Leon Trotski

Fascisme, wat het is en hoe het te bestrijden


Geschreven: 1932-1940
Eerste publicatie: brochure “FASCISM: What it is and how to fight it” door Pioneer Publishers in augustus 1944 en herdrukt in 1964. Deze versie verscheen in 1969.
Vertaling: LSP, december 2003
Deze versie: HTML en taalkundige nalezing door Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, december 2003


Inhoud



Afbeelding van Hitler Inleiding uit 1969 door George Lavan Weissman

Wat is fascisme?

Hoe Mussolini triomfeerde

Het fascistische gevaar dreigt in Duitsland

Een fabel

De Duitse politie en het leger

Burgerij, kleinburgerij en proletariaat

De ineenstorting van de burgerlijke democratie

Is de kleinburgerij bang van revolutie?

De arbeidersmilitie en haar tegenstanders

De perspectieven in de Verenigde Staten

Bouw mee aan de revolutionaire partij!



Inleiding uit 1969

Door George Lavan Weissman


Liberalen en zelfs velen die zichzelf als marxist bestempelen maken zich schuldig aan een lichtzinnig gebruik van het woord fascisme. Ze gooien met die term als politiek scheldwoord tegen rechtse figuren die ze verachten, of tegen reactionairen in het algemeen.

Sinds Wereldoorlog II werd de term fascisme door sommigen gebruikt voor personen en bewegingen als Gerald L.K. Smith, senator Joseph McCarthy, senator Eastland, Barry Goldwater, de Minutemen, de John Birch Society, Richard Nixon, Ronald Reagan en George Wallace. Waren dit nu allemaal fascisten, of slechts enkelen van hen? Als het slechts enkelen waren, hoe bepalen we dan wie er wel één is en wie niet? Willekeurig gebruik van de term is een reflectie van een vaag begrip van de term. Als je vraagt om fascisme te definiëren, zal de liberaal antwoorden in termen van dictatuur, massa-neurose, anti-semitisme, de macht van propaganda zonder scrupules, het hypnotiserend effect van een geniaal-gekke spreker op de massa’s, enzoverder. Impressionisme en verwarring bij liberalen zijn niet verwonderlijk. De superioriteit van het marxisme bestaat echter uit het feit dat het in staat is om te analyseren en verschillen te zien tussen sociale en politieke fenomenen. Dat velen zichzelf marxist noemen en fascisme niet beter kunnen omschrijven dan de liberalen, is niet volledig hun fout. Los van het feit of ze er bewust van zijn, moet vastgesteld worden dat veel van de intellectuele standpunten overblijfselen zijn van de sociaaldemocratische (reformistische) en stalinistische bewegingen, die de linkerzijde domineerden in de jaren 1930 toen het fascisme de ene overwinning na de andere behaalde. Die bewegingen slaagden er in om toe te laten dat het nazisme in Duitsland aan de macht kwam zonder bloedvergieten, en faalde erin om de natuur en de dynamiek van het fascisme te begrijpen en een methode te vinden om ertegen te vechten. Na de overwinningen van het fascisme, moesten ze zich verschuilen en slaagden ze er niet in een marxistische analyse te vormen, waardoor opeenvolgende generaties politiek verkeerde opvattingen ingelepeld kregen.

Er bestaat echter een marxistische analyse van het fascisme. Die analyse werd gemaakt door Leon Trotski, niet ná de feiten, maar tijdens de opkomst van het fascisme. Dit was een van de belangrijkste bijdragen van Trotski aan het marxisme. Hij begon zijn analyse te ontwikkelen na de overwinning van Mussolini in Italië in 1922 en versterkte het in de jaren voor Hitlers overwinning in Duitsland in 1933.

In zijn pogingen om de Duitse Communistische Partij en de Communistische Internationale (Comintern) wakker te schudden, bewust te maken van het dodelijke gevaar en te verenigen in een eenheidsfront tegen het nazisme, maakte Trotski een gedetailleerde kritiek op de standpunten van de sociaaldemocratische en stalinistische partijen. Deze kritiek omvat een overzicht van zowat alle fouten, inefficiënte posities en zelfvernietigende standpunten die tegenover het fascisme ingenomen kunnen worden door arbeidersorganisaties. De standpunten van de Duitse partijen gingen immers van opportunisme en rechts verraad (sociaaldemocraten) tot ultra-linkse onthouding en verraad (stalinisten).

De communistische beweging zat nog in haar ultra-linkse periode (de zogenaamde Derde Periode) toen de nazi-beweging als een sneeuwbal begon te rollen. Voor de stalinisten was elke kapitalistische partij automatisch een “fascistische” partij. Nog catastrofaler in het desoriënteren van de arbeiders, was de gekende uitspraak van Stalin dat fascisme en sociaaldemocratie niet tegengesteld waren, maar eerder een “tweeling”. De sociaaldemocraten werden daarom “sociaal-fascisten” genoemd en gezien als de belangrijkste vijand. Er kon uiteraard geen eenheidsfront zijn met sociaal-fascistische organisaties, en diegenen die, zoals Trotski, opkwamen voor zulke eenheidsfronten, werden eveneens bestempeld als zijnde sociaal-fascisten en werden als dusdanig behandeld.

Hoe ver de stalinistische lijn verwijderd was van de realiteit, wordt duidelijk als we nagaan hoe deze lijn vertaald werd in Amerikaanse termen. Bij de verkiezingen van 1932, spraken de Amerikaanse stalinisten zich uit tegen Franklin Roosevelt, omdat deze een fascistische kandidaat was, en tegen Norman Thomas, die gezien werd als sociaal-fascist. Wat absurd lijkt in de VS-politiek was tragisch in Duitsland en Oostenrijk.

Nadat de nazi’s aan de macht kwamen, stelden de stalinisten dat hun lijn 100% correct was en dat Hitler het maar enkele maanden zou volhouden, waarna een sovjet-Duitsland zou opkomen. De tijdslimiet voor dit mirakel werd verlengd van drie, over zes tot negen maanden, en dan verstomde de opschepperij en werd het stil. De omvang van de nederlaag van de arbeidersklasse, het speciale karakter van het fascisme waardoor het onderscheiden wordt van andere reactionaire regimes, werden duidelijk voor iedereen en de dreiging voor de Sovjet-Unie van een sterk Duits imperialisme werd meer en meer realiteit. Dat leidde tot een koerswijziging in Moskou in 1935 en bij de Communistische partijen in heel de wereld, waarbij er sterk naar rechts werd uitgeweken, zelfs rechts van de sociaaldemocraten. Dat was de positie tegenover het zich verspreidende fascistische gevaar in Frankrijk en Spanje.

De militaire nederlaag van het Duitse en Italiaanse fascisme in Wereldoorlog II heeft de meeste mensen ervan overtuigd dat het fascisme voorgoed verslagen is en dat het zodanig in diskrediet gebracht was dat het nooit nieuwe aanhangers zou kunnen trekken. De gebeurtenissen sindsdien, en vooral het opkomen van nieuwe fascistische groepen en tendensen in zowat alle kapitalistische landen, maken duidelijk dat dit niet het geval is. De illusie dat Wereldoorlog II uitgevochten werd om de wereld te bevrijden van het fascisme ondergaat hetzelfde lot als de illusie dat de Eerste Wereldoorlog gevochten werd om overal democratie te installeren. Het virus van het kapitalisme is een onderdeel van het kapitalisme, een crisis kan het epidemische vormen doen aannemen, tenzij drastische tegenmaatregelen getroffen worden.

Aangezien een gewaarschuwd man er twee waard is, wordt een compilatie aangeboden — een beperkte selectie van teksten van Trotski over dit onderwerp — als wapen in het anti-fascistisch arsenaal.


WAT IS FASCISME?

Uittreksels uit een brief aan een Engelse kameraad, 15 november 1931
Gepubliceerd in ‘The Militant’, 16 januari 1932

Wat is fascisme? De term vindt haar oorsprong in Italië. Waren alle vormen van contrarevolutionaire dictaturen fascistisch of niet (het is te zeggen, voor de opkomst van het fascisme in Italië)?

De voormalige dictatuur in Spanje onder Primo de Rivera, 1923-1930, wordt door de Comintern een fascistische dictatuur genoemd. Is dat correct of niet? Wij denken dat het niet correct is.

De fascistische beweging in Italië was een spontane beweging waarin brede lagen actief waren, met nieuwe leiders die vanuit de basis kwamen. Het was oorspronkelijk een volkse beweging, geleid en gefinancierd door de grote kapitalistische machten. Het komt voort uit de kleinburgerij, het lompenproletariaat, en zelfs tot op zekere hoogte vanuit de proletarische massa’s. Mussolini, een voormalige socialist, is een “self-made”-figuur die vanuit deze beweging voortkomt.

Primo de Rivera was een aristocraat. Hij had een hoge militaire en bureaucratische positie en was hoofdgouverneur van Catalonië. Hij slaagde erin de macht te grijpen met de hulp van krachten in de administratie en het leger. Het is noodzakelijk om een onderscheid tussen beiden te maken. Mussolini had moeite om heel wat oude militaire instellingen te verzoenen met de fascistische milities. Dit probleem was er niet voor Primo de Rivera.

De beweging in Duitsland is in grote lijnen analoog met die in Italië. Het is een massabeweging, waarbij de leiders gebruik maken van heel wat socialistische demagogie. Dat is noodzakelijk om een massale beweging op te bouwen.

De echte basis (voor het fascisme) is de kleinburgerij. In Italië is er een brede basis — de kleinburgerij in de steden en de boeren. In Duitsland is er eveneens een brede basis voor het fascisme.

Het kan gezegd worden, en dat is tot op zekere hoogte ook juist, dat de nieuwe middenklasse, de staatsfunctionarissen en de hogere bedienden in de privé, enz. zo’n basis kunnen vormen. Maar dat is een nieuwe kwestie die geanalyseerd moet worden.

Teneinde in staat te zijn om iets te voorzien met betrekking tot het fascisme, is het nodig om een definitie ervan te hebben. Wat is het fascisme? Wat is haar basis, haar vorm en haar kenmerken? Hoe zal het ontwikkelen? Het is nodig om daar op een wetenschappelijke en marxistische wijze op in te gaan.

HOE MUSSOLINI TRIOMFEERDE

Uit ‘What Next? Vital Question for the German Proletariat’, 1932

Op een ogenblik dat de “normale” politionele en militaire middelen van de burgerlijke dictatuur, samen met hun parlementaire rookgordijnen, niet langer volstaan om de samenleving in een staat van evenwicht te houden, wordt teruggegrepen naar een fascistisch regime. Door haar fascistische agentschap zet het kapitalisme de massa’s van de op hol geslagen kleinburgerij en de troepen van stuurloze en gedemoraliseerde lompenproletariërs in beweging — ontelbare aantallen mensen die allemaal door het financie-kapitaal in een wanhopige positie terechtgekomen zijn.

De burgerij eist van het fascisme dat het een zware klus klaart. Zodra het teruggegrepen heeft naar de methoden van de burgeroorlog, eist de burgerij een rustige periode van enkele jaren. Het fascistische agentschap, door het inzetten van de kleinburgerij als stormram, levert daar grondig werk voor door alle hindernissen op haar baan weg te ruimen. Nadat het fascisme heeft overwonnen, verzamelt het financie-kapitaal op directe en rechtstreekse wijze, de controle over de organen en instellingen van het land, de verantwoordelijke administratie en de onderwijsmachten van de staat: het gehele staatsapparaat samen met het leger, de gemeentebesturen, de universiteiten, scholen, de media, de vakbonden en de coöperatieven. Als een land fascistisch wordt, betekent dit niet enkel dat de vormen en methoden van regeren veranderen volgens de krijtlijnen uitgetekend door Mussolini — de veranderingen op dit vlak spelen uiteindelijk slechts een kleine rol — maar vooral dat de arbeidersorganisaties grotendeels gebroken worden: dat het proleteriaat herleid wordt tot een amorfe vorm; en dat er een systeem van administratie opgezet wordt die diep geworteld is in de massa’s en alle onafhankelijke acties van het proletariaat onmogelijk maakt. Dat is de kern van het fascisme...

* * *

Het Italiaanse fascisme was het rechtstreekse gevolg van het verraad van de reformisten bij de opstand van het Italiaanse proletariaat. Van bij het einde van de oorlog was er een opwaartse beweging in de revolutionaire beweging in Italië, en in september 1920 leidde dit tot de bezetting van fabrieken en werkplaatsen door de arbeiders. De dictatuur van het proletariaat was een feit, het enige wat ontbrak was de organisatie ervan en het trekken van de nodige conclusies. De sociaaldemocratie werd bang en trok zich terug. Na haar stoutmoedige en heroïsche daden, werd het proletariaat geconfronteerd met de leegte. Het onderbreken van de revolutionaire beweging werd de belangrijkste factor in de groei van het fascisme. In september kwam de revolutionaire vooruitgang tot stilstand, en in november waren er al de eerste grote betogingen van de fascisten (met de inname van Bologna).[1]

Het klopt dat het proletariaat, zelfs na de catastrofe van september, in staat was om defensieve strijd te voeren. Maar de sociaaldemocratie had slechts één bekommernis: de arbeiders uit de strijd terugtrekken tegen de prijs van de ene toegeving na de andere. De sociaaldemocratie hoopte dat het meegaande gedrag van de arbeiders de “publieke opinie” van de burgerij tegenover de fascisten zou herstellen. De reformisten rekenden bovendien sterk op de steun van koning Victor Emmanuel. Tot op het laatste moment hielden ze de arbeiders met alle mogelijke middelen tegen om het gevecht aan te gaan met de troepen van Mussolini. Het leverde hen niets op. De koning ging samen met de hoogste lagen van de burgerij over naar het kamp van de fascisten. Toen de sociaaldemocraten op het laatste moment ervan overtuigd werden dat het fascisme niet gestopt zou worden op basis van gehoorzaamheid, deden ze een oproep voor een algemene staking. Die oproep werd een fiasco. De reformisten hadden zo lang gewacht om het vuur aan de lont te steken, uit angst dat het zou ontploffen, dat wanneer ze uiteindelijk met bevende hand probeerden de lont in brand te steken, dit mislukte.

Twee jaar na haar ontstaan was het fascisme aan de macht. Het kon haar positie versterken op basis van het feit dat de eerste periode van haar heerschappij samenviel met een gunstige economische conjunctuur, na de depressie van 1921-22. De fascisten versloegen het zich terugtrekkende proletariaat met de krachten van de kleinburgerij. Maar dit gebeurde niet in één keer. Zelfs nadat hij de macht had genomen, bleef Mussolini met de nodige voorzichtigheid tewerk gaan, hij kon zich immers niet baseren op reeds uitgewerkte rolmodellen. Tijdens de eerste twee jaar werd zelfs de grondwet niet veranderd. De fascistische regering nam de vorm van een coalitie aan. Intussen waren fascistische benden actief met stokken, messen en pistolen. Op die manier werd de fascistische regering langzaam aan gevormd, waarbij dit betekende dat alle onafhankelijke massaorganisaties volledig gebroken werden.

Mussolini slaagde hierin door de fascistische partij zelf te bureaucratiseren. Nadat gebruik gemaakt werd van de krachten van de kleinburgerij, werden die door het fascisme verstrengeld in de burgerlijke staat. Mussolini kon niet anders handelen, aangezien de ontgoocheling van de massa’s die hij achter zich had verzameld het grootste gevaar voor zijn regime vormde. Het bureaucratisch geworden fascisme benadert heel sterk andere vormen van militaire en politiedictaturen. Het heeft niet langer haar voormalige sociale steun. De belangrijkste basis voor het fascisme — de kleinburgerij — verdwijnt van het toneel. Enkel een historische inertie geeft de fascistische regering de mogelijkheid om het proletariaat in een staat van verdeeldheid en hulpeloosheid te houden.

In haar politiek ten aanzien van Hitler, heeft de Duitse sociaaldemocratie daar niets aan kunnen toevoegen: het herhaalt enkel opnieuw wat de Italiaanse reformisten hen voordeden, maar met meer temperament. Die laatsten verklaarden het fascisme als een psychose na de oorlog, de Duitse sociaaldemocraten zagen het als een gevolg van “Versailles”[2] of crisis-psychose. In beide gevallen blijven de reformisten blind voor het organische karakter van het fascisme, dat als massabeweging groeit op de ineenstorting van het kapitalisme.

Uit angst voor de revolutionaire mobilisatie van de arbeiders, stelden de Italiaanse reformisten al hun hoop op de “staat”. Hun slogan was: “Help! Victor Emmanuel, oefen druk uit!”. De Duitse sociaaldemocratie kon niet beschikken over zo’n democratisch bolwerk als een koning die trouw was aan de grondwet. Daarom moesten ze zich tevreden stellen met een president — “Help! Hindenburg, oefen druk uit!”.[3]

Terwijl hij strijd leverde tegen Mussolini, namelijk toen hij zich terugtrok voor Mussolini, openbaarde Turati[4] zijn verbijsterende motto: “Je moet de moed hebben om een lafaard te zijn.” De Duitse reformisten zijn minder levendig in hun slogans. Zij stellen “Moed voor onpopulariteit” (Mut zur Unpopularitaet) — waarmee ze eigenlijk hetzelfde zeggen. Je moet niet bang zijn voor onpopulariteit die voortkomt uit een laffe aarzeling tegenover de vijand.

Gelijke oorzaken produceren gelijke effecten. Als de loop van de geschiedenis afhankelijk zou zijn van de sociaaldemocratische partijleiding, dan is Hitlers carrière verzekerd.

We moeten echter toegeven dat ook de Duitse Communistische Partij weinig geleerd heeft van de Italiaanse ervaring.

De Italiaanse Communistische Partij ontstond ongeveer gelijktijdig met het fascisme. Maar dezelfde omstandigheden van een revolutionaire eb, op basis waarvan de fascisten aan de macht konden komen, maakte de ontwikkeling van de Communistische Partij moeilijker. De partij besefte niet ten volle wat het fascistische gevaar was, ze stelde zichzelf gerust met revolutionaire illusies; ze was resoluut tegenstander van de politiek van het eenheidsfront; kortom, ze was getroffen door alle kinderziektes. Dat was niet verwonderlijk! De partij was slechts twee jaar oud. In haar ogen was het fascisme slechts een “kapitalistische reactie”. De specifieke kenmerken van het fascisme die voortvloeien uit de mobilisatie van de kleinburgerij tegen het proletariaat, werden niet opgemerkt door de Communistische Partij. Italiaanse kameraden zegden me dat, met uitzondering van Gramsci,[5] de Communistische Partij niet aanvaardde dat er een mogelijkheid was dat de fascisten de macht zouden grijpen. Zodra de proletarische revolutie een nederlaag had geleden, het kapitalisme stand hield en de contrarevolutie had overwonnen, hoe zou er dan een nog verdergaande vorm van contrarevolutie kunnen plaatsvinden? Hoe zou de burgerij tegen zichzelf in opstand kunnen komen! Dat was de aard van de politieke oriëntatie van de Italiaanse Communistische Partij. Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat het Italiaanse fascisme toen een nieuw fenomeen was dat nog in een vormingsproces zat; het zou zelfs voor een meer ervaren partij geen eenvoudige taak geweest zijn om de specifieke kenmerken ervan te herkennen.

De leiding van de Duitse Communistische Partij herhaalt vandaag bijna letterlijk het standpunt van waaruit de Italiaanse Communisten vertrokken: fascisme is niets anders dan kapitalistische reactie; vanuit het standpunt van het proletariaat zijn de verschillen tussen verschillende vormen van kapitalistische reactie betekenisloos. Dit vulgaire radicalisme is des te minder begrijpelijk omdat de Duitse partij veel ouder is dan de Italiaanse in een gelijkaardige periode. Daarenboven is het marxisme verrijkt met de tragische ervaringen in Italië. Aandringen dat het fascisme er al is, of de mogelijkheid van haar machtsovername ontkennen, kan herleid worden tot één en dezelfde positie. Door de specifieke natuur van het fascisme te ontkennen, wordt de strijd ertegen onvermijdelijk lamgelegd.

Het leeuwendeel van de verantwoordelijkheid hiervoor moet natuurlijk gelegd worden bij de leiding van de Comintern. De Italiaanse Communisten waren meer dan wie ook verplicht om alarm te slaan. Maar Stalin, samen met Manuilski,[6] bracht er hen toe om de belangrijkste lessen uit hun eigen vernietiging niet te trekken.

We hebben al opgemerkt met welk ijverig enthousiasme Ercoli[7] op de positie kwam van het sociaal fascisme — de positie van het passief afwachten van een fascistische overwinning in Duitsland.


HET FASCISTISCHE GEVAAR DREIGT IN DUITSLAND

Uit ‘De bocht in de Communistische Internationale en de Duitse situatie’, 1930

* * *

De officiële media van de Comintern beschrijven nu de resultaten van de Duitse verkiezingen[8] als een enorme overwinning van het communisme, waardoor de slogan van een sovjet-Duitsland op de orde van de dag staat. De bureaucratische optimisten willen er niet over nadenken wat de betekenis is van de krachtsverhoudingen die blijken uit de cijfers van de verkiezingen. Ze onderzoeken het cijfer van de stijging van het aantal communistische stemmen los van de revolutionaire taken die door de huidige situatie worden gecreëerd en de hindernissen die opgeworpen zijn. De Communistische Partij kreeg rond de 4.600.000 stemmen tegenover 3.300.000 in 1928. Vanuit het standpunt van de “normale” parlementaire mechanismen, is een winst van 1.300.000 stemmen belangrijk, zelfs indien rekening gehouden wordt met de toename van het totaal aantal kiezers. Maar de winst van de partij verbleekt in vergelijking met de sprong die de fascisten maken van 800.000 stemmen naar 6.400.000 stemmen. Niet minder belangrijk bij de evaluatie van de verkiezingen is het feit dat de sociaaldemocratie, ondanks substantiële verliezen, haar basiskaders behield en nog steeds een opmerkelijk hoger aantal stemmen haalt (8.600.000) dan de Communistische Partij.

Als we ons intussen de vraag stellen “Welke combinatie van internationale en nationale omstandigheden zou in staat zijn om de arbeiders in sterkere mate naar de communisten te brengen?”, konden we geen voorbeeld vinden van gunstiger omstandigheden voor zo’n beweging dan in de situatie vandaag in Duitsland: Youngs knoop,[9] de economische crisis, de desintegratie van de regels, de crisis van het parlementarisme, de verschrikkelijke zelfontmaskering van de sociaaldemocraten die aan de macht zijn. Vanuit het standpunt van deze concrete historische omstandigheden, het specifieke gewicht van de Duitse Communistische Partij in het sociale leven in het land, is een vooruitgang van 1.300.000 proportioneel weinig.

De zwakheid van de Comintern-positie, die onlosmakelijk verbonden is met de politiek en het regime van de Comintern, wordt duidelijker als we het sociale gewicht van de Communistische Partij vandaag vergelijken met die concrete en dringende taken die de huidige historische omstandigheden vereisen.

Het klopt dat de Communistische Partij zelf geen dergelijke winst verwachtte. Maar dat bewijst dat door de fouten en nederlagen, de leiding van de Communistische Partijen niet meer gewoon is aan grote doelstellingen en perspectieven. Als het gisteren haar eigen mogelijkheden onderschatte, dan onderschat het vandaag de moeilijkheden. Op die wijze wordt het ene gevaar versterkt door het andere.

Intussen is het eerste kenmerk van een echte revolutionaire partij de capaciteit om geconfronteerd te worden met de realiteit.

* * *

Opdat de sociale crisis zou leiden tot de proletarische revolutie, is het noodzakelijk dat, naast andere voorwaarden, de kleinburgerij een beslissende bocht neemt in de richting van het proletariaat. Dit geeft het proletariaat de mogelijkheid om zichzelf aan het hoofd van de natie te stellen als haar leider.

De laatste verkiezingen maakten duidelijk — en dat is het belangrijkste element ervan — dat de kleinburgerij in de andere richting gaat. Bij de enorme crisis ging de kleinburgerij niet in de richting van het proletariaat kijken, maar in de richting van de meest extreme imperialistische reactie, dat ook belangrijke delen van het proletariaat aangetrokken heeft.

De gigantische groei van het nationaal-socialisme is een uitdrukking van twee factoren: een diepe sociale crisis waardoor de kleinburgerij uit balans raakt, en de afwezigheid van een revolutionaire partij die door de massa’s gezien wordt als een erkende revolutionaire leider. Als de communistische partij een partij van de revolutionaire hoop is, dan is het fascisme — als massabeweging — de partij van de contrarevolutionaire wanhoop. Als revolutionaire hoop de proletarische massa omhelst, zal het onvermijdelijk op weg naar de revolutie belangrijke en groeiende delen van de kleinburgerij achter zich krijgen. Het is net op dit vlak dat de verkiezingen een ander beeld geven: de contrarevolutionaire wanhoop heeft de kleinburgerlijke massa omhelsd met een dusdanige kracht dat het belangrijke delen van het proletariaat achter zich kreeg...

Het fascisme is in Duitsland een echt gevaar geworden, als een acute uitdrukking van de hulpeloosheid van het burgerlijke regime, de conservatieve rol van de sociaaldemocratie in dat regime, en de geaccumuleerde machteloosheid van de Communistische Partij om er komaf mee te maken. Wie dat ontkent, is ofwel blind ofwel een blaaskaak.

Het gevaar vereist in het bijzonder een accurate inschatting van het tempo van de ontwikkelingen, wat niet alleen van ons afhangt. Het zieke karakter van de politieke situatie die duidelijk gemaakt werd door de verkiezing, maakt duidelijk dat het tempo van de ontwikkeling van de nationale crisis erg snel kan verlopen. Met andere woorden, de gebeurtenissen die in de erg nabije toekomst kunnen Duitsland op een nieuwe historische schaal plaatsen, met de oude tragische tegenstelling tussen de rijpheid van de revolutionaire situatie enerzijds, en de zwakte en strategische onbekwaamheid van de revolutionaire partij anderzijds. Dit moet duidelijk, openlijk en vooral op tijd gesteld worden.

* * *

Kan de kracht van het conservatieve verzet van de sociaaldemocratische arbeiders op voorhand worden ingeschat? Neen. In het licht van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar lijkt die kracht gigantisch. Maar de waarheid is dat de sociaaldemocratie er vooral in slaagde om de troepen één te houden door de foute politiek van de Communistische Partij, die haar hoogste veralgemening vond in de absurde theorie van het sociaal-fascisme. Om zicht te krijgen op het echte verzet van de sociaaldemocratische basis, is een correcte communistische tactiek vereist. Onder die voorwaarde — en dat is geen beperkte voorwaarde — zal de graad van eenheid in de sociaaldemocratie de komende periode duidelijk worden.

Op een andere manier geldt hetgeen hierboven staat ook voor het fascisme. Het groeide, naast de andere aanwezige voorwaarden, op de angsten van de strategie van Zinovjev en Stalin.[10] Wat is haar offensieve kracht? Wat is haar stabiliteit? Heeft het een hoogtepunt bereikt, zoals de optimistische ‘ex-officio’.[11] ons geruststellen, of is het slechts een eerste stap? Op die vragen kan niet mechanisch geantwoord worden. Het antwoord kan enkel bepaald worden door actie. Net met betrekking tot het fascisme, dat een mes is in handen van de klassevijand, kan de verkeerde politiek van de Comintern leiden tot fatale resultaten op korte termijn. Anderzijds kan het met een correcte politiek — hetzij niet op een gelijkaardige korte periode — de positie van het fascisme ondermijnen.

Als de Communistische Partij ondanks alle uitzonderlijk gunstige omstandigheden, machteloos gebleken is om de sociaaldemocratische structuren grondig door elkaar te schudden met behulp van haar formule van het “sociaal-fascisme”, dan bedreigt vandaag het echte fascisme die structuren. En dat niet langer met formules en woorden die een uiting zijn van zogenaamd radicalisme, maar door de chemische formules van explosieven. Hoe correct het ook moge zijn dat de sociaaldemocratie met haar beleid de groei van het fascisme mee mogelijk maakte, dat verandert niets aan het feit dat het fascisme vandaag een dodelijke bedreiging vormt voor diezelfde sociaaldemocratie, waarvan alle macht verbonden is met de parlementair-democratisch-pacifistische vormen en methoden van regeren.

De politiek van een verenigd front van alle arbeiders tegen het fascisme komt voort uit deze situatie. Het opent nieuwe mogelijkheden voor de Communistische Partij. Maar een voorwaarde tot succes is het verwerpen van de theorie en de praktijk van het “sociaal-fascisme”, een theorie waarvan de negatieve gevolgen een positieve maatregel vereisen onder de huidige omstandigheden.

De sociale crisis zal onvermijdelijk diepe tegenstellingen veroorzaken binnen de sociaaldemocratie. De radicalisering van de massa’s zal een impact hebben op de sociaaldemocraten. We zullen onvermijdelijk akkoorden moeten sluiten met verschillende sociaaldemocratische organisaties en fracties tegen het fascisme, waarbij we duidelijke voorwaarden moeten stellen aan haar leiders, en dat voor het oog van de massa’s. We moeten terugkeren van de lege officiële frase van het eenheidsfront naar de politiek van het eenheidsfront zoals het geformuleerd werd door Lenin en altijd toegepast werd door de bolsjewieken in 1917.


EEN FABEL

Uit: ‘What Next? Vital Question for the German Proletariat’, 1932

* * *

Een veehandelaar reed eens met een aantal stieren naar het slachthuis. De slager kwam ‘s nachts met zijn scherpe mes.

“Laat ons de rangen sluiten en deze moordenaar op onze horens pinnen”, suggereerde één van de stieren.

“Komaan, op welke wijze is die slager erger dan de veehandelaar die ons hierheen bracht?” vroegen de stieren, die hun politieke opleiding hadden gekregen in het Manuilski-instituut.[12]

“Maar we zullen ons achteraf ook kunnen richten tegen de handelaar!”

“We doen niets,” antwoordden de stieren trouw aan hun principes. “Je probeert vanop de linkerzijde onze vijanden in te dekken — je bent zelf een sociale-slachter.”

En ze weigerden de rangen te sluiten.


DE DUITSE POLITIE EN HET LEGER

Uit ‘What Next? Vital Question for the German Proletariat’, 1932

* * *

In het geval van gevaar vertrouwt de sociaaldemocratie niet op het “IJzeren Front”[13] maar op de Pruisische politie. Maar dat is buiten de waard gerekend! Het feit dat de politie oorspronkelijk massaal gerekruteerd heeft onder sociaaldemocratische arbeiders is betekenisloos. Bewustzijn wordt bepaald door je omgeving, zelfs in deze instantie. De arbeider die politieagent wordt, staat ten dienste van de kapitalistische staat, is een burgerlijke agent, geen arbeider. Onlangs hebben deze politieagenten meer gevochten tegen revolutionaire arbeiders dan tegen nazi-studenten. Die opleiding laat haar sporen na. En vooral: iedere politieagent weet dat hoewel regeringen kunnen veranderen, de politie blijft bestaan.

In de nieuwjaarseditie van het theoretische orgaan van de sociaaldemocratie, ‘Das Freie Wort’ (wat een ellendig blad!), staat een artikel waarin de politiek van “tolerantie” in haar hoogste vorm wordt uitgewerkt. Hitler, zo blijkt, kan nooit aan de macht komen tegenover de politie en de Reichswehr (het Duitse leger). Volgens de grondwet staat de Reichswehr onder het commando van de president van de Republiek. Dus is het fascisme niet gevaarlijk zolang een president die trouw is aan de grondwet, het hoofd van de regering blijft. Bruenings[14] regime moet ondersteund worden tot aan de presidentsverkiezingen zodat op dat ogenblik een grondwettelijke president verkozen kan worden, door een alliantie met de parlementaire burgerij, waardoor de weg van Hitler naar de macht afgeblokt wordt voor de komende zeven jaar...

De reformistische politici, deze handige manoeuvreerders, kunstmatige intriganten en carrièristen, vakkundige parlementaire en ministriële machinators, worden uit hun gewone milieu gegooid door de gebeurtenissen en worden geconfronteerd met belangrijke gebeurtenissen waardoor ze zichzelf ontmaskeren als — en er bestaat geen mildere uitdrukking voor — onbekwame organen.

Zich baseren op een president betekent zich baseren op “de regering”! Geconfronteerd met de dreigende botsing tussen het proletariaat en de fascistische kleinburgerij — twee kampen die samen de overweldigende meerderheid van de Duitse natie vormen — roepen deze ‘marxisten’ van Vorwärts[15] de nachtwacht ter hulp: “Help! Regering, grijp in!” (Staat, greif zu!)


BURGERIJ, KLEINBURGERIJ, EN PROLETARIAAT

Uit: ‘The Only Road for Germany’ geschreven in september 1932 en gepubliceerd in de VS in april 1933

* * *

Elke ernstige analyse van de politieke situatie moet vertrekken van de wederzijdse relaties tussen de drie klassen: de burgerij, de kleinburgerij (met inbegrip van de boeren), en het proletariaat.

De economisch machtige grote burgerij vertegenwoordigt op zichzelf een te verwaarlozen minderheid in het land. Om haar dominantie op te leggen, moet het voorzien in een besliste wederzijdse relatie met de kleinburgerij en, door haar bemiddeling, met het proletariaat.

Om de dialectiek van de verhouding tussen de drie klassen te begrijpen, moet een onderscheid gemaakt worden tussen drie historische stadia: bij de opkomst van de kapitalistische ontwikkeling, toen de burgerij revolutionaire methoden nodig had om haar taken te vervullen; de periode van de groei en maturiteit van het kapitalistische regime; en ten slotte de neergang van het kapitalisme, als de burgerij gedwongen wordt om de methoden van burgeroorlog te gebruiken tegen het proletariaat om haar recht op uitbuiting te beschermen.

De politieke programma’s die overeenstemmen met deze drie stadia — het JACOBINISME,[16] reformistische DEMOCRATIE (met inbegrip van de sociaaldemocratie) en FASCISME — zijn uiteindelijk programma’s van kleinburgerlijke stromingen. Dat feit op zich, meer dan wat dan ook, toont aan welk enorm — of beter, welk beslissend — belang de zelfbeschikking van de kleinburgerlijke massa heeft voor het lot van de burgerlijke samenleving.

Niettemin is de verhouding tussen de burgerij en haar normale sociale steun, de kleinburgerij, niet afhankelijk van wederzijds vertrouwen en vreedzame samenwerking. De kleinburgerij als massa is een klasse die wordt uitgebuit en onderdrukt. De kleinburgerij bekijkt de burgerij met afgunst en vaak zelfs met haat. Terwijl de burgerij gebruik maakt van de steun van de kleinburgerij, vertrouwt het deze niet, omwille van de correcte angst voor haar tendens om de grenzen die haar van bovenaf opgelegd worden niet na te leven.

Terwijl ze de weg voor de burgerlijke ontwikkeling uitstippelden en voorbereidden, waren de jakobijnen op ieder ogenblik betrokken in scherpe confrontaties met de burgerij. Ze leverden een onverbeten strijd tegen de burgerij. Nadat ze hun beperkte historische rol hadden gespeeld, kwamen de jakobijnen ten val, aangezien de heerschappij van het kapitaal voorbestemd was om te overwinnen.

Gedurende een hele reeks stadia baseerde de burgerij haar macht op de vorm van parlementaire democratie. Zelfs toen gebeurde dit niet vreedzaam en vrijwillig. De burgerij was enorm bang van algemeen stemrecht. Maar in laatste instantie slaagde de burgerij erin, met behulp van een combinatie van gewelddadige maatregelen en toegevingen, van privileges en hervormingen, om in het kader van de formele democratie niet enkel de kleinburgerij te betrekken, maar in belangrijke mate ook het proletariaat, doorheen de nieuwe kleinburgerij, de arbeidersaristocratie. In augustus 1914 was de imperialistische burgerij in staat om, via de parlementaire democratie, miljoenen arbeiders en boeren in de oorlog te betrekken.[17]

Net met de oorlog begint de duidelijke neergang van het kapitalisme en, bovenal, van haar democratische vorm van dominantie. Het is vandaag geen kwestie meer van nieuwe hervormingen en verbeteringen, maar van het beperken en vernietigen van de oude hervormingen. Hierdoor komt de burgerij in conflict met de instellingen van proletarische democratie (vakbonden en politieke partijen), maar ook met de parlementaire democratie, het kader waarbinnen de arbeidersorganisaties een opgang kenden. Daarom wordt enerzijds campagne gevoerd tegen het “marxisme” en anderzijds tegen het democratische parlementarisme.

Maar net zoals de top van de liberale burgerij in haar tijd niet in staat was om louter op eigen krachten komaf te maken met het feodalisme, de monarchie en de kerk, zijn de zakenlui van het financie-kapitaal niet in staat om louter op eigen krachten de confrontatie met het proletariaat aan te gaan. Ze hebben de steun van de kleinburgerij nodig. Daartoe moet de kleinburgerij gedisciplineerd worden, georganiseerd, gemobiliseerd en bewapend. Maar die methode kent ook gevaren. Terwijl de burgerij gebruik maakt van het fascisme, is ze er ook bang van. Pilsudski[18] werd in mei 1926 gedwongen om de burgerlijke samenleving te redden door een staatsgreep tegen de traditionele partijen van de Poolse burgerij in. De kwestie ging zo ver dat de officiële leider van de Poolse Communistische Partij, Warski,[19] die van de positie van Rosa Luxemburg[20] niet naar die van Lenin overgegaan was maar naar die van Stalin, stelde dat de staatsgreep van Pilsudski een stap in de richting van de “revolutionaire democratische dictatuur” was en de arbeiders opriep om Pilsudski te steunen.

Op een bijeenkomst van de Poolse Commissie op het Uitvoerend Bestuur van de Communistische Internationale op 2 juli 1926, zei de auteur van deze tekst over de gebeurtenissen in Polen:

“Algemeen gesteld is de machtsovername door Pilsudski het werk van de kleinburgerij, een ‘plebeïsche’ manier om de enorme problemen van de burgerlijke samenleving in een staat van neergang en ontbinding. Er is hier een directe gelijkenis met het Italiaanse fascisme.

“Deze twee stromingen hebben ongetwijfeld een aantal kenmerken gemeen: ze rekruteren hun stoottroepen eerst en vooral vanuit de kleinburgerij; zowel Pilsudski als Mussolini werkten met buiten-parlementaire middelen, met open geweld, met de methoden van burgeroorlog; beiden hadden niet de vernietiging maar de bescherming van de burgerlijke samenleving op het oog. Terwijl ze de kleinburgerij zich liet organiseren, kozen ze zelf openlijk de kant van de grote burgerij nadat ze de macht hadden overgenomen. Dit doet onwillekeurig aan een historische veralgemening denken, laat ons de evaluatie erbij halen die Marx maakte van het jacobinisme als de plebeïsche methode om rekeningen te vereffenen met de feodale tegenstanders van de burgerij... Dat was tijdens een periode waarin de burgerij opkwam. Vandaag moeten we vaststellen dat, in een periode van teloorgang van de burgerlijke samenleving, de burgerij opnieuw nood heeft aan de ‘plebeïsche’ methode om haar taken te vervullen, taken die niet langer progressief zijn, maar volkomen reactionair. In die zin is fascisme een karikatuur van jacobinisme.

“De burgerij is niet in staat om haar eigen macht te behouden door de middelen en methoden van de parlementaire staat die het zelf gecreëerd heeft; de burgerij heeft het fascisme nodig als wapen om zichzelf te verdedigen, alleszins toch op kritieke ogenblikken. Dat neemt niet weg dat de burgerij de ‘plebeïsche’ methode om haar problemen op te lossen niet verkiest. De burgerij was altijd afkerig tegenover het jacobinisme, dat op bloedige wijze de weg voorbereidde voor de ontwikkeling van de burgerlijke samenleving. De fascisten staan onmetelijk dichter bij de decadente burgerij dan de jakobijnen bij de opkomende burgerij. Toch is de nuchtere burgerij geen grote voorstander van de fascistische wijze om haar problemen op te lossen. Hoewel die methode wordt voortgebracht door de belangen van de burgerlijke samenleving, zijn er gevaren aan verbonden. Daarom zijn er tegenstellingen tussen het fascisme en de burgerlijke partijen.

“De grote burgerij houdt evenveel van het fascisme als een man met kiespijn ervan houdt om zijn tand te laten trekken. De nuchtere kringen van de burgerlijke samenleving hebben aandachtig het werk van de tandarts Pilsudski gevolgd, maar hebben zich op het laatste ogenblik verzoend met het onvermijdelijke, ondanks alle bedreigingen en alle vormen van onderhandelingen. Op die manier wordt het idool van de kleinburgerij omgevormd tot de politieagent van het kapitaal.”

Tegenover deze poging om de historische plaats van het fascisme te schetsen, werd de theorie van het sociaalfascisme geplaatst. Op het eerste gezicht kan die theorie overkomen als pretentieus, waanzin, maar onschadelijke stomheid. Latere gebeurtenissen hebben aangetoond hoe schadelijk de invloed van de stalinistische theorie was op de ontwikkeling van de Communistische Internationale.

Betekent de historische rol van het jacobinisme, de democratie en het fascisme, dat de kleinburgerij gedoemd is om altijd een instrument in handen van het kapitaal te blijven? Als dat het geval was, zou de heerschappij van het proletariaat onmogelijk zijn in een aantal landen waar de kleinburgerij de meerderheid van de bevolking vormt, en bovendien zou het extreem moeilijk worden in andere landen waar de kleinburgerij een belangrijke minderheid vormt. Gelukkig is de realiteit anders. De ervaring van de Commune van Parijs[21] toonde voor het eerst, binnen de grenzen van één stad, zoals de ervaring van de Oktoberrevolutie het nadien aantoonde op een grotere schaal en gedurende een langere periode, dat een alliantie van de kleinburgerij met de grote burgerij geen noodzakelijkheid vormt. Aangezien de kleinburgerij niet in staat is om een onafhankelijke politiek voor te staan (dat is ook waarom de kleinburgerlijke “democratische dictatuur” onrealiseerbaar is), heeft het geen andere keuze dan deze tussen de burgerij en het proletariaat.

In de periode van de opkomst, de groei en de bloei van het kapitalisme, marcheerde de kleinburgerij, ondanks korstondige uitbarstingen van ongenoegen, meestal gehoorzaam in het kapitalistische gareel. De kleinburgerij kon ook niets anders doen. Maar onder de voorwaarden van kapitalistische desintegratie, en van een impasse in de economische situatie, zal de kleinburgerij op zoek gaan, en proberen zichzelf los te maken van het juk van de oude meesters en heersers van de samenleving. De kleinburgerij is in staat om haar lot te verbinden aan dat van het proletariaat. Daartoe is slechts één iets vereist: de kleinburgerij moet vertrouwen krijgen dat het proletariaat in staat is om de samenleving op een nieuwe weg te zetten. Het proletariaat kan enkel dat vertrouwen versterken door haar eigen kracht, door de vastberadenheid van haar acties, door een goed uitgewerkt offensief tegen de vijand, door het succes van haar revolutionaire politiek.

Maar o wee als de revolutionaire partij de aard van de situatie niet kan inschatten! De dagdagelijkse strijd van het proletariaat versterkt de onstabiliteit van de burgerlijke samenleving. De stakingen en politieke onrust maken de economische situatie in het land erger. De kleinburgerij kan zichzelf tijdelijk neerleggen bij toenemende ontberingen, als het uit ervaring weet dat het proletariaat zich in een positie bevindt om opnieuw vooruit te gaan. Maar als de revolutionaire partij, ondanks de verscherping van de klassenstrijd, keer op keer bewijst dat het niet in staat is om de arbeidersklasse te verenigen, als het verward is, zichzelf tegenspreekt, dan zal de kleinburgerij het geduld verliezen en beginnen neerkijken op de revolutionaire arbeiders en hen verantwoordelijk stellen voor de eigen miserie. Alle burgerlijke partijen, met inbegrip van de sociaaldemocratie, zullen hun opvattingen in die richting aanpassen. Als de sociale crisis onhoudbaar wordt, zal een specifieke partij op het toneel verschijnen met als bedoeling om de kleinburgerij op te jutten en haar woede en wanhoop te richten tegen het proletariaat. In Duitsland wordt die historische taak vervuld door de nationaal-socialisten (nazi’s), een brede stroming waarvan de ideologie bestaat uit alle rotte dampen van een desintegrerende burgerlijke samenleving.


DE INEENSTORTING VAN DE BURGERLIJKE DEMOCRATIE

Uit: ‘Whither France?’, 1934

* * *

Na de oorlog was er een reeks schitterende revoluties in Rusland, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, en later in Spanje. Maar het was enkel in Rusland dat het proletariaat de macht volledig zelf in handen nam, de uitbuiters onteigende, en wist hoe het een arbeidersstaat moest oprichten en behouden. Elders bleef het proletariaat, ondanks haar overwinningen, halfweg steken omwille van fouten van haar leiding. Het resultaat hiervan was dat de macht uit haar handen glipte, van links naar rechts ging, en ten prooi kon vallen voor het fascisme. In een aantal andere landen ging de macht over naar militaire dictators. Nergens waren de parlementen in staat om de klassentegenstellingen te verzoenen en een vreedzaam verloop van de gebeurtenissen te verzekeren. Conflicten werden gewapenderhand opgelost.

De Fransen dachten lang dat zij niets met het fascisme te maken hadden. Zij hadden een republiek waar alle kwesties behandeld werden door het onafhankelijke volk door de uitoefening van het algemeen stemrecht. Maar op 6 februari 1934 slaagden duizenden fascisten en royalisten, gewapend met revolvers, stokken en messen, erin om het land de reactionaire regering van Doumergue[22] op te leggen, onder wiens bescherming de fascistische bendes konden groeien en zichzelf bewapenen. Wat zal de toekomst ons brengen?

Natuurlijk bestaan er in Frankrijk, net zoals in bepaalde andere Europese landen (Engeland, België, Holland, Zwitserland, de Scandinavische landen), nog parlementen, verkiezingen, democratische vrijheden en andere overblijfselen. Maar in al deze landen zien we dezelfde historische wetten in actie, de wetten van de kapitalistische neergang. Als de productiemiddelen in handen blijven van een kleine groep kapitalisten, is er geen uitweg voor de samenleving. De maatschappij is dan gedoemd om van de ene crisis in de andere terecht te komen, van tekorten naar miserie te gaan, van slecht naar slechter. In de verschillende landen wordt de neergang en desintegratie van het kapitalisme in verschillende vormen en op ongelijk tempo duidelijk. De basiskenmerken van het proces zijn echter overal dezelfde. De burgerij leidt haar eigen samenleving naar het bankroet. Het kan de bevolking noch brood noch vrede garanderen. Dat is waarom het niet langer een democratische orde kan tolereren. Het is verplicht om de arbeiders en boeren te verpletteren door het gebruik van fysiek geweld. De ontevredenheid van de arbeiders en boeren kan echter niet gestopt worden door de politie alleen. Het is bovendien vaak onmogelijk om het leger te laten marcheren tegen de bevolking. Het begint met desintegratie en eindigt met het overlopen van een groot deel van de soldaten naar de kant van het volk. Dat is waarom het financie-kapitaal verplicht is om speciale troepen op te zetten, troepen die getraind zijn in het vechten tegen de arbeiders net zoals honden opgeleid worden om deel te nemen aan de jacht. De historische functie van het fascisme is het verpletteren van de arbeidersklasse, het vernietigen van de organisaties van de arbeidersklasse, en het verdrukken van politieke vrijheden op een ogenblik dat de kapitalisten niet in staat zijn om zelf te regeren en te domineren op basis van een democratisch apparaat.

De fascisten vinden hun actieve leden vooral bij de kleinburgerij. Die wordt bijna volledig geruïneerd door het grootkapitaal. Er is voor de kleinburgerij geen uitweg binnen de huidige sociale omstandigheden, maar het kent geen andere orde. Haar ongenoegen, verontwaardiging en wanhoop worden door de fascisten van het grootkapitaal weggeleid en tegen de arbeiders gericht. Het kan gezegd worden dat het fascisme de kleinburgerij ter beschikking stelt van haar vijanden. Op deze wijze kan het grootkapitaal de kleinburgerij ruïneren en nadien, met de hulp van de ingehuurde fascistische demagogen, de wanhoop van de kleinburgerij inzetten tegen de arbeiders. Het burgerlijke regime kan enkel door zo’n moorddadige middelen overeind blijven. Maar voor hoelang? Tot het omvergeworpen wordt door de proletarische revolutie.


IS DE KLEINBURGERIJ BANG VAN REVOLUTIE?

Uit ‘Whither France?’, 1934

* * *

Parlementaire cretinisten, die zichzelf naar voren schuiven als diegenen die dicht bij de mensen staan, herhalen graag: “Je moet de middenklasse niet bang maken met revolutie. Ze houden niet van extremen.”

In zijn algemene vorm is deze bewering absoluut verkeerd. Natuurlijk verkiest de kleine middenstander orde zolang zijn zaak draait en zolang hij hoop heeft dat het morgen beter zal gaan.

Maar als die hoop verloren gaat, wordt hij gemakkelijk woedend en is hij bereid om zich over te geven aan de meest extreme maatregelen. Hoe kon de democratische staat anders omvergeworpen worden om het fascisme aan de macht te brengen in Italië en Duitsland? De wanhopige kleinburgerij ziet in het fascisme bovenal een strijdbare kracht tegen het grootkapitaal en denkt dat de fascisten, in tegenstelling tot de arbeiderspartijen die vooral grote woorden naar voren brengen, effectief hun krachten zullen gebruiken om meer “rechtvaardigheid” in te stellen. De boer en de kleine handelaar zijn op hun manier realisten. Ze begrijpen dat er niet ontkomen kan worden aan het gebruik van geweld.

Het is verkeerd, compleet verkeerd, om te stellen dat de huidige kleinburgerij niet naar de arbeiderspartijen gaat omdat het bang is van “extreme maatregelen”. Integendeel. De lagere kleinburgerij, de grote massa’s, zien in de arbeiderspartijen slechts parlementaire machines. Ze geloven niet in hun kracht, noch in hun capaciteit om te strijden, noch in hun bereidheid om de strijd ditmaal tot het einde te voeren.

Als dit zo is, is het dan de moeite waard om de democratische kapitalistische vertegenwoordigers te vervangen door hun parlementaire broeders ter linkerzijde? Dat is hoe de halfuitgebuite en ontevreden kleine eigenaars zich voelen. Zonder een begrip van deze psychologie van de boeren, de kleine handelaars, bedienden, functionarissen,... — een psychologie die voortkomt uit de sociale crisis — is het onmogelijk om een correcte politiek uit te werken. De kleinburgerij is economisch afhankelijk en politiek geatomiseerd. Dat is waarom het geen onafhankelijke politiek kan voeren. Het heeft nood aan een “leider” die hen inspireert en vertrouwen geeft. Deze individuele of collectieve, het is te zeggen een persoon of partij, kan hen aangeboden worden door de ene of de andere fundamentele klasse — ofwel de grote burgerij ofwel het proletariaat. Het fascisme ontrafelt en bewapent de gebroken massa’s. Vanuit menselijke stof organiseert het gevechtseenheden. Op die manier geeft het de kleinburgerij de illusie dat het een onafhankelijke kracht is. Het begint zich voor te stellen dat het echt in staat zal zijn om de staat te leiden. Het is niet verrassend dat deze illusies en hoop in het gezicht van de kleinburgerij ontploffen!

Maar de kleinburgerij kan ook een leider vinden in het proletariaat. Dat werd aangetoond in Rusland en deels in Spanje. In Italië, Duitsland en Oostenrijk ontwikkelde de kleinburgerij in die richting. Maar de partijen van het proletariaat waren niet opgewassen voor hun historische taak.

Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet het proletariaat haar vertrouwen winnen. En daartoe moet het vertrouwen hebben in haar eigen kracht.

Het proletariaat moet een duidelijk actieprogramma hebben en bereid zijn om te strijden voor de macht met alle mogelijke middelen. Aangemoedigd door haar revolutionaire partij, zegt het proletariaat aan de boeren en de kleinburgerij in de steden: “We voeren strijd om de macht. Hier is ons programma. We zijn bereid om met jullie te discussiëren over veranderingen in dit programma. We zullen enkel geweld gebruiken tegen het grootkapitaal en haar lakeien, maar met jullie willen we een alliantie vormen op basis van een programma.”

De boeren zullen dergelijke taal begrijpen. Ze moeten enkel vertrouwen hebben in de capaciteiten van het proletariaat om de macht te grijpen.

Daartoe is het noodzakelijk om een eenheidsfront op te bouwen los van iedere onbeslistheid en holle frasen. Het is noodzakelijk om de situatie te begrijpen en zich op een serieuze wijze op het revolutionaire pad begeven.


DE ARBEIDERSMILITIE EN HAAR TEGENSTANDERS

Uit ‘Wither France?’, 1934

* * *

Om te strijden is het noodzakelijk om het instrument en de middelen om te strijden te behouden en versterken: organisaties, eigen media, meetings,... Het fascisme[23] bedreigt dat op directe en onmiddellijke wijze. Het is nog te zwak voor een directe machtsstrijd, maar sterk genoeg om pogingen te ondernemen teneinde de arbeidersorganisaties beetje bij beetje kapot te krijgen, en om verwarring en gebrek aan vertrouwen in de eigen krachten te verspreiden in de rangen van de arbeiders.

Het fascisme vindt onbewuste steun bij diegenen die stellen dat de “fysieke strijd” onaanvaardbaar of hopeloos is, en die van Doumergue eisen dat hij zijn fascistische garde zou ontwapenen. Niets is zo gevaarlijk voor het proletariaat — zeker in de huidige situatie — als het zoete vergif van valse hoop. Niets versterkt het zelfvertrouwen van de fascisten zo sterk als het “flauwe pacifisme” van de arbeidersorganisaties. Niets vernietigt het vertrouwen van de middenklassen in de arbeidersklasse zo sterk als de passiviteit en het gebrek aan bereidheid om de strijd aan te gaan.

“Le Populaire”[24] en vooral “L’Humanité”[25] schrijven iedere dag:

“Het eenheidsfront is een hindernis tegen het fascisme”;
“het eenheidsfront zal het niet toelaten...”;
“de fascisten zullen niet durven”,...

Dat zijn frasen. Het is nodig dat we rechtuit zeggen aan de arbeiders, socialisten en communisten: laat je niet in slaap wiegen door de frasen van kunstmatige en onverantwoorde journalisten en sprekers. Het gaat om een kwestie van ons voortbestaan en van de toekomst van het socialisme. Wij ontkennen het belang van het eenheidsfront niet. Integendeel, wij eisten dit toen de leiders van beide partijen er tegen waren. Het eenheidsfront biedt heel wat mogelijkheden, maar niets meer. Op zichzelf zal het niets beslissen. Enkel de strijd van de massa’s is beslissend. Het eenheidsfront zal haar waarde tonen als communistische gevechtseenheden de socialisten ter hulp komen en vice versa in het geval van aanvallen van fascistische bendes tegen Le Populaire of L’Humanité. Daartoe moeten er wel proletarische gevechtseenheden bestaan die opgeleid, getraind en bewapend zijn. Als er geen defensie-organisaties zijn, en dus arbeidersmilities, mogen Le Populaire en L’Humanité zoveel artikels schrijven als ze willen over de almachtigheid van het eenheidsfront, maar zullen beide bladen zonder verdediging staan tegenover de goed voorbereide eerste aanvallen van de fascisten.

Wij stellen voor om de “argumenten” en “theorieën” van de tegenstanders van de arbeidersmilitie kritisch te bestuderen, aangezien deze talrijk en invloedrijk zijn in beide arbeiderspartijen.

“We hebben een massale zelfverdediging nodig en geen militie”, wordt ons vaak verteld.

Maar wat houdt die “massale zelfverdediging” in zonder gevechtsorganisaties, zonder gespecialiseerde kaders, zonder wapens? De verdediging tegen het fascisme overlaten aan ongeorganiseerde en onvoorbereide massa’s die op zichzelf aangewezen zijn, komt overeen met het spelen van een rol die nog lager is dan die van Pontius Pilatus. Het belang van de militie ontkennen, is het belang van de voorhoede ontkennen. Waarom hebben we dan een partij? Zonder de steun van de massa’s, betekent de militie niets. Maar zonder georganiseerde gevechtseenheden, zullen de meest heroïsche massa’s neergeslagen worden door de fascistische troepen. Het is nonsens om de militie tegenover zelfverdediging te plaatsen. De militie is een orgaan van zelfverdediging.

“Oproepen tot het organiseren van een militie”, zeggen sommige tegenstanders die tot de minst ernstige en minst eerlijke behoren, “houdt een provocatie in”.

Dat is geen argument, maar een belediging. Als de noodzaak voor het verdedigen van de arbeidersorganisaties voortvloeit uit heel de situatie, hoe kunnen we dan niet oproepen voor het opzetten van milities? Misschien bedoelen ze dat het opzetten van een militie fascistische aanvallen en regeringsrepressie “provoceert”. In dat geval is het een absoluut reactionair argument. Het liberalisme heeft altijd aan de arbeiders gezegd dat hun klassenstrijd de reactie zou “provoceren”.

De reformisten herhaalden deze beschuldiging tegen de marxisten, de mensjewieken tegen de bolsjewieken. Deze beschuldigingen herleiden zichzelf, in laatste instantie, tot de onderliggende gedachte dat als de onderdrukten niets doen, de onderdrukkers verplicht zullen zijn om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité in het vervolg de doctrine van “geen gewapend verzet” wil ontwikkelen, moet het haar symbool van de hamer-en-sikkel, het symbool van de Oktoberrevolutie, misschien vervangen door de geit die Ghandi van melk voorzag.

“Het bewapenen van de arbeiders is enkel opportuun in een revolutionaire situatie, die vandaag nog niet bestaat.”

Dit argument betekent dat de arbeiders zouden moeten toelaten dat ze afgeslacht worden vooraleer de situatie revolutionair wordt. Diegenen die gisteren de “Derde Periode”[26] predikten, willen vandaag niet zien wat er onder hun eigen ogen aan het gebeuren is. De kwestie van wapens komt alleen naar voren omdat de “vreedzame”, “normale”, “democratische” situatie geleid heeft tot een stormachtige en onstabiele situatie die zichzelf kan omzetten in een revolutionaire, of een contrarevolutionaire, situatie.

Dit alternatief is vooral afhankelijk van de vraag of de meest ontwikkelde arbeiders zullen toelaten dat ze aangevallen worden en beetje bij beetje verslagen worden of als ze iedere aanval zullen beantwoorden met twee tegenaanvallen, die voortkomen uit de moed van de onderdrukten en het verenigen van de onderdrukten onder hun vlag. Een revolutionaire situatie komt niet uit de lucht vallen. Het komt voort uit de actieve betrokkenheid van de revolutionaire klasse en haar partij.

De Franse stalinisten beargumenteren nu dat de militie niet in staat was om het Duitse proletariaat voor een nederlaag te behoeden. Gisteren ontkenden ze nog iedere nederlaag in Duitsland en stelden ze dat het beleid van de Duitse stalinisten correct was van begin tot einde. Vandaag zien ze alle kwaad in de Duitse arbeidersmilitie (Rote Front).[27] Zo komen ze van de ene fout bij de tegenovergestelde fout terecht, wat niet minder schandalig is. De militie zal op zichzelf niet de oplossing vormen. Een correcte politiek is nodig. Intussen leidde de politiek van de stalinisten in Duitsland (“het sociaal-fascisme is de belangrijkste vijand”, de splitsing in de vakbonden, het geflirt met nationalisme, putschisme) tot de isolatie van de proletarische voorhoede en haar nederlaag. Met een compleet verkeerde politiek, kon geen enkele militie de situatie redden.

Het is nonsens om te stellen dat de organisatie van de militie op zichzelf leidt tot avonturen, de vijand provoceert, de politieke strijd vervangt door fysieke strijd,... In al deze frasen verschuilt zich niets anders dan een politieke lafheid.

De militie, als sterke organisatie van de voorhoede, is in feite de beste verdediging tegen avonturen, tegen individueel terrorisme, tegen bloedige spontane explosies.

De militie is tegelijk de enige serieuze manier om de burgeroorlog te beperken die door het fascisme aan het proletariaat wordt opgedrongen. Laat de arbeiders, ondanks de afwezigheid van een “revolutionaire situatie”, de fils-à-papa patriotten op hun wijze corrigeren, en de rekrutering van de fascistische benden zal onvergelijkbaar moeilijker worden.

Maar dan komen de strategen die verwikkeld zijn in hun eigen redeneringen, en nog stommere argumenten naar voren brengen. We citeren letterlijk:

“Als we de revolverschoten van de fascisten beantwoorden met andere revolverschoten,” schrijft L’Humanité op 23 oktober,[28] “verliezen we uit het oog dat het fascisme het product is van het kapitalistische regime en dat we in onze strijd tegen het fascisme het gehele systeem bevechten waarmee we geconfronteerd worden.”

Het is moeilijk om op een paar lijnen meer verwarring en fouten samen te brengen. Het is onmogelijk om ons tegen de fascisten te verdedigen omdat ze “een product van het kapitalistische regime zijn”. Dat betekent dat we heel de strijd moeten verlaten, want alle sociale problemen vandaag zijn “producten van het kapitalistische systeem”.

Als de fascisten een revolutionair vermoorden, een gebouw van een proletarische krant platbranden, moeten de arbeiders op filosofische wijze verzuchten: “Helaas! Moordenaars en brandstichters zijn producten van het kapitalistische systeem”, waarna ze met gerust gemoed naar huis kunnen gaan. Fatalistische uitputting komt in de plaats van de militante theorie van Marx, de enigen die hier voordeel uit halen zijn de klassenvijanden. Het failliet van de kleinburgerij is, natuurlijk, een product van het kapitalisme. De groei van de fascistische benden is op haar beurt een gevolg van het failliet van de kleinburgerij. Maar anderzijds zijn ook de toename van de miserie en opstanden van het proletariaat producten van het kapitalisme, en de militie op haar beurt is een product van de scherper wordende klassenstrijd. Waarom stellen de “marxisten” van L’Humanité dan dat de fascistische benden een legitiem product van het kapitalisme zijn, en de arbeidersmilities het onlegitiem product van — de trotskisten? Het is onmogelijk om daar kop of staart van te maken.

“We moeten heel het systeem aanpakken”, wordt ons verteld.

Hoe? Door over de hoofden van de mensen heen te werken? De fascisten in de verschillende landen begonnen met hun revolvers en eindigden met het vernietigen van het hele “systeem” van arbeidersorganisaties. Hoe kunnen we anders het hoofd bieden aan een gewapend offensief van de vijand dan met een gewapende verdediging, waarmee we op onze beurt in het offensief kunnen gaan?

L’Humanité geeft nu toe aan verdediging in woorden, maar enkel in de vorm van “massale zelfverdediging”. De militie is schadelijk omdat het de gevechtseenheden van de massa’s scheidt... Maar waarom zijn de onafhankelijke gewapende detachementen van de fascisten dan niet losgekoppeld van de reactionaire massa’s maar juist gebaseerd op de moed en de actiebereidheid van die massa’s door goed georganiseerde aanvallen? Of is de proletarische massa inferieur aan de kleinburgerij op vlak van gevechtskwaliteiten?

Hopeloos verward, begint L’Humanité eindelijk te twijfelen: het schijnt dat massaverdediging vereist dat er speciale “zelfverdedigingsgroepen” worden opgezet. In plaats van de verworpen milities, worden speciale groepen of detachementen voorgesteld. Op het eerste zicht lijkt het alsof er enkel op vlak van de naam een verschil is. Natuurlijk betekent de naam die door L’Humanité wordt voorgesteld op zich niets. Je kunt spreken van “massale zelfverdediging”, maar het is onmogelijk om te spreken van “zelfverdedigingsgroepen”, aangezien het doel van die groepen niet de verdediging van zichzelf is, maar van de arbeidersorganisaties. Maar het is natuurlijk geen kwestie van benaming. De “zelfverdedigingsgroepen”, moeten volgens L’Humanité het gebruik van wapens afkeuren om niet in een vorm van “putschisme” te vervallen. Deze wijzen behandelen de arbeidersklasse als een kind dat geen scheermes in zijn handen mag houden. Scheermessen zijn bovendien, zoals we weten, het monopolie van de Camelots du Roi,[29] die een legitiem “product van het kapitalisme” zijn, en die met behulp van messen het democratisch “systeem” hebben omvergeworpen. Hoe zullen die “zelfverdedigingsgroepen” zich verdedigen tegen fascistische revolvers? “Ideologisch”, natuurlijk. Met andere woorden: ze zullen zichzelf wegsteken. Aangezien ze niet de benodigde zaken in hun handen hebben, zullen ze als “zelfverdediging” de benen nemen. En de fascisten zullen intussen de arbeidersorganisaties stevig aanpakken. Maar als het proletariaat een verschrikkelijke nederlaag leidt, zal het alleszins niet schuldig geweest zijn aan “putschisme”. Deze baarlijke nonsens, en dat onder het banier van het “bolsjewisme”, kan enkel afschuw en afkeer opwekken.

Tijdens de “Derde Periode” in de goede oude dagen — toen de strategen van L’Humanité vervuld waren door het delirium van de barricaden, en de straten iedere dag “veroverden” en iedereen die hun extravagante meningen niet deelde als “sociaal-fascistisch” werd bestempeld — voorspelden we: “Het moment waarop deze heren hun vingertoppen verbranden, zullen ze de ergste opportunisten worden.” Die voorspelling wordt nu volledig bevestigd. Op een ogenblik waarbij binnen de Socialistische Partij de beweging voor een militie groeit en sterker wordt, staan de leiders van de zogenaamde Communistische Partij aan de kant van diegenen die de wens van de ontwikkelde arbeiders om zichzelf te organiseren in gevechtseenheden, willen laten afkoelen. Kun je een meer demoraliserend en schadelijk werk voorstellen dan dit?

In de rangen van de Socialistische Partij horen we soms de volgende bedenking: “Er moet een militie gevormd worden, maar we moeten dit niet van de daken schreeuwen.”

We kunnen de kameraden die de praktische kant van de zaak willen afschermen van de ogen en oren van onze tegenstanders enkel feliciteren. Maar het is bijzonder naïef te denken dat een militie op onmerkbare, geheime wijze binnen vier muren opgezet kan worden. We hebben tientallen en later honderden en duizenden vechters nodig. Ze zullen enkel deelnemen als miljoenen mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse, en na hen de boeren, de noodzaak van de militie begrijpen en rond de vrijwilligers een sfeer van sterke sympathie en actieve steun creëren. De samenzweerderige bezorgdheid kan en mag enkel betrekking hebben op het technische aspect van de kwestie. De politieke campagne moet openlijk gevoerd worden, op meetings, in de fabrieken, op de straten, op de marktpleinen.

De centrale kaders van de militie moeten fabrieksarbeiders zijn die georganiseerd zijn op hun werkplaats, elkaar kennen en beter in staat zijn om hun gevechtseenheid te beschermen tegen provocaties van vijandige agenten dan de hoogste bureaucraten. Samenzweerderige commando’s zonder openlijke mobilisatie van de massa’s zullen op het ogenblik dat er gevaar dreigt, ondoeltreffend blijken. Iedere organisatie van de arbeidersklasse moet deelnemen. Er kan daarbij in deze kwestie geen scheidingslijn zijn tussen arbeiderspartijen en de vakbonden. Hand in hand moeten die de massa’s mobiliseren. Het succes van de arbeidersmilitie zal dan verzekerd zijn.

“Maar waar zullen de arbeiders hun wapens halen”, werpen de nuchtere ‘realisten’ op — het is te zeggen, de angstige filisters — “de vijand heeft geweren, kanonnen, tanks, gas, en vliegtuigen. De arbeiders hebben een paar honderd revolvers en zakmessen.”

Met deze tegenkanting wordt alles eraan gedaan om de arbeiders bang te maken. Enerzijds stellen onze wijzen de wapens van de fascisten gelijk met de uitrusting van de staat. Anderzijds keren ze zich naar de staat en eisen ze ervan dat de fascisten ontwapend worden. Eigenaardige logica! In feite is hun positie verkeerd in beide gevallen. In Frankrijk staan de fascisten nog ver van de situatie waarbij ze de staat controleren. Op 6 februari raakten ze zelfs betrokken in een gewapend conflict met de politie. Het is dan ook verkeerd om te spreken over kannonnen en tanks als het gaat over de onmiddellijke gewapende strijd tegen de fascisten. Natuurlijk zijn de fascisten rijker dan ons. Het is voor hen gemakkelijker om wapens te kopen. Maar de arbeiders zijn met meer, zijn meer vastberaden, meer toegewijd, als ze bewust zijn van een stevige revolutionaire leiding.

Naast andere bronnen, kunnen de arbeiders zich bewapenen door de fascisten systematisch te ontwapenen.

Dit is nu één van de meest serieuze vormen van de strijd tegen het fascisme. Als de arsenalen van de arbeiders uitbreiden ten koste van de wapendepots van de fascisten, zullen de banken en grote bedrijven voorzichtiger zijn in het financieren van hun moorddadige bendes. Het zou in dit geval — maar enkel in dit geval — zelfs mogelijks zijn dat de gealarmeerde autoriteiten echt werk zou beginnen maken van het verhinderen dat de fascisten zich kunnen bewapenen, met als doelstelling het verhinderen dat de arbeiders zich extra wapens kunnen toeëigenen. We weten al lang dat enkel een revolutionaire tactiek, als neveneffect, leidt tot “hervormingen” of toegevingen van de regering.

Hoe kunnen we de fascisten ontwapenen? Dat is natuurlijk niet mogelijk met enkel en alleen een reeks krantenartikels. Er moeten gevechtseenheden opgezet worden. Er moet een inlichtingendienst komen. Duizenden informanten en bevriende arbeiders zullen zich vrijwillig aanbieden als ze zich realiseren dat we de zaken serieus aanpakken. Dit vereist een vastberaden wil tot proletarische actie.

De wapens van de fascisten zijn natuurlijk niet het enige. In Frankrijk zijn er meer dan een miljoen georganiseerde arbeiders. Algemeen gesproken is dat aantal beperkt. Maar het is voldoende om te beginnen met het organiseren van een arbeidersmilitie. Als de partijen en vakbonden slechts één tiende van hun leden zouden bewapenen, zou dat al een kracht van 100.000 manschappen zijn. Ongetwijfeld zou het aantal vrijwilligers die zich aanbieden bij een “verenigd front” oproep voor een arbeidersmilitie, dat aantal sterk overtreffen. De bijdragen van de partijen en vakbonden, collecties en vrijwillige bijdragen, zouden het binnen de paar maanden mogelijk maken om tussen de 100.000 en 200.000 arbeiders te bewapenen. De fascisten zouden met hun staart tussen de benen afdruipen. Onze perspectieven zouden er onvergelijkbaar beter uitzien.

De afwezigheid van wapens of andere redenen inroepen om uit te leggen waarom er nog geen pogingen gedaan zijn om een militie op te zetten, getuigt van een grote mate van zelfbedrog en misleiding. Het belangrijkste obstakel — we kunnen zelfs zeggen: het enige obstakel — vindt haar oorsprong in de conservatieve en passieve aard van de leiding van de arbeidersorganisaties. De sceptici die de leiders zijn, geloven niet in de sterkte van het proletariaat. Ze stellen al hun hoop in allerhande mirakeloplossingen die van bovenaf komen, in plaats van het versterken van de revolutionaire energie vanonderuit. De socialistische arbeiders moeten hun leiders ter verantwoording roepen om onmiddellijk over te gaan tot het opzetten van een arbeidersmilitie of anders een stap opzij te zetten voor jongere, frisse krachten.

Een staking kan niet uitgeroepen worden zonder propaganda en zonder agitatie. Het is ook niet mogelijk zonder stakingspiketten die, indien mogelijk, overtuigen, en indien noodzakelijk hun fysieke krachten inzetten. De staking is een basisvorm van klassenstrijd die altijd — in wisselende proporties — “ideologische” methoden combineert met fysieke methoden. De strijd tegen het fascisme is essentieel een politieke strijd die een militie nodig heeft zoals een staking een piket nodig heeft. Het piket is het embryo van de arbeidersmilitie. Wie afstand neemt van “fysieke” strijd, neemt afstand van iedere strijd, aangezien de geest niet losstaat van het vlees.

De grote militaire theoreticus Clausewitz stelde reeds met een schitterende frase dat de oorlog de verderzetting is van de politiek, maar met andere middelen. Die definitie gaat ook op voor de burgeroorlog. Het is niet toelaatbaar om beiden tegenover elkaar te zetten, aangezien het onmogelijk is om volgens goeddunken de politieke strijd te voeren als het zich, door krachten van innerlijke noodzakelijkheid, omvormt tot een gewapende strijd.

De taak van een revolutionaire partij bestaat erin dat ze vooruitziet in de tijd en de onvermijdelijkheid erkent dat de politiek zal leiden tot een openlijk gewapend conflict, en daarom haar krachten voorbereidt op dat moment, net zoals de heersende klassen dat doen.

De eenheden van de militie voor de verdediging tegen het fascisme, vormen de eerste stap in de bewapening van het proletariaat. Maar dit zijn niet de laatste stappen. Onze slogan is: “Bewapen het proletariaat en de revolutionaire boeren!”.

De arbeidersmilitie moet in laatste instantie alle werkenden verenigen. Dat programma vervolledigen is enkel mogelijk in een arbeidersstaat die alle productiemiddelen in handen heeft, en bijgevolg ook alle middelen van vernietiging — alle wapens en de fabrieken die deze produceren.

Het is echter niet mogelijk om met lege handen een arbeidersstaat op te bouwen. Enkele politieke invaliden, zoals Renaudel,[30] spreken van een vreedzame, grondwettelijke weg naar het socialisme. De grondwettelijke weg is bezaaid met loopgraven die in handen zijn van fascistische benden. Het aantal loopgraven waarmee we geconfronteerd worden, zijn niet beperkt. De burgerij zal er niet aan twijfelen om tientallen staatsgrepen te gebruiken, met de hulp van politie en leger, om te verhinderen dat het proletariaat aan de macht zou komen.

Een socialistische arbeidersstaat kan enkel gecreëerd worden door een succesvolle revolutie.

Iedere revolutie wordt voorbereid door de economische en politieke ontwikkelingen, maar wordt uiteindelijk beslist in een openlijk conflict tussen vijandige klassen. Een revolutionaire overwinning is enkel mogelijk door een langdurige politieke agitatie, een periode van vorming en organisatie van de massa’s. Maar ook het gewapende conflict moet op dezelfde wijze langdurig voorbereid worden. De meest ontwikkelde arbeiders moeten weten dat ze zullen moeten vechten en de strijd moeten aangaan. Ze moeten zich bewapenen als garantie voor hun bevrijding.


DE PERSPECTIEVEN IN DE VERENIGDE STATEN

Uit ‘Some Questions on American Problems’, Fourth International, Oktober 1940

* * *

Het achtergebleven karakter van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten is slechts relatief.

Op heel wat vlakken is het de meest progressieve arbeidersklasse ter wereld, zowel technisch als op het vlak van de levensstandaard...

De Amerikaanse arbeiders zijn erg strijdbaar — zoals we hebben gezien tijdens de stakingen. Ze hebben een aantal van de meest rebelse stakingen gehouden. Wat de Amerikaanse arbeiders wel missen is een gevoel voor veralgemeningen, analyse en van hun klassepositie in de samenleving in het algemeen. Dit gebrek aan sociale reflectie vindt haar oorsprong in de geschiedenis van het land...

Over het fascisme

In alle landen waar het fascisme overwon, zagen we vóór de groei van het fascisme en de overwinning ervan, een golf van radicalisering van de massa’s — van de arbeiders en de arme landarbeiders en boeren, en van de kleinburgerij. In Italië was er na de oorlog en voor 1922 een revolutionaire golf van een enorme omvang; de staat werd geparalyseerd, de politie bestond niet, de vakbonden konden alles doen wat ze wilden — maar er was geen partij die in staat was om de macht te nemen. Als reactie kwam het fascisme naar voren.

In Duitsland zagen we hetzelfde. Er was een revolutionaire situatie in 1918; de burgerij vroeg zelfs niet om aan de macht te kunnen deelnemen. De sociaaldemocraten ontzenuwden de revolutie. De arbeiders probeerden het opnieuw in 1922-23-24. Dit was op een ogenblik dat de Communistische Partij haar failliet had aangetoond — zoals we eerder al aangegeven hebben. Daarna begonnen de Duitse arbeiders in 1929-30-31 een nieuwe revolutionaire golf. Er zat een enorme macht in de communisten en de vakbonden, maar dan kwam de fameuze politiek (vanuit de stalinistische beweging) van het sociaal-fascisme, een politiek die uitgevonden werd om de arbeidersklasse te verlammen. Slechts na drie van deze grote golven werd het fascisme een grote beweging. Er zijn geen uitzonderingen op deze regel — het fascisme komt alleen op als de arbeidersklasse aantoont dat het niet in staat is om het lot van de samenleving in eigen handen te nemen.

In de Verenigde Staten zullen we hetzelfde zien. Er bestaan al fascistische elementen, en zij hebben natuurlijk de voorbeelden van Italië en Duitsland. Ze zullen daarom op een sneller ritme kunnen werken. Maar er zijn ook voorbeelden van andere landen. De volgende historische golf in de Verenigde Staten zal die van de radicalisering van de massa’s zijn, en niet het fascisme. Natuurlijk kan een oorlog die radicalisering een tijdlang tegenhouden, maar dat zal enkel het tempo van de latere radicalisering versnellen.

We mogen een oorlogsdictatuur — de dictatuur van de militaire machine, de generale staf en het financie-kapitaal — niet verwarren met een fascistische dictatuur. Voor dat laatste is het eerst noodzakelijk dat er onder brede lagen van de bevolking een gevoel van wanhoop heerst. Als de revolutionaire partijen hen verraden, als de voorhoede van de arbeiders niet in staat is om het volk naar een overwinning te leiden — dan, en enkel dan, wordt het mogelijk dat de boeren, kleine zelfstandigen, werklozen, soldaten,... een fascistische beweging gaan steunen.

Een militaire dictatuur is een zuiver bureaucratische instelling, opgelegd door de militaire machine en gebaseerd op de desoriëntatie van de bevolking en haar onderwerping aan de militaire machine. Na een zekere tijd kan de houding van de bevolking veranderen om in opstand te komen tegen de dictatuur.


BOUW MEE AAN DE REVOLUTIONAIRE PARTIJ!

* * *

In iedere discussie over politiek rijst de vraag: zullen we in staat zijn om een sterke partij op te bouwen voor het ogenblik dat de crisis er komt? Zal het fascisme ons niet voor zijn? Is een fascistisch stadium van ontwikkeling onvermijdelijk?

De successen van het fascisme leiden er soms toe dat mensen alle perspectief verliezen, en vergeten wat de omstandigheden waren waarin het fascisme zich kon versterken en een overwinning kon behalen. Een duidelijk begrip van die omstandigheden is van enorm belang voor de arbeiders van de Verenigde Staten. We kunnen het als een historische wet naar voren brengen: het fascisme kon enkel aan de macht komen in die landen waar conservatieve arbeiderspartijen het proletariaat verhinderden om gebruik te maken van de revolutionaire situatie om de macht te grijpen. In Duitsland waren er twee revolutionaire situaties geweest: 1918-1919 en 1923-1924. Zelfs in 1929 was een directe strijd om de macht door het proletariaat nog mogelijk. In alle drie deze gevallen werd de machtsstrijd op criminele en gemene wijze door de sociaaldemocratie en de Komintern verstoord waardoor de samenleving in een impasse terechtkwam. Het was enkel onder deze voorwaarden en in deze situatie dat de stormachtige groei van het fascisme mogelijk was waardoor het in staat was de macht de verwerven.

* * *

Voor zover het proletariaat aantoont dat het op een gegeven ogenblik niet in staat is om de macht te veroveren, zal het imperialisme het economische leven beginnen te reguleren met haar eigen methoden: de fascistische partij die de staatsmacht wordt, is daarbij het politieke mechanisme. De productiekrachten staan in een onverzoenbare tegenstelling met zowel het private bezit als met de grenzen van de nationale staten. Imperialisme is net de uitdrukking van die tegenstelling. Het imperialistische kapitalisme probeert de tegenstelling op te lossen door het uitbreiden van de grenzen, het veroveren van nieuwe gebieden, enzoverder. De totalitaire staat, waarbij alle aspecten van het economische, politieke en culturele leven, onderworpen worden aan het financie-kapitaal, is het instrument om een supernationalistische staat te creëren, een imperialistisch imperium, de heerschappij over continenten en de heerschappij over heel de wereld.

Al deze kenmerken van vrijheid hebben we geanalyseerd, elk op zichzelf en allemaal in hun geheel, zodat ze duidelijk werden of op de voorgrond traden.

Zowel de theoretische analyse als de rijke historische ervaringen van de afgelopen 25 jaar hebben beiden aangetoond dat het fascisme telkens het finale stadium is van een specifieke politieke cyclus die gekenmerkt wordt door de hevige crisis van de kapitalistische samenleving, de toename van de radicalisering van de arbeidersklasse, de groei van de sympathie tegenover de arbeidersklasse, de roep voor verandering door de landelijke en stedelijke kleinburgerij, de extreme verwarring van de grote burgerij, haar laffe en verraderlijke manoeuvers om een revolutionaire climax te vermijden, de uitputting van het proletariaat, groeiende verwarring en onverschilligheid, de versterking van de sociale crisis, de wanhoop van de kleinburgerij, haar roep voor verandering, de collectieve neurose van de kleinburgerij, haar bereidheid om te geloven in mirakels, haar bereidheid tot gewelddadige maatregelen, de groei van de vijandigheid tegenover het proletariaat dat niet in staat is de verwachtingen waar te maken. Dat zijn de voorwaarden voor de vorming van een sterke fascistische partij en de overwinning van die partij.

Het is evident dat de radicalisering van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten slechts door de eerste fase gepasseerd is, en dat bijna exclusief op het terrein van de vakbeweging (de CIO). De vooroorlogse periode, en de oorlog zelf, kunnen het proces van radicalisering tijdelijk onderbreken, zeker als een belangrijk aantal arbeiders in de oorlogsindustrie betrokken wordt. Maar die onderbreking van het proces van radicalisering kan niet van lange duur zijn. Het tweede stadium van radicalisering zal een scherper en meer expressief karakter aannemen. Het probleem om een onafhankelijke arbeiderspartij te vormen zal op de agenda staan. Onze overgangseisen zullen aan populariteit winnen. Anderzijds zullen de fascistische, reactionaire tendensen zich terugtrekken op de achtergrond en een defensieve houding aannemen in afwachting van een meer gunstige periode. Dat is het perspectief in de nabije toekomst. Geen enkele bezigheid is meer nutteloos dan het speculeren of we er al dan niet in zullen slagen om een stevige revolutionaire kaderpartij te vormen. Voor ons ligt een gunstig perspectief die een rechtvaardiging vormt voor revolutionair activisme. Het is noodzakelijk om de mogelijkheden te benutten die zich beginnen te stellen en de revolutionaire partij op te bouwen.

_______________
[Voetnoten van de redactie]
[1] De gewelddadige campagne van de fascisten begon in Bologna op 21 november 1920. Toen de sociaaldemocratische gemeenteraadsleden, die de verkiezingen hadden gewonnen, het stadhuis betraden om de nieuwe burgemeester voor te stellen, werden ze onthaald op geweerschoten waarbij 10 mensen werden vermoord en 100 gewond raakten. De fascisten organiseerden daarna “strafexpedities” in de regio waar de “Rode Liga's” sterk stonden. “Actiegroepen” van de zwarthemden trokken met wagens die hen bezorgd waren door grootgrondbezitters rond en namen dorpen over terwijl ze het vuur openden, sloegen en vermoordden linkse boeren en vakbondsleiders, secretariaten van radicale organisaties werden verwoest en de bevolking geterroriseerd. Versterkt door hun gemakkelijke successen, gingen de fascisten over tot grootschalige aanvallen in de grote steden.
[2] Het verdrag van Versailles werd Duitsland opgelegd na Wereldoorlog I. Het meest gehate onderdeel ervan waren de eindeloze betalingen aan de geallieerde troepen in de vorm van “herstellingen” voor oorlogsschade en verliezen. De “crisis” waarnaar in bovenstaande paragraaf wordt verwezen, was de economische depressie die in heel de kapitalistische wereld heerste na de crash op Wall Street in 1929.
[3] Veldmaarschalk Paul von Hindenburg (1847-1934), Junker generaal die bekendheid verwierf in Wereldoorlog I en nadien president van de Weimar-republiek werd. In 1932 steunden de sociaaldemocraten hem voor zijn herverkiezing als “mindere kwaad” tegenover de nazi’s. Hij benoemde Hitler als kanselier in januari 1933.
[4] Filippo Turati (1857-1937), leidinggevende reformistische theoreticus van de Italiaanse Socialistische Partij.
[5] Antonio Gramsci (1891-1937): een stichter van de Italiaanse Communistische Partij, gevangengezet door Mussolini in 1926, stierf elf jaar later in de gevangenis. Hij stuurde vanuit de gevangenis in naam van het politiek comité van de Italiaanse partij een protestbrief naar aanleiding van Stalins campagne tegen de Linkse Oppositie. Taglatti, die in Moskou was als Italiaanse vertegenwoordiger bij de Comintern, onderschepte de brief. Tijdens het bewind van Stalin, werd iedere verwijzing naar Gramsci opzettelijk vermeden. In de periode van zogenaamde “destalinisatie” werd Gramsci “herontdekt” door de Italiaanse Communistische Partij en omarmd als held en martelaar. Sindsdien zijn veel van zijn werken verspreid, waaronder vooral zijn gevangenisnota’s.
[6] Dimitri Manuilski (1883-1952): Verantwoordelijke van de Komintern van 1929 tot 1934; zijn verwijdering ging samen met de bocht van ultra-gauchisme naar het opportunisme van de Volksfrontperiode. Hij verscheen later op het diplomatieke toneel, als afgevaardigde bij de Verenigde Naties.
[7] Ercoli: pseudoniem in de Komintern van Palmiro Togliatti (1893-1964). Leidde de Communistische Partij nadat Gramsci in de gevangenis zat. Hij overleefde alle bochten van de Komintern, maar na Stalins dood bekritiseerde hij de heerschappij van Stalin en een aantal van de overblijvende elementen van het stalinisme in de Sovjet-Unie en de internationale communistische beweging.
[8] De verkiezingen van september 1930.
[9] “Youngs knoop”: een verwijzing naar het plan-Young. Genoemd naar Owen D. Young, een Amerikaanse industrieel die verantwoordelijk was voor de Duitse herstellingen in de jaren 1920. In de zomer van 1929 was hij voorzitter van een conferentie die zijn plan aannam in de plaats van het onsuccesvolle plan-Dawes, gericht op het “begeleiden” van de Duitse betalingen als gevolg van het Verdrag van Versailles na WO I.
[10] “De strategie van Zinovjev en Stalin”: Gregory Y. Zinovjev (1883-1936), voorzitter van de Comintern bij haar oprichting in 1919 tot hij van die positie werd verwijderd door Stalin in 1926. Na de dood van leden vormden Zinovjev en Kamenev een blok met Stalin, de Troika, tegen Trotski en domineerden ze de sovjetpartij. In de periode van de heerschappij van Zinovjev en Stalin werd de Komintern gekenmerkt door een opportunistische lijn die leidde tot een reeks nederlagen en gemiste kansen, waarbij vooral het afblazen van de Duitse revolutie in 1923 een belangrijk gegeven is. Nadat hij brak met Stalin, verenigde Zinovjev zich met de trotskistische Linkse Oppositie. Maar nadat de Verenigde Oppositie in 1928 uit de partij werd gezet, capituleerde Zinovjev voor Stalin. Hij werd opnieuw toegelaten tot de partij, en opnieuw uitgesloten in 1932. Nadat hij afstand deed van alle kritiek, werd hij opnieuw toegelaten als lid, maar in 1934 werd hij uitgesloten en gevangengenomen. Hij “bekende” op de eerste Moskouse processen en werd in 1936 geëxecuteerd.
[11] Functionarissen van de Comintern en de Communistische Partij
[12] De Komintern.
[13] “Het IJzeren Front”: Een blok tussen verschillende grote vakbonden en burgerlijke “republikeinse” groepen met weinig aanhangers of prestige onder de massa’s. Het werd opgezet door de sociaaldemocraten tegen het einde van 1931. Binnen de vakbonden werden gevechtseenheden opgezet die ‘IJzeren Vuisten’ genoemd werden, en ook sportgroepen van de arbeidersbeweging werden in het IJzeren Front betrokken. Op de eerste betogingen en meetings, waarop duizenden arbeiders de vuisten balden, weerklonk de eis “Vrijheid” en werd gezworen om de democratie te verdedigen. De massa’s in de Sociaal-Democratische Partij en de vakbonden geloofden echt dat deze organisatie gebruikt zou worden om Hitler te stoppen. Dat was niet het geval.
[14] Heinrich Bruening was kanselier van 1930 tot 1932. De normale parlementaire regering in Duitsland duurde tot maart 1930. Daarna volgden een reeks bonapartistische regimes — Bruening, von Papen, von Schleicher, e.a., kanseliers die niet doorheen de parlementaire procedures regeerden maar via “nooddecreten”. Die figuren stelden zichzelf voor als politieke redders die het land door de crisis zouden helpen, en dus boven klasse en partij stonden. Ze waren niet afhankelijk van de oude burgerlijke partijen maar op hun leiding over de politie, het leger en de regeringsbureaucratie. Terwijl ze voorhielden de natie te redden van de gevaren — zowel ter linkerzijde (socialisten en communisten) als ter rechterzijde (fascisten), sloegen ze hard toe tegen de linkerzijde aangezien hun voornaamste belang erin bestond het kapitalisme te redden.
[15] De belangrijkste sociaaldemocratische krant
[16] Linkerzijde van kleinburgerlijke krachten in de Franse Revolutie, in haar meest revolutionaire fase geleid door Robespierre
[17] 4 augustus 1914: ineenstorting van de Tweede Internationale. De afgevaardigden van de Duitse Sociaal-Democratische Partij stemden in de Reichstag voor de oorlogsbegroting van de imperialistische regering; op dezelfde dag deden parlementsleden van de Franse Socialistische Partij hetzelfde in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
[18] Josef Pilsudski (1876-1935): aanvankelijk een socialist met nationalistische standpunten, in 1920 leidde hij de anti-sovjetkrachten in Polen, in 1926 leidde hij een staatsgreep en vestigde hij een dictatuur.
[19] Warski: een vriend van Rosa Luxemburg die bij de meningsverschillen tussen Luxemburg en de bolsjewieken de zijde van Luxemburg koos. Toen de Komintern een bocht naar links maakte in haar fase van de “Derde Periode”, werd Warski uit de leiding van de Poolse Communistische Partij gezet, maar niet uit de partij gesloten. Hij verdween in de Sovjet-Unie ten tijde van de ‘grote zuivering’ van 1936-38.
[20] Rosa Luxemburg (1870-1919): Belangrijke revolutionaire theoretica en leidster. Aanvankelijk actief in de socialistische beweging in haar geboorteland Polen, maar nadien een leidster van de linkerzijde in de Duitse Sociaal-Democratische Partij. Luxemburg belandde samen met Karl Liebknecht in de gevangenis omwille van haar oppositie tegen Wereldoorlog I. Na hun vrijlating leidden beiden de Spartakusbund. Ze werden gearresteerd en vermoord tijdens de onsuccesvolle revolutie van 1919.
[21] De eerste “dictatuur van het proletariaat” of “arbeidersdemocratie”, maart 1871
[22] Gaston Doumergue: bonapartistisch premier van Frankrijk. Opvolger van Edouard Daladier, wiens regering viel de dag na de rellen van 6 februari 1934.
[23] In Frankrijk
[24] Het blad van de Socialistische Partij
[25] Het blad van de Communistische Partij
[26] “De Derde Periode”: Volgens het stalinistische schema, was dit de “finale periode van het kapitalisme”, de periode van haar onmiddellijke ineenstorting en vervanging door sovjets. De periode is belangrijk voor de ultra-linkse en avonturistische tactieken van de communisten, vooral met het concept van het sociaal-fascisme.
[27] Rode Front Strijders: door communisten geleide militie die verboden werd door de sociaaldemocratische regering na de rellen in Berlijn op 1 mei 1929
[28] 1934
[29] Franse monarchisten rond het blad Action Française van Charles Maurras, een gewelddadige antidemocratische groep
[30] Pierre Renaudel (1871-1935): voor WOI de rechterhand van de socialistische leider Jean Jaurès en redacteur van L’Humanité. Tijdens de oorlog werd hij een rechtse sociaalpatriot. In de jaren 1930 leidde hij samen met Marcel Deat de “neo-socialistische” tendens. Toen deze tendens op het partijcongres van de Socialistische Partij in 1933 weggestemd werd, splitsten ze af. Na de fascistische rellen van 6 februari 1934 sloten de meeste “neo’s” aan bij de Radicale Partij, de belangrijkste partij van het Franse kapitalisme.