François Vercammen

Anatomie van de Rwandese genocide


Bron: Rood, nr. 16, 14 sept. 1994
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Treur, o geliefde zwarte broeder
Het koloniaal vraagstuk
Ras, geschiedenis en cultuur

Meer dan 1,5 miljoen doden, meer dan 2 miljoen vluchtelingen, honderdduizenden zieken en gewonden ... en dat alles op een bevolking van naar schatting 7,5 miljoen inwoners. Oorlog, burgeroorlog, racistische slachtpartijen, hongersnood, epidemieën, ... Men huivert voor gevolgen op korte en lange termijn, voor mens en samenleving, in dit land en in Afrika. Het is met schroom dat men aan een “rationele” analyse begint. Maar ze is nodig. Want achter deze ogenschijnlijke chaos en algemene ellende schuilen politieke verantwoordelijkheden en materiële belangen.

“Volkomen onbegrijpelijk”, volgens sommigen ngo’ers die Rwanda al jaren kennen.[1] Anderen, zelfverzekerd, zien hun vooroordelen bevestigd: de “ingeboren” wreedheid van de mens, of de “oeroude” etnische tegenstellingen. In vele gevallen is de koloniale mentaliteit niet ver af: de “achterlijkheid van de zwarten” of “de evangelisatie is van te korte duur geweest” ...[2]

De politieke inzet is dat “de genocide wordt ontkend, de internationale verantwoordelijkheid verhuld en de schuld van de anderen verzinkt in het algemeen ongeluk.”[3]

Een genocide

Niemand kan en mag rond de vaststelling dat hier een geplande volkerenmoord tegen de Tutsi-gemeenschap plaatsgreep: 500.000 doden op 6 weken tijd, meer dan 1 miljoen na 3 maanden, buiten militaire confrontaties in de oorlog![4] Systematisch werd één bepaalde etnie uitgemoord (buiten de steden, tot 90 % toe), met hun veestapel, hun belangrijkste “bezit”. Hun huizen werden platgebrand en leeggeroofd. Het ging overal om ongewapende burgers, en niet om vechtpartijen of militaire confrontaties. Het was ook geen burgeroorlog met twee gewapende kampen. Geen enkele plaats was veilig, ook niet de hospitalen en de kerken. Vooral weerloze mensen van de Tutsi-gemeenschap werden vermoord: kinderen, vrouwen en zwangere vrouwen. Het ging om de “eindoplossing”. In zijn principe is de Rwandese volkerenmoord volkomen te vergelijken met de Joodse Holocaust van Hitler. Ook al verschilt de omvang ervan (6 miljoen doden) en kon Hitler gebruik maken van de infrastructuur van een modern industrieel land. De Habyarimana-clan moest het stellen met artisanale middelen en wapens van klein kaliber. Maar in Rwanda, zoals in nazi-Duitsland, gaat het om de “eindoplossing”: het planmatig vernietigen van een volledige collectiviteit door massamoord met als doel de biologische en sociale reproductie ervan te beletten.[5] Het is niet te vergelijken met wat het FPR heeft gedaan, en misschien nog zal doen: wraakacties op Hutu’s, hoe verwerpelijk die ook zijn. Het is geen toevallige uitbarsting van spontaan geweld. Het is geen oorlogsgeweld, ook al is er een oorlog bezig, en maakt deze genocide (zoals de Joodse Holocaust in Duitsland) er deel van uit. Het is nog minder een “terugkeer naar de middeleeuwen”. Het is helaas een modern verschijnsel, een voorbeeld van hoe de barbarij vandaag om zich heen grijpt, naarmate de vrije markt zich veralgemeent en in de crisis wegzinkt.

Politieke moorden en genocide

Op 6 april wordt, op uiterst professionele manier, het presidentieel vliegtuig boven Kigali neergehaald: de presidenten van Rwanda en Burundi komen om.

Binnen het uur heeft de Presidentiële Wacht – de “harde” kern van het Rwandese leger – Kigali in handen genomen. Het leger, vergezeld van de plaatselijke burgemeester of prefecten en jongerenmilities, valt sommige huizen binnen. Op basis van vooraf opgestelde lijsten worden precies uitgekozen mensen vermoord. Binnen enkele uren worden wegen versperd en controleposten opgericht. Ze houden iedere Rwandees aan en controleren de paspoorten (met etnische vermelding). Lijken stapelen zich op langs de wegen. Daarmee is in heel Rwanda snel een massale slachtpartij op gang gekomen, planmatig.

In die eerste uren vallen er zowel Hutu’s als Tutsi’s. Dus toch geen “etnisch” geweld? De motieven van de moordenaars zijn vanzelfsprekend politiek: de toepassing van de Arusha-akkoorden verhinderen. Want zij betekenen voor de Habyarimana-clan de ontmanteling van hun macht en privilegies. De genocide start dus met een reeks politieke moorden binnen de Hutu-gemeenschap. Met name tegen die politieke leiders die bereid waren om met de Tutsi’s een regering van nationale verzoening te vormen. Zo sneuvelen de eerste minister van de overgangsregering, Agathe Uwilingiyimana, 5 andere ministers, de voorzitter van het Grondwettelijk Hof, de (Hutu) voorzitters van verschillende oppositiepartijen, oppositionele zakenlui, militanten van mensenrechtenorganisaties, ontwikkelingshelpers, technici, intellectuelen, ... Daarmee is ieder politiek alternatief voor de Habyarimana-kliek zo goed als vernietigd.

De genocide heeft een “politiek perspectief” gekregen. Het wordt nu een “etnisch-zuivere” keuze: of een Hutu-regering of een Tutsi-regering.

Om tot een genocide uit te groeien moeten de moordenaars twee belangrijke hinderpalen overwinnen:
- de vermenging tussen Hutu’s en Tutsi’s op sociaal, professioneel en familiaal vlak moet radicaal verscheurd worden (zie ook in Joegoslavië, in het bijzonder Bosnië);
- de natuurlijke weigering om zijn medemens in koelen bloede en massaal te doden moet doorbroken worden.

Praktisch ligt, in het begin, het probleem in het Hutu-kamp. Ook hier grijpen er slachtpartijen plaats tegen (dat deel van) het eigen volk dat weigert om “mee te doen”. Alleen een klimaat van terreur kan dat veranderen. Er moet een moment worden afgedwongen waarbij de tegenstanders van de volkerenmoord in hun dagelijkse leven, voortdurend, geconfronteerd worden met de dodelijke onzekerheid: mee doden of zelf gedood worden. Met het risico gedood te worden, vanuit de twee kampen: ofwel door de andere etnie of door de moordenaarsbendes van de eigen etnie. Alleen die verschrikkelijke onzekerheid en – de volgende stap – de passieve of actieve medewerking (zelfs onder dwang) aan een etnische moordpartij[6] scheppen de extreme omstandigheden waardoor uiteindelijk “het menselijke in de mens” wordt kapot gemaakt. De eigen etnie wordt de enige haven van “primaire” solidariteit. De extremistische pro-genocide stroming kan zo de overhand halen “binnen het eigen volk”.

De systematische organisatie van de genocide kan beginnen.

Etnische loyaliteit en etnische zuiverheid opleggen als sociaal bindmiddel door een bloedige volkerenmoord, betekent een gigantische maatschappelijke regressie met langlopende gevolgen in de maatschappelijke verhoudingen, in het collectieve geheugen en in de individuele mentaliteit.[7]

Oorlog en genocide

De aanloop tot en het afsluiten van de Arusha-akkoorden (augustus 1993) overtuigden de Habyarimana-clan ervan dat voortaan de genocide de enige manier was om zich aan de macht vast te klampen. Maar deze beslissing valt niet uit de lucht. Er gaat een sluipende en groeiende crisis aan vooraf, met etnische, sociale en economische aspecten. Vanaf 1989-90 “wankelt het regime”,[8] is er “een crisis zonder voorgaande”[9] en heerst er “de sfeer van een ondergaand regime.”[10][11]

Reeds in september 1990 worden verschillende mensenrechtenorganisaties opgericht tegen het groeiend aantal verdwijningen, willekeurige opsluitingen, individuele aanslagen en collectieve moordpartijen. De inval van het Patriottisch Front (FPR) in oktober 1990, dat binnen de kortste keren voor de deur van Kigali staat, is niet de oorzaak van de crisis. Ze brengt wel de wankele basis van het regime aan het licht. Dit laatste verkrampt en klampt zich aan de macht vast door repressie en racisme.

De sociale basis van het regime is immers tot haar minimum herleid. Het “affairisme” van de “gouden jaren” ’70 en (de eerste helft van) ’80 is uitsluitend in handen van de Habyariman-clan beland (uit het noordwesten: Gysenyi, Ruhengeri). Hij schijnt een spaarpotje van om en bij de 2 miljard te bezitten. De Hutu-zakenlui uit de rest van Rwanda (o.m. andere clans uit armere streken) delen niet in de koek, vandaar o.m. het snelle succes van de Hutu-oppositiepartijen. Bovendien heeft de Habyarimana-clan, na zijn succesvolle militaire staatsgreep van 1973 (de zogenaamde “morele” revolutie, als verlengstuk van de zogenaamde “sociale” revolutie van 1959), het andere deel van de heersende Hutu-elite (rond Grégoire Kayibanda) onteigend en politiek en fysiek uitgeschakeld.[12] De vraag van de Tutsi’s om een vreedzame terugkeer te onderhandelen (conferentie van de Tutsi-diaspora in New York, zomer 1990) blijft onbeantwoord: ze vallen binnen in oktober.

Habyarimana overleeft echter de crisis van eind 1990, dankzij het “Frans mirakel” (met kortstondige Belgische steun). Van dan af wordt de situatie gedomineerd door de voorbereiding van de oorlog tegen het FPR: het leger breidt uit (van 4.000 naar 34.000 soldaten); het wordt tot de tanden modern bewapend; Frankrijk neemt het land in handen, in plaats van België.[13]

Het genocide-plan

Habyarimana maakt van de oorlogsvoorbereiding gebruik om de etnische tegenstellingen aan te wakkeren (quota’s worden op alle niveaus toegepast, het paspoort met daarop de etnische identiteit maakt furore, racistische propaganda) en zo de sociale en politieke tegenstellingen (reeds 1 miljoen vluchtelingen!) onder controle te houden. Het scenario wordt planmatig in de praktijk gebracht.[14] Vanaf de tweede helft van 1992 start het dagblad Kangura (september 1992) met de propagandacampagne om de andere etnie te demoniseren en te ontmenselijken: verdediging van het zuivere Hutu-ras; tegen de bloeddorstige Tutsi’s die alles willen afnemen; het recht voor de Hutu’s om zich te wapenen in naam van de “zelfverdediging”. Daarmee staat de ideologische pijler voor de genocide op poten. Deze fascistoïde campagne wordt met de mantel der respectabiliteit bedekt: er verschijnen grote foto’s van een handdrukkende Habyarimana met socialist Mitterrand; in naam van de “Westerse” democratie dat de uitschakeling van de Tustsi’s en de exclusieve meerderheidsheerschappij van de Hutu’s worden goedgepraat. Tezelfdertijd (1992) wordende fameuze milities Interahamwe (“Zij die samen vechten”) en de Inpuzamugambi (“zij die hetzelfde doel hebben”) opgericht. Vanaf 1993 komen er quota om de bevolking in het project in te schakelen: één militie per prefectuur, elk bestaande uit 200 gewapende burgers.[15] Het project van “zelfverdediging van de bevolking” dat de regering sinds augustus-september 1991 voorbereidt, komt in zijn praktische fase.[16] Zwarte lijsten worden opgesteld en gaan rond met daarop “in volgorde” de individuele personaliteiten die dienen vermoord te worden. Pogroms door de “doodseskaders” vermenigvuldigen zich: begin 1993 zijn reeds meer dan 2.000 mensen vermoord.[17] De oprichting van de Vrije Radio Mille Collines in 1993 zet de laatste spurt naar de “eindoplossing” in met zijn systematische oproepen “Allez sortez, il faut me rechauffer” en, duidelijker, “La tombe n’est qu’à moitié pleine. Qui nous aidera à la remplir”,[18] en met praktische raadgevingen hoe huizen binnen te vallen en de inwoners om te brengen.[19] In januari 1993 publiceert de (Rwandese) Federatie van de Mensenrechten een rapport dat uitdrukkelijk zegt dat “de premissen van de genocide bestaan.”[20]

De leiding van de genocide

Wie trekt aan de touwtjes?
Zoals in een klassiek-fascistisch regime (“naar Westers model”!) berust de genocide op een dubbele structuur: een legale-geïnstitutionaliseerde en een clandestiene-illegale; de eerste zijnde de dekmantel maar ook de legitimatie van de tweede.

De centralisatie van beide gebeurt, in Rwanda, in de familie (de “Akazu”, het huisje!): Habyarimana is de president; zijn vrouw en zijn schoonbroer voeren het “Reseau Zéro” aan. Hij leidt het militaire en civiele staatsapparaat. De “presidentiële garde” die hem “persoonlijk” trouw is, vormt “de harde kern” van het leger. De civiele administratie vormt een goed vertakt netwerk dat de bevolking omkadert, met zijn gouverneurs, prefecten en burgemeesters, en snel werkt.[21] Uiterst belangrijk: wanneer de genocide zijn eindfase ingaat (na 6 april), speelt dit officiële staatsapparaat de hoofdrol: burgemeesters bewapenen de bevolking, hebben de zwarte lijsten in handen, treden samen met de plaatselijke legerleiding op en gaan van huis tot huis om, bijgestaan door de “illegale” gewapende benden, hun sinistere werk te verrichten. Zij zijn het ook die, ten aanzien van de overwinnende FPR-guerrilla, de politiek van de verschroeide aarde organiseren en de bevolking dwingen hen te volgen naar de Zaïrese grens en de vluchtelingenkampen. Het zijn deze officiële “verhuisde” instellingen van de Rwandese Staat (met inbegrip van de Staatskas!) die, in de kampen, de bevolking omkaderen en, met dwang en terreur, de terugkeer naar Rwanda beletten.

De illegale structuur, die het initiatief heeft voor 6 april 1994, wordt geleid vanuit de “synagoge”, zoals de villa van presidents schoonbroer wordt genoemd. Protais Zigiranyirazo, bijgenaamd “Monsieur Z”, (reeds in Canada veroordeeld wegens gewelddaden op Rwandese studenten), broer van Agathe Habyarimana, plant hier met zijn “staf” de pogroms, de slachtpartijen, de individuele moorden, de illegale wapenaankopen en – transporten. Van daaruit wordt de racistische haatcampagne langs Radio Duizend Heuvels gevoerd, waarbij Ferdinand Nahimana, de propagandachef van het regime[22] een hoofdrol speelt. Een Belg, Monsieur Georges, hanteert er de micro. De schoonbroer van de President is één van de belangrijkste aandeelhouders.[23] Felicien Kabuga, streekgenoot en zakenrelatie, is er hoofdaandeelhouder.[24]

Naar de genocide

December 1993 betekent het echte keerpunt. De laatste “officiële” Franse soldaten (de informele omkadering van het Rwandees leger en de doodseskaders gaat verder!) verlaten Rwanda. Een eerste element van de Arusha-akkoorden wordt uitgevoerd: tussen Kerstmis en Nieuwjaar mag het FPR 600 manschappen kazerneren in Kigali.[25] De toepassing van de Arusha-akkoorden wordt gesaboteerd en verdaagd, maar de druk verhoogt langs alle kanten. Het verzwakte Habyarimana-regime staat met de rug tegen de muur en beslist de genocide.

In de eerste plaats wordt het politieke centrum geëlimineerd. Alle Hutu-oppositiepartijen worden, onderdruk van de etniserings campagne (“voor of tegen het FPR”) van het regime, brutaal gesplitst. Een deel zoekt daardoor toenadering tot het FPR op basis van de Arusha-akkoorden.

In de maand december 1993, worden er door de “omgeving van de president”[26] openlijk wapens uitgedeeld aan de bevolking. “Ongecontroleerde” moordpartijen nemen toe. De duizenden ontwortelde (gedrogeerde en gemanipuleerde) jongeren – product van de sociale crisis – worden de Rwandese Sturmabteilungen.

Een nieuwe etappe wordt overschreden wanneer in februari 1994, na een nieuwe slachtpartij, waar meer dan 40 doden vallen, de UNO-Blauwhelmen verbod krijgen om in te grijpen. Een belangrijke psychologische en politieke hindernis verdwijnt daarmee in het kamp van de moordenaars.[27] In maart begint de presidentiële garde Kigali te omsingelen. De onderhandelingen zijn opnieuw hernomen in Arusha; de akkoorden worden nogmaals bevestigd. Is het neerhalen van de presidentiële Phantom 50 op 6 april het antwoord van de leidende kliek in Rwanda? De moord op Habyarimana is in elk geval het ideale voorwendsel. “Een crisiscomité” van het Rwandese leger (of van een deel ervan?) voert een militaire staatsgreep uit. Het benoemt een “interim-regering”, die uitsluitend uit “harde” Hutu’s bestaat. De regering van de genocide! Merkwaardig: verschillende personaliteiten die de 1959-revolutie hadden geleid en in 1972 werden uitgeschakeld, maken er deel van uit. Dit verklaart allicht de inwendige conflicten en recente zenuwachtigheid binnen de legertop en de presidentiële wacht. Er is blijkbaar een nieuwe alliantie gevormd tussen “de harden” van het Habyarimana-regime en de radicale Hutu-leiders van 1959, waarbij Habyarimana zelf een hindernis voor de verzoening zou kunnen geweest zijn.[28] Ze werpen misschien ook een licht op de paradoxale vraag waarom Habyarimana naar alle waarschijnlijkheid door zijn eigen Presidentiële Wacht werd vermoord.

De genocide ondervindt geen weerstand. De fameuze “Internationale Gemeenschap” is afwezig. Niemand grijpt in (op het moment dat het nog tijd is). Frankrijk natuurlijk niet: het staat sinds 1990 langs de kant van de moordenaars en organiseert zowel het Rwandees leger (er zitten drie Franse technici in het neergehaalde vliegtuig!) als de doodseskaders (centrale figuur: de “gedetacheerde” luitenant-kolonel Chollet.[29] De Belgische soldaten mogen evenmin ingrijpen, ook niet als ze via hun “radio” horen dat Agathe Uwilingiymana, eerste minister, en de haar toegewezen para’s worden vermoord!

Niemand, niemand is bereid om te zeggen wat de betrokken regeringen (dankzij hun inlichtingsdiensten) en de UNO (dankzij haar officiële rapporten) wisten: de genocide was maanden op voorhand gepland. Allen hadden ze er belang bij van te zwijgen!

_______________
[1] ‘We weten het niet meer’, De Wereld Morgen, juli ’94
[2] Interviews in Le Soir van 26/7/94 en 6/8/94; Dirk Thijs in Knack, 10/8/94
[3] Alain Destexhe, alg. secretaris van Artsen Zonder Grenzen, Libérarion, 8/8/94
[4] Resp. volgens het Rode Kruis en Charles Petrie, adjunct-coördinator van het UNO-bureau voor noodhulp aan Rwanda, De Standaard, 25/8/94
[5] Cit. Frank Chalk, Kurt Jonassohn, The History and Sociology of Genocide. Analyses and Case-studies, 1990, Yale Univ. Press.
[6] Zie het relaas van de slachtpartij in het ziekenhuis van Butare, waarbij het Hutu-personeel door de binnengevallen Hutu-soldaten gedwongen wordt hun Tutsi-collega’s om te brengen ‘om te bewijzen dat ze Hutu’s zijn’
[7] Zie de gevolgen van de Holocaust voor het Joodse volk – in eigen boezem en in de wereld, zijn huidige relaties met andere volkeren (om. Israël en de Palestijnen) en de nog immer opduikende ‘schuldvraag’ onder de Duitse bevolking, en voor de moderne wereld, 50 jaar later
[8] Gazet Van Antwerpen, 3/10/89
[9] Le Soir, 10/3/90
[10] Libre Belgique, 31/10/89
[11] De drie voorgaande noten, gecit. in Reyntjens, L’Afrique des grands lacs en crise, Karthala, 1994, p. 36.
[12] Cfr. Reyntjens, id., pp. 30-31.
[13] Zie het vernietigend rapport van Human Rights Watch, Qui a armé le Rwanda?, GRIP, 1994
[14] Stephen Smith, Libération, 28/5/94
[15] Colette Braeckman, Cronique d’une tragédie annoncée, p. 13, Dossier du GRIP, 1994
[16] Zie de ‘geheime’ briefwisseling van de regering, Annex C van het uitstekende ‘Arming Rwanda’ rapport van Human Rights Watch.
[17] Volgens het rapport van de CIDHR, Commission internationale sur la violation des droits de l’Homme au Rwanda.
[18] Allusie op het feit dat tijdens de ‘sociale revolutie’ van 1959 niet alle Tutsi’s werden omgebracht.
[19] Els De Temmerman, De Morgen, 14/4/94; Stephen Smith, Libération, 28/5/94.
[20] Le Point, 30/7/94
[21] Reyntjens, Knack, 20/7/94
[22] Dit lid van de Habyarimana-clan is ook de auteur van een zeer interessante, als boek gepubliceerde, doctoraatsthesis, Rwanda, Emergence d’un Etat, L’Harmattan, 1993!
[23] Le Soir, 18/4/94
[24] Interview Reyntjens in Knack.
[25] Want zoals prof. Reyntjens opmerkt hebben de Rwandese Tutsi’s, in tegenstelling tot de Burundese, geen enkel middel om zich te verdedigen tegen de gewelddaden van de Hutu-staat, Le Soir, 11/4/94
[26] Colette Braeckman, Le Soir, 8/4/94
[27] Getuigenis van een ngo-coöperant, Dominique Evrard, Le Soir, 25/4/94
[28] Interview met mensenrechtenactivist (en Hutu), Gasana Ndoba, Un complot bien orchestré, in Le Vif/L’Express, 21/4/94.
[29] Libération, 18/5/94.