Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 3, ?, jg. 17
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen besliste in zijn algemene vergadering van 19.4.82 een sociaaleconomisch comité op te richten.
Dit feit is opmerkelijk omdat het Overlegcentrum alle traditionele Vlaamse strijd- en cultuurverenigingen omvat, die zich in het verleden nooit met de sociaaleconomische problematiek hadden ingelaten.
Een teken des tijds: de crisis heeft meer dan ooit de sociaaleconomische wortels blootgelegd van het Vlaams onvermogen om de eigen identiteit te ontwikkelen in een België waar elke reële beslissingsmacht aan de volkse controle ontsnapt.
Ook de staatshervorming van augustus 1980 heeft daarin geen wezenlijke verandering gebracht. Een Vlaamse regering en een Vlaams parlement zijn derwijze gestructureerd en gereglementeerd, dat ze slechts kunnen functioneren als verlengstukken van de unitaire regering, die alle economische hefbomen in handen houdt, voor zover ze niet berusten bij de Europese Gemeenschap en de multinationals, wat dikwijls op het zelfde neerkomt.
Dit alles verklaart nog onvoldoende waarom de traditionele Vlaamse cultuurverenigingen zich zonder meer gingen bewegen op een terrein dat hen vreemd is. De sociaaleconomische problemen zijn toch het uitgelezen terrein van de vakbonden als massaorganisaties én van hun klassevijanden, zoals het VEV in Vlaanderen.
De eigenlijke grond van de gebiedsverruiming van het OVV ligt in het feit dat de traditionele Vlaamse beweging en de Vlaamse arbeidersbeweging geen horizontale verbindingen hebben. Ze kennen elkaar nauwelijks, en de recente Vlaamse geschiedenis heeft niet alleen voor een brede kloof gezorgd, maar ook voor een vast geankerd wantrouwen. Tot zelfs binnen eenzelfde zuil is er geen sprake van wederzijdse liefde.
Wanneer men, rekening houdend met die achtergrond, de beginselverklaring van het sociaaleconomisch comité van het OVV leest (zie bijlage 1), komt men tot enkele verrassende vaststellingen.
Punt 1: de belangen van Vlaanderen en Wallonië worden niet als tegengesteld, wel als parallel beschouwd. Dit is in tegenstelling met het proza dat men frequent aantreft in de Vlaams-nationale hoek, waarbij de Vlaamse belangen als tegengesteld aan de Waalse worden geponeerd.
Punt 2: Naast de regionalisatie van de vijf nationaal gehouden sectoren en de daarbij horende financiële middelen, wordt ook de bevoegdheidsoverdracht geëist van de belangrijkste hefbomen (onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, handelsbeleid en exportbevordering) en eveneens eigen openbare financiële instellingen om, waar nodig, de financiële middelen vereist voor investeringen zelf bijeen te brengen en te besteden.
Dergelijke voorstellen zijn zeker niet tegenstrijdig met wat hierover in de arbeidersbeweging wordt geformuleerd.
Punt 3: De nationale verantwoorde solidariteit wordt niet afgewezen. Deze beginselverklaring van het OVV kan wellicht in principe een aanknopingspunt vormen voor een gesprek tussen de traditionele Vlaamse beweging en de arbeidersbeweging.
Helaas: niets wijst erop dat het OVV ook maar in die richting dacht. Wanneer begin 1983 de regering Martens haar ongelooflijk huzarenstuk uithaalde met de Voer – en later met het voorstel Van den Brande – was de reactie in Vlaanderen zo unaniem dat het mogelijk werd te denken aan een grote, heel-Vlaamse actie.
Het OVV echter riep hals-over-kop een 27-maart comité in ’t leven om op die datum een nationale Vlaamse betoging te Hasselt te organiseren. Alleen het Willemsfonds en het Masereelfonds hebben afstand genomen van dit voortijdig initiatief, waarbij het Masereelfonds verwees naar de mogelijkheid van een echt representatieve Vlaamse betoging in het najaar (zie bijlage 2).
Men kent het vervolg. De algemene secretaris van het A. Vermeylenfonds, R. Laridon, werd uitgejouwd door de verzamelde rechtse troepen die de dienst uitmaakten van een beperkte betoging. Hij had het lef gehad te spreken over de verkramping van de Vlaamse beweging, te pleiten voor een Vlaamse beweging die zich moest verzetten tegen de nucleaire waanzin en die een antwoord moest zoeken op de grote uitdagingen van deze tijd, als daar zijn de werkloosheid en grondige structuurhervormingen op economisch en sociaal gebied.
Dit laatste initiatief van het OVV lag dus helemaal in de oude lijn van het gespleten Vlaanderen, waar diegenen die zich de grootste flaminganten wanen elke democratische stroming in Vlaanderen én de Vlaamse arbeidersbeweging bekampen.
Naar aanleiding van de Vlaamse betoging te Hasselt gaven het Vermeylenfonds en het Masereelfonds een gemeenschappelijke persmededeling uit, waarin de hoofdthema’s van Laridons toespraak werden hernomen (zie bijlage 3).
‘Het is dus beangstigend kalm aan het ideologisch front van de Vlaamse beweging. En de arbeidersklasse, wiens beurt het nu zou zijn om de bal in te gooien, is niet komen opdagen op het speelveld. Voor deze match was ze niet getraind. Hebben de eigen leiders niet alles gedaan om ‘hun mensen’ steeds angstvallig weg te houden uit elk politiek debat? Behalve de biefstuk en de ziel van het kind zijn het toch allemaal valse problemen, nietwaar?’
Zijn deze woorden van Antoon Roosens, geschreven in 1981 (De Vlaamse Kwestie, ‘pamflet’ over een onbegrepen probleem, Kritak) ook vandaag nog waar? Hoe ver staat het met zijn pleidooi voor het gesprek tussen de Vlaamse arbeidersklasse en de intellectuelen over de politieke macht? Zijn de intellectuelen aan de keuze toe tussen het monopoliekapitaal en de arbeidersklasse? En gaat deze laatste ‘ertoe beslissen haar derderangsrol in het unitaire België op te geven om de leidende klasse te worden van een nieuw historisch blok van arbeiders, middenklassen en intellectuelen aan het hoofd van een autonoom Vlaanderen in een federalistisch België?
Men kan moeilijk beweren dat er sedert 1981 veel opklaring gekomen is.
In de Vlaamse arbeidersbeweging overheersen nog steeds de actieschuwe reformistische stromingen, al wordt op het vlak van de beginselen en de organisatie de communautaire dimensie sterk ontwikkeld.
In de politieke wereld blijft de CVP met een gespleten tong spreken: Vlaams voelend voor de kiezer, unitaristisch in ’t beleid; de VU zoekt de Vlaamse identiteit nog immer in tegenstelling met Wallonië, en wanneer de SP de nationaliteitstoer opgaat, hinkt ze veeleer het bekrompen VU-nationalisme na dan ze er een progressieve invulling aan geeft. Samen met de agressief klasse bewuste PVV berijden zij als de vier Heemskinderen het Ros Beiaard, gefokt in de rijke VEV-stallen.
Langs de kant van de Vlaamse intellectuelen, is de generatie van ’68 morsdood. Sommige hebben hun vrijblijvende introk genomen in de ecologische plantsoenen, anderen hebben na een kortstondige flirt ontgoocheld afstand genomen van de arbeidersbeweging die niet overeenstemde met hun verwachtingen, en zijn teruggekeerd naar hun privébezigheden, voor zover zij geen bewondering opbrengen voor de rechtse kordaatheid. De enkelen die creatief de marxistische analyse trachten door te trekken naar Vlaanderen, zijn niet talrijker dan in vroegere perioden.
Wat overblijft zijn, net als vroeger, de traditionele Vlaamse cultuurdragers die het voordeel bieden van echt te bestaan en ei zo na de deur op een kier zetten voor de verruiming van de Vlaamse strijd naar de sociaaleconomische wereld.
Alle schema’s over toenadering en wederzijdse bevruchting schijnen te falen. Maar, zoals het altijd gebeurt in ’t leven, verlopen de zaken anders dan ze werden uitgedacht.
Vanuit een onverwachte hoek wordt de kar weer in ’t spoor geduwd: zonder verwittiging lanceert Hugo Schiltz, Vlaams minister in functie, een oproep tot de vakbonden om op straat te komen (zie bijlage 4: vraaggesprek met Schiltz in De Morgen van 28.5.83).
De culturele verenigingen zijn niet onbelangrijk, zegt Schiltz, maar de vakbonden nog veel belangrijker. Als ze mee op straat komen zal de traditionele Vlaamse beweging een andere dimensie krijgen en dan zal de CVP haar dubieuze spel niet verder kunnen volhouden.
Want voor Schiltz is één zaak duidelijk: de CVP heeft de unitaire structuur nodig voor haar machtspolitiek. De CVP moet gedwongen worden tot een consequente houding inzake Vlaamse zelfbeschikking. De culturele verenigingen alleen zijn daartoe niet in staat, maar wel in samenwerking met de vakbonden. Inhoudelijk blijft Schiltz zeer vaag. Als goed tacticus weet hij het onderscheid te maken tussen het eerste moment van de beweging: de actie, en de uitkomst van de actie die vastgelegd zal worden door de gegroeide krachtsverhoudingen. Of om het ook cru te stellen: de Vlaamse arbeidersbeweging en (een belangrijk deel van) het VEV hebben allebei belang bij Vlaamse zelfbeschikking in een federalistisch België. Maar binnen de gerealiseerde zelfbeschikking zal het de klassenstrijd zijn die het uitzicht van dat Vlaanderen zal bepalen: zijn economische en sociale structuur, zijn industrieel beleid, zijn werkloosheid, de aard van zijn groei.
Het probleem is te weten of de Vlaamse arbeidersbeweging bekwaam is de toegeworpen handschoen op te nemen. Dat zal in grote mate afhangen én van haar strijd tegen het unitaire crisisbeleid, én van de dimensie van haar leiders, van hun capaciteit zich los te maken van de platgetreden reformistische paden. De weddenschap is open.
Beginselverklaring van het sociaaleconomisch comité van het OVV
De Vlaamse strijd- en cultuurverenigingen die dit manifest ondertekenen, hebben, na grondige voorbereiding in het kader van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen, besloten bijzondere aandacht te schenken aan en actie te voeren rond de economische, financiële en sociale problemen waarvoor de Vlaamse gemeenschap thans wordt geplaatst. De sociaaleconomische problemen doen zich in Vlaanderen duidelijk anders voor dan in Wallonië. Er bestaan fundamentele verschillen in de industriële structuur van beide landsgedeelten en in de klemtoon die men er wenst te leggen inzake de sanering en de vernieuwing ervan. Het nationaal gehouden sectorieel economisch beleid leidt tot een verspillende en nefaste opbod- en compensatiepolitiek tussen Vlaanderen en Wallonië, die elke economische verantwoorde aanpak van de huidige crisis grondig hypothekeert, en draagt bij tot ongecontroleerde overheveling van miljarden van Vlaanderen naar Wallonië. Deze unitaire aanpak leidt bovendien voortdurend tot een politiek van compromissen, die noch voor de specifiek Waalse, noch voor de specifiek Vlaamse noden aangepaste oplossingen of aanvaardbare toekomstperspectieven biedt.
Daarom moet de Vlaamse gemeenschap in staat worden gesteld een eigen sociaaleconomisch beleid te voeren. De Vlaamse gemeenschap is trouwens publiekrechterlijk erkend en drager van een eigen politieke wil. Door de staatshervorming van 1980 werd o.m. reeds de bevoegdheid inzake tewerkstelling en economische expansie aan Vlaanderen en Wallonië overgedragen.
Bijgevolg staan de Vlaamse strijd- en cultuurverenigingen erop dat ook het beheer van de 5 nationaal gehouden economische sectoren aan Vlaanderen en Wallonië zou worden toegewezen. Zij verheugen er zich over dat het besef van de noodzaak hiervan eveneens tot de regering, de politieke partijen, de vakbonden, de sociale en de economische organisaties in beide landsgedeelten doordringt.
Wel moet er zeer duidelijk gesteld worden dat, samen met de toekenning van de bevoegdheden over deze sectoren, ook de volledige financiële last en verantwoordelijkheid voor de overheidsondersteuning ervan aan Vlaanderen en Wallonië moeten worden opgedragen. Hiertoe zal vanzelfsprekend hun financiële draagkracht moeten worden verstrekt en moet hun eigen fiscale bevoegdheid worden uitgebreid. Een grondige herziening van de financiële wet van 9 augustus 1980 met onder meer de verwerpelijke verdeelsleutels is dan ook dringend noodzakelijk.
Teneinde de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van Vlaanderen en Wallonië voor hun volledig industrieel beleid echt doeltreffend te maken, moeten de gemeenschappen ook de belangrijkste hefbomen voor een dergelijk beleid, zoals het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek, het handelsbeleid en de exportbevordering onder hun beheer krijgen. Vlaanderen moet ook over eigen financiële instellingen beschikken om, waar nodig, de financiële middelen vereist voor investeringen, zelf bijeen te brengen en te besteden.
Sommige van deze maatregelen vergen een ingrijpende wijziging van de staatshervorming van 1980. Dit houdt o.m. in:
- verruiming van de bevoegdheden van de eigen Vlaamse en Waalse wetgevende vergaderingen;
- omvorming en uitbouw van de huidige gemeenschapsexecutieven tot waarachtige regeringen;
- de consequente overheveling van de betrokken administratieve infrastructuur;
- het tot stand brengen van een volwaardige financiële autonomie, zodat Vlaanderen en Wallonië hun eigen autonoom beleid gaan voeren met hun eigen financiële middelen.
De vraag rijst welke gevolgen het toekennen van bijkomende bevoegdheden op economisch en financieel gebied aan Vlaanderen en Wallonië zal meebrengen voor het Belgisch staatsgeheel. In dit verband moet eraan herinnerd worden dat al in 1978 een groot aantal Vlaamse verenigingen op hun Staten-Generaal verklaarden dat het Vlaamse zelfbestuur primordiaal is, dat de overkoepelende Belgische structuur slechts zin en bestaansrecht heeft voor zover zij de volwaardige ontwikkeling van de gemeenschappen niet in de weg staat en dat bijgevolg aan de Vlaamse gemeenschap alle politieke bevoegdheden en de nodige eigen instellingen gegeven moeten worden om met de eigen middelen problemen op te lossen en een specifiek beleid te voeren op alle gebieden waar eigen belangen behartigd moeten kunnen worden.
Het gezamenlijk behartigen, in het kader van de Belgische staat, van belangrijke macro-economische aangelegenheden, zoals de munt en de monetaire politiek, de globale kredietpolitiek en de algemene fiscaliteit, zoals ook een verantwoorde solidariteit, blijft mogelijk. Dit vereist dat beide gemeenschappen bereid zijn de elementaire spelregels van een economische unie te eerbiedigen.
Gezien het belang van dit alles voor het welzijn van de Vlaamse mensen, rekent het Overlegcentrum het zich tot een plicht, de ingezette evolutie van nabij te volgen, te bestuderen, te begeleiden en waar nodig, actie te voeren. Het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen heeft ook beslist in zijn Algemene Vergadering van 19-4-1982 een sociaaleconomisch Comité op te richten, dat meer in het bijzonder met deze opdracht belast wordt.
Het FMF is medeondertekenaar van de beginselverklaring van het sociaaleconomisch comité van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen.
Hierin wordt o.m. gesteld:
- dat het nationaal gehouden sectorieel economisch beleid leidt tot een nefaste opbod- en compensatiepolitiek tussen Vlaanderen en Wallonië;
- dat de unitaire aanpak geen aangepaste oplossingen of aanvaardbare toekomstperspectieven biedt voor de specifiek Waalse noch voor de specifiek Vlaamse noden;
- dat de belangrijke hefbomen voor een volledig industrieel beleid onder het beheer van de gemeenschappen moeten komen;
- dat Vlaanderen moet beschikken over eigen financiële instellingen om zelf de financiële middelen voor investeringen bijeen te brengen en te besteden;
- dat daartoe de bevoegdheden van de Vlaamse en Waalse wetgevende vergaderingen moeten verruimd worden.
Samen met het sociaaleconomisch comité van het OVV verheugt het FMF zich over het groeiend besef in politieke partijen, vakbonden, sociale en economische organisaties inzake dergelijke maatregelen.
Het is dan ook in die zin dat het FMF voorstander is van het organiseren van een grote Vlaamse betoging, waarin al deze geledingen van het Vlaamse politieke, sociale en culturele leven zouden aan deelnemen. De voorbereiding van zulk een betoging van geheel het Vlaamse volk dient grondig te gebeuren in overleg met de verschillende middens. Daarom stelt het FMF als perspectief voor dergelijke betoging in het najaar te organiseren.
Het FMF betreurt de overhaaste beslissing van het OVV om op 27 maart reeds te Hasselt te betogen. Hierdoor wordt het onmogelijk het hierboven omschreven objectief te bereiken, en wordt de kans verkeken de eenheid van het Vlaamse volk tegen het unitaire beleid en voor werk in eigen streek met kracht te demonstreren.
De overhaaste beslissing riskeert integendeel ruimte te bieden aan de uiterst rechtse groeperingen om hun stempel te drukken op de betoging, waardoor de vorming van een breed Vlaams front in de toekomst verder bemoeilijkt zou worden.
In die omstandigheden richt het FMF zich tot alle deelnemende organisaties van het OVV die bekommerd zijn om een reële pluralistische en brede Vlaamse volksbeweging, teneinde hun houding te bepalen rekening houdend met voorgaande beschouwingen.
Persmededeling n.a.v. de Vlaamse betoging te Hasselt op 27 maart 1983
Het Vermeylenfonds en het FMF stellen met voldoening vast dat de Vlaamse Beweging inspanningen doet om aan te sluiten bij de eigentijdse culturele, sociale en economische noden van het Vlaamse volk. Dat tezelfdertijd binnen de arbeidersbeweging eveneens meer en meer aandacht geschonken wordt aan de Vlaamse dimensie, betekent dat de voorwaarden groeien om – voor de eerste maal in de geschiedenis – de noodzakelijke toenadering te verwezenlijken tussen beide belangrijke sociale stromingen in Vlaanderen.
Het A. Vermeylenfonds en het F. Masereelfonds pleiten er voor dit perspectief gaaf te houden. Zij waarschuwen tegen een mogelijke verkramping van de Vlaamse Beweging, die zich niet mag ingraven in separatistische stellingen maar die een antwoord dient te zoeken op de grote uitdagingen van deze tijd zoals het voorkomen van de nucleaire vernietiging, het oplossen van de werkloosheid, het verwezenlijken van grondige structuurhervormingen op economisch en sociaal gebied, de controle op de nieuwe technologieën.
Het A. Vermeylenfonds en het F. Masereelfonds verzetten zich van uit hun Vlaamse inzet tegen een beleid van nulgroei of afbraak in de welzijnssectoren spreken zich uit voor de verdediging en de uitbreiding van de democratie zowel op economisch, sociaal als politiek vlak. De verwording van het parlement vloeit voort uit de onwil van een kunstmatig bijeen gehouden regering om rekening te houden met de reële democratische besluitvorming.
De karikatuur van een Vlaamse deelregering en van een Vlaams rompparlement verhindert het verwezenlijken van de belangrijkste opdracht van het federalisme, te weten de vertaling van het hele economische, sociale en culturele gebeuren naar het gewone dagelijkse leven van de Vlaamse mens toe, ongeacht zijn filosofische overtuiging of zijn verbondenheid aan structuren of partijen.
Het A. Vermeylenfonds en het F. Masereelfonds pleiten tenslotte voor een offensieve en dynamische verjongde Vlaamse Beweging, compromisloos in de actie tegen het neo-unitair offensief, en open voor solidair overleg met het Waalse volk. Zij wensen metterdaad vorm te geven aan een Vlaamse progressieve frontvorming, onontbeerlijk om in de veelzijdige Vlaamse Beweging de belangen van de arbeidende bevolking veilig te stellen.
Hasselt, 27 maart 1983
A. Vermeylenfonds,
F. Masereelfonds
‘Interview met Hugo Schiltz’ (uittreksel uit De Morgen)
Onlangs deed u een oproep tot de vakbonden om met hun groene en rode vlaggen mee op te stappen, want dan zou het spel van Brussel gedaan zijn. Een bekentenis van onmacht?
Schiltz: Geen bekentenis, een vaststelling. De culturele verenigingen zijn inderdaad niet onbelangrijk, maar in ons Belgisch bestel heb je uitzonderlijk machtige groepen: de sociale partners. Mijn conclusie is duidelijk, men moet ze meer op Vlaams niveau betrekken en dat heeft men in het verleden veel te weinig gedaan. Indien de vakbonden mee op straat komen, is het gedaan. Dan is de CVP verplicht om te volgen.
U kent de allergie van de vakbonden en linkerzijde voor de Vlaamse beweging. Welke garanties kunt u bieden?
Schiltz: Mag ik het eens ‘cru’ zeggen. Dat dreigt een vicieuze cirkel te worden. Ten eerste zou ik de vakbonden de vraag willen stellen wat hun aarzelende houding heeft opgebracht? Midden in de crisis zitten we nu met een staatsstructuur die ahurissant, hybride, onduidelijk en inefficiënt is. Met alle gevolgen van dien, ook op sociaal gebied.
Verder had die afzijdigheid tot gevolg dat bewegingen, waarvan de democratische basis vrij gering was, een gedisproportioneerde invloed kregen in de meningsvorming, de programma’s en het optreden van hetgeen men doorgaans de officiële Vlaamse beweging noemt. Waarom kan een Vlaams syndicalist niet naast iemand van het Vlaams liberaal verbond staan?
Als de vakbonden die stap zetten, zal de traditionele Vlaamse beweging...
Schiltz: ...een compleet andere dimensie krijgen. Numeriek en inzake politieke macht zou ze niet eens de belangrijkste component meer zijn.
Dat schrikt u niet af?
Schiltz: Mij persoonlijk helemaal niet. Ons gaat het om het volk en dat is geen abstract idee. Als het volk een bepaalde richting wil uitgaan, is dat zijn recht. Indien dat maar democratisch tot uiting komt. Mij is het erom te doen dat de Vlaamse bevolking ongebonden haar weg kan kiezen, zelfs indien dat een weg zou zijn die mijn strikt persoonlijke voorkeur niet wegdraagt. Dat is de challenge. Omdat ze vreesden geminoriseerd te worden, hebben de socialisten zich lang verzet tegen het federalisme. Ik zeg niet dat dat gevaar denkbeeldig is, maar een federale structuur heeft het voordeel dat ze op een ondubbelzinnige manier en met open vizier het gevecht kunnen aangaan. Zolang ze zich tegen het federalisme verzetten, maken ze het de CVP gemakkelijk en geven ze die partij een alibi om haar dubbelzinnig spel verder te zetten.
Nog altijd – meer dan ooit misschien – zit het ACV gebakken in de CVP. Wat indien de linkerzijde alleen de Vlaamse stap zet?
Schiltz: Diegene die er mee begint zal de dynamiek op gang brengen en de evolutie in handen krijgen. Diegene die het eerst duidelijke taal spreekt en een duidelijke positie inneemt, zal de meeste greep op de ontwikkeling krijgen.
Destijds heb ik eens gezegd: ik wil duidelijke toestanden in België, ik wil de Vlamingen de kans geven om hun emancipatie te bekronen, al moet ik daar een verbond met de duivel voor sluiten.
De zogenaamde traditionele Vlaamse beweging zou het waarschijnlijk als een ongelooflijke bevrijding ervaren, moest ook de meest typische arbeiderspartij duidelijk stelling nemen en klare taal spreken. Ik denk dat er dan mentale overbruggingen mogelijk worden die nu erg moeilijk liggen.