Paul Verbraeken

De dictatuur van het pollutariaat


Bron: Toestanden, Socialistisch Theoretisch Tijdschrift, december 1981, jg. 1. In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 08 juni 2010


Verwant:
Omtrent de Sovjet-Unie
Het ontstaan van de heersende ideologie in de Sovjet-Unie
Productivisme en ecologie

In de Sovjet-Unie vind je op de luchthavens, naast allerhande propagandaliteratuur, een boekje van méér dan 50 pagina’s: “We moeten de natuur beschermen”. In deze lijvige brochure, geschreven door ene Joeri Siniakov, wordt toegegeven dat er ook in de USSR ecologische problemen bestaan maar wel in veel mindere mate dan in de andere hooggeïndustrialiseerde landen. De beschikbaarheid van dit boekje, eerder dan de erin verkondigde stelling, toont aan dat de officiële instanties de laatste jaren een toenemende aandacht besteden aan de problemen van het milieu.

Artikel 18 van de nieuwe grondwet van 1977 bepaalt: “In het belang van de hedendaagse en toekomstige generaties, worden in de USSR de nodige stappen gezet om het land en zijn minerale en hydrologische bronnen, evenals het planten- en dierenrijk te beschermen en op wetenschappelijke en rationele manier aan te wenden, om de zuiverheid van de lucht en het water te behouden en om de productie van natuurlijkje rijkdommen te verzekeren en de menselijke omgeving te verbeteren.” In artikel 67, in het hoofdstuk dat “De rechten, vrijheden en plichten van de burgers van de USSR” bepaalt, wordt benadrukt dat “de burgers van de USSR verplicht zijn om de natuur te beschermen en haar rijkdommen te bewaren.”[1] Sinds de twintiger jaren bestaat er een “Pan-Russische Vereniging voor de bescherming van de natuur”, waarvan het ledenaantal gestegen is van 16.000 in 1937 tot 28,7 miljoen in 1976 (21,3 % van de bevolking!)[2] maar volgens Marc Ambroise-Rendu kent niemand de zetel van die vereniging en komen de leiders ervan slechts om de vier jaar samen[3].

In elk geval werden de laatste jaren enorme bedragen vrijgemaakt voor milieubescherming: het vijfjarenplan voor de periode 1976-1980 voorzag een bedrag van bijna 11 miljard roebel aan directe uitgaven. Als men daarbij de uitgaven rekent voor de strijd tegen de erosie, voor de herbebossing, voor het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgrond... dan komt men aan een totale som van 55 miljard roebel. Daarenboven is de Sovjet-Unie het eerste land dat de, in 1979 ondertekende, Europese conventie over de bescherming van het milieu tegen luchtvervuiling heeft geratificeerd.

Uiteraard is het zeer moeilijk om de werkelijke draagwijdte van de ecologische problemen in de Sovjet-Unie te beoordelen. Een groot deel van de cijfergegevens blijft confidentieel: zo geeft het Hydrometeorologisch Instituut, dat sinds maart 1978 werd omgevormd tot een Staatscomité, een “Bulletin over milieuverontreiniging” uit, dat alleen door de leidende instanties kan geraadpleegd worden. Bovendien zijn de aard en de omvang van de productie van een groot aantal bedrijven, en ook hun invloed op het milieu, “van strategisch belang” met het gevolg dat slechts zeer weinigen buiten de legertop er iets over weten.

In dat kader is het boek van Boris Komarov een interessante bijdrage tot het dunne dossier. Kamarov is de schuilnaam voor een hoge Sovjetambtenaar, die in 1978 een manuscript naar het Westen smokkelde dat de titel draagt “De vernietiging van de natuur. De verscherping van de ecologische crisis in de USSR”. In 1979 werd een Duitse vertaling gepubliceerd en er verschenen ook uittreksels in het Nederlandse tijdschrift Milieudefensie. Enkele maanden geleden kwam er een Engelse vertaling uit[4]. In het begin van zijn boek schrijft Komarov: “In dit boek zullen we slechts één kant van het onderwerp bespreken – de vernietiging van de natuur, de systematische verwoesting van de Russische, Kazakstaanse, Estlandse, Oekraïense natuur... waardoor ze aangemoedigd wordt, wie profiteert van de vernietiging, wie onverschillig is en wie er opdraait voor het verlies.”[5] Vanuit een reactie tegen het officiële optimisme en triomfalisme heeft Komarov een boek geschreven dat twee belangrijke zwakheden vertoont. Het slaat overdreven ver door in de andere richting en het hangt een pessimistisch en zelfs apocalyptisch beeld op van de milieuvernietiging in de Sovjet-Unie. En wellicht daardoor blijft het bij een, weliswaar indrukwekkende, aaneenschakeling van “gevallen”, van “anekdotes”. Komarov slaagt er niet in om de westerse lezers (en voor hen was het manuscript toch bedoeld?) een systematisch, evenwichtig en globaal bilan van de ecologische problematiek in zijn land te bieden. Hij citeert meermaals de prospectieve rapporten “Natuur 1980” en “Natuur 1990”, zonder hun algemene aanpak en inhoud voor te stellen. Hij gaat slechts éénmaal even in op de historische achtergronden van de huidige situatie[6]. Tenslotte geeft hij nergens een echt begin van antwoord op de drie cruciale vragen: “Wat moet er veranderen?”, “Wie kan het veranderen?” en “In welke zin moet het veranderen?”. Het boek is een gerechtvaardigde aanklacht tegen de domme arrogantie van de bureaucratie, tegen de alom aanwezige censuur en doofpotpolitiek, tegen de miskleunen van een bureaucratisch gecentraliseerde planning, maar het is een aanklacht van iemand die, na zelf lang in het systeem te hebben meegedraaid, zijn zelfbeheersing heeft verloren.

Het zou nochtans fout zijn om het vruchtwater met de miskraam weg te gooien. Voor het eerst krijgen we inderdaad een aantal informaties, inclusief enig cijfermateriaal, van iemand die duidelijk toegang heeft tot confidentiële inlichtingen en die beschikt over talrijke contacten in de administratie en de wetenschappelijke wereld. Komarov verstrekt belangwekkende informatie over de affaire rond het Baikalmeer (dat 25 % van de wereldvoorraad aan zoet water bevat, het poolijs niet meegerekend), over de luchtvervuiling in de industriesteden, over de bedreiging van het taigawoud door onoordeelkundig bosbeheer en door bosbranden, over de massale strooppartijen in de natuurreservaten, enz.

Op het vlak van de luchtvervuiling zijn de gegevens ontstellend. De Sovjet-Unie heeft de striktste normen ter wereld voor veel vervuilende elementen en ze werden vroeger vastgelegd dan in de belangrijke kapitalistische landen. Een concentratie tot 5 MPC[7] betekent “waarschuwingszone”, 10-15 MPC betekent “onmiddellijk gevaar voor de gezondheid” en +25 MPC betekent “uiterst gevaarlijk”. Maar nergens is vastgelegd dat die MPC-normen momenteel reeds van kracht zijn! Ze worden beschouwd als een ideaal dat doorheen de verschillende vijfjarenplannen moet benaderd worden. Indien deze normen onmiddellijk toegepast zouden worden, zouden 10 steden in een 100-MPC-zone liggen, 100 in een 10-MPC-zone en 1.000 in een 5-MPC-zone! Officiële rapporten wijzen uit dat de grootste pollutie wordt waargenomen in de centra voor metaalverwerkende en chemische industrie. De absolute “topper” is Leninogorsk, een stad van bijna 100.000 inwoners in het oosten van Kazakstan. De gemiddelde loodconcentratie in de lucht bedraagt daar 30-40 MPC en op sommige dagen worden pieken van 400 MPC gehaald. In het naburige Ust-Kamenogorsk (270.000 inwoners) is dat gemiddelde 14 MPC en in een andere stad in Kazakstan, Temir-Tau (170.000 inwoners) zijn de kwikconcentraties zesmaal hoger dan de norm.

In de wetgeving op het natuurbehoud zit een enorme paradox ingebouwd; de eerste dergelijke wet werd in 1957 goedgekeurd in Estland. In 1963 hadden alle Sovjetrepublieken een gelijkaardige wet. Maar tot op vandaag is er geen analoge wet voor het geheel van de USSR en er wordt geen melding gemaakt van enige voorbereiding daartoe in de plannen van de Wetgevende Commissie van de Opperste Sovjet. De op het eerste zicht logische verklaring daarvoor is dat zo een wet geen zin heeft aangezien de afzonderlijke republieken er al één hebben. In de praktijk is het echter zo dat de grootste industriële bedrijven – en zij zijn ook de grootste vervuilers – slechts rekenschap moeten afleggen tegenover de centrale regering waardoor de plaatselijke wetgeving op hen niet kan worden toegepast.

Hoewel de Sovjet-Unie over reusachtige voorraden fossiele brandstoffen beschikt (zowel petroleum als steenkool) wordt er koortsachtig gewerkt aan de ontwikkeling van kerncentrales. Op 31 december 1979 werkten er 31 kerncentrales met een capaciteit van 11.409 megawatt (8,5 % van het wereldtotaal). Maar de ontwikkeling gaat sneller dan het wereldgemiddelde: voor de in aanbouw zijnde centrales bedraagt het percentage 10,3 en voor de bestellingen zelfs 19,3 %.[8] Terloops bevestigt Komarov de informatie, die reeds door Medvedev werd bekend gemaakt, dat zich in 1958 nabij Tsjeliabinsk een ongeval met nucleair afval heeft voorgedaan waarbij de hele oogst, alle dieren en huizen werden vernietigd en de bevolking in een straal van 200 km moest geëvacueerd worden. Het aantal slachtoffers is niet bekend[9]. Enige recente informatie[10] wijst erop dat de overheid zich nu toch ook enige zorgen begint te maken over de geplanifieerde wildgroei van de kerncentrales, over het probleem van de nucleaire afval en over de gevaren van de snelle kweekreactoren. Het principe zelf van de bouw van kerncentrales wordt echter niet in vraag gesteld.

Uit de grote hoeveelheid gegevens die we in Komarovs boek vinden dringt zich één duidelijke conclusie op: het bureaucratische systeem in de Sovjet-Unie pleegt een massale roofbouw waarbij alle overwegingen, dus ook de ecologische, moeten wijken voor de prioriteit van de streefcijfers van het economisch plan, streefcijfers die juist door het ondergeschikt maken van alle andere overwegingen, meestal een fictie zijn.

_______________
[1] Alain Giroux, La protection de l’environnement en URSS, in: Le Courrier des Pays de l’Est, n° 241, juin 1980, p.5.
[2] O.c., p. 10.
[3] Marc Ambroise-Rendu, L’écologie en Union Soviétique, Le Monde, 18/7/1980, p. 24.
[4] Boris Komarov, The Destruction of Nature in the Soviet Union, Pluto Press, London, 1980.
[5] O.c., p. 19.
[6] In de passage waarin hij het heeft over het “Bureau voor Hydrologische Planning”, dat in de dertiger jaren ontstaan is uit één van de afdelingen van de GPOe, o.c. pp. 58-60.
[7] MPC betekent maximum permissible concentration. Het is een norm voor de aanwezigheid van toxische bestanddelen in lucht, water, enz. In de lucht wordt het uitgedrukt in milligram per kubieke meter.
[8] A. Tiraspolsky, La puissance électronucléaire de l’Europe centrale, in: Le Courrier des Pays de l’Est, n° 241, pp. 47-52.
[9] Zie: The New Scientist, n° 74, 1977, pp. 761-764.
[10] Zie: Second Thoughts about nuclear?, in: The Economist, october 27, 1979, pp. 74-75.