt zich in een toestand van “archaïsering en ruralisering” (Moshe Lewin) Het is in die omstandigheden dat “het socialisme” in Rusland ontstaat en zich begint op te bouwen...
Geweld en vernietiging zijn geen toevallige omstandigheden met fatale gevolgen. Zoals in het geval van de genocide gaat het om de verantwoordelijkheid van mensen die bewuste beslissingen hebben genomen.
De eerste wereldoorlog (essentieel een gevecht om kolonies en grondstoffen en om het politiek overwicht op het Europese continent tussen Frankrijk en Duitsland, met Engeland als geïnteresseerde toeschouwer en later deelnemer) is een totaal nieuw gegeven geweest in de wereldgeschiedenis. Het “concept” van de korte militaire schermutseling, beperkt in tijd en middelen (zoals de Franse-Duitse oorlog van 1870-71) bleek uit de tijd te zijn: het werd een langgerekt conflict waarbij de maatschappelijke organisatie van de industriële revolutie het model leverde voor een totaaloorlog van de kapitalistische staat, met mobilisatie van het geheel van materiële middelen. Hier vond het kapitalisme (en niet het socialisme!) de staatsgeleide commando-economie uit.
1 november 1917 bood de zegevierende socialistische revolutie een onmiddellijke democratische vrede aan zonder annexaties: er werd moord en brand geschreeuwd in het Westen over “dit verraad”. En vermits deze “eenzijdige” (!) vredespolitiek gepaard ging met de radicale landhervorming voor de boeren en de arbeiderscontrole in de bedrijven, werd algemeen alarm geslagen in Berlijn, Parijs en Londen. De binnenlandse contrarevolutie had een zeer zwakke sociale basis. De “bolsjewistische” revolutie, sterk in de steden, had bovendien drie poten van onder haar stoel gezaagd: de vrede, het land aan de boeren, zelfbeschikking voor alle volkeren en nationaliteiten in Rusland. De contrarevolutie was bovendien politiek verdeeld tussen “prowesterse” democraten (rechtse sociaaldemocraten en rechtse sociaalrevolutionairen) en tsaristische autocraten die “al het socialistische gespuis” (rechtse en linkse socialisten) wilden vernietigen en een militaire dictatuur wilden vestigen.
Het is de burgeroorlog die het maatschappelijk weefsel in Rusland heeft vernietigd en de Russische samenleving grotendeels heeft teruggevoerd tot het midden van de 19e eeuw. De burgeroorlog is niet alleen een totaaloorlog. Het betekent de actieve mobilisatie en organisatie van het geheel van de bevolking rond de kern van een klassiek leger in autonome gewapende eenheden met als doel het andere eveneens gewapende deel van de bevolking uitte roeien: “in een burgeroorlog wint men of sterft men.”
Dit heeft zijn gevolgen voor alle maatschappelijke groepen. Ze strekken zich op alle vlakken van het maatschappelijk leven [uit]: demografisch, economisch, sociaal, cultureel, politiek, individueel gedrag en mentaliteit, inter-generationele en man-vrouw relaties (paternalisme, machisme), ... om er twee te vermelden.
Op economisch vlak verplichtte de burgeroorlog tot de omschakeling van de reeds belabberde industriële productie (na drie jaar wereldoorlog). Dit verminderde de productie van duurzame consumptiegoederen, o.m. voor de boeren, terwijl tegelijkertijd de voedselproductie daalde. De ruil stad-platteland komt in gevaar, in het bijzonder de voedselbevoorrading van de steden. De gedwongen graanlevering via de staat (één van de plagen van de tsaristische oorlogseconomie) komt terug!
Op politiek vlak, is de spectaculaire democratische ontplooiing van het jaar 1917 niet lang houdbaar (zie verder). De revolutionaire regering heeft hier fouten begaan, o.m. in haar houding tot andere partijen binnen het revolutionaire kamp. Maar, eerlijk gezegd, hebben de Westerse democratieën geen morele poot om op te staan. Het volstaat om te vermelden dat de regeringen van de democratische (kapitalistische) landen, in geval van een oorlog of oorlogsdreiging, zonder boe of ba, de democratische vrijheden opschortten en het parlement naar huis stuurden en, bij voorbaat haar subversief geachte oppositie in de gevangenis stopten (cfr. in België in 1939) of gewoonweg verbood (decennialang verbod van de KP in West-Duitsland en de USA na WOII). De teloorgang van de democratie binnen de raden, het verbieden van de andere linkse pro-socialistische partijen, het beperken van de vrijheid van de pers, van vereniging, van betoging; enz. heeft het politieke debat binnen de revolutie en omtrent de revolutionaire politiek versmacht. Eerst in de maatschappij, in de arbeidersklasse, daarna binnen de partij zelf (verbod van de fracties 1921).
De burgeroorlog en de buitenlandse interventies zijn het resultaat geweest van een bewuste keuze van de leidende kringen in Rusland en de Westerse hoofdsteden. Het is geen fataal gevolg van de wereldoorlog. En ook niet een logisch uitvloeisel van de socialistische revolutie van oktober 1917. Dat is nochtans wat de dominante Westerse ideologie ons nu probeert voor te houden: “ze hadden maar geen revolutie moeten maken...” Daarmee ontkent men fundamenteel het recht aan volkeren en klassen om op te staan en hun uitbuiting en onderdrukking af te werpen.
In 1922 zijn alle contrarevolutionaire legers of verslagen, of op de vlucht of naar huis teruggekeerd. Ondanks alles, heeft de socialistische revolutie zich kunnen handhaven. Vanuit de strijd voor het socialisme bekeken, is de periode van de burgeroorlog totaal paradoxaal.
De Russische revolutie (oktober 1917) is tot stand gekomen door [de] enorme explosie van zelfactiviteit en zelforganisatie van de werkende bevolking, de arbeiders in de steden en de boeren op het platteland. Ze zijn “bolsjewiek” geworden omdat de “voorlopige regering” (die in februari 1917 aan de macht kwam na de eerste arbeidersopstand in de grote steden) niet voldoet aan de spontane eisen van de mensen: einde van de oorlog, landhervorming, arbeiderscontrole tegen de sabotage van de patroons. De twee partijen (de bolsjewistische en de links-sociaalrevolutionairen) die de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigen, wilden die eisen wel uitvoeren. En daarvoor was er maar één middel: de staatsmacht geven aan de arbeiders-, boeren- en soldatenraden. De rechtse sociaaldemocraten en rechts-sociaalrevolutionaren weigerden dat consequent, ze hebben ook consequent geweigerd, tussen februari en oktober 1917, om verkiezingen te organiseren voor een parlement en een grondwetgevende vergadering!
De Russische arbeidersstaat ontstaat in 1917, dankzij de macht van de raden. Deze zijn democratisch verkozen (40 miljoen kiezers). Ze zijn pluralistisch (gematigde en keiharde revolutionairen en dito contrarevolutionairen hebben er gekozenen). De eerste stabiele regering (na enig geharrewar) heeft een overdonderende meerderheid in de raden (nationaal congres), in de stad en op het platteland. Ze heeft een pluralistische karakter. Het is een coalitieregering van bolsjewieken en links-sociaalrevolutionairen (deze nemen ontslag in maart 1918, de linkse sociaaldemocraten o.l.v. Martov waren gesolliciteerd, maar weigerden deel te nemen).
De arbeidersstaat van 1922 overleeft dankzij het Rode leger (en aanverwante militaire eenheden) dat de imperialistische en contrarevolutionaire legers, verslaat in een verlengde allesomvattende campagne, gebaseerd op de militaire mobilisatie en omkadering van de werkende bevolking. Tussen oktober 1917 en ... 1921 zijn enkele hoogstnoodzakelijke fundamenten gevrijwaard gebleven: de grote productiemiddelen zijn van privébezit collectief eigendom geworden. De oude heersende klasse (grootgrondbezitter, grootkapitaal) is uitgeschakeld. De staat is een arbeidersstaat, maar wordt niet langer gedragen door de zelfactiviteit van de werkende bevolking. Het is een ander staatsapparaat dat geselectioneerd is geworden doorheen de commandopraktijken van het Rode Leger en andere militaire eenheden van de burgeroorlog.
De burgeroorlog zelf (in het pro-socialistische kamp) is paradoxaal. In de praktijk, de facto, verdwijnt het initiatief uit de handen van de uitgebuite klassen en komt in de handen van het staatsapparaat. Het elan van zelfemancipatie wordt door de burgeroorlog met zijn vernietigende militaristische aspecten, gestopt. Maar de burgeroorlog verscherpt ook de sociale revolutie, vooral op het platteland. De boeren (arme boeren + middenlagen) werden “bolsjewiek” toen ze hun land veroverden met de steun van de bolsjewieken. Maar ze waren daarom niet pro-socialistisch. In de burgeroorlog aarzelden ze en wisselden ze van kamp. Tot ze merkten dat de contrarevolutie het land aan de grootgrondbezitters wilden teruggegeven. Toen ontstond er een nieuwe golf van onteigeningen die praktisch het totale bruikbare land onder de controle van de agrarische communauteiten bracht (obshchina). In de steden, was de nationalisatie van alle bedrijven onvermijdelijk. De Sovjet-Unie komt uit de burgeroorlog “socialistischer” dan men ooit had voorzien. Het staatsapparaat is het product van de militarisatie van de samenleving.
Het heeft zich boven de maatschappij verheven en ontsnapt in feite aan haar controle. Er heeft zich een dubbele maatschappelijke verplaatsing voortgedaan. Het initiatief is van de massa’s naar de staat overgegaan. De partij is in en door de burgeroorlog opgeslokt geworden door het staatsapparaat. Het staatsapparaat is voor alles een militaire organisatie geworden. De Sovjet-Unie van 1921 is een commandomaatschappij geworden gebaseerd op het collectief staatsbezit van de belangrijkste productiemiddelen. Eens de oorlog teneinde, wordt de partij gereconstrueerd vanuit dit staatsapparaat en niet vanuit de zelfactiviteit en zelforganisatie die morsdood is.
Niet “het concept” van de voorhoedepartij, of “het eenpartijstelsel”, maar de omkering van de maatschappelijke dynamiek doorheen de burgeroorlog ligt aan de basis van het latere stalinisme. Tussen de bureaucratische vervormingen van de arbeidersstaat (dixit Lenin) in het begin van de jaren en de definitieve nederlaag van de verschillende communistische opposities (Trotski, Boecharin, Zinovjev-Kamenev) op het einde van de jaren ’20 ligt een periode van strijd vanwege de opkomende bureaucratische kaste om de communistisch-bolsjewistische traditie in de partij uit te roeien en de eilandjes van democratie en sociale gelijkheid uit te schakelen. De objectieve situatie bevordert dit. Maar ook deze evolutie is geen fataliteit: de aldus zich hervormende partij wordt de inzet van een strijd tussen de nieuwe en oude bureaucraten en de revolutionaire “oude garde” van 1917: tien jaar later weten we wie wint).
De vraag die moet beantwoord worden, is de volgende: in hoeverre (wanneer? waar? waarom? hoe?) heeft de politiek van de bolsjewistische partij die de leiding had in de maatschappij, en van Lenin die ervan de onbetwiste leider was, deze negatieve situatie begrepen en al dan niet bevorderd of bekampt? Het antwoord, of de antwoorden, zijn ongetwijfeld moeilijk omdat ze gedeeltelijk tot de politieke fictie behoren. Maar ze moeten gesteld worden om de verantwoordelijkheden af te bakenen. En omdat lessen voor de toekomst kunnen gehaald worden in zoverre dat politieke keuzes moesten worden gemaakt. Sommige daarvan hebben bifurcaties betekend die beslissend waren voor de toekomst.
We pikken er drie belangrijke uit (in de Angelsaksische wereld bestaan hierover talrijke wetenschappelijke studies van goede kwaliteit): Lenins poging om de burgeroorlog te vermijden: het pluralisme binnen het pro-socialistische kamp; Lenins dramatische fout in verband met de boeren.
Beter dan wie ook, begreep Lenin dat, tenzij een snelle uitbreiding van de revolutie naar Duitsland (Europa), de (actieve of passieve) steun van de boerenmassa van levensbelang was voor het overleven van de nieuwe Sovjet-Unie. Deze steun was uitsluitend verbonden met de landkwestie. Het land aan de boeren geven, betekende echter het massale vertrek van enkele miljoenen soldaten-boeren naar hun stukje land in de dorpen. En dus de ontbinding van wat over bleef van het (ex-tsaristische) leger, Iedere poging van de bolsjewistische regering, had Lenin uitgelegd, om de oorlog voort te zetten (om welke goede “socialistische” reden ook) eindigt op een boerenrevolte tegen de Sovjetregering.
Deze basisles in “bolsjewisme” werd echter vergeten door de meerderheid van het Centraal Comité, tijdens de vredesonderhandeling met Duitsland in het stadje Brest-Litovsk (december 1917-januari 1918). De linkervleugel van de bolsjewistische partij en de linkse Sociaal-Revolutionaire Partij (die mee in de regering zat) – verontwaardigd en euforisch – verwierpen de Duitse voorstellen (die Russische gebiedsafstand inhielden) als een “vernedering” en mikten op een “revolutionaire oorlog”. Trotski was met hen akkoord. hij mikte essentieel op tijdwinst om zo het uitbreken van de Duitse revolutie te bevorderen. Lenin hield vast aan het perspectief van de Europese revolutie, maar weigerde te gokken. Hij wilde de Sovjetmacht consolideren en het lot van de Russische heersende klasse eerst regelen en de economie op poten zetten. Lucide, antisentimenteel en concreet was zijn optie: een nieuwe Duitse aanval beletten, waarbij het Duits leger de band zou maken met de binnenlandse contrarevolutionaire krachten die zich sinds december 1917 hergroepeerden en bewapenden. Lenin was, vier lange weken, in de minderheid. Trotski’s plan mislukte. De Duitse aanval kwam er eind januari 1918. Het lot van de revolutie zonder leger hing aan een zijden draadje. De Sovjet-Unie moest in februari veel hardere toegevingen doen om een vredesakkoord met Duitsland te bekomen.
Daarmee was meteen de poort geopend voor een nooit geziene militaire invasie van alle belangrijke imperialistische landen (o.l.v. de USA, Engeland, Frankrijk, Duitsland) en een vernietigende burgeroorlog die drie volle jaren zou duren. Alleen Lenin had voldoende inzicht om de gevolgen ervan op de prille en fragiele Sovjet-Unie te anticiperen. Zijn reactie hierop was een radicale verstrakking op alle vlakken, binnen en buiten de partij.
De voedsellevering van het platteland aan de stad was sinds het uitbreken van de wereldoorlog het cruciale vaagstuk in Rusland geweest. Met de landhervorming in een geconsolideerde revolutie was er perspectief dit probleem in te perken. Het uitbreken van de burgeroorlog en het verlies van grote gebiedsdelen aan de contrarevolutie (o.m. de “graanzolder” Oekraïne) had het omgekeerde effect. Lenin koppelde het opeisen van de graanoverschotten aan het verwerven van een sociale basis bij de boeren, waar de bolsjewistische partij nooit een inplanting had gehad. Deze politiek steunde op de idee om binnen de boerenstand een pro-socialistische boerenproletariaat (bestaande uit arme boeren en landarbeiders) politiek te winnen en te organiseren, tegen de rijke en middelgrote boeren. In volle burgeroorlog werden aldus gewapende arbeidersgroepen naar het platteland gestuurd om “comités van armen” en “raden van arme boeren” te vormen. Het was een fatale fout van politieke analyse die tot catastrofale gevolgen zou leiden.
Lenins analyse van de boerenkwestie was altijd gestoeld (sinds 1898) op de idee dat er een snelle ontwikkeling van het kapitalisme op het platteland onderweg was met een groeiende polarisatie tussen een landbouwsalariaat en een grondbezittende klasse (waarbij het gewicht van de “kleinburgerlijke” boeren even snel verminderde). De werkelijkheid was anders. Het Russische platteland werd sinds mensenheugenis gedomineerd door de primitieve “communistische” landbouwgemeenschappen: zonder privébezit van de grond (de tsaar bezat alles!); met regelmatige herverdeling van de grond in functie van de behoeften van de familie, waarbij de algemene vergadering van de gemeenschap (in werkelijkheid de familievaders) besliste. Iedere poging om deze gemeenschappen te ontbinden door het privébezit (koop en verkoop) van de grond op te leggen of door de grond te collectiviseren mislukten.
Na 1922 zou Lenin ook hieruit de nodige conclusies trekken: de sociale revolutie tijdens de burgeroorlog had meer dan ooit te voren (90 %!) van de grond in handen van deze boerengemeenschappen gebracht. De militaire opeisingspolitiek van de graanoverschotten was intussen ontaard in een echte oorlog tegen de boeren. In deze “klassenstrijd” werden een belangrijk deel van het middenkader van de bolsjewistische partij gevormd die later de basis zou vormen van de stalinistische bureaucratie.