Geschreven: 28 maart 1935
Bron: LSP – nl.socialisme.be
Vertaling: LSP
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Deze tekst werd eind maart 1935 geschreven, ruim een jaar na de provocatie van de fascisten en contrarevolutionairen op 6 februari 1934. Hieronder de eerste Nederlandse vertaling van deze tekst.
Op het moment dat Flandin[1] Doumergue opvolgde, legden we volgende vraag voor aan de voorhoede van de arbeidersklasse: “Waar gaat Frankrijk heen?” De vier en een halve maand die sindsdien zijn verstreken, hebben niets wezenlijks veranderd en hebben noch onze analyses, noch onze prognoses verzwakt.
Het Franse volk is op een kruispunt gekomen: de ene weg leidt tot de socialistische revolutie, de andere tot een fascistische catastrofe. De keuze hangt af van de arbeidersklasse. Aan het hoofd ervan staat de georganiseerde voorhoede. Opnieuw stellen we de vraag: “Waar zal de voorhoede van de werkende klasse Frankrijk heen leiden?”
In januari lanceerde de leiding van de Socialistische Partij een programma van strijd om de macht, de vernietiging van het mechanisme van de burgerlijke staat, het opzetten van de arbeiders- en boerendemocratie, de onteigening van de banken en de zware industrie. Tot op heden heeft de partij echter nog niet de geringste poging gedaan om dit programma naar de massa’s te brengen. De Communistische Partij heeft op haar beurt absoluut geweigerd zich uit te spreken voor de strijd om de macht. De reden? “De situatie is niet revolutionair.”
De arbeidersmilitie? De bewapening van de arbeiders? De controle van de arbeiders? Een plan van nationalisatie? Onmogelijk. “De situatie is niet revolutionair.” Wat kunnen we dan wel doen? Gewichtige petities lanceren met de geestelijkheid, in loze welsprekendheid wedijveren met de Radicalen en afwachten? Hoe lang wachten? Totdat de situatie uit zichzelf revolutionair wordt. De geleerde artsen van de Communistische Internationale hebben een thermometer die ze onder de tong van de oude dame Geschiedenis plaatsen en zo onfeilbaar de revolutionaire temperatuur bepalen. Maar ze laten niemand hun thermometer zien.
Wij zeggen: de diagnose van de Comintern is volledig onjuist. De situatie is revolutionair, zo revolutionair als het maar kan zijn op een ogenblik dat de arbeiders een niet-revolutionaire politiek voeren. Preciezer gezegd: de situatie is prerevolutionair. Om de situatie tot volle wasdom te brengen, moet er een onmiddellijke, krachtige, niet aflatende mobilisatie van de massa’s plaatsvinden, onder het motto van de verovering van de macht in naam van het socialisme. Dit is de enige manier waarop de prerevolutionaire in een revolutionaire situatie zal veranderen. Aan de andere kant, als we doorgaan met tijd te verliezen, dan zal de prerevolutionaire situatie onvermijdelijk veranderen in een situatie van contrarevolutie. Dan wordt een overwinning van het fascisme mogelijk.
Op dit ogenblik is het enige wat de vrome woorden over de “niet-revolutionaire situatie” kunnen doen, het verpletteren van de geesten van de arbeiders, het verlammen van hun wil en het overdragen van de arbeiders aan de klassenvijand. Onder de dekmantel van dergelijke uitdrukkingen nemen conservatisme, traagheid, domheid en lafheid bezit van de leiding van de arbeidersklasse en wordt net zoals eerder in Duitsland de basis gelegd voor een catastrofe.
In de volgende pagina’s zullen wij, de Bolsjewiek-Leninisten, de analyses en voorspellingen van de Communistische Internationale aan een gedetailleerde, marxistische kritiek onderwerpen. Soms zullen we ingaan op de standpunten van verschillende socialistische leiders, voor zover dat nodig is voor ons fundamentele doel: namelijk de radicale valsheid in de politiek van het Centraal Comité van de Franse Communistische Partij aantonen. Tegen het geschreeuw en de beledigingen van de stalinisten in verzetten wij ons met feiten en argumenten.
We zullen het natuurlijk niet bij een louter negatieve kritiek laten. Tegen de valse standpunten en verkeerde slogans plaatsen wij de creatieve ideeën en methoden van Marx en Lenin. We vragen de lezer om goed op te letten. Wij houden ons hier in de meest directe en letterlijke zin bezig met het leven van de Franse arbeiders. Geen enkele klassenbewuste arbeider heeft het recht om passief te zijn tegenover deze problemen, waarvan de oplossing bepalend is voor het lot van zijn klasse.
Het eerste en belangrijkste uitgangspunt van een revolutionaire situatie is de meest intense verscherping van de tegenstellingen tussen de productiekrachten en de eigendomsverhoudingen. De natie houdt op met vooruit te gaan. De stilstand in de economische ontwikkeling en, nog meer, de achteruitgang ervan betekenen dat het kapitalistische productiesysteem definitief versleten is en plaats moet maken voor een socialistisch systeem.
De huidige crisis, die alle landen omvat en de economie tientallen jaren terug duwt, heeft het burgerlijke systeem definitief naar het absurde geduwd. Als aan het begin van het kapitalisme onwetende en uitgehongerde arbeiders machines kapotsloegen, dan zijn het vandaag de dag de kapitalisten zelf die machines en fabrieken vernietigen. Het verder in stand houden van de privé-eigendom van de productiemiddelen bedreigt de mensheid met degeneratie en barbaarsheid.
De basis van de samenleving is economisch. Die basis is rijp voor het socialisme in dubbele zin: de moderne technologie is zo ver gevorderd dat zij de natie en de hele mensheid een hoge levensstandaard kan garanderen; maar het kapitalistische eigendomssysteem, dat zichzelf heeft overleefd, veroordeelt de massa’s tot steeds grotere armoede en lijden.
Het fundamentele uitgangspunt van het socialisme – dat wil zeggen het economische uitgangspunt – is al enige tijd aanwezig. Maar het kapitalisme zal niet vanzelf van het toneel verdwijnen. Alleen de arbeidersklasse kan de productiekrachten uit de wurggreep van de uitbuiters halen. De geschiedenis stelt deze taak op directe wijze. Als de arbeidersklasse om één of andere reden niet in staat is de burgerij te overwinnen en de macht te grijpen, als ze bijvoorbeeld verlamd wordt door haar eigen partijen en vakbonden, zal het voortdurende verval van de economie en de beschaving volgen, zullen de calamiteiten zich opstapelen, de wanhoop en de uitputting zullen de massa’s overspoelen, en het kapitalisme – afgeleefd, ontaard, rot – zal het volk met toenemende kracht wurgen en in de afgrond van een nieuwe oorlog duwen.
Behalve de socialistische revolutie is er geen uitweg.
Aanvankelijk probeerde het presidium van de Comintern uit te leggen dat de crisis die in 1929 begon, de laatste crisis van het kapitalisme was. Twee jaar later verklaarde Stalin dat de huidige crisis, als ze “echt begrepen” wordt, nog niet de laatste was. Dezelfde poging tot profetie komen we ook tegen in het socialistische kamp: “Is het de laatste crisis, of niet?”
“Het is onverstandig om te zeggen,” schreef Blum[2] in Le Populaire op 23 februari, “dat de huidige crisis het laatste spasme van het kapitalisme is, de laatste doodsklap voor de doodsstrijd en het verval.” Grumbach[3] had hetzelfde standpunt toen hij op 26 februari in Mulhouse zei: “Sommigen zeggen dat deze crisis een voorbijgaande fase is, anderen zien het als de laatste crisis van het kapitalisme. We durven nog geen definitief standpunt in te nemen.”
Bij deze manier van vragen stellen zijn er twee grote fouten: ten eerste wordt de cyclische crisis verward met de historische crisis van het hele kapitalistische systeem; ten tweede wordt ervan uitgegaan dat een crisis, los van de bewuste activiteit van de klassen, op zichzelf al de “laatste” crisis kan zijn.
Onder de dominantie van het industriële kapitaal, in het tijdperk van de vrije concurrentie, overtroffen de cyclische hausses veruit de crises. De eerste waren de “regel”, de tweede de “uitzondering.” Het kapitalisme in zijn geheel ging vooruit. Sinds de oorlog, met de dominantie van het monopolistische financiële kapitaal, overstijgen de conjuncturele crises veruit de oplevingen. We kunnen zeggen dat de crises de “regel” zijn geworden en de hausses de “uitzonderingen.” De economische ontwikkeling is in haar geheel naar beneden gegaan en niet naar boven.
De cyclische schommelingen zijn echter onvermijdelijk, en met het kapitalisme in verval zullen ze doorgaan zolang het kapitalisme bestaat. Het kapitalisme zal doorgaan tot de arbeidersrevolutie is bereikt. Dit is het enige juiste antwoord op de vraag: “Is dit de laatste crisis van het kapitalisme?”
De revolutionaire arbeider moet voor alles begrijpen dat het marxisme, de enige wetenschappelijke theorie van de arbeidersrevolutie, niets gemeen heeft met de fatalistische hoop op de ‘laatste’ crisis. Het marxisme is, in zijn essentie, een reeks richtlijnen voor revolutionaire actie. Het marxisme gaat niet voorbij aan de wil en de moed, maar helpt hen net om de juiste weg te vinden.
Er is geen crisis die op zichzelf fataal kan zijn voor het kapitalisme. De schommelingen in de conjunctuurcyclus creëren alleen maar een situatie waarin het voor de arbeidersklasse gemakkelijker of moeilijker zal zijn om het kapitalisme omver te werpen. De overgang van een burgerlijke naar een socialistische maatschappij veronderstelt de activiteit van levende mensen die de makers van hun eigen geschiedenis zijn. Zij maken de geschiedenis niet toevallig, of volgens hun gril, maar onder invloed van objectief bepaalde oorzaken. Hun eigen daden – hun initiatief, durf, toewijding, en ook hun domheid en lafheid – zijn noodzakelijke schakels in de keten van de historische ontwikkeling.
De crises van het kapitalisme zijn niet genummerd en er wordt ook niet op voorhand aangegeven welke van deze crises de “laatste” zal zijn. Maar ons hele tijdperk en vooral de huidige crisis schreeuwen de arbeidersklasse op onverbiddelijke wijze toe: “Grijp de macht!” Als echter de partij van de arbeidersklasse, ondanks de gunstige omstandigheden, zich niet in staat toont de arbeidersklasse naar de macht te leiden, zal het leven van de maatschappij noodzakelijkerwijs op kapitalistische fundamenten doorgaan – tot aan een nieuwe crisis, een nieuwe oorlog, misschien tot het volledig uiteenvallen van de Europese beschaving.
De imperialistische oorlog van 1914-18 was ook een “crisis” in de loopbaan van het kapitalisme, en zelfs de meest verschrikkelijke van alle mogelijke crises. Geen enkel boek bevatte de voorspelling dat de oorlog de laatste bloedige dwaasheid van het kapitalisme zou zijn. De ervaring van Rusland toonde aan dat de oorlog het einde van het kapitalisme had kunnen zijn. In Duitsland en Oostenrijk hing het lot van de burgerlijke maatschappij in 1918 volledig af van de sociaaldemocratie, maar de sociaaldemocratie ontpopte zich als de dienstmaagd van het kapitalisme. In Italië en Frankrijk heeft de arbeidersklasse aan het einde van de oorlog misschien de macht gegrepen, maar ze had geen revolutionaire partij aan het hoofd. Kortom, als de Tweede Internationale ten tijde van de oorlog de zaak van het socialisme niet aan het burgerlijk patriottisme had verraden, dan was de hele geschiedenis van Europa en van de mensheid vandaag heel anders. Het verleden is zeker onherroepelijk. Maar men kan en moet de lessen van het verleden leren.
De ontwikkeling van het fascisme is op zich al een onweerlegbaar bewijs van het feit dat de arbeidersklasse de taak die haar lang geleden door de neergang van het kapitalisme is opgelegd, op tragische wijze te laat heeft vervuld.
De uitdrukking “dit is nog niet de ‘laatste’ crisis” kan maar één betekenis hebben: ondanks de lessen van de oorlog en de stuiptrekkingen van de naoorlogse periode zijn de arbeiderspartijen nog niet in staat zichzelf en de arbeidersklasse voor te bereiden op de machtsovername. Erger nog: de leiders van deze partijen begrijpen de taak waarmee ze geconfronteerd worden nog niet. Ze wijzen die af voor zichzelf, hun partij en hun klasse, en dragen die over aan “het proces van historische ontwikkeling.” Hun fatalisme is een verraad aan de theorie van het marxisme en een rechtvaardiging voor een politiek verraad aan de arbeidersklasse, dat wil zeggen de voorbereiding op een nieuwe capitulatie voor een nieuwe “laatste” oorlog.
***
Het fatalisme van de sociaaldemocratie is een erfenis van de vooroorlogse periode, toen het kapitalisme vrijwel ononderbroken doorging, het aantal arbeiders toenam en het aantal partijleden, stemmen bij verkiezingen en parlementaire vertegenwoordigers toenam. Uit deze automatische stijging werd beetje bij beetje de reformistische illusie geboren dat het voldoende was om door te gaan op de oude weg (propaganda, verkiezingen, organisatie) en dat de overwinning vanzelf zou komen.
De oorlog heeft deze automatische ontwikkeling ongetwijfeld in de weg gestaan. Maar de oorlog was een “uitzonderlijk” fenomeen. Met de hulp van Genève[4] zou er geen nieuwe oorlog komen, zou alles weer normaal worden en zou de automatische ontwikkeling weer op gang komen.
In het licht van dit perspectief betekenden de woorden “Dit is nog niet de ‘laatste’ crisis”: “Over vijf jaar, over tien jaar of over twintig jaar zullen we meer stemmen hebben, meer vertegenwoordigers, en dan, laten we hopen, zullen we de macht nemen.” (Zie de artikelen en lezingen van Paul Faure[5]). Dit optimistische fatalisme, dat een kwart eeuw lang overtuigend leek, klinkt vandaag de dag als een stem uit het graf. Het is een radicaal verkeerd idee dat de arbeidersklasse in de richting van de toekomstige crisis onvermijdelijk machtiger zal worden dan nu het geval is. Met het verdere onvermijdelijke verval van het kapitalisme zal de arbeidersklasse niet groeien en zichzelf versterken, maar uiteenvallen, waardoor het leger van de werklozen en het sloppenwijkproletariaat steeds groter wordt. De kleinburgerij zal ondertussen gedeclassificeerd worden en in wanhoop verzinken. Verlies van tijd houdt het perspectief van het fascisme in stand en niet dat van de arbeidersrevolutie.
Het is de moeite waard om op te merken dat de Comintern, verbureaucratiseerd tot op het bot, de theorie van de revolutionaire actie heeft vervangen door een religie van fatalisme.[6] Het is onmogelijk om te vechten omdat er “geen revolutionaire situatie” is. Een revolutionaire situatie valt evenwel niet uit de lucht. Ze komt tot stand in de klassenstrijd. De partij van de arbeidersklasse is de belangrijkste politieke factor in de ontwikkeling van een revolutionaire situatie. Als deze partij haar revolutionaire taak de rug toekeert, de arbeiders in slaap wiegt en hen bedriegt door te spelen met petities en te verbroederen met de Radicalen, dan zal de situatie die ontstaat niet revolutionair zijn, maar contrarevolutionair.
De achteruitgang van het kapitalisme is, samen met het buitengewoon hoge niveau van de productiekrachten, het economische uitgangspunt van de socialistische revolutie. Op dit fundament vindt de klassenstrijd plaats. Een revolutionaire situatie ontwikkelt zich en rijpt in de levende strijd van de klassen.
Hoe pakt de grote burgerij, de meester van de moderne samenleving, de huidige situatie aan? En wat doet zij? De 6e februari 1934 was alleen onverwacht voor de organisaties van de arbeidersklasse en de kleinburgerij. De leidende organen van het financiële kapitaal bereidden het plot over een lange periode voor, met de bedoeling om door middel van geweld het parlementarisme te vervangen door Bonapartisme (‘persoonlijke’ heerschappij)[7]. Dat wil zeggen: de banken, de trusts, de generale staf, de kapitalistische pers geloofden dat het gevaar van een revolutie zo dichtbij was, dat ze zich er met een “kleine” staatsgreep op voorbereidden.
Uit dit feit volgen twee belangrijke conclusies: 1) de kapitalisten geloofden begin 1934 dat de situatie revolutionair was; 2) ze waren niet tevreden met het passief afwachten van de ontwikkeling van de gebeurtenissen, om op het laatste moment hun toevlucht te nemen tot een “wettelijke” verdediging, maar ze namen zelf het initiatief door hun bendes de straat op te sturen. De grote burgerij leerde de arbeiders een onschatbare les in de strategie van de klassenstrijd.
L’Humanité beweert dat het “eenheidsfront” Doumergue uit zijn functie heeft verdreven. Maar dat is op zijn zachtst gezegd holle bombast. Integendeel, als het financiële kapitaal het mogelijk en haalbaar achtte om Doumergue te vervangen door Flandin, dan is dat juist omdat het eenheidsfront, zoals de ervaring aan de burgerij heeft aangetoond, nog geen onmiddellijk revolutionair gevaar vormt. ‘Aangezien de geduchte leiders van de Comintern, ondanks de situatie in Frankrijk, zich niet hebben voorbereid op de strijd, maar beefden van angst, betekent dit dat we nog even kunnen wachten met het gebruik van het fascisme. Het heeft geen zin om de gebeurtenissen te forceren en de Radicalen voortijdig in gevaar te brengen, omdat we ze misschien nog nodig hebben.’ Dit is wat de ware meesters van de situatie zeiden. Ze steunden de regering van nationale eenheid en zijn Bonapartische decreten, ze terroriseerden het parlement, maar ze lieten Doumergue weer in slaap vallen. Zo introduceerden de leiders van de burgerij een zekere correctie in hun eerste analyse, waarbij ze erkenden dat de situatie niet zozeer direct revolutionair maar wel prerevolutionair was.
Een tweede opmerkelijke les in klassenstrategie! Het toont aan dat zelfs het financiële kapitaal, met de hefbomen van de hele sociale machine onder controle, niet in één oogopslag de volledige realiteit van een politieke situatie kan inschatten. Het gaat de strijd aan en in de ontwikkeling van de strijd corrigeert het, op basis van de in de strijd opgedane ervaring, de analyse ervan en maakt die nauwkeuriger. Dit is, in het algemeen, de enige mogelijke methode in politieke kwesties om correct en tegelijkertijd actief georiënteerd te zijn.
En de leiders van de Communistische Internationale? In Moskou, weg van de Franse arbeidersklasse, hebben enkele slecht geïnformeerde, middelmatige bureaucraten – waarvan de meerderheid zelfs geen Frans kan lezen – met behulp van hun thermometer een onfeilbare diagnose gesteld: “De situatie is niet revolutionair.” Het Centraal Comité van de Franse Communistische Partij is verplicht de ogen en oren te sluiten en deze holle frase te herhalen. De weg van de Communistische Internationale is de kortste weg naar de afgrond!
***
De Radicale Partij vertegenwoordigt dat politieke instrument van de grote burgerij dat het best is aangepast aan de tradities en vooroordelen van de kleinburgerij. Desondanks hebben de meest verantwoordelijke leiders van de Radicale Partij, onder de zweep van het financiële kapitaal, zich nederig gebogen voor de staatsgreep van 6 februari, hoewel die in eerste instantie tegen hen was gericht. Zij erkenden namelijk dat de ontwikkeling van de klassenstrijd de fundamentele belangen van de “natie”, dat wil zeggen van de burgerij, bedreigde en zij voelden zich verplicht de parlementaire belangen van hun partij op te offeren. De capitulatie van de machtigste parlementaire partij voor de geweren en messen van de fascisten is een uiterlijke uiting van de volledige verstoring van het politieke evenwicht van het land. Maar dit zeggen, betekent zeggen dat de situatie revolutionair is, of preciezer gezegd: prerevolutionair.
De ontwikkeling die zich onder de massa’s van de kleinburgerij voltrekt, is van uitzonderlijk belang voor het begrip van de politieke situatie. De politieke crisis van het land is vooral een ineenstorting van het vertrouwen van de kleinburgerlijke massa’s in hun traditionele partijen en leiders. De ontevredenheid, de nervositeit, de instabiliteit, de vloeibaarheid van de kleinburgerij zijn uiterst belangrijke kenmerken van een prerevolutionaire situatie. Zoals een zieke man met gloeiende koorts naar rechts of links kan zwalpen, draait ook de koortsachtige kleinburgerij naar rechts of links. In de komende periode zal de kant waar miljoenen Franse boeren, ambachtslieden, kleine kooplieden en kleine ambtenaren[8] zich naartoe keren, bepalen of de huidige prerevolutionaire situatie zich zal ontwikkelen tot een revolutionaire of een contrarevolutionaire situatie.
De verlichting van de economische crisis kan – zij het niet voor lang – het opschuiven van de kleinburgerij naar rechts of links vertragen, maar niet stoppen. Aan de andere kant zal het failliet van de Radicale Partij en van alle parlementaire groeperingen eromheen met verdubbelde snelheid plaatsvinden als de crisis verergert.
Men moet niet denken dat het fascisme een sterke parlementaire partij moet worden voordat het de macht kan overnemen. Dat was in Duitsland het geval, maar niet in Italië. Om het fascisme te laten slagen, is het niet nodig dat de kleinburgerij op voorhand breekt met de oude “democratische” partijen. Het is voldoende dat de kleinburgerij haar vertrouwen in deze partijen heeft verloren, en onrustig uitkijkt naar nieuwe wegen.
Bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen kan de kleinburgerij nog steeds een groot aantal stemmen geven aan de radicalen en soortgelijke groeperingen, bij gebrek aan een nieuwe politieke partij die erin slaagt het vertrouwen van de boeren en de stedelijke middenklasse te winnen. En toch zou een fascistische militaire staatsgreep, met behulp van de grote burgerij, enkele maanden na de verkiezingen kunnen plaatsvinden; en door haar invloed de sympathie van de meest wanhopige lagen van de kleinburgerij kunnen wekken.
Daarom zou het een ernstige illusie zijn om troost te vinden in de gedachte dat het fascistische vaandel nog niet populair is in de provincies en de dorpen. De anti-parlementaire neigingen van de kleinburgerij kunnen, nadat ze zich hebben losgemaakt van het kanaal van de officiële parlementaire politiek van de oude partijen, een militaire staatsgreep direct en onmiddellijk ondersteunen wanneer dat nodig is voor de veiligheid van het financiële kapitaal. Een dergelijke handelwijze is het meest aangepast aan de tradities en het temperament van Frankrijk.
De uitslag van de verkiezingen heeft natuurlijk een symptomatisch belang. Maar als we ons alleen op deze index zouden baseren, zouden we het slachtoffer worden van parlementair cretinisme. We hebben te maken met veel diepgaandere processen die op een mooie dag onze vrienden, de parlementariërs, op een dwaalspoor zullen brengen. Hier wordt, net als in andere zaken, de kwestie niet door middel van rekenen geregeld, maar door de dynamiek van de strijd. De grote burgerij registreert niet passief de evolutie van de middenklasse, maar bereidt eerder stalen tentakels voor om deze wanhopige massa’s op het juiste moment te grijpen.
***
Het marxistische denken is dialectisch: het beschouwt alle fenomenen in hun ontwikkeling, in hun overgang van de ene staat naar de andere. De gedachte van de conservatieve kleinburgerij is metafysisch; haar opvattingen zijn vast en onwrikbaar, en tussen de fenomenen veronderstelt ze dat er onoverbrugbare kloven zijn. De absolute tegenstelling van een revolutionaire situatie tot een niet-revolutionaire situatie is een klassiek voorbeeld van metafysisch denken, volgens het axioma: wat is, is; wat niet is, is niet; en al het andere is het werk van de duivel.
In de processen van de geschiedenis vinden we stabiele situaties die in het geheel niet revolutionair zijn. We vinden ook situaties die duidelijk revolutionair zijn. En dan zijn er contrarevolutionaire situaties (we kunnen ze maar beter niet vergeten!). Maar de meest opvallende kenmerken van ons tijdperk van kapitalisme in verval zijn de tussen- en overgangssituaties: situaties tussen het niet-revolutionaire en het prerevolutionaire, tussen het prerevolutionaire en het revolutionaire of het contrarevolutionaire. Juist deze overgangsfasen zijn van doorslaggevend belang voor de politieke strategie.
Wat zouden we zeggen van een kunstenaar die alleen maar onderscheid kan maken tussen de twee tegengestelde kleuren in het spectrum? Dat hij geen gevoel voor kleur had of half blind was, en dat hij de ezel moest opgeven? Wat zouden we zeggen over een politiek strateeg die alleen maar onderscheid kan maken tussen de twee situaties: “revolutionair” en “niet-revolutionair”? Dat hij geen marxist is, maar een stalinist, die misschien wel een goed ambtenaar, maar nooit een arbeidersleider is.
Een revolutionaire situatie ontstaat uit de elkaar beïnvloedende acties van objectieve en subjectieve factoren. Als de partij van de arbeidersklasse niet in staat is om op tijd de tendensen van een prerevolutionaire situatie te analyseren, dan zullen we onvermijdelijk een contrarevolutionaire situatie hebben. De Franse arbeidersklasse wordt nu geconfronteerd met dit gevaar. Het kortzichtige, passieve, opportunistische beleid van het eenheidsfront – vooral van de stalinisten, die de rechtervleugel ervan zijn geworden – vormt het belangrijkste obstakel op de weg naar de arbeidersrevolutie in Frankrijk.
Het Centraal Comité van de Communistische Partij verwerpt de strijd voor de nationalisatie van de productiemiddelen als een eis die onverenigbaar is met het bestaan van de burgerlijke staat. Maar het Centraal Comité verwerpt eveneens de strijd om de macht om een arbeidersstaat te creëren. Tegenover die taak plaatst het een programma van “onmiddellijke eisen.”
In feite heeft het eenheidsfront nu helemaal geen programma meer. Tegelijkertijd zijn de ervaringen van de Communistische Partij zelf in de strijd voor “onmiddellijke eisen” uiterst ongelukkig. Alle toespraken, artikelen en resoluties over de noodzaak om het kapitalisme door middel van stakingen te bestrijden hebben tot nu toe niets of bijna niets opgeleverd. Ondanks de steeds nijpender wordende situatie in het land verkeert de arbeidersklasse in een gevaarlijke stagnatie.
Het Centraal Comité van de Communistische Partij wijst naar iedereen behalve zichzelf als schuldige voor deze stagnatie. Wij willen niemand witwassen. Ons standpunt is bekend. Maar wij geloven dat het belangrijkste obstakel op de weg naar de ontwikkeling van de revolutionaire strijd op dit moment het eenzijdige, bijna maniakale programma van “onmiddellijke eisen” is, dat in tegenspraak is met de hele situatie. Wij willen nu uitgebreid ingaan op de overwegingen en de argumenten van het Centraal Comité van de Communistische Partij. Niet dat deze argumenten serieus of diepgaand zijn, integendeel, ze zijn ellendig. Maar we hebben het over de vraag waarvan het lot van de Franse arbeidersklasse afhangt.
Het meest gezaghebbende document over de kwestie van de “onmiddellijke eisen” is de programmatische resolutie van het Centraal Comité van de Communistische Partij (zie L’Humanité, 24 februari 1935). Laten we dit document bestuderen.
De hoofdlijnen van de onmiddellijke eisen worden in vage algemene termen weergegeven: tegen loonsverlagingen, voor meer sociale zekerheid, voor collectieve onderhandelingen, “tegen de inflatie”, enz. Er wordt niets gezegd over het karakter dat de strijd om deze eisen kan en moet hebben onder de omstandigheden van de huidige sociale crisis. Elke arbeider weet echter dat met twee miljoen gedeeltelijk of volledig werklozen de gewone vakbondsstrijd voor collectieve onderhandelingen utopisch is. Onder de huidige omstandigheden moeten we, om de kapitalisten te dwingen belangrijke concessies te doen, hun wilsbeschikking breken. Dit kan alleen door een revolutionair offensief. Maar een revolutionair offensief, dat de ene klasse tegenover de andere stelt, kan niet worden ontwikkeld met slechts slogans rond gedeeltelijke economische eisen. We hebben hier te maken met een vicieuze cirkel. Dit is de belangrijkste reden voor de stagnatie van het eenheidsfront.
De algemene marxistische stelling – “Sociale hervormingen zijn slechts de bijproducten van de revolutionaire strijd” – heeft in het tijdperk van de neergang van het kapitalisme het meest directe en actuele belang. De kapitalisten kunnen enkel iets aan de arbeiders afstaan als ze het gevaar lopen alles te verliezen.
Maar zelfs de grootste “toegevingen” waartoe het hedendaagse kapitalisme – zelf in een doodlopende straat – in staat is, zijn volkomen onbeduidend in vergelijking met de ellende van de massa’s en de diepte van de sociale crisis. Daarom moet de meest directe van alle eisen zijn voor de onteigening van de kapitalisten en de nationalisatie (socialisatie) van de productiemiddelen. Maar is deze eis niet onrealiseerbaar onder de heerschappij van de burgerij? Dat klopt! Daarom moeten we de macht grijpen.
De resolutie van het Centraal Comité erkent terloops dat “de partij er nog niet in geslaagd is het verzet tegen het offensief van het kapitalisme te organiseren en uit te breiden”, maar de resolutie staat niet stil bij de vraag waarom, ondanks de inspanningen van de Communistische Partij en de CGTU[9], de successen in de defensieve economische strijd volstrekt onbeduidend zijn. Miljoenen arbeiders en loontrekkenden hebben deelgenomen aan de algemene staking van 12 februari 1934, die geen “onmiddellijke eisen” stelde. Tot op heden heeft echter slechts een klein deel van dit aantal deelgenomen aan de verdediging tegen het offensief van het kapitalisme. Leidt dit verbazingwekkend duidelijke feit ertoe dat de ‘leiders’ van de Communistische Partij enige conclusie trekken? Hoe komt het dat miljoenen arbeiders het risico hebben genomen deel te nemen aan een algemene staking, aan gewelddadige betogingen op straat, aan gevechten met de fascistische bendes, maar weigeren deel te nemen aan stakingen met een zuiver economisch karakter?
“We moeten begrip hebben,” zegt de resolutie, “voor de gevoelens onder de arbeiders die tot actie willen overgaan.” We moeten het begrijpen, maar het ongeluk is dat de auteurs van de resolutie zelf niets begrijpen. Wie naar de arbeidersbijeenkomsten gaat, weet net zo goed als wij dat het algemene gepraat over onmiddellijke eisen het publiek meestal in een staat van totale onverschilligheid laat; aan de andere kant krijgen duidelijke en precieze revolutionaire slogans een sympathieke respons. Dit verschil in de reactie van de massa’s kenmerkt de politieke situatie in het land op een zo duidelijk mogelijke manier.
“In de huidige periode,” stelt de resolutie onverwacht, “vraagt de economische strijd om zware offers van de kant van de arbeiders.” Het had verder moeten gaan: het is slechts in uitzonderlijke gevallen dat de offers enig positief resultaat opleveren. De strijd om onmiddellijke eisen heeft echter als doel de verlichting van de toestand van de arbeiders. Door deze economische strijd bovenaan te plaatsen en door revolutionaire slogans te verwerpen, geloven de stalinisten ongetwijfeld dat juist de gedeeltelijke economische strijd grote massa’s het beste kan opwekken. De waarheid is het tegenovergestelde: de massa’s reageren nauwelijks op oproepen tot stakingen met een puur economisch karakter. Hoe is het mogelijk om in de politiek de feiten niet onder ogen te willen zien?
De massa’s begrijpen of voelen dat, onder de omstandigheden van crisis en werkloosheid, gedeeltelijke economische conflicten ongehoorde opofferingen vereisen die in geen geval gerechtvaardigd zullen worden door de verkregen resultaten. De massa’s wachten af en eisen andere en efficiëntere methoden. De strategen leren van de massa’s: zij laten zich leiden door een zeker revolutionair instinct.
Op basis van slecht bijeengebrachte citaten van Lenin herhalen de stalinisten: “Stakingsstrijd is mogelijk, zelfs in tijden van crisis.” Ze begrijpen niet dat er crisissen zijn. In het tijdperk waarin het kapitalisme in opkomst was, keken zowel de industriëlen als de arbeiders, zelfs tijdens een acute crisis, uit naar de volgende bloeiperiode. Maar de huidige crisis is de regel, niet de uitzondering. Op zuiver economisch vlak wordt de arbeidersklasse door de enorme druk van de economische catastrofe in een wanordelijke terugtocht gegooid. Aan de andere kant duwt de neergang van het kapitalisme, met al zijn gewicht, de arbeidersklasse op de weg naar de revolutionaire massastrijd om de politieke macht. De leiding van de Communistische Partij probeert echter met alle kracht deze weg te versperren. Zo wordt in de handen van de stalinisten het programma van “onmiddellijke eisen” een instrument voor de desoriëntatie en desorganisatie van de arbeidersklasse. Een politiek offensief (een strijd om de macht) met een actief verdedigingsleger (militie) zou echter meteen de verhouding tussen de klassenkrachten veranderen en zou tegelijkertijd, zelfs voor de meest achtergebleven lagen van de arbeidersklasse, de mogelijkheid openen voor een zegevierende economische strijd.
Het kapitalisme in zijn doodsstrijd heeft, zoals we weten, ook zijn cycli, maar deze cycli zijn dalend en wijzen op de onderliggende ziekte van het systeem. Alleen de arbeidersrevolutie kan een einde maken aan de crisis van het kapitalistische systeem. De cyclische crisis zal onvermijdelijk plaats maken voor een nieuwe en korte opleving, als er geen oorlog of revolutie plaatsvindt.
In het geval van een opleving van de conjunctuur zal de stakingsstrijd ongetwijfeld uitgebreidere mogelijkheden hebben. Daarom is het noodzakelijk de ontwikkeling van de handel en de industrie op de voet te volgen, met name de veranderingen in de werkgelegenheid, zonder te capituleren voor de meteorologen van de school van Jouhaux en tegelijkertijd de arbeiders concreet te helpen bij het uitoefenen van druk op de kapitalisten op het noodzakelijke moment. Maar zelfs in het geval van een omvangrijke stakingsstrijd zou het misdadig zijn om ze te beperken tot gedeeltelijke economische eisen. De opleving van de conjunctuur kan niet aanzienlijk zijn en ook niet van lange duur, want we worden nu geconfronteerd met de cyclus van een kapitalisme dat onherstelbaar ziek is. De nieuwe crisis zal na een korte opleving verwoestender zijn dan de huidige. Alle fundamentele problemen zullen opnieuw opduiken met een verdubbeling van kracht en scherpte. Als we tijd verliezen, zal de groei van het fascisme onweerstaanbaar zijn.
Maar vandaag is de economische opleving niet meer dan een hypothese. De actualiteit is een verdieping van de crisis, de tweejarige diensttijd, de herbewapening van Duitsland, het gevaar van oorlog.
Deze actualiteit moet ons uitgangspunt zijn.
***
Het laatste idee in de programmatische resolutie van het Centraal Comité vormt de kers op de taart. Laten we letterlijk citeren: “Terwijl ze elke dag vechten om de werkende massa’s te bevrijden van de ellende die het kapitalistische regime hen oplegt, benadrukken de communisten dat definitieve emancipatie alleen kan worden bereikt door de afschaffing van het kapitalistische regime en de oprichting van de arbeidersheerschappij.” Deze formule klonk niet zo slecht bij het begin van de sociaaldemocratie een halve eeuw of meer geleden. In die tijd leidde de sociaaldemocratie, niet zonder succes, de strijd van de arbeiders voor onmiddellijke eisen en geïsoleerde hervormingen, voor wat zij het “minimumprogramma” noemden, waarbij zij de hele tijd benadrukten dat de uiteindelijke emancipatie van de arbeidersklasse alleen door de revolutie kon worden gerealiseerd. Het “einddoel” van het socialisme werd in die tijd gezien als iets voor een verre toekomst binnen een aanzienlijk aantal jaren. Het is deze opvatting, die aan het begin van de oorlog volledig werd afgezworen, die het Centraal Comité van de Communistische Partij onverwacht naar ons tijdperk heeft getransporteerd en het woord voor woord tot de laatste komma heeft herhaald. En deze mensen beroepen zich op de namen van Marx en Lenin!
Wanneer ze “benadrukken” dat “de uiteindelijke emancipatie” alleen kan worden bekomen door de afschaffing van het kapitalistische regime, manipuleren ze deze elementaire waarheid om de arbeiders te misleiden. Want zij geven de arbeiders het idee dat een zekere verlichting, zelfs een belangrijke verlichting in hun toestand, kan worden verkregen in het kader van het huidige regime. Ze stellen een rottend en tanend kapitalisme voor zoals hun vaders en grootvaders een robuust en groeiend kapitalisme voorstelden. Het staat buiten kijf dat de stalinisten zich tooien met de gewaden van het reformisme.
De marxistische politieke stelling moet de volgende zijn: “Terwijl ze voortdurend aan de massa’s uitleggen dat het rottende kapitalisme geen plaats heeft voor de verlichting van hun situatie of zelfs voor het behoud van hun gebruikelijke niveau van ellende, terwijl ze de taken van de socialistische revolutie openlijk aan de massa’s voorleggen als de onmiddellijke taak van onze tijd, terwijl ze de arbeiders mobiliseren voor de verovering van de macht, terwijl ze de arbeidersorganisaties verdedigen met de hulp van de arbeidersmilitie – zullen de communisten (of de socialisten) tegelijkertijd geen enkele mogelijkheid verliezen om deze of gene gedeeltelijke concessie van de vijand af te dwingen, of op zijn minst te voorkomen dat de levensstandaard van de arbeiders nog verder daalt.”
Vergelijk deze stelling zorgvuldig met de eerder genoemde regels uit de resolutie van het Centraal Comité. Het verschil is hopelijk duidelijk. In het ene geval het stalinisme, in het andere geval het leninisme. Daartussen ligt een afgrond.
Hogere lonen, collectieve onderhandelingen, tegen inflatie. Maar hoe zit het met de werkloosheid? De resolutie van het Centraal Comité zal ons ook hier helpen. Laten we citeren: “Zij [de communisten] eisen openbare werken. Daartoe hebben zij specifieke voorstellen uitgewerkt die zijn aangepast aan elke lokale en regionale situatie en hebben zij de middelen voorgeschreven om deze te financieren [een kapitaalheffing, overheidsleningen, enz.].”
Is dit niet verbazingwekkend? Het recept van deze charlatan is bijna woord voor woord overgenomen van Jouhaux: de stalinisten verwerpen de progressieve eisen van zijn “plan” en nemen de meest utopische delen over.
De belangrijkste productiekrachten van de maatschappij zijn verlamd of half verlamd door de crisis. De arbeiders staan in de verdrukking voor de machines die ze hebben gecreëerd. Onze redder, het Centraal Comité, stelt voor: buiten de echte kapitalistische economie om, zullen we een andere kapitalistische economie creëren op basis van “openbare werken.”
Laat niemand ons vertellen dat we hier te maken hebben met tijdelijke zaken: de huidige werkloosheid heeft geen tijdelijk karakter; het is geen louter conjuncturele werkloosheid, maar structurele werkloosheid, de meest dodelijke uiting van de neergang van het kapitalisme. Om het af te schaffen stelt het Centraal Comité voor om een systeem van openbare werken te creëren dat is aangepast aan elke regio van het land, met behulp van een speciaal financieringssysteem, naast de ontregelde financiën van het kapitalisme. Kortom, het Centraal Comité van de Communistische Partij stelt eenvoudigweg voor dat het kapitalisme van woonplaats verandert. En het is dit “plan” dat tegengesteld is aan de strijd om de macht en een programma van nationalisatie! Er zijn geen ergere opportunisten dan bange avonturiers.
Over het probleem van openbare werken, een kapitaalheffing, overheidsleningen ... zegt de resolutie geen woord. Ongetwijfeld zal dat opgelost worden met behulp van petities. Dit is de meest opportune en krachtige manier van handelen... Noch crises, noch het fascisme, noch het militarisme kunnen de strijd aanbinden met de petities! Bovendien zullen de petities de papierindustrie doen herleven en zo de werkloosheid verlichten. Laten we er nota van nemen: de organisatie van de petities is een fundamenteel onderdeel van het systeem van openbare werken volgens het plan van Thorez en co.
Wie houden deze mensen voor de gek? Zichzelf, of de arbeidersklasse?
“Het is verbazingwekkend dat de arbeidersklasse zulke ontberingen en terreur passief verdraagt na een klassenstrijd van meer dan een eeuw.” Bij elke gelegenheid horen we deze verheven zin uit de mond van een socialist of een communist in zijn studeerkamer. Is er onvoldoende weerstand? De schuld wordt op de schouders van de werkende massa gelegd. Alsof de partijen en de vakbonden zich afzijdig houden van de arbeidersklasse en niet de organen van de strijd zijn! Juist omdat de arbeidersklasse, als resultaat van haar meer dan honderdjarige strijd, haar politieke en vakbondsorganisaties heeft opgericht, is het moeilijk en bijna onmogelijk voor de arbeidersklasse om de strijd tegen het kapitalisme zonder hen en tegen hen voort te zetten. Wat werd gebouwd als de belangrijkste bron van actie is een dood gewicht geworden, een rem.
De hele situatie doordrenkt de arbeiders met het idee dat revolutionaire acties nodig zijn om alle voorwaarden van het bestaan te veranderen. Maar juist omdat het gaat om een beslissende strijd, die miljoenen mannen moet omvatten, ligt het initiatief natuurlijk bij de sturende organisaties, bij de arbeiderspartijen, bij het Eenheidsfront. Van hen moet een duidelijk programma komen, slogans, de mobilisatie voor de strijd. Om de massa op te wekken, moeten de partijen zelf worden opgewonden en moeten ze een stevige revolutionaire campagne in het hele land lanceren. Maar de sturende organisaties, waaronder de Communistische Partij, hebben de moed daarvoor niet. De Communistische Partij gooit haar taken en verantwoordelijkheden op de massa af. Zij wil dat miljoenen mannen, die door haar zonder revolutionair leiderschap zijn achtergelaten, een geïsoleerde strijd voeren voor gedeeltelijke eisen en dat zij de sceptische bureaucraten laten zien dat zij klaar zijn om de strijd aan te gaan. Misschien dat de grote leiders daarna instemmen met een offensief. In plaats van de massa’s te leiden, onderzoekt het bureaucratisch Centraal Comité de massa’s, laat ze in de steek en rechtvaardigt zo zijn eigen opportunisme en lafheid.
In de tijd van de relatieve economische en politieke stabiliteit in Frankrijk (1929-33) kondigde het Centraal Comité van de Communistische Partij de “Derde Periode” af en het zou niet tevreden zijn met minder dan de verovering van de straten op de barricades. Nu, ten tijde van de economische, sociale en politieke crisis, is hetzelfde Centraal Comité tevreden met een bescheiden programma van “onmiddellijke eisen.” Deze absurde tegenstrijdigheid is het complexe product van vele factoren: angst voor vroegere fouten, het onvermogen om de massa’s te begrijpen, de bureaucratische gewoonte om een blauwdruk voor de arbeidersklasse op te leggen – en tenslotte intellectuele anarchie, het resultaat van zigzaggen, vervalsingen, leugens en nooit geziene repressie.
De eerste auteur van het nieuwe programma is ongetwijfeld de huidige ‘leider’ van de Comintern, Béla Kun, die dag na dag verder gaat op de weg van het avonturisme naar het opportunisme. Na bij Lenin te hebben gelezen dat de bolsjewieken onder bepaalde omstandigheden voor stakingen waren, en de mensjewieken tegen, heeft Béla Kun in een oogwenk zijn “realistische” beleid op deze ontdekking gestoeld. Maar helaas had Béla Kun Lenin niet op de juiste pagina geopend.
In bepaalde periodes speelden zuiver economische stakingen inderdaad een enorme rol in de revolutionaire beweging van de Russische arbeidersklasse. Nu was het Russische kapitalisme in die tijd niet aan het rotten, het groeide en ging snel vooruit. De Russische arbeidersklasse was een maagdelijke klasse en de stakingen waren voor haar de eerste vorm van ontwaken en activiteit. Uiteindelijk viel de uitgebreide verspreiding van de stakingen telkens samen met een stijging van de conjunctuur.
Geen van deze voorwaarden bestaat in Frankrijk. De arbeidersklasse heeft een machtige vorming van revolutie, van vakbonds- en parlementaire strijd achter de rug, met de hele positieve en negatieve erfenis van dit rijke verleden. Op basis hiervan zou men in Frankrijk nauwelijks een spontane stakingsgolf verwachten, zelfs niet in een periode van stijging van de conjunctuur, en nog minder terwijl de conjuncturele crisis de ellende van het afnemende kapitalisme verdiept.
De andere kant van de vraag is niet minder belangrijk. Ten tijde van de eerste onstuimige stakingsgolf in Rusland was er slechts één fractie van de Russische sociaaldemocratie die haar probeerde te beperken tot gedeeltelijke economische eisen: dit was de groep die de “economisten” werd genoemd. Volgens hen was het nodig om de slogan “Weg met de autocratie” te verwerpen tot er een “revolutionaire situatie” ontstond. Lenin dacht dat de “economisten” ellendige opportunisten waren. Hij liet zien dat een revolutionaire situatie actief moet worden voorbereid, zelfs tijdens een stakingsbeweging.
In het algemeen is het absurd om te proberen de verschillende stadia en episodes van de Russische revolutionaire beweging mechanisch over te dragen naar Frankrijk. Maar het is nog absurder om het te doen op de manier van Béla Kun, die noch Rusland, noch Frankrijk, noch het marxisme begrijpt. In de school van Lenin moeten we de werkwijze leren en niet proberen het Leninisme te veranderen in citaten en recepten, goed voor elke gelegenheid in het leven.
***
De situatie in Frankrijk is volgens de stalinisten dus niet revolutionair; revolutionaire leuzen zijn in deze analyse niet op hun plaats; we moeten alle aandacht richten op economische stakingen en op gedeeltelijke eisen. Dit is het programma. Het is een opportunistisch en een levenloos programma, maar toch is het een programma.
Er is echter nog een ander programma. L’Humanité herhaalt elke dag de drievoudige slogan: “Vrede, Brood, Vrijheid.” Onder deze slogan, legt l’Humanité uit, veroverden de bolsjewieken in 1917 de macht. In navolging van de stalinisten herhaalt L’Humanité hetzelfde idee. Heel goed. Maar in 1917 was er in Rusland een situatie die notoir revolutionair was. Hoe kan deze slogan, die het succes van de arbeidersrevolutie verzekerde, dan nog goed zijn, samen met “onmiddellijke eisen” in een niet-revolutionaire situatie? Laat de zieners van l’Humanité dit mysterie eens uitleggen aan eenvoudige stervelingen.
Wij herinneren ons dat de “onmiddellijke eisen” de drievoudige slogan van de bolsjewieken hebben versterkt.
“Voor de vrede.” Dat betekende in 1917, onder de oorlogsomstandigheden, de strijd tegen alle patriottische partijen van de monarchisten tot de mensjewieken, de eis tot publicatie van de geheime verdragen, de revolutionaire mobilisatie van de soldaten tegen de generale staf, en de verbroedering aan het front. “Voor de vrede!” Dat betekende het trotseren van het militarisme van Oostenrijk en Duitsland aan de ene kant, en van de geallieerden aan de andere kant. De slogan van de bolsjewieken betekende dus de meest gedurfde en revolutionaire politiek die ooit in de geschiedenis van de mensheid bekend is geweest.
De “strijd” voor de vrede in 1935, in alliantie met Herriot en de burgerlijke “pacifisten” (dat wil zeggen de hypocriete imperialisten), betekent eenvoudigweg het handhaven van het status quo, dat op dit moment bevredigend is voor de Franse burgerij. Het betekent de arbeiders in slaap wiegen en hen demoraliseren met illusies over “ontwapening” en “non-agressiepacten”, met de leugen van de Volkerenbond, terwijl er een nieuwe capitulatie van de arbeidersklasse wordt voorbereid op het moment dat de Franse burgerij of haar rivalen ervoor kiezen om het status-quo te verstoren.
“Voor Brood!” Dat betekende voor de bolsjewieken in 1917 de onteigening van het land en de graanreserves van de landheren en speculanten, en het monopolie van de graanhandel in de handen van de arbeiders- en boerenregering. Wat betekent “Voor Brood!” voor de stalinisten in 1935? Een gewone verbale formule!
“Voor Vrijheid!” De bolsjewieken lieten de massa zien dat vrijheid een illusie was, zolang scholen, pers en vergaderzalen in handen van de burgerij bleven. “Voor de Vrijheid!” betekende: de machtsovername door de sovjets, de onteigening van de verhuurders, de controle van de productie door de arbeiders.
“Voor de Vrijheid!” in alliantie met Herriot en de oude dames van beide geslachten in de Liga voor de Rechten van de Mens betekent het handhaven van de semi-bonapartistische, semi-parlementaire regering, en dat is alles wat het kan betekenen. De burgerij heeft nu niet alleen de bendes van de La Rocque[10] nodig, maar ook de “linkse” reputatie van Herriot. Het financiële kapitaal is bezig de fascisten te bewapenen. De stalinisten herstellen de linkse reputatie van Herriot met behulp van het gemaskerde “Volksfront.” Dit is waar de slogans van de Oktoberrevolutie in 1935 voor worden gebruikt!
Als enig voorbeeld van het “realistische” beleid van de nieuwe stijl vertelt de resolutie van het Centraal Comité hoe de werklozen van Villejuif de soep van de Croix de Feu eten en schreeuwen: “Op de brandstapel met de La Rocque!” Hoeveel er soep eten en hoeveel er schreeuwen, vertellen ze ons niet: de stalinisten kunnen nooit cijfers verdragen. Maar dat is niet de vraag. Tot welk punt is een ‘revolutionaire’ partij gevallen wanneer zij in een programmatische resolutie geen ander voorbeeld van arbeiderspolitiek kan vinden dan het machteloze geschreeuw van gekwelde en uitgehongerde arbeiders, die gedwongen worden zich te voeden met de kruimels van de fascistische filantropie? En deze leiders voelen zich niet beschaamd!
Ooit, toen hij het over bepaalde van zijn discipelen had, citeerde Marx de woorden van Heine: “Ik heb draken gezaaid en ik heb vlooien geoogst.” We zijn bang dat de stichters van de Derde Internationale dezelfde woorden zullen moeten herhalen. Ons tijdperk heeft nochtans geen vlooien nodig, maar draken.
Het programma van de Communistische Internationale, geschreven in 1928, tijdens de periode van het theoretische verval van de Comintern, stelt: “Het tijdperk van het imperialisme is het tijdperk van het kapitalisme in zijn doodsstrijd.” Op zich is deze uitspraak, die lang geleden door Lenin werd geformuleerd, absoluut onbetwistbaar en van doorslaggevend belang voor de politiek van de arbeidersklasse in ons tijdperk. Maar de auteurs van het programma van de Communistische Internationale hebben de stelling over het kapitalisme in zijn doodsstrijd of in verval, die zij mechanisch hadden overgenomen, niet helemaal begrepen. Dit gebrek aan begrip is bijzonder duidelijk gebleken ten aanzien van wat voor ons de meest brandende vraag is, namelijk die van het fascisme.
Het programma van de Communistische Internationale heeft hierover het volgende te zeggen: “Naast de sociaaldemocratie, die de burgerij helpt de arbeidersklasse te verstikken en haar waakzaamheid te sussen, verschijnt het fascisme.” De Communistische Internationale heeft niet begrepen dat het niet de missie van het fascisme is om zij aan zij met de sociaaldemocratie te functioneren, maar om alle bestaande arbeidersorganisaties te vernietigen, inclusief de reformistische. De taak van het fascisme is, in de woorden van het programma, om “de communistische lagen van de arbeidersklasse en hun leidende kaders te vernietigen.” Het fascisme vormt aldus helemaal geen bedreiging voor de sociaaldemocratie en de reformistische vakbonden, integendeel, de sociaaldemocratie zelf speelt in toenemende mate een “fascistische” rol. Het fascisme bereikt niets meer dan de voltooiing van het werk van het reformisme, door “zij aan zij met de sociaaldemocratie” te functioneren.
We citeren niet uit een artikel van een of andere Thorez of Duclos die zichzelf telkens weer tegenspreekt, maar uit het basisdocument van de Communistische Internationale, met name haar programma. (Zie hoofdstuk II, paragraaf 3: De crisis van het kapitalisme en het fascisme.) We zien hier alle basiselementen van de theorie van het sociaal-fascisme. De leiders van de Communistische Internationale hebben niet begrepen dat het kapitalisme in verval niet meer in staat is om de meest gematigde en meest dienstbare sociaaldemocratie te accepteren, noch als een partij aan de macht, noch als een partij in de oppositie. Het is de missie van het fascisme om haar plaats in te nemen, niet “zij aan zij met de sociaaldemocratie”, maar op haar botten. Juist daaruit vloeit de mogelijkheid, de noodzaak en de urgentie voor het eenheidsfront voort. Maar de ellendige leiding van de Communistische Internationale heeft geen enkele poging gedaan om de politiek van het eenheidsfront toe te passen, behalve in de periode dat het niet kon worden opgedrongen aan de sociaaldemocratie. Zodra de positie van het reformisme door elkaar werd geschud en de sociaaldemocratie onder vuur kwam te liggen, verwierp de Communistische Internationale het eenheidsfront. Deze mensen hebben de pijnlijke gewoonte om in de zomer hun overjassen te dragen en zich in de winter te wagen zonder zelfs maar een vijgenblad!
Ondanks de leerzame ervaring van Italië heeft de Communistische Internationale op haar vaandel het geniale aforisme van Stalin gegraveerd: “Sociaaldemocratie en fascisme zijn geen tegenpolen, ze zijn een tweeling.” Hierin ligt de belangrijkste oorzaak voor de nederlaag van de Duitse arbeidersklasse. Het is waar dat de Comintern een scherpe bocht heeft gemaakt rond de kwestie van het eenheidsfront: de feiten hebben zich krachtiger bewezen dan het programma. Maar het programma van de Communistische Internationale is niet onderdrukt, noch gewijzigd. De fundamentele fouten ervan zijn niet uitgelegd aan de arbeiders. De leiders van de Communistische Internationale, die het vertrouwen in zichzelf hebben verloren, behouden voor alle mogelijke eventualiteiten een weg naar de positie van het “sociaal-fascisme.” Dit heeft de koers van het eenheidsfront bezwaard met zijn gewetenloze, diplomatieke en onstabiele karakter.
Het onvermogen om de betekenis van Lenin’s stelling over “het kapitalisme in zijn doodsstrijd” te begrijpen heeft de huidige politiek van de Franse Communistische Partij bepaald, met zijn karakter van lawaaierige onmacht aangevuld met reformistische illusies. Hoewel het fascisme het organische product van het kapitalistische verval vertegenwoordigt, zijn de stalinisten plotseling overtuigd geraakt van de mogelijkheid om een einde te maken aan het fascisme zonder aan de fundamenten van de burgerlijke maatschappij te raken.
Op 6 maart schreef Thorez voor de honderdste keer in l’Humanité: “Om de beslissende nederlaag van het fascisme te verzekeren, stellen wij de Socialistische Partij opnieuw een gezamenlijke actie voor ter verdediging van de onmiddellijke eisen.”
Elke klassenbewuste werker moet goed nadenken over deze “programmatische” zin. Het fascisme is, zoals we weten, ontstaan uit de vereniging van de wanhoop van de middenklasse en de terreurpolitiek van het grootkapitaal. De “onmiddellijke eisen” zijn die eisen die het kader van het kapitalisme niet overstijgen. Hoe kan men dan, op de arena van het kapitalisme in verval, “de beslissende (!) nederlaag” van het fascisme verzekeren?
Als Jouhaux zegt dat we door een einde te maken aan de crisis (makkelijker gezegd dan gedaan!) het fascisme zullen overwinnen, dan blijft hij tenminste trouw aan zichzelf: hij is zoals altijd weer de waakhond van de hoop op de regeneratie en verjonging van het kapitalisme. Maar de stalinisten erkennen verbaal de onvermijdelijkheid van de ontaarding van het kapitalisme. Hoe kunnen ze dan beloven de politieke bovenbouw gezond te maken, door de beslissende nederlaag van het fascisme te verzekeren, en tegelijkertijd de aftakelende economische basis van de samenleving intact te laten?
Veronderstellen zij dat het grote kapitaal in staat is om de wielen van de geschiedenis naar zijn hand te zetten en opnieuw de weg van de toegevingen en “hervormingen” te hervatten? Denken ze dat de kleinburgerij door middel van “onmiddellijke eisen” kan worden gered van de groeiende ruïnes, van de onthechting en van de wanhoop? En hoe verzoenen we deze vakbonds- en reformistische illusies met de stelling over het kapitalisme in zijn doodsstrijd?
Op het theoretische vlak is het standpunt van de Communistische Partij, zoals we hebben gezien, een volslagen absurditeit. Laten we eens kijken hoe dit standpunt in het licht van de eigenlijke strijd verschijnt.
***
Op 28 februari heeft Thorez in de volgende woorden ditzelfde centrale en radicaal verkeerde idee van de huidige politiek van de Communistische Partij verwoord: “Om het fascisme resoluut neer te slaan, moet het economische offensief van het kapitalisme tegen de levensstandaard van de werkende massa’s in niet mis te verstane bewoordingen een halt worden toegeroepen.”
Waarom dan de arbeidersmilitie? Wat is de noodzaak van een directe strijd tegen het fascisme? We moeten ernaar streven de levensstandaard van de massa’s te verhogen en het fascisme zal als bij toverslag verdwijnen.
Helaas is in deze zin het hele perspectief van de strijd die direct in het verschiet ligt, volledig vertekend en worden de eigenlijke verhoudingen omgekeerd. De kapitalisten komen niet uit eigen beweging tot het fascisme, maar uit noodzaak: ze kunnen het privébezit van de productiemiddelen niet langer behouden, behalve door een offensief tegen de arbeiders te voeren, door de onderdrukking te versterken, door ellende en wanhoop om hen heen te zaaien. Tegelijkertijd, uit angst voor het onvermijdelijke verzet van de arbeiders, zetten de kapitalisten de kleinburgerij op tegen de arbeidersklasse. Terwijl ze de arbeidersklasse ervan beschuldigen de crisis te verlengen en te verergeren, financieren ze de fascistische bendes om de arbeiders te vernietigen. Als het verzet van de arbeiders tegen het offensief van het kapitaal toeneemt, als de stakingen frequenter en belangrijker worden, zal het fascisme, in weerwil van wat Thorez zegt, niet verdampen maar juist groeien met verdubbelde kracht. De groei van de stakingsbeweging zal de mobilisatie van de stakingsbrekers in de hand werken. Alle “vaderlandslievende” schurken zullen aan de beweging deelnemen. Dagelijkse aanvallen tegen de arbeiders zullen aan de orde van de dag zijn. Als we onze ogen hiervoor sluiten, lopen we recht op de nederlaag af.
Bedoel je dan, zullen Thorez en zijn collega’s antwoorden, dat er geen weerstand moet zijn? (En ze zullen de gebruikelijke beledigingen hieraan toevoegen, waaraan we voorbijgaan zoals we aan een beerput zouden voorbijgaan). Neen. Het is noodzakelijk om weerstand te bieden.
Wij zijn geen aanhangers van die school die denkt dat de beste manier van veiligheid ligt in stilte, terugtrekken en capituleren. “Provoceer de vijand niet!” “Verdedig jezelf niet!” “Bewapen jezelf niet!” “Rol op jullie rug en hou je voor dood!” Theoretici uit deze school van strategie moeten niet bij ons, maar bij de redactie van l’Humanité worden gezocht! Het is noodzakelijk dat de arbeiders zich verzetten als ze niet willen worden uitgeroeid. Maar in dat geval is geen enkele reformistische en pacifistische illusie toegestaan. De strijd zal hevig zijn. Het is noodzakelijk om op voorhand de onvermijdelijke gevolgen van het verzet te voorzien en zich daarop voor te bereiden.
Door het huidige offensief geeft de burgerij een nieuw karakter, dat veel preciezer is, aan de verhoudingen tussen de economische omstandigheden en de sociale situatie van het kapitalisme in verval. De arbeiders moeten hetzelfde doen en hun verdediging een nieuw karakter geven, dat aangepast is aan de methoden van de klassenvijand. Om ons te verdedigen tegen de economische klappen van het kapitaal, moeten we tegelijkertijd onze organisaties weten te verdedigen tegen de huurlingenbendes van het kapitaal. Het is onmogelijk om dit te doen, behalve door middel van de arbeidersmilitie. Geen verbale beweringen, geen geschreeuw, geen beledigingen van l’Humanité kunnen deze conclusie ontkrachten.
In het bijzonder moeten we aan de vakbonden zeggen: kameraden, uw lokalen en uw publicaties zullen worden geplunderd, uw organisaties tot stof worden gereduceerd, als u niet onmiddellijk overgaat tot de vorming van verdedigingsploegen (“vakbondsmilities”), als u niet door middel van acties laat zien dat u geen centimeter aan het fascisme zal laten zonder harde strijd.
***
In hetzelfde artikel van 28 februari klaagt Thorez: “De Socialistische Partij heeft onze voorstellen voor grootschalige actie, inclusief de staking, tegen de volmachtenwetten die steeds meer worden gehandhaafd, niet aanvaard.”
Inclusief de staking? Welke staking? Aangezien het hier om de afschaffing van de volmachtenwetten gaat, heeft Thorez blijkbaar geen gedeeltelijke economische stakingen voor ogen, maar een algemene staking, dat wil zeggen: een politieke staking. Hij spreekt de woorden “algemene staking” niet uit om te verhullen dat hij eigenlijk ons voorstel herhaalt. Tot welke vernederende uitvluchten moeten deze arme mensen zich wenden om hun bochten en tegenstrijdigheden te maskeren!
Deze procedure is blijkbaar een methode geworden. In de open brief van 12 maart stelde het Centraal Comité van de Communistische Partij de Socialistische Partij voor om een beslissende campagne tegen de twee jaar durende militaire dienstplicht te voeren “met alle beschikbare middelen, inclusief de staking.” Opnieuw dezelfde mystieke formule! Het Centraal Comité heeft de staking klaarblijkelijk in gedachten als een instrument van politieke strijd, dat wil zeggen als een revolutionair wapen. Maar waarom is het dan bang om het woord algemene staking hardop uit te spreken en blijft het gewoon spreken van “een staking”? Met wie speelt het Centraal Comité verstoppertje? Is het met de arbeidersklasse, of niet?
Maar afgezien van deze onbetamelijke manoeuvres om “prestige” te behouden, blijft er het feit dat het Centraal Comité van de Communistische Partij de algemene staking voorstelt voor de strijd tegen de Bonapartistische wetgeving van Doumergue-Flandin. Daar zijn we het volledig mee eens. Maar we eisen dat de leiders van de arbeidersorganisaties zelf de betekenis van de algemene staking onder de huidige omstandigheden begrijpen en aan de massa’s uitleggen hoe deze moet worden voorbereid.
Zelfs een gewone economische staking vereist in de regel een militante organisatie, in het bijzonder piketten. Onder de huidige verergerde omstandigheden van de klassenstrijd, geconfronteerd met de fascistische provocatie en terreur, is een echte organisatie van piketten een essentiële voorwaarde voor alle belangrijke economische strijd. Laten we ons echter voorstellen dat één of andere vakbondsleider zou beweren: “Piketten zijn niet nodig, dat zou een provocatie zijn – zelfverdediging is voldoende voor de stakers!” Is het niet duidelijk dat de arbeiders zo’n ‘leider’ beminnelijk zouden aanraden om naar een ziekenhuis te gaan; zo niet rechtstreeks naar een krankzinnigengesticht? Feit is immers dat piketten juist het belangrijkste orgaan voor zelfverdediging van de stakers zijn!
Laten we de redenering met betrekking tot de algemene staking nader bekijken. Wij denken niet aan een gewone betoging, noch aan een symbolische staking van een uur of zelfs 24 uur, maar aan een oorlogsmanoeuvre, met als doel de vijand te dwingen zich te onderwerpen. Het is niet moeilijk te begrijpen wat een geweldige versterking van de klassenstrijd de algemene staking onder de huidige omstandigheden zou betekenen! De fascistische bendes zouden aan alle kanten als paddenstoelen na een regenbui uit de grond schieten en ze zouden uit alle macht proberen verwarring, provocatie en demoralisatie te brengen onder de stakers. Hoe kunnen we de algemene staking anders beschermen tegen onnodige offers en zelfs volledige vernietiging, als we dat niet doen met behulp van militaire en strikt gedisciplineerde arbeidersdetachementen? De algemene staking is de veralgemening van de gedeeltelijke staking. De arbeidersmilitie is de veralgemening van de piketten. Alleen windzakken en zielige opscheppers kunnen onder de huidige omstandigheden met het idee van de algemene staking spelen en tegelijkertijd weigeren het hardnekkige werk aan te vatten voor de oprichting van de arbeidersmilitie!
Maar de ellendige leden van het Centraal Comité van de Communistische Partij houden hier niet op.
De algemene staking is, zoals iedere marxist weet, één van de meest revolutionaire strijdmethoden. De algemene staking is niet mogelijk, behalve in een tijd waarin de klassenstrijd boven specifieke en ambachtelijke eisen uitstijgt, zich uitstrekt over alle beroeps- en districtsverdelingen, de lijnen tussen wettigheid en illegaliteit wegveegt en de meerderheid van de arbeidersklasse mobiliseert in een actief verzet tegen de burgerij en de staat. Niets kan op een hoger niveau komen dan de algemene staking, behalve de gewapende opstand. De hele geschiedenis van de arbeidersbeweging bewijst dat elke algemene staking, onder welke slogan dan ook, een interne neiging heeft om zich te transformeren in een open revolutionaire botsing, in een directe strijd om de macht. Met andere woorden: de algemene staking is niet mogelijk, behalve onder de omstandigheden van extreme politieke spanning, en daarom is het altijd de onbetwistbare uitdrukking van het revolutionaire karakter van de situatie. Hoe kan het Centraal Comité in dit geval dan een algemene staking voorstellen? “De situatie is niet revolutionair!”
Zou Thorez niet kunnen antwoorden dat hij geen echte algemene staking in gedachten had, maar een kleine staking, heel vreedzaam, precies passend bij de persoonlijke wensen van de redactie van l’Humanité? Of mag hij er niet indiscreet aan toevoegen dat hij, met de weigering van de leiders van de SFIO in het vooruitzicht, niets riskeert door hen een algemene staking voor te stellen? Maar hoogstwaarschijnlijk zal Thorez ons, in weerwil van wat hij zegt, slechts beschuldigen van het aangaan van een samenzwering met Jean Chiappe van de Franse geheime dienst, de voormalige Spaanse koning Alfonso XIII en de Paus: dit is het soort van repliek dat het beste bij Thorez past!
Elke communistische arbeider die het hoofd op zijn schouders heeft, moet echter nadenken over de schrijnende tegenstrijdigheden van zijn ongelukkige leiders: het is onmogelijk, ziet u, om arbeidersmilities te bouwen omdat de situatie niet revolutionair is, het is zelfs onmogelijk om door te gaan met propaganda ten gunste van de bewapening van de arbeidersklasse, dat wil zeggen: om de arbeiders voor te bereiden op een revolutionaire situatie in de toekomst; maar het lijkt mogelijk, zelfs vandaag, om de arbeiders tot een algemene staking op te roepen, ondanks de afwezigheid van een revolutionaire situatie. In werkelijkheid worden hier alle grenzen van de absurditeit overschreden!
Bij alle ontmoetingen horen we de communisten de slogan herhalen die ze hebben geërfd van de ‘Derde Periode’: “Overal sovjets!” Het is absoluut duidelijk dat deze slogan, als men hem serieus neemt, een diepgaand revolutionair karakter heeft. Het is onmogelijk om het sovjetregime anders te vestigen dan door middel van een gewapende opstand tegen de burgerij. Maar een gewapende opstand veronderstelt wapens in de handen van de arbeidersklasse. Zo zijn de slogan van “overal sovjets” en de slogan van “het bewapenen van de arbeiders” intiem en onverbrekelijk met elkaar verbonden. Waarom wordt de eerste slogan dan onophoudelijk herhaald door de stalinisten terwijl de tweede wordt voorgesteld als een “trotskistische provocatie”?
Onze verbijstering is des te meer gerechtvaardigd omdat de slogan van het bewapenen van de arbeiders het meest overeenkomt met de huidige politieke situatie en de gemoedstoestand van de arbeidersklasse. De slogan van “sovjets” is in wezen offensief van aard en veronderstelt een zegevierende revolutie. De arbeidersklasse bevindt zich vandaag echter in een defensieve situatie. Het fascisme bedreigt het direct met fysieke vernietiging. De noodzaak tot verdediging, zelfs met de wapens in de hand, is eigenlijk uitgebreider en meer binnen het bereik van de breedste lagen van de massa dan het idee van een revolutionair offensief. Zo zou de slogan van bewapening in het huidige stadium kunnen rekenen op een reactie die veel groter en veel actiever is dan de slogan van de sovjets. Hoe zou een arbeiderspartij, tenzij zij de belangen van de revolutie werkelijk heeft verraden, dan zo’n uitzonderlijke kans kunnen laten schieten en zo oneerlijk het idee van bewapening in gevaar brengen in plaats van het vurig te populariseren?
Laat ons nu even in de hypothese stappen dat onze vraag ingegeven is door onze ‘contrarevolutionaire’ aard en in het bijzonder door onze hoop op een militaire interventie. Iedereen weet dat zodra de Japanse keizer en Hitler overtuigd geraken door onze vraag dat er wat lucht zou stromen door de hoofden van Béla Kun en Thorez, zij meteen de oorlog zouden verklaren aan de Sovjet-Unie. Dit alles is onweerlegbaar vastgesteld door de stalinist Duclos en behoeft bijgevolg geen bewijs. Maar toch... Als het veroorloofd is, willen we een vraag stellen: hoe kunnen we tot sovjetmacht komen zonder een gewapende opstand? Hoe kan men tot een opstand komen zonder de arbeiders te bewapenen? Hoe kan men zich verdedigen tegen het fascisme zonder wapens? Hoe kan men tot bewapening komen, zelfs gedeeltelijk, zonder propaganda voor deze slogan?
***
Maar is de algemene staking in de nabije toekomst mogelijk? Op een dergelijke vraag is er geen a priori antwoord mogelijk, dat wil zeggen: geen kant en klaar antwoord. Om een antwoord te formuleren is het noodzakelijk om te weten hoe men de vraag stelt. Aan wie wordt de vraag gesteld? De massa. Hoe wordt de massa bevraagd? Door middel van agitatie.
Agitatie is niet alleen het middel om de massa’s een bepaalde slogan over te brengen, de massa’s tot actie te roepen, enz. Voor een partij is agitatie ook een middel om een oor te luisteren te leggen bij de massa’s, haar stemmingen en gedachten te horen, en tot deze of een andere beslissing te komen in overeenstemming met de resultaten. Alleen de stalinisten hebben de agitatie omgevormd tot een luidruchtige monoloog. Voor de marxisten, de leninisten, is agitatie altijd een dialoog met de massa.
Maar om deze dialoog de nodige resultaten te laten opleveren, moet de partij de algemene situatie in het land correct inschatten en het algemene verloop van de onmiddellijke strijd schetsen. Door middel van agitatie en het peilen van de massa’s moet de partij de nodige correcties en nauwkeurigheid aanbrengen in haar concepten, met name in alles wat te maken heeft met het ritme van de beweging en de data voor de grote acties.
De situatie in het land is hierboven beschreven; ze heeft een prerevolutionair karakter terwijl de leiding van de arbeidersklasse geen revolutionair karakter heeft. Aangezien de politiek van de arbeidersklasse de belangrijkste factor is in de ontwikkeling van een revolutionaire situatie, hindert het niet-revolutionaire karakter van de arbeidersleiding de overgang van de prerevolutionaire naar een openlijk revolutionaire situatie en draagt het hierdoor bij aan de transformatie ervan in een contrarevolutionaire situatie.
In de objectieve werkelijkheid zijn er natuurlijk geen scherpe grenzen tussen de verschillende stadia van het politieke proces. De ene fase loopt door in de andere, waardoor de situatie verschillende tegenstrijdigheden blootlegt. Deze tegenstrijdigheden bemoeilijken zeker de diagnose en de prognose, maar ze maken die helemaal niet onmogelijk.
De krachten van de Franse arbeidersklasse blijven niet alleen onaangetast, ze zijn inderdaad nog steeds intact. Het fascisme als politieke factor onder de kleinburgerlijke massa’s is vooralsnog relatief zwak (echter veel machtiger dan het de parlementariërs lijkt). Deze twee zeer belangrijke politieke feiten laten ons toe om met volle overtuiging te zeggen: er is nog niets verloren gegaan, de mogelijkheid om de prerevolutionaire situatie om te zetten in een revolutionaire situatie ligt nog volledig open.
In een kapitalistisch land als dit kan er evenwel geen sprake zijn van een revolutionaire strijd zonder de algemene staking: als werkende mannen en vrouwen in de fabrieken blijven tijdens de beslissende dagen, wie zal dan de strijd voeren? De algemene staking is dus aan de orde van de dag.
De vraag van het moment voor de algemene staking is echter de vraag of de massa’s bereid zijn te strijden en of de arbeidersorganisaties bereid zijn hen te leiden in de strijd.
Klopt het dat het enige wat ontbreekt het revolutionaire leiderschap is? Bestaat er niet een grote steun voor het conservatisme binnen de massa’s zelf, binnen de arbeidersklasse? Zulke stemmen worden van verschillende kanten opgeworpen. Er is niets verbazingwekkends aan! Als er een revolutionaire crisis nadert, verschuilen veel leiders, bang voor de verantwoordelijkheden, zich achter het pseudo-conservatisme van de massa. De geschiedenis heeft ons geleerd hoe enkele weken, zelfs enkele dagen voor de opstand van oktober, voorname bolsjewieken als Zinovjev, Kamenev en Rykov (het is overbodig om mensen als Lozovski, Manuilski, enz. te noemen) beweerden dat de massa’s uitgeput waren en niet wilden vechten. Revolutionairen als Zinovjev, Kamenev en Rykov steken qua aanzien trouwens ver boven de Cachins, Thorezes en Monmousseaus uit.
Wie verklaart dat de arbeidersklasse niet wil of niet in staat is een revolutionaire strijd te voeren, verspreidt zelf laster door zijn eigen zwakheid en lafheid toe te schrijven aan de zwoegende massa. Tot op heden is er geen enkel geval geweest, noch in Parijs, noch in de provincies, waar de massa’s doof bleven voor een oproep van bovenaf.
Het grootste voorbeeld hiervan is de algemene staking van 12 februari 1934. Ondanks de volledige verdeeldheid van de leiding, het ontbreken van een serieuze voorbereiding, de hardnekkige inspanningen van de leiders van de CGT om de beweging tot een minimum te beperken, omdat ze zich er niet volledig aan konden onttrekken, heeft de algemene staking onder de gegeven omstandigheden het grootst mogelijke succes behaald. Het is duidelijk dat de massa’s willen strijden. Elke klassenbewuste arbeider moet tegen zichzelf zeggen dat de druk van onderaf extreem krachtig moet zijn geweest als Jouhaux zelf een moment uit zijn immobiliteit moest komen. Het is waar dat het hier niet gaat om een algemene staking in de eigenlijke zin van het woord, maar om een 24-uursdemonstratie. Deze beperking werd niet door de massa opgelegd, maar van bovenaf gedicteerd.
***
De betoging van 10 februari 1935 op de Place de la République bevestigt dezelfde conclusie. Het enige wapen dat de toonaangevende centra gebruikten om zich voor te bereiden was de emmer met koud water. De enige slogan die de massa’s hoorden was: “Stil! Stil!” En toch overtrof het aantal betogers alle verwachtingen. In de provincies zijn en blijven de zaken het afgelopen jaar in precies dezelfde staat. Het is onmogelijk om één enkel serieus feit aan te voeren dat zou bewijzen dat de leiders wilden strijden en de massa’s weigerden hen te volgen. Altijd en overal is de omgekeerde verhouding waar te nemen. De massa behoudt haar volle kracht, zelfs vandaag. De basis wil vechten, de top staat op de rem. Hier ligt het grootste gevaar en dat kan in een echte catastrofe eindigen.
Dezelfde verhouding is niet alleen te vinden tussen de partijen (of de vakbonden) en de arbeidersklasse, maar ook binnen elk van de partijen. Zo heeft Frossard niet de minste steun onder de basis van de SFIO; de enigen die hem steunen zijn de parlementairen en de burgemeesters, die willen dat alles blijft zoals in het verleden. Aan de andere kant wordt Marceau Pivert[11] één van de meest populaire figuren aan de basis en dit dankzij zijn positie die steeds duidelijker en meer vastberaden wordt. We erkennen dit des te meer omdat we in het verleden nooit verborgen hebben, en dit in de toekomst ook niet zullen doen, dat we het niet eens zijn met Pivert.
Dit feit, dat als politiek symptoom wordt gezien, overstijgt door haar belang de kwestie van de persoonlijkheden van Frossard en Pivert: het duidt op de algemene tendens van ontwikkeling. De basis van de Socialistische Partij is, net als die van de Communistische Partij, linkser en meer revolutionair, meer gedurfd dan de bovenlaag: juist daarom is zij bereid om alleen vertrouwen te stellen in de linkse leiders. Nog meer: zij duwt de oprechte socialisten steeds verder naar links. Waarom radicaliseert de basis? Omdat ze in direct contact staat met de massa’s, met hun ellende, hun opstandigheid en hun woede. Dit is een onfeilbaar symptoom. We kunnen erop vertrouwen.
De leiders van de Communistische Partij kunnen zich inderdaad beroepen op het feit dat de massa’s niet hebben gereageerd op hun oproepen. Dit weerlegt onze analyse niet, maar bevestigt deze net. De werkende massa’s begrijpen wat de “leiders” niet begrijpen, namelijk dat onder de omstandigheden van een zeer grote sociale crisis, een gedeeltelijke economische strijd alleen, die enorme inspanningen en enorme opofferingen vergt, geen enkel serieus resultaat kan opleveren. Erger nog, het kan de arbeidersklasse verzwakken en uitputten. De arbeiders zijn bereid om deel te nemen aan strijdbare betogingen en zelfs aan een algemene staking, maar niet aan kleine, uitputtende stakingen, zonder enig perspectief. Ondanks de oproepen, manifesten en artikelen in l’Humanité, verschijnen de communistische agitatoren nauwelijks voor de massa’s om stakingen te prediken in naam van “gedeeltelijke onmiddellijke eisen.” Ze voelen dat de bureaucratische plannen van hun leiders helemaal niet overeenkomen met de objectieve situatie of de stemming van de massa. Zonder grote perspectieven kunnen en willen de massa’s niet beginnen te strijden. De politiek van l’Humanité is die van een kunstmatig en vals pseudo-realisme. Het falen van de CGTU in het uitroepen van gedeeltelijke stakingen is de indirecte maar zeer concrete bevestiging van de diepgang van de crisis en van de spanningen in de arbeiderswijken.
Men moet echter niet denken dat de radicalisering van de massa’s vanzelf gaat. De arbeidersklasse wacht op initiatief van haar organisaties. Wanneer zij tot de conclusie komt dat haar verwachtingen onjuist zijn – en dit moment is misschien niet zo ver weg – zal het proces van radicalisering afbreken en worden omgevormd in uitingen van ontmoediging, apathie en geïsoleerde explosies van wanhoop. In de periferie van de arbeidersklasse zijn de anarchistische tendensen van invloed op de fascistische tendensen. De wijn zal veranderen in azijn.
De verschuivingen in de politieke stemming van de massa’s vragen de grootst mogelijke aandacht. Deze levende dialectiek in elk stadium onderzoeken: dat is de taak van de agitatie. Tot nu toe blijft het eenheidsfront crimineel achter bij de ontwikkeling van de sociale crisis en de stemming van de massa. Het is nog steeds mogelijk om de verloren tijd in te halen. Maar we mogen geen tijd meer verliezen. Vandaag moet de geschiedenis niet in termen van jaren, maar in maanden en weken worden gerekend.
***
Om te bepalen in welke mate de massa’s rijp zijn voor de algemene staking en om tegelijkertijd de militante stemming van de massa’s te versterken, is het noodzakelijk om hen een programma van revolutionaire actie voor te leggen. Gedeeltelijke slogans zoals de afschaffing van de Bonapartistische volmachtswetten en van de tweejarige diensttijd zullen natuurlijk een belangrijke plaats in zo’n programma innemen. Maar deze twee episodische slogans zijn op zich volstrekt ontoereikend.
Boven de taken en gedeeltelijke eisen van ons tijdperk staat de VRAAG VAN DE MACHT. Sinds 6 februari 1934 wordt de machtsvraag openlijk gesteld als een kwestie van gewapend geweld. De gemeenteraads- en parlementsverkiezingen kunnen van belang zijn voor de evaluatie van de krachtsverhoudingen – maar meer niet. De kwestie zal worden beslist door het openlijke conflict tussen de twee kampen. Regeringen van het type Doumergue-Flandin, enz. staan slechts vooraan tot de dag van het beslissende hoogtepunt. Daarna zal ofwel het fascisme ofwel de arbeidersklasse Frankrijk regeren.
Juist omdat het huidige voorlopige regime van de staat uiterst instabiel is, kan de algemene staking zeer grote gedeeltelijke successen boeken door de regering te dwingen toegevingen te doen rond de kwestie van de Bonapartistische volmachtswetten, de militaire dienstplicht voor twee jaar, enz. Maar een dergelijk succes, dat op zich zeer waardevol en belangrijk is, zal het evenwicht van de “democratie” niet herstellen: het financiële kapitaal zal zijn subsidies aan het fascisme opvoeren, en de kwestie van de macht zal, misschien na een kort intermezzo, met des te meer kracht worden gesteld.
Het fundamentele belang van de algemene staking, los van de gedeeltelijke successen die het misschien wel en dan weer niet zal opleveren, ligt in het feit dat het de kwestie van de macht op revolutionaire wijze aan de orde stelt. Door het stilleggen van de fabrieken, het vervoer, over het algemeen alle communicatiemiddelen, de elektriciteitscentrales, enz. verlamt de arbeidersklasse niet alleen de productie, maar ook de overheid. De staatsmacht blijft in de lucht hangen. Ze moet ofwel de arbeidersklasse door hongersnood en geweld onderwerpen en in bedwang houden, om het apparaat van de burgerlijke staat weer in beweging te brengen, ofwel zich terugtrekken voor de arbeidersklasse.
Wat ook de slogans en het motief mogen zijn voor de algemene staking, als deze de massa’s echt omvat en als deze massa’s vastbesloten zijn om te strijden, dan plaatst de algemene staking onvermijdelijk voor alle klassen deze kwestie aan de orde: wie zal de meester van het huis zijn?
De leiders van de arbeidersklasse moeten deze interne logica van de algemene staking begrijpen, tenzij ze geen leiders zijn maar dilettanten en avonturiers. Politiek gezien houdt dit in dat de leiders voortaan voor de arbeidersklasse de taak van de revolutionaire verovering van de macht zullen blijven stellen. Zo niet, dan moeten ze het niet wagen om te spreken over de algemene staking. Maar door de algemene staking af te zweren, doen ze afstand van alle revolutionaire strijd, dat wil zeggen dat ze de arbeidersklasse verraden aan het fascisme.
Ofwel volledige capitulatie ofwel een revolutionaire strijd om de macht – dat is de keuze die uit alle omstandigheden van de huidige crisis voortvloeit. Wie deze keuze niet heeft begrepen, heeft niets te zoeken in het kamp van de arbeidersklasse.
***
De kwestie van de algemene staking wordt gecompliceerd door het feit dat de CGT verkondigt dat zij het monopolie heeft om de algemene staking te verklaren en uit te voeren. Hieruit volgt dat deze vraag de arbeiderspartijen helemaal niet aangaat. Wat op het eerste gezicht het meest verbazingwekkend is, is dat er socialistische parlementariërs zijn die deze bewering in orde vinden: in werkelijkheid willen ze zich alleen maar ontdoen van hun verantwoordelijkheid.
De algemene staking heeft, zoals de naam zelf al aangeeft, tot doel om, voor zover mogelijk, de hele arbeidersklasse erbij te betrekken. De CGT omvat in haar gelederen waarschijnlijk niet meer dan 5 tot 8 procent van de arbeidersklasse. De invloed van de CGT buiten de grenzen van de vakbonden is absoluut onbeduidend, in die zin dat zij op algemene vragen niet de invloed heeft van de arbeiderspartijen. Is het bijvoorbeeld mogelijk om de invloed van Le Peuple te vergelijken met de invloed van Le Populaire of l’Humanité?
De leiding van de CGT staat in haar opvattingen en methoden onvergelijkbaar verder af van de taken van het huidige tijdperk dan de leiding van de arbeiderspartijen. Hoe lager men van de bovenste korst van het apparaat naar de basis van de vakbonden gaat, hoe minder vertrouwen men in Jouhaux en zijn groep vindt. Het gebrek aan vertrouwen verandert meer en meer in openlijk wantrouwen. Het huidige conservatieve apparaat van de CGT zal onvermijdelijk worden weggevaagd door de ontwikkeling van de revolutionaire crisis.
De algemene staking is in wezen een politieke daad. Het plaatst de arbeidersklasse als geheel tegen de burgerlijke staat. Het verenigt vakbonds- en niet-vakbondswerkers, socialisten, communisten en niet-partijgebonden arbeiders. Het vereist een apparaat met een pers en aantal agitatoren, zoals de CGT alleen niet tot haar beschikking heeft.
De algemene staking stelt rechtstreeks de kwestie van de verovering van de macht door de arbeidersklasse aan de orde. De CGT keerde en keert deze taak de rug toe (de leiders van de CGT keren hun gezicht naar de burgerlijke macht). De leiders van de CGT weten zelf dat de leiding van de algemene staking hun krachten te boven gaat. Als zij desondanks hun monopolie afkondigen om de staking te leiden, dan is dat alleen maar omdat zij op deze manier hopen de algemene staking al voor zijn geboorte te verstikken.
En hoe zit het met de algemene staking van 12 februari 1934? Het was slechts een korte en vreedzame demonstratie die door de socialistische en communistische arbeiders aan de CGT werd opgelegd. Jouhaux en zijn collega’s namen zelf de nominale leiding van het verzet over, juist om te voorkomen dat het zich zou omvormen tot een revolutionaire algemene staking.
In de instructies aan haar propagandisten zei de CGT: “Op de ochtend na 6 februari hebben de arbeiders en alle democratische elementen, op aandringen van de CGT, hun vaste wil getoond om de weg naar de scheurmakers te versperren.” De CGT heeft noch van de socialisten, noch van de communisten – alleen van de “democraten” – nota genomen. In deze ene zin wordt Jouhaux samengevat. Juist daarom zou het misdadig zijn om vertrouwen te stellen in Jouhaux om te beslissen of het al dan niet een revolutionaire strijd moet zijn.
Natuurlijk zullen de vakbonden bij de voorbereiding en het voeren van de algemene staking een zeer invloedrijke rol spelen, niet op basis van een monopolie, maar zij aan zij met de arbeiderspartijen. Vanuit revolutionair oogpunt is het bijzonder belangrijk om nauw samen te werken met de lokale vakbondsorganisaties, zonder dat dit ook maar enigszins ten koste gaat van hun autonomie. Wat de CGT betreft, zal deze ofwel haar plaats innemen in het gemeenschappelijke arbeidersfront door zich af te snijden van de “democraten”, ofwel zal zij aan de zijlijn blijven staan. Zullen we loyaal en met gelijke rechten samenwerken? Ja! Zullen we gezamenlijk beslissen over het tijdstip en de wijze van uitvoering van de algemene staking? Ja! Zullen we het monopolie van Jouhaux erkennen om de revolutionaire beweging te verstikken? Nooit!
Op 6 februari 1935 wilden de fascistische groepen opnieuw betogen op de Place de la Concorde. En wat deed het eenheidsfront en met name het Centraal Comité van de Communistische Partij? Het riep de arbeiders van Parijs op om tegelijk met de fascisten te betogen op de Place de la Concorde. Zouden de fascisten misschien zonder wapens zitten? Nee. Na een jaar waren ze tweevoudig bewapend. Heeft het Centraal Comité van de Communistische Partij voorgesteld om de verdedigingsteams voldoende te bewapenen? Oh, nee. Het Centraal Comité is tegen “putschisme” en “fysieke strijd.” Hoe is het dan mogelijk om tienduizenden arbeiders zonder wapens, zonder voorbereiding, zonder verdediging, in te zetten tegen fascistische bendes die uitstekend bewapend zijn en een bloedige haat tegen de revolutionaire arbeidersklasse koesteren?
Laten we ons niet door kwaadwilligen laten vertellen dat het Centraal Comité van de Communistische Partij de arbeiders niet tegenover de wapens van de fascisten wilde plaatsen; dat het enkel wilde dat Flandin een handig voorwendsel had om de fascistische betoging te verbieden. Want dat is nog erger. Het Centraal Comité van de Communistische Partij heeft blijkbaar met de hoofden van de arbeiders gegokt en de uitkomst van deze gok hing volledig af van Flandin, meer bepaald van de politietop van de school van Chiappe. Wat zou de uitkomst zijn geweest als de politieprefectuur had besloten om deze kans te benutten om de revolutionaire arbeiders een lesje te leren via het medium van de fascisten, en bovendien de verantwoordelijkheid voor de slachtpartij op de leiders van het eenheidsfront af te schuiven? Het is niet moeilijk om de gevolgen voor te stellen! Hoewel er deze keer geen bloedige slachtpartij heeft plaatsgevonden, is het onvermijdelijk dat bij de volgende gelijkaardige gelegenheid dezelfde politiek wordt voortgezet.
Het gedrag van het Centraal Comité was de zuiverste vorm van bureaucratisch avonturisme. Marxisten hebben altijd geleerd dat opportunisme en avonturisme twee kanten van dezelfde medaille zijn. Op 6 februari 1935 zagen we met opmerkelijke duidelijkheid hoe gemakkelijk de munt van kant kan veranderen.
“Wij zijn tegen het putschisme, tegen het oproer.” Otto Bauer riep jaar na jaar hetzelfde uit en liet geen moeite onbenut om zich te ontdoen van de Schutzbund (arbeidersmilitie), die door de revolutie van 1918 als erfenis werd achtergelaten. De machtige Oostenrijkse sociaaldemocratie trok zich op laffe wijze terug, paste zich aan de burgerij aan, trok zich weer terug, gaf dwaze “petities” af, creëerde een valse schijn van strijd, vestigde haar hoop op haar eigen Flandin (zijn naam was Dollfuss[12]), gaf positie na positie op en toen ze zichzelf op de bodem van de afgrond zag liggen, begon ze hysterisch te schreeuwen: “Arbeiders, red ons!” De beste militanten, zonder enig contact met de massa’s die gedesoriënteerd, overweldigd en gedupeerd waren, wierpen zich in de strijd en leden een onvermijdelijke nederlaag. Waarna Otto Bauer en Julius Deutsch verklaarden: “We gedroegen ons als revolutionairen, maar de arbeidersklasse steunde ons niet!”
De gebeurtenissen in Spanje ontvouwden zich volgens een gelijkaardig patroon. De sociaaldemocratische leiders riepen de arbeiders op tot een opstand nadat ze alle veroverde revolutionaire posities aan de burgerij hadden overgegeven en nadat ze de volksmassa’s hadden uitgeput door hun terugtrekkingspolitiek. De professionele ‘anti-putschisten’ zagen zich genoodzaakt een oproep te doen voor een gewapende verdediging onder voorwaarden die in grote mate het karakter van een ‘putsch’ hadden.
Op 6 februari 1935 was er in Frankrijk een kleinschalige herhaling van de gebeurtenissen in Oostenrijk en Spanje. In de loop van enkele maanden werden de arbeiders door de stalinisten gesust en gedemoraliseerd, de slogan voor de milities werd belachelijk gemaakt en de fysieke strijd werd “verworpen.” Dan opeens, zonder de minste voorbereiding, voeren ze het bevel over de arbeidersklasse: “Naar de Place de la Concorde. Voorwaarts, mars!” Deze keer heeft de goede Langeron hen gered. Als de sfeer nog meer verhit raakt en de fascistische schurken tientallen arbeidersleiders vermoorden of de kantoren van l’Humanité in brand steken – wie zal verklaren dat dit onwaarschijnlijk is? – zal het wijze Centrale Comité dan schreeuwen: “Arbeiders, te wapen!” En dan, als ze in een concentratiekamp zitten, of als ze door de straten van Londen lopen, zullen dezelfde leiders hooghartig verklaren: “Wij riepen op tot de opstand, maar de arbeiders steunden ons niet!”
Het geheim van het succes zit natuurlijk niet in de “fysieke strijd” zelf, maar in de juiste politiek. Een juiste politiek is diegene die voldoet aan de voorwaarden van tijd en plaats. Op zich lost de arbeidersmilitie het probleem niet op. Maar de arbeidersmilitie is een integraal noodzakelijk onderdeel van de politiek die voldoet aan de voorwaarden van tijd en plaats. Het zou absurd zijn om met geweren over een stembus te schieten. Maar het zou nog absurder zijn om zich met een stembusgang te verdedigen tegen fascistische bendes.
De eerste kernen van de arbeidersmilitie zullen onvermijdelijk zwak, geïsoleerd en onervaren zijn. Betweters en sceptici schudden het hoofd met minachting. Er zullen cynici worden gevonden die zich niet zullen schamen om in een gesprek met de journalisten van het Comité des Forges[13] te lachen met het idee van de arbeidersmilitie. Als ze zich op die manier denken te verzekeren tegen de concentratiekampen, houden ze zichzelf voor de gek. Het imperialisme houdt zich niet bezig met het verscheuren van deze of gene leider; het moet de klasse met de grond gelijk maken.
Toen Guesde en Lafargue[14] als jongeren begonnen te ageren voor het marxisme, verschenen ze in de ogen van wijze filistijnen als machteloze, eenzame en naïeve utopisten. Toch waren zij het die het kanaal voor de beweging hebben gegraven die zoveel parlementaire routinisten met zich meebracht. Binnen de literaire, vakbonds- en samenwerkingsverbanden waren de eerste stappen van de arbeidersbeweging zwak, wankelend en zeer onzeker. Maar ondanks haar armoede heeft de arbeidersklasse, dankzij haar aantallen en haar geest van zelfopoffering, machtige organisaties in het leven geroepen.
De gewapende organisatie van de arbeidersklasse, die op dit moment vrijwel geheel samenvalt met de verdediging tegen het fascisme, is een nieuwe tak van de klassenstrijd. Ook hier zullen de eerste stappen onervaren en onhandig zijn. We moeten fouten verwachten. Het is zelfs onmogelijk om volledig te ontsnappen aan de provocatie. De selectie van de kaders zal beetje bij beetje gebeuren en dat is des te zekerder, temeer daar de milities dichter bij de fabrieken staan waar de arbeiders elkaar goed kennen. Maar het initiatief moet noodzakelijkerwijs van bovenaf komen. De partij kan en moet de eerste kaders leveren. Ook de vakbonden moeten dezelfde weg inslaan – en dat is onvermijdelijk. De kaders zullen des te sneller versmelten en versterken naarmate ze meer sympathie en steun krijgen binnen de arbeidersorganisaties en daarna binnen de massa’s van de arbeiders.
Wat moeten we zeggen over de heren die, onder het mom van sympathie en steun, de detachementen van de arbeidersbeweging als ‘opstand’ en ‘putsch’ voorstellen, of erger nog: aan de klassenvijand verraden? Zie in het bijzonder de Combat (?) Marxiste (!).[15] De geestige en halfslachtige betweters, de theoretische luitenants van Jouhaux, onder leiding van de Russische Mensjewieken, maken op kwaadaardige wijze de eerste stappen van de arbeidersmilitie belachelijk. Het is onmogelijk om deze heren een andere naam te geven dan die van directe vijanden van de arbeidersrevolutie.
***
Hier werpen de conservatieve routinisten hun laatste argument op: “Denk je echt dat je door middel van ploegen van slecht bewapende milities van de arbeidersklasse de macht kunt veroveren, dat wil zeggen, een overwinning kunt behalen op het leger met zijn moderne techniek (met zijn tanks; vliegtuigen! gifgassen!!)?” Het is moeilijk om een meer holle en afgezaagde redenering te bedenken, die bovendien honderd keer door de theorie en de geschiedenis is weerlegd. Toch wordt het telkens weer opgediend als het laatste woord van de ‘realistische’ gedachte.
Ook als we even aanvaarden dat de detachementen van de milities morgen onbekwaam blijken te zijn in de strijd om de macht, zijn ze vandaag wel noodzakelijk voor de verdediging van de arbeidersorganisaties. De leiders van de CGT verwerpen, zoals iedereen weet, alle strijd om de macht. Dit weerhoudt de fascisten er helemaal niet van om de CGT te vernietigen. De vakbondsleden die niet tijdig maatregelen nemen om zich te verdedigen, begaan een misdaad tegen de vakbonden, ongeacht hun politieke oriëntatie.
Laten we echter het hoofdargument van de pacifisten nader bekijken: “De gewapende detachementen van arbeiders staan machteloos tegenover een hedendaags leger.” Dit ‘argument’ is in principe niet gericht tegen de milities, maar tegen het idee van een arbeidersrevolutie. Als men ervan uitgaat dat het tot de tanden uitgeruste leger onder alle omstandigheden aan de kant van het grote kapitaal staat, dan moet men niet alleen afstand doen van de arbeidersmilitie, maar van het socialisme in het algemeen. Dan is het kapitalisme eeuwig.
Gelukkig is dat niet zo. De arbeidersrevolutie veronderstelt de extreme verergering van de klassenstrijd in stad en land en dus ook binnen het leger. De revolutie zal pas de overwinning behalen als ze de basiskern van het leger aan haar zijde heeft gewonnen, of op zijn minst heeft geneutraliseerd. Deze overwinning kan echter niet worden geïmproviseerd: ze moet systematisch worden voorbereid.
Op dit punt zal de pacifistische doctrinair ons onderbreken om zijn instemming (in woorden) uit te drukken. “Natuurlijk”, zal hij zeggen, “is het noodzakelijk om het leger te winnen door middel van aanhoudende propaganda. Maar dat is wat we doen. De strijd tegen het hoge sterftecijfer in de kazernes, tegen de tweejarige termijn, tegen de oorlog – het succes van deze strijd maakt de bewapening van de arbeiders overbodig.”
Is dat waar? Nee, het is fundamenteel onjuist. Een vreedzame verovering van het leger is nog minder mogelijk dan het vreedzaam winnen van een parlementaire meerderheid. De zeer gematigde campagnes tegen het sterftecijfer in de kazernes en tegen de termijn van twee jaar leiden zonder enige twijfel tot een akkoord tussen de patriottische liga’s en de reactionaire officieren, tot een directe samenzwering van hun kant en ook tot een verdubbeling van de subsidies die het kapitaal aan de fascisten geeft. Hoe succesvoller de antimilitaristische agitatie wordt, hoe sneller de groei van het fascistische gevaar zal zijn. Dat is de eigenlijke, en niet de fantasievolle, dialectiek van de strijd. De conclusie is dat wij juist in het proces van propaganda en voorbereiding moeten weten hoe wij ons met de wapens in de hand kunnen verdedigen, en wel met steeds meer kracht.
Tijdens de revolutie zullen er onvermijdelijke verschuivingen in het leger plaatsvinden. Er zal een interne strijd plaatsvinden. Zelfs de meest vooruitstrevende secties zullen niet openlijk en actief aan de kant van de arbeidersklasse gaan staan, tenzij ze met eigen ogen zien dat de arbeiders willen vechten en in staat zijn om te winnen. De taak van de fascistische detachementen zal zijn om de toenadering tussen de revolutionaire arbeidersklasse en het leger te voorkomen. De fascisten zullen zich inspannen om de opstand van de arbeiders in het begin te vernietigen, zodat onder de beste geledingen van het leger elk idee van de mogelijkheid om de opstandelingen te steunen, wordt vernietigd. Tegelijkertijd zullen de fascisten de reactionaire detachementen van het leger te hulp schieten om de meest revolutionaire en de minst “betrouwbare” regimenten te ontwapenen.
Wat zal onze taak in dit geval zijn?
Het is onmogelijk om op voorhand het concrete verloop van de revolutie in een bepaald land te voorspellen. Op basis van de hele ervaring van de geschiedenis kunnen we wel met zekerheid stellen dat de opstand in geen enkel geval en in geen enkel land het karakter van een duel tussen de arbeidersmilitie en het leger zal aannemen. De verhouding tot de strijdkrachten zal veel complexer en veel gunstiger zijn voor de arbeidersklasse. De arbeidersmilitie zal niet door haar bewapening, maar door haar klassenbewustzijn en heldendom, de voorhoede van de revolutie zijn. Het fascisme zal de voorhoede zijn van de contrarevolutie. De arbeidersmilitie, met de steun van de hele klasse, met de sympathie van alle arbeiders, zal de bandietenbendes van de reactie moeten breken, ontwapenen en terroriseren en zo de weg vrijmaken voor de arbeiders en een revolutionaire verbroedering met het leger. De alliantie van arbeiders en soldaten zal de overwinning behalen op het contrarevolutionaire deel. Zo zal de overwinning verzekerd zijn.
De sceptici halen hun schouders op met minachting. Maar de sceptici hebben in het verleden dezelfde gebaren gemaakt aan de vooravond van alle zegevierende revoluties. De arbeidersklasse zou er goed aan doen de sceptici uit te nodigen om weg te rennen voordat de dingen beginnen. De tijd is te kostbaar om muziek uit te leggen aan doven, kleuren aan blinden en de socialistische revolutie aan sceptici.
Jouhaux heeft het idee van zijn plan geleend van Hendrik De Man[16]. Ze hebben allebei hetzelfde doel voor ogen: de definitieve ineenstorting van het reformisme verhullen en de arbeidersklasse nieuwe hoop geven, om zo de revolutie uit de weg te gaan.
Noch De Man, noch Jouhaux zijn de uitvinders van hun “plannen.” Ze namen slechts fundamentele eisen aan uit het marxistische programma van de overgangsperiode zoals de nationalisatie van banken en sleutelindustrieën, gooiden de klassenstrijd overboord, en in plaats van de revolutionaire onteigening van de onteigenaars kwam de financiële operatie van de aankoop.
De macht moet zoals voorheen in de handen van het “volk” blijven, dat wil zeggen: van de burgerij. Maar de staat koopt de belangrijkste takken van de industrie (we krijgen niet te horen welke precies) van hun huidige eigenaars, die gedurende twee of drie generaties parasitaire obligatiehouders worden: de pure en eenvoudige private kapitalistische uitbuiting wordt vervangen door een indirecte uitbuiting via het medium van het staatskapitalisme.
Aangezien Jouhaux heel goed begrijpt dat zelfs dit beperkte programma van nationalisatie absoluut onhaalbaar is zonder een revolutionaire strijd, kondigt hij bij voorbaat aan dat hij bereid is om zijn “Plan” te veranderen in kleine stapjes van parlementaire hervormingen, zoals nu in de mode is. Het ideaal van Jouhaux zou zijn om de hele operatie, door middel van achter de schermen gemaakte afspraken, af te bouwen tot het laten zetelen van vakbondsbureaucraten in de verschillende economische en industriële besturen zonder macht en zonder gezag, maar met passende vergoedingen.
Het is niet zonder reden dat het plan van Jouhaux – zijn eigenlijke plan, dat hij achter het papieren “Plan” verbergt – de steun van de neo-socialisten en zelfs de goedkeuring van Herriot heeft gekregen! Het ideaal van een “onafhankelijk” syndicalisme kan echter niet worden verwezenlijkt tenzij de werkende massa’s zich aan de slavernij onderwerpen. Maar wat als de kapitalistische neergang doorgaat? Dan kan het plan, dat tot doel had om de arbeiders weg te leiden van ‘kwade gedachten’, het vaandel van een revolutionaire beweging worden.
Jouheaux werd duidelijk bang door het Belgische voorbeeld en haastte zich om het plan terug te trekken. Het belangrijkste punt op de agenda van het Nationaal Comité van de CGT midden maart – propaganda voor het plan – werd onverwacht van tafel geveegd. Als dit manoeuvre min of meer succesvol is gebleken, dan is dat volledig te wijten aan de leiding van het eenheidsfront.
De leiders van de CGT stelden hun “Plan” voor om de mogelijkheid te krijgen om te concurreren met de partijen van de revolutie. Daarmee heeft Jouhaux aangetoond dat hij, in het kielzog van zijn burgerlijke inspiratoren, de situatie inschat als revolutionair (in de brede zin van het woord). Maar de revolutionaire tegenstander is niet op het toneel verschenen. Jouhaux heeft besloten zich niet verder in te zetten voor een koers die vol risico’s zit. Hij trok zich terug en vandaag wacht hij zijn tijd af.
In januari stelde het Centraal Comité van de Socialistische Partij aan de Communistische Partij een gezamenlijke strijd om de macht voor onder het motto van de socialisatie van de banken en de zware industrie. Als er revolutionairen in het Centraal Comité van de Communistische Partij hadden gezeten, zouden zij dit voorstel met beide handen hebben aangegrepen. Door een grootschalige campagne voor de macht te openen zouden ze de revolutionaire mobilisatie binnen de SFIO hebben versneld, en tegelijkertijd zouden ze Jouhaux hebben gedwongen om door te gaan met agitatie voor zijn “Plan.” Door deze koers te volgen had de CGT gedwongen kunnen worden om haar plaats in het eenheidsfront in te nemen. Het specifieke gewicht van de Franse arbeidersklasse zou sterk zijn toegenomen.
Binnen het Centraal Comité van de Communistische Partij zitten er echter geen revolutionairen maar starre ambtenaren. “Er is geen revolutionaire situatie,” antwoordden ze, terwijl ze naar hun navels staarden. De reformisten van de SFIO waren opgelucht: het gevaar was geweken. Jouhaux haastte zich om de kwestie van de propaganda voor het plan van de agenda te halen. De arbeidersklasse verkeert nog steeds in een grote sociale crisis zonder enig programma. De Communistische Internationale heeft opnieuw een reactionaire rol gespeeld.
***
De crisis in de landbouw vormt vandaag het belangrijkste reservoir voor de bonapartistische en fascistische tendensen. Wanneer de ellende de boer bij de keel grijpt, is hij in staat om de meest onverwachte salto’s te draaien. Hij bekijkt de democratie met een groeiend wantrouwen.
“De slogan van de verdediging van de democratische vrijheden,” schreef Monmousseau (Cahiers du bolchévisme, 1 september 1934, pagina 1017), “past perfect bij de geest van de boeren.” Deze opmerkelijke bewering toont aan dat Monmousseau net zo weinig begrijpt van het boerenvraagstuk als van het vakbondsvraagstuk. De boeren beginnen de partijen van “links” de rug toe te keren, juist omdat zij niet in staat zijn hen iets voor te stellen, behalve grootse zinnen over “de verdediging van de democratie.”
Geen enkel programma van “onmiddellijke eisen” kan serieuze resultaten opleveren voor het dorp. De arbeidersklasse moet de taal van de revolutie spreken voor de boeren: ze zal geen andere gemeenschappelijke taal vinden. De arbeiders moeten samen met de boeren een programma van revolutionaire maatregelen voor de redding van de landbouw opstellen.
De boeren vrezen vooral oorlog. Moeten we hen misschien samen met Laval en Litvinov[17] voor de gek houden met hoop op een Volkerenbond en op “ontwapening”? De enige manier om aan de oorlog te ontsnappen is door de eigen burgerij omver te werpen en op te komen voor de omvorming van Europa tot de Verenigde Staten van de Arbeiders- en Boerenrepublieken. Buiten de revolutie is er geen bescherming tegen de oorlog.
De zwoegende boeren worden overweldigd door de woekervoorwaarden. Er is maar één manier om deze voorwaarden te veranderen: de banken onteigenen, ze concentreren in de handen van de arbeidersstaat en, ten koste van de financiële haaien, krediet verlenen aan kleine boeren en aan boerencoöperaties in het bijzonder. De controle van de boeren op de kredietbanken voor de landbouw moet worden gevestigd.
De boeren worden onderworpen aan de exploitatie van de meststoffen- en graantrusts. Er is geen andere uitweg dan de nationalisatie van de mesttrusts en de grote meelfabrieken en deze volledig ondergeschikt maken aan de belangen van de boeren en de consumenten.
De verschillende lagen van de boeren (de pachters en de deelpachters) worden verpletterd onder de uitbuiting van de grote landeigenaren. Er bestaat geen andere methode om woeker te bestrijden dan de onteigening van de landwoekeraars door boerencomités onder toezicht van de arbeiders- en boerenstaat.
Geen van deze maatregelen is haalbaar onder de heerschappij van de burgerij. Een magere liefdadigheid zal de boer niet redden, hij heeft geen baat bij palliatieve zorg. Hij heeft moedige revolutionaire maatregelen nodig. De boer zal ze begrijpen, goedkeuren en steunen, als de arbeider hem een serieus voorstel doet om gezamenlijk om de macht te strijden.
We moeten niet wachten tot de kleinburgerij zelf beslist, we moeten haar mening vormgeven, haar wil versterken – dat is de taak van de arbeiderspartij. Alleen op die manier kan de eenheid van arbeiders en boeren tot stand worden gebracht.
***
De stemming van de meerderheid van de legerofficieren weerspiegelt de reactionaire stemming van de heersende klassen van het land, maar in een veel meer geconcentreerde vorm. De stemming van de massa van de soldaten weerspiegelt de stemming van de arbeiders en boeren, maar in een veel zwakkere vorm: de burgerij weet veel beter contact te houden met de officieren dan de arbeidersklasse met de soldaten.
Het fascisme maakt grote indruk op de officieren omdat de slogans resoluut zijn en omdat het bereid is moeilijke kwesties met behulp van pistolen en machinegeweren op te lossen. We hebben nogal wat onsamenhangende berichten over de band tussen de fascistische groepen en het leger via reserve- en actieve officieren, maar we weten slechts een klein deel van wat er in werkelijkheid gebeurt. Vandaag treden opnieuw meer mannen in het leger aan. In hen zal de reactie een behoorlijk aantal aanvullende agenten vinden. De fascistische kern van het leger, onder de bescherming van de generale staf, marcheert vooruit.
De jonge klassenbewuste arbeiders in de kazerne kunnen zich met succes verzetten tegen de demoraliserende fascistische invloed. Maar het grote ongeluk is dat ze zelf politiek ontwapend zijn: ze hebben geen programma. De werkloze jongeren, de zoon van een kleine boer, van een kleine handelaar of van een kleine functionaris, dragen het ongenoegen van de sociale lagen waar ze vandaan komen mee het leger in. Wat zal de communist in de kazerne tegen hen zeggen – “de situatie is niet revolutionair”? De fascisten plunderen het marxistische programma en veranderen met succes bepaalde onderdelen ervan in een instrument van sociale demagogie. De “communisten” (?) verwerpen in feite hun eigen programma en vervangen het door de rotte weigering van het reformisme. Kan men zich een frauduleuzer failliet voorstellen?
L’Humanité concentreert zich op “de onmiddellijke eisen” van de soldaten: dat is noodzakelijk, maar dat is slechts een honderdste van het programma. Vandaag leeft het leger meer dan ooit tevoren een politiek leven. Elke sociale crisis is noodzakelijkerwijs een crisis in het leger. De Franse soldaat wacht en zoekt naar duidelijke antwoorden. Er is geen beter antwoord op de vragen van de sociale crisis en een betere aansluiting bij de demagogie van de fascisten dan het programma van het socialisme, en dat kan ook niet. Het is nodig om het moedig over het hele land te verspreiden en het zal via duizend kanalen in het leger doordringen!
***
De sociale crisis, met zijn trein van calamiteiten, weegt het zwaarst op de zwoegende vrouwen. Ze worden dubbel onderdrukt: door de bezittende klasse en door hun eigen families.
Er zijn ‘socialisten’ te vinden die vrezen dat de vrouwen stemrecht krijgen vanwege de invloed die de Kerk op hen uitoefent. Alsof het lot van het volk afhangt van een kleiner of groter aantal “linkse” gemeenten in 1935, en niet van de morele, sociale en politieke positie van miljoenen arbeiders en boeren in de volgende periode!
Elke revolutionaire crisis wordt gekenmerkt door het ontwaken van de beste kwaliteiten bij de vrouwen van de werkende klasse: hun passie, hun heldendom, hun toewijding. De invloed van de Kerk zal niet worden weggevaagd door het impotente rationalisme van de “vrije denkers”, niet door de smakeloze onverdraagzaamheid van de vrijmetselaars, maar door de revolutionaire strijd voor de emancipatie van de mensheid en dus in de eerste plaats van de werkende vrouw.
Het programma van de socialistische revolutie moet in onze tijd weerklinken als de wekker voor de vrouwen van de arbeidersklasse!
***
De meest verschrikkelijke veroordeling van het leiderschap van de politieke en vakbondsorganisaties van de arbeidersklasse is de zwakte van de jongerenorganisaties. Op het gebied van filantropie, amusement en sport zijn de burgerij en de Kerk onvergelijkbaar sterker dan wij. We kunnen de arbeidersjongeren niet van hen afscheuren, behalve door middel van het socialistische programma en de revolutionaire actie.
De jonge generatie van de arbeidersklasse heeft behoefte aan politiek leiderschap, maar niet aan irrationele beschermers. Het conservatieve bureaucratisme verstikt en stoot de jeugd af. Als het regime van de Jonge Communistische Liga in 1848 had bestaan, hadden we geen Gavroche[18] of andere straatkinderen gehad. De politiek van passiviteit en aanpassing weerspiegelt zich op een bijzonder rampzalige manier op de jonge kaders. De jonge bureaucraten worden voor hun tijd oud: ze beheersen allerlei manoeuvres achter de schermen, maar ze kennen de ABC’s van het marxisme niet. Ze omarmen “overtuigingen” bij deze of een andere gelegenheid, afhankelijk van de eisen van het manoeuvre. Degenen onder ons die deelnamen aan het laatste congres van de Seine Alliance[19] hebben dit soort dingen al genoeg gezien.
Het is noodzakelijk om het probleem van de revolutie in zijn volle omvang aan de arbeidersjongeren voor te leggen. Als we ons tot de jongere generatie richten, moeten we weten hoe we een beroep kunnen doen op haar durf en haar moed, zonder welke er nooit iets groots is bereikt in de geschiedenis. De revolutie zal de poorten wijd openzetten voor de jeugd. De jeugd kan niet nalaten om voor de revolutie te zijn!
In zijn brief aan de Nationale Raad van de Socialistische Partij stelde het Centraal Comité van de Communistische Partij als basis voor de eenwording “het programma van de Communistische Internationale, dat heeft geleid tot de overwinning van het socialisme in de Sovjet-Unie, terwijl het programma van de Tweede Internationale niet bestand was tegen de tragische test van de oorlog en resulteerde in de desastreuze balans van Duitsland en Oostenrijk.” Revolutionaire marxisten kondigden in augustus 1914 aan dat de Tweede Internationale had gefaald. Alle daaropvolgende gebeurtenissen hebben deze inschatting alleen maar bevestigd. Maar door het onbetwistbare failliet van de sociaaldemocratie in Duitsland en Oostenrijk te laten zien, vergaten de stalinisten één vraag te beantwoorden: wat is er van de Duitse en Oostenrijkse afdelingen van de Communistische Internationale geworden? De Duitse Communistische Partij faalde voor de test van de geschiedenis net zo schandelijk als de Duitse sociaaldemocratie. Waarom? De Duitse arbeiders wilden vechten en geloofden dat ‘Moskou’ hen naar de strijd zou leiden; ze gingen gestaag naar links. De Duitse Communistische Partij groeide snel; in Berlijn was zij groter dan de Sociaaldemocratische Partij. Maar voordat het uur van de beproeving aanbrak, werd ze van binnenuit geteisterd. De verstikking van het interne leven van de partij, de wens om bevelen te geven in plaats van te overtuigen, het zigzagbeleid, de benoeming van leiders aan de top, het systeem van leugens en bedrog voor de massa’s – dit alles demoraliseerde de partij tot haar merg. Toen het gevaar zich aandiende, bleek de partij een lijk te zijn. Het is onmogelijk om dit feit uit de geschiedenis te wissen.
Na de beschamende capitulatie van de Communistische Internationale in Duitsland verkondigden de bolsjewiek-leninisten zonder aarzelen: de Derde Internationale is dood! We hoeven niet te herinneren aan de beledigingen die de stalinisten ons in alle landen naar het hoofd hebben geslingerd. L’Humanité bleef, zelfs na de definitieve overwinning van Hitler, de ene na de andere kwestie aan de orde stellen: “Er is geen nederlaag in Duitsland”; “Alleen afvalligen zullen over de nederlaag praten”; “De Duitse Communistische Partij groeit met het uur”; “De partij van Thälmann maakt zich klaar voor de machtsovername.” Het is niet verwonderlijk dat deze criminele bombast bij de grootste historische catastrofe de andere secties van de Communistische Internationale nog verder heeft gedemoraliseerd. Een organisatie die niet meer in staat is om te leren van haar eigen nederlagen, is onherroepelijk veroordeeld.
Het bewijs hiervan liet niet lang op zich wachten. Het referendum in het Saargebied[20] was, zogezegd, een experiment dat uitdrukkelijk bedoeld was om aan te tonen hoeveel vertrouwen de Duitse arbeidersklasse nog had in de Tweede en Derde Internationale. De resultaten zijn bekend: gezien de noodzaak om te kiezen tussen het triomfantelijke geweld van Hitler en de verrotte onmacht van de failliete arbeidersklasse, gaven de massa’s Hitler 90 procent van hun stemmen en (als we de joodse burgerij, bepaalde zakenlieden, de pacifisten, etc. buiten beschouwing laten) waarschijnlijk niet meer dan 7 procent aan het verenigde front van de Tweede en Derde Internationale. Dit is de gecombineerde balans van reformisme en stalinisme. Helaas voor degenen die deze les niet hebben begrepen!
De werkende massa’s hebben op Hitler gestemd omdat ze geen andere weg zagen. De partijen die hen tientallen jaren lang in naam van het socialisme hadden georganiseerd, hebben hen bedrogen en verraden. Dat is de algemene conclusie die de arbeiders hebben getrokken. Als de vlag van de socialistische revolutie in Frankrijk hoger was gehesen, zou de arbeidersklasse van de Saar haar ogen op het Westen hebben gericht en de klassensolidariteit boven de nationale solidariteit hebben gesteld. Maar helaas kondigde de kraai van de Franse haan geen revolutionaire dageraad aan voor het Saarvolk. Onder de dekmantel van het eenheidsfront in Frankrijk heerste dezelfde politiek van zwakheid, van besluiteloosheid, van gebrek aan vertrouwen, die zo rampzalig was voor de Duitse arbeidersklasse. Daarom is de volksraadpleging in het Saargebied niet alleen een test voor de resultaten van de Duitse catastrofe, maar ook een geduchte waarschuwing voor de Franse arbeidersklasse. De ramp wacht op de partijen die over de oppervlakte van de gebeurtenissen glijden, zich in slaap sussen met woorden, hopen op wonderen en de aartsvijand toestaan zich ongehinderd te organiseren, zich te bewapenen, voordelige posities te bezetten en het gunstigste moment te kiezen om de beslissende slag toe te brengen!
Dit is de les van het Saarreferendum.
***
Veel reformisten en centristen (dat wil zeggen degenen die aarzelen tussen reformisme en een revolutionaire positie) die zich naar links wenden, proberen nu in de richting van de Communistische Internationale te bewegen. Sommigen van hen, vooral de arbeiders, hopen oprecht de weerspiegeling van de Oktoberrevolutie in het programma van Moskou te vinden. Anderen, vooral bureaucraten, proberen alleen maar vriendschappelijke banden aan te knopen met de machtige Sovjet-bureaucratie. Laten we de carrièristen aan hun eigen lot over. Maar we zeggen tegen de socialisten die oprecht hopen een revolutionaire kracht te vinden in de Communistische Internationale: u bent vreselijk misleid. U begrijpt de geschiedenis van de Communistische Internationale niet, die de afgelopen tien jaar een geschiedenis van fouten, rampen, capitulaties en bureaucratische ontaarding is geweest.
Het huidige programma van de Communistische Internationale werd aangenomen tijdens het Zesde Congres, in 1928, na de verplettering van de Leninistische vleugel. Er is een afgrond tussen het huidige programma en dat waarmee het bolsjewisme in 1917 de overwinning behaalde. Het programma van het bolsjewisme begon met het standpunt dat het lot van de Oktoberrevolutie onlosmakelijk verbonden was met het lot van de internationale revolutie. Het programma van 1928 begint, ondanks alle “internationalistische” zinnen, met het perspectief van de onafhankelijke opbouw van het socialisme in de Sovjet-Unie. Het programma van Lenin verklaarde: “Zonder revolutie in het Westen en in het Oosten zijn we verloren.” Dit programma sluit in wezen de mogelijkheid uit om de belangen van de wereldwijde arbeidersbeweging op te offeren voor de belangen van de Sovjet-Unie. Het huidige programma van de Communistische Internationale betekent in de praktijk: de belangen van de arbeidersrevolutie in Frankrijk kunnen en moeten worden opgeofferd aan de belangen van de Sovjet-Unie (eigenlijk is het nog beperkter: aan de belangen van de diplomatieke deals van de Sovjet-bureaucratie). Het programma van Lenin waarschuwt: het sovjet-bureaucratisme is de ergste vijand van het socialisme. Het bureaucratisme, dat de druk van de burgerlijke krachten en tendensen weerspiegelt, kan leiden tot een heropleving van de burgerij. Het succes van de strijd tegen de gesel van het bureaucratisme kan alleen worden verzekerd door de overwinning van de Europese en de wereldwijde arbeidersklasse. In tegenstelling hiermee staat het huidige programma van de Communistische Internationale: het socialisme kan onafhankelijk van de successen of nederlagen van de wereldwijde arbeidersbeweging worden opgebouwd, onder leiding van de onfeilbare en almachtige Sovjet-bureaucratie; alles wat tegen de onfeilbaarheid van de bureaucratie is gericht, is contrarevolutionair en moet worden uitgeroeid.
In het huidige programma van de Communistische Internationale zijn er natuurlijk tal van uitdrukkingen, formules, zinnen ... ontleend aan het programma van Lenin (de reactionaire bureaucratie van Thermidor en het Consulaat in Frankrijk gebruikten op dezelfde manier Jacobijnse terminologie) maar in essentie sluiten de twee programma’s elkaar uit. In de praktijk heeft de stalinistische bureaucratie inderdaad lang geleden het programma van de internationale arbeidersrevolutie vervangen door een programma van nationale sovjethervormingen. De Communistische Internationale, die de wereldwijde arbeidersbeweging desoriënteert en verzwakt door haar politiek, die een mengeling is van opportunisme en avonturisme, ondermijnt daarmee eveneens de fundamentele belangen van de Sovjet-Unie. Wij zijn voor de Sovjet-Unie, maar tegen de usurperende bureaucratie en haar blinde instrument, de Communistische Internationale.
Manuilski[21], gisteren hoofd van de Communistische Internationale, verdween zonder een spoor na te laten in de “derde periode” (waarin hij helaas slechts een onbeduidende positie had). Manuilski werd zonder enige reden vervangen door Béla Kun. Over deze nieuwe heerser van de Communistische Internationale moet iets gezegd worden. Als Hongaarse krijgsgevangene in Rusland werd Béla Kun, net als vele andere gevangenen, communist en bij zijn terugkeer in Hongarije hoofd van een kleine partij. De knieling van de regering van graaf Karolyi voor de Entente eindigde in de vreedzame machtsoverdracht met instemming van de arbeiderspartijen, zonder enige revolutie. De communisten van de partij van Béla Kun haastten zich om zich te verenigen met de sociaaldemocraten. Als inspirator van Sovjet-Hongarije, toonde Béla Kun zijn volledige failliet, vooral in het boerenvraagstuk, dat snel tot de ineenstorting van de sovjets leidde. Na zijn terugkeer als migrant in de Sovjet-Unie had Béla Kun altijd posities van ondergeschikt belang, omdat hij in het geheel niet het politieke vertrouwen van Lenin genoot. Men is zich bewust van de zeer straffe toespraak van Lenin op de Plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale, aan de vooravond van het 3de Congres: bijna elke zin herinnerde aan de “dwaasheden van Béla Kun.” In mijn boekje over de Communistische Internationale[22] heb ik verteld hoe Lenin zijn harde aanval op Béla Kun aan mij heeft uitgelegd: “Het is noodzakelijk om mensen te leren geen vertrouwen in hem te hebben.” Sinds die tijd heeft Béla Kun niet alleen niets geleerd, maar is hij zelfs het weinige wat hij in de school van Lenin had geassimileerd vergeten. Men kan zien in hoeverre deze man geknipt is voor de rol van het hoofd van de Communistische Internationale en in het bijzonder van de Franse arbeidersklasse.
Wij geven toe dat de Communistische Partij zelfs nu nog groeit. Dat is niet te danken aan haar politiek, het gebeurt ondanks die politiek. De gebeurtenissen duwen de arbeiders naar links. De Communistische Partij vertegenwoordigt, ondanks haar huidige opportunistische wending, in hun ogen “extreem links.” De numerieke groei van de Communistische Partij biedt geen enkele garantie voor de toekomst: de Duitse Communistische Partij is, zoals we al eerder zeiden, gegroeid tot aan het moment van haar capitulatie, en zelfs nog sneller dan de Franse.
Hoe dan ook, het feit dat er twee arbeiderspartijen bestaan, wat een politiek van eenheidsfront tegenover het gemeenschappelijk gevaar absoluut noodzakelijk maakt, volstaat ook om de aspiraties van de arbeiders voor organische eenheid te verklaren. Als er in Frankrijk een echte revolutionaire partij zou bestaan, zouden we een felle tegenstander moeten zijn van een fusie met een opportunistische partij. Onder de omstandigheden van de verscherpte sociale crisis zou de revolutionaire partij, in een strijd tegen het reformisme, ongetwijfeld de overgrote meerderheid van de arbeiders onder haar vlag verenigen. Het historische probleem is niet om alle organisaties, die nog steeds bestaan als vertegenwoordigers van de verschillende stadia van de klassenstrijd, mechanisch te verenigen, maar om de arbeidersklasse te verenigen in de strijd en voor de strijd. Dat zijn twee absoluut verschillende en zelfs tegenstrijdige problemen.
Het is evenwel een feit dat er in Frankrijk geen revolutionaire partij is. Het gemak waarmee de Communistische Partij – zonder de minste interne discussie – overging van de theorie en de praktijk van het “sociaal-fascisme” naar een blok met de Radicalen en de afwijzing van revolutionaire taken omwille van “onmiddellijke eisen”, toont aan dat het apparaat van de partij volledig is doorgeschoten naar cynisme. Haar leden zijn gedesoriënteerd en niet gewend te denken. Het is een zieke partij.
We hebben de positie van de SFIO genoeg bekritiseerd om niet te moeten herhalen wat we al meer dan eens hebben gezegd. Het staat echter buiten kijf dat de revolutionaire linkervleugel van de SFIO beetje bij beetje het laboratorium aan het worden is waarin de slogans en methoden van de arbeidersstrijd zich vormen. Als deze vleugel zich versterkt en verhardt, kan ze de beslissende factor worden om de communistische arbeiders op te wekken. Alleen al langs deze weg is redding mogelijk. Aan de andere kant zal de situatie onherroepelijk verloren gaan als de revolutionaire vleugel van de Socialistische Partij in de mazen van het apparaat van de Communistische Internationale valt, die de ruggengraat en de karakters verbrijzelt, de kracht van het denken vernietigt en blinde gehoorzaamheid leert. Dit systeem is eerlijk gezegd rampzalig als middel om revolutionairen te maken.
Sommige kameraden zullen ons, niet zonder verontwaardiging, vragen: “Ben je dan tegen de organische eenheid?”
Nee, we zijn niet tegen eenheid. Maar we zijn tegen fetisjisme, bijgeloof en blindheid. Eenheid op zich lost niets op. De Oostenrijkse sociaaldemocratie heeft bijna de hele arbeidersklasse bijeengebracht, maar alleen om ze naar de afgrond te leiden. De Belgische Werkliedenpartij (BWP) heeft het recht zich de enige partij van de arbeidersklasse te noemen, maar dat belet haar niet om van capitulatie naar capitulatie te gaan. Alleen mensen die hopeloos naïef zijn, kunnen hopen dat de Labourpartij, die de Britse arbeidersklasse volledig domineert, in staat is de overwinning te behalen. Wat de kwestie bepaalt is niet de eenheid op zich, maar de eigenlijke politieke inhoud ervan.
Als de SFIO zich nu zou verenigen met de Communistische Partij, zou dat geen garantie zijn voor de overwinning, net zo min als het eenheidsfront dat garandeert: alleen een correcte revolutionaire politiek kan de overwinning brengen. Maar wij zijn bereid om die eenwording, onder de huidige omstandigheden, toe te staan om de hergroepering en reorganisatie van de werkelijk revolutionaire elementen die nu over de twee partijen verspreid zijn, te vergemakkelijken. Het is in die zin, en alleen in die zin, dat de eenwording een stap voorwaarts zou zijn.
Maar de eenwording – laten we duidelijk zijn over dit punt – zou een stap achteruit zijn, zelfs een stap in de richting van de afgrond, als in de nieuwe partij de strijd tegen het opportunisme in de kanalen van de Communistische Internationale zou worden gevoerd. Het stalinistische apparaat is in staat om een zegevierende revolutie uit te buiten, maar het is organisch niet in staat om de overwinning van een nieuwe revolutie te verzekeren. Het is conservatief tot op het bot. Laten we het nog eens herhalen: de Sovjet-bureaucratie heeft evenveel gemeen met de oude bolsjewistische partij als de bureaucratie van het Directoire en van het Consulaat met het Jacobinisme had.
De eenwording van beide partijen zou ons niet vooruithelpen, tenzij er een breuk komt met illusies, blindheid en regelrechte misleiding. De linkse socialisten moeten een zware inenting van het Leninisme hebben om niet het slachtoffer te worden van de ziekte van de Communistische Internationale. Dat is onder meer de reden waarom wij de evolutie van de linkse groeperingen zo aandachtig en kritisch volgen. Sommigen voelen zich beledigd door onze houding. Maar wij geloven dat in revolutionaire zaken de regels van de verantwoordelijkheid onvergelijkbaar belangrijker zijn dan de regels van de etiquette. Evenzo accepteren we kritiek die tegen ons gericht is, vanuit een revolutionair standpunt en niet vanuit een sentimenteel standpunt.
***
In een reeks artikelen heeft Zyromski[23] geprobeerd de fundamentele principes van de toekomstige eengemaakte partij aan te geven. Dit is een veel ernstiger zaak dan het herhalen van algemene uitspraken over eenheid op de manier van Lebas. Helaas heeft Zyromski in zijn artikelen een reformistisch-centrische neiging die niet gericht is op het Leninisme maar op het bureaucratisch centrisme (stalinisme). Dit komt duidelijk naar voren, zoals we zullen laten zien, in de kwestie van de arbeidersheerschappij.
Om een of andere reden herhaalt Zyromski in een hele reeks artikelen met bijzondere aandrang het idee (dat bovendien wijst op Stalin als oorspronkelijke bron) dat “de arbeidersheerschappij nooit als een doel op zich kan worden beschouwd.” Alsof er ergens ter wereld krankzinnige theoretici zijn die denken dat de arbeidersheerschappij een “doel op zich” is! Maar in deze vreemde herhalingen schuilt een idee: Zyromski zoekt op voorhand excuses voor de arbeiders die hun eigen heerschappij willen. Helaas is het moeilijk om de heerschappij te vestigen als we beginnen met verontschuldigingen ervoor.
Veel erger is echter het volgende idee: “Deze arbeidersheerschappij moet worden versoepeld en geleidelijk worden omgevormd tot arbeidersdemocratie in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling van de socialistische opbouw.” In deze paar regels zitten twee grote principiële fouten. De arbeidersheerschappij wordt opgezet tegen de arbeidersdemocratie. De arbeidersheerschappij kan en moet echter in wezen de ultieme uitdrukking zijn van de arbeidersdemocratie. Om een grote sociale revolutie teweeg te brengen, moet er voor de arbeidersklasse een ultieme manifestatie zijn van al haar krachten en capaciteiten: de arbeidersklasse is democratisch georganiseerd, juist om een einde te maken aan haar vijanden. De heerschappij moet volgens Lenin “elke kok leren de staat te leiden.” De zware hand van de heerschappij is gericht tegen de klassenvijanden, het fundament van de heerschappij is de arbeidersdemocratie.
Volgens Zyromski zal de arbeidersdemocratie de plaats innemen van de heerschappij “in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling van de socialistische opbouw.” Dit is een absoluut verkeerd perspectief. In verhouding tot de mate waarin de burgerlijke maatschappij wordt omgevormd tot een socialistische maatschappij, zal de arbeidersdemocratie samen met de heerschappij wegkwijnen, want de staat zelf zal wegkwijnen. In een socialistische maatschappij zal er geen plaats zijn voor “arbeidersdemocratie”, ten eerste omdat er geen arbeidersklasse zal zijn, en ten tweede omdat er geen behoefte zal zijn aan staatsrepressie. Daarom moet de ontwikkeling van de socialistische maatschappij niet de transformatie van de heerschappij in een democratie betekenen, maar hun gemeenschappelijke ontbinding in de economische en culturele organisatie van de socialistische maatschappij.
We hadden geen tijd moeten besteden aan deze fout als deze een puur theoretisch karakter had. Er schuilt namelijk een heel politiek plan achter. Zyromski probeert de theorie van de arbeidersheerschappij (die hij, naar eigen zeggen, van Dan[24] heeft geleend) aan te passen aan het huidige regime van de Sovjet-bureaucratie. Bovendien sluit hij bewust zijn ogen voor de volgende vraag: hoe komt het dat de arbeidersheerschappij, ondanks de enorme economische successen van de Sovjet-Unie, zich niet heeft ontwikkeld in de richting van de democratie, maar in de richting van een monsterlijk bureaucratisme dat het karakter van een persoonlijk regime aanneemt? Hoe komt het dat, “in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling van de socialistische opbouw”, de partij, de sovjets en de vakbonden worden gewurgd? Het is onmogelijk om deze vraag te beantwoorden zonder een beslissende kritiek op het stalinisme. Maar dit is precies wat Zyromski tot elke prijs wil vermijden.
Het feit dat een onafhankelijke en ongecontroleerde bureaucratie de verdediging van de socialistische verworvenheden van de arbeidersrevolutie heeft overgenomen, getuigt echter van het feit dat we te maken hebben met een zieke en ontaarde dictatuur die, als ze aan zichzelf wordt overgelaten, niet zal eindigen in een “arbeidersdemocratie”, maar in de volledige ineenstorting van het Sovjetregime.
Alleen een revolutie in het Westen kan de Oktoberrevolutie van de nederlaag redden. De theorie van “socialisme in één land” is in alle opzichten onjuist. Het hele programma van de Communistische Internationale is net zo vals. Het aannemen van dit programma zou betekenen dat de trein van de revolutie van het spoor wordt gegooid. De eerste voorwaarde voor het succes van de Franse arbeidersklasse is de volledige onafhankelijkheid van haar voorhoede van de nationalistische en conservatieve Sovjet-bureaucratie. Uiteraard heeft de Communistische Partij het recht om het programma van de Communistische Internationale voor te stellen als basis voor de eenwording: zij kan nauwelijks een ander programma aanbieden. Maar revolutionaire marxisten, die hun verantwoordelijkheid voor het lot van de arbeidersklasse begrijpen, moeten het programma van Boecharin-Stalin aan meedogenloze kritiek onderwerpen. Eenheid is iets prachtig, maar niet op een verrotte basis. De progressieve taak is om de socialistische en communistische arbeiders te verenigen op de grondslag van het internationale programma van Marx en Lenin. De belangen van de wereldwijde arbeidersklasse en de belangen van de Sovjet-Unie (ze zijn niet anders) vereisen dezelfde strijd tegen het stalinisme als tegen het reformisme.
***
De twee Internationales, niet alleen de Tweede maar ook de Derde, zijn bezoedeld tot op het bot. De bewijzen van de geschiedenis zijn niet misleidend. Grote gebeurtenissen (China, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Spanje) hebben hun oordeel gegeven. Tegen het in de Saar gevestigde vonnis is geen verder beroep mogelijk. De voorbereiding van een nieuwe internationale, rustend op de tragische lessen van de laatste tien jaar, is aan de orde van de dag. Deze machtige taak is nauw verbonden met de hele voortgang van de klassenstrijd, vooral met de strijd tegen het fascisme in Frankrijk. Om de vijand te overwinnen moet de voorhoede van de arbeidersklasse de methoden van het revolutionair marxisme, methoden die zowel met het opportunisme als met het stalinisme onverenigbaar zijn, verwerken. Zullen we erin slagen deze taak te vervullen? Engels schreef ooit: “De Fransen vinden altijd nieuw leven in de aanloop naar strijd.” Laten we hopen dat de inschatting van onze grote leraar deze keer volledig zal uitkomen. De overwinning van de Franse arbeidersklasse is echter alleen denkbaar als er uit het vuur van de strijd een werkelijk revolutionaire partij voortkomt die de hoeksteen van de nieuwe internationale zal worden. Deze weg zal de kortste, de voordeligste en de gunstigste zijn voor de internationale revolutie.
Het zou dom zijn om te zeggen dat succes verzekerd is. Als de overwinning mogelijk is, wordt ook de nederlaag helaas niet uitgesloten. Het huidige beleid van het eenheidsfront, net als dat van de twee vakbondsorganisaties[25], vergemakkelijkt de overwinning niet, maar brengt deze in gevaar. Het is volstrekt duidelijk dat in het geval van de verplettering van de Franse arbeidersklasse de twee partijen definitief van het toneel zullen verdwijnen. De noodzaak van een nieuwe internationale, op nieuwe fundamenten, zou dan voor elke arbeider duidelijk worden. Maar het is ook volstrekt duidelijk dat in het geval van de triomf van het fascisme in Frankrijk de bouw van de Vierde Internationale op duizend hindernissen zou stuiten en uiterst traag zou verlopen; en dat het centrum van de hele revolutionaire beweging, uit alle macht, zou worden overgeheveld naar Amerika.
Zo leiden de twee historische alternatieven – overwinning of nederlaag voor de Franse arbeidersklasse – evenzeer, zij het met verschillende ritmes, naar de weg van de Vierde Internationale. Het is precies deze historische tendens die de bolsjewiek-leninisten uitdrukken. Wij zijn vreemden voor het avonturisme in welke vorm dan ook. We hebben het niet over het op kunstmatige wijze “verkondigen” van het bestaan van de Vierde Internationale, maar over het systematisch voorbereiden ervan. Door de gebeurtenissen op de proef te stellen, moeten we de bewuste arbeiders laten zien en aantonen dat de programma’s en methoden van de twee bestaande Internationales in onoverkomelijke tegenspraak zijn met de eisen van de arbeidersrevolutie, en dat de tegenstellingen niet minder zullen groeien, maar integendeel voortdurend zullen toenemen. Uit deze analyse vloeit de enige mogelijke algemene lijn voort: we moeten ons theoretisch en praktisch voorbereiden op de Vierde Internationale.
***
In februari vond er een internationale conferentie plaats van verschillende organisaties die noch tot de Tweede noch tot de Derde Internationale behoren (twee Nederlandse partijen, de Duitse SAP, de Britse ILP, etc.). Behalve de Nederlanders, die een revolutionaire marxistische positie hebben, vertegenwoordigen alle andere deelnemers verschillende variëteiten – over het algemeen conservatieve variëteiten – van het centrisme. J. Doriot[26], die de conferentie bijwoonde, schreef in zijn verslag: “Op het moment dat de crisis van het kapitalisme een schokkende bevestiging van de marxistische stellingen biedt, hebben de partijen die in naam van het marxisme zijn opgericht – hetzij door de Tweede, hetzij door de Derde Internationale – allemaal gefaald in hun missie.” We zullen niet blijven stilstaan bij het feit dat Doriot zelf, in de loop van een tien jaar durende strijd tegen de linkse oppositie, heeft bijgedragen aan het uiteenvallen van de Communistische Internationale. In het bijzonder zullen we niet stilstaan bij de trieste rol die Doriot heeft gespeeld in de kwestie van de Chinese revolutie. Laten we ons alleen bezighouden met het feit dat Doriot in februari 1935 het falen van de Tweede en Derde Internationale begreep en erkende. Concludeert hij uit deze mislukking de noodzaak om de nieuwe internationale voor te bereiden? Dat veronderstellen, kan alleen als je het centrisme niet begrijpt. Over de vraag van de nieuwe internationale schrijft Doriot: “Deze trotskistische gedachte werd formeel veroordeeld door de conferentie.” Doriot laat zich meeslepen als hij spreekt over een ‘formele veroordeling’, maar het is waar dat de conferentie het idee van de Vierde Internationale tegen de twee Nederlandse afgevaardigden in heeft verworpen. Wat is dan het echte programma van de conferentie? Het is om geen programma te hebben. De deelnemers aan de conferentie leggen in hun dagelijks werk de internationale taken van de arbeidersrevolutie aan de kant en denken daar weinig over na. Maar elk jaar houden ze een congres om hun geweten te sussen en te zeggen: “De Tweede en Derde Internationale hebben gefaald.” Nadat ze hun hoofd hebben geknikt, gaan ze uit elkaar. We kunnen deze “organisatie” beter een “Bureau voor de jaarlijkse viering van een begrafenisplechtigheid voor de Tweede en Derde Internationale” noemen.
Deze eerbiedwaardige mensen geloven dat ze “realisten”, “tactici” en zelfs “marxisten” zijn. Ze doen niet meer dan het verspreiden van aforismen: “We moeten niet op de gebeurtenissen anticiperen”, “De massa’s begrijpen het nog niet” ... Maar waarom anticipeer je dan zelf op de gebeurtenissen door het failliet van de twee Internationales te verklaren: de “massa’s” hebben het immers nog niet begrepen? En de massa’s die het hebben begrepen – zonder uw hulp – stemmen op Hitler in de Saar. U maakt de voorbereiding van de Vierde Internationale ondergeschikt aan een “historisch proces.” Maar maakt u zelf geen deel uit van dit proces? Marxisten moeten altijd aan het hoofd van het historische proces staan. Welk deel van het proces vertegenwoordigt u?
“De massa’s begrijpen het nog niet.” Maar de massa’s zijn niet homogeen. Nieuwe ideeën worden eerst geassimileerd door de geavanceerde elementen, en dringen via hen door tot de massa’s. Als u zelf, verheven, wijze mannen die u bent, de onontkoombare noodzaak van de Vierde Internationale begrijpt, welk recht zou u dan hebben om deze conclusie voor de massa’s te verbergen? Erger nog: na het erkennen van het falen van de bestaande Internationales, “veroordeelt” Doriot (!!) het idee van de nieuwe internationale. Welk concreet perspectief geeft hij dan aan de revolutionaire voorhoede? Geen enkel! Dit betekent verwarring, problemen en demoralisatie zaaien.
Dat is de aard van het centrisme. We moeten de aard ervan tot aan de wortels begrijpen. Onder druk van de omstandigheden kan het centrisme ver gaan in analyse, evaluatie, kritiek. Op dit gebied hebben de leiders van het SAP[27], die de conferentie waarvan sprake hebben geleid, veel van wat de bolsjewistisch-leninisten twee, drie of tien jaar geleden hebben gezegd, herhaald. Maar de kern van de zaak houdt kort en bondig op wanneer men geconfronteerd wordt met revolutionaire conclusies. Een familiefeest van een uitvaartdienst voor de Communistische Internationale? Waarom niet? Maar de voorbereiding op de Nieuwe Internationale? Dat zeker niet! Veel beter is het om het trotskisme te “veroordelen.”
Doriot heeft geen standpunt. En hij wil er geen hebben. Na zijn breuk met de bureaucratie van de Communistische Internationale, zou hij een progressieve en gewichtige rol kunnen hebben gespeeld. Tot nu toe heeft hij dat evenwel niet eens benaderd. Hij werpt revolutionaire taken af. Hij heeft als leraar de leiders van het SAP gekozen. Wil hij permanent ingeschreven worden in het gezelschap van de centristen? Laat hem begrijpen dat een centrist als een mes zonder lemmet is!
“Wacht”, “Hou vol”, “Win tijd” – dat zijn de slogans van de reformisten, de pacifisten, de vakbonden en de stalinisten. Deze politiek is gebaseerd op het idee dat de tijd in ons voordeel werkt. Is dit waar? Dit is fundamenteel onjuist. Als we in een prerevolutionaire situatie geen revolutionaire politiek voeren, dan werkt de tijd tegen ons.
Ondanks de holle hymnen die ter ere van het eenheidsfront zijn gezongen, is de krachtsverhouding het afgelopen jaar veranderd ten nadele van de arbeidersklasse. Waarom? Marceau Pivert heeft een juist antwoord gegeven op deze vraag in zijn artikel “Alles wacht” (Populaire, 18 maart 1935). Achter de schermen geleid door het financiële kapitaal, voeren alle krachten en alle detachementen van de reactie een onophoudelijke offensieve politiek. Ze veroveren nieuwe posities, versterken zich en marcheren vooruit (industrie, landbouw, de scholen, de pers, de rechtbanken, het leger). Van de kant van de arbeidersklasse wordt alleen maar gezwegen over het nemen van het offensief; er wordt zelfs geen verdediging gevoerd. De posities worden niet versterkt, maar zonder slag of stoot overgegeven, of worden voorbereid op overgave.
De politieke krachtsverhouding wordt niet alleen bepaald door de objectieve factoren (de rol in het productieproces, de getalsterkte ...) maar ook door subjectieve factoren: het bewustzijn over kracht is het belangrijkste element van de eigenlijke kracht. Terwijl het fascisme van de ene op de andere dag het zelfvertrouwen van de gedeclassificeerde kleinburgerij verhoogt, verzwakken de leidende groepen van het eenheidsfront de wil van de arbeidersklasse. Pacifisten, volgelingen van Boeddha en Gandhi, maar niet van Marx en Lenin, oefenen zich in de prediking tegen geweld, tegen bewapening, tegen fysieke strijd. De stalinisten prediken in principe precies hetzelfde, waarbij ze zich uitsluitend beroepen op de “niet-revolutionaire situatie.” Tussen de fascisten en de pacifisten van alle schakeringen is er een arbeidsverdeling ontstaan: de eerste versterkt het kamp van de reactie, de tweede verzwakt het revolutionaire kamp. Dat is de naakte waarheid!
Betekent dit dat de situatie hopeloos is? Helemaal niet!
Twee belangrijke factoren pleiten tegen de reformisten en de stalinisten. Ten eerste: de nieuwe lessen van Duitsland, Oostenrijk en Spanje zijn algemeen duidelijk; de volksmassa’s zijn verontrust, de reformisten en de stalinisten zijn beschaamd. Ten tweede: de marxisten zijn erin geslaagd de problemen van de revolutie op tijd voor de arbeidersvoorhoede te brengen.
Wij, bolsjewiek-leninisten, hebben niet de behoefte om onze aantallen te overdrijven. De kracht van onze slogans vloeit echter voort uit het feit dat ze de logica van de ontwikkeling van de huidige prerevolutionaire situatie weerspiegelen. In elk stadium bevestigen de gebeurtenissen onze analyse en onze kritiek. De linkervleugel van de Socialistische Partij groeit. In de Communistische Partij wordt de kritiek gesmoord, zoals tot nu toe het geval was. Maar de groei van de revolutionaire vleugel in de SFIO zal onvermijdelijk een breuk in de dodelijke, bureaucratische discipline van de stalinisten veroorzaken: de revolutionairen van de twee partijen zullen elkaar de hand reiken in gezamenlijke activiteiten.
Onze regel blijft wat hij altijd is geweest: zeggen wat is. Dat is de grootste dienst die men nu voor de revolutionaire zaak kan bewijzen. De krachten van de arbeidersklasse zijn nog niet uitgeput. De kleinburgerij heeft haar keuze nog niet gemaakt. We hebben veel tijd verloren, maar de laatste verlengingen van de tijd zijn nog niet uitgeput.
De overwinning is mogelijk! Nog meer: de overwinning is zeker – voor zover de overwinning van tevoren zeker kan worden gesteld – op voorwaarde dat we de wil hebben om te winnen. We moeten de overwinning nastreven, we moeten de hindernissen overwinnen, we moeten de vijand overweldigen, hem neerslaan en onze knie op zijn borst leggen.
Kameraden, vrienden, broeders en zusters! De bolsjewiek-leninisten roepen jullie op om te vechten en te winnen!
_______________
[1] Pierre-Étienne Flandin werd op 8 november 1934 premier van een conservatieve regering. Op 1 juni 1935 trad Flandin af.
[2] Léon Blum (1872-1950) was een socialistisch politicus die tussen 1936 en 1938 de Volksfrontregering zou leiden.
[3] Salomon Grumbach (1884-1952) kwam uit de Elzas en was aanvankelijk actief in de Duitse SPD. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij lid van de Franse sociaaldemocratische SFIO.
[4] Een verwijzing naar de in 1919 opgezette Volkerenbond. Deze werd opgericht op basis van het Verdrag van Versailles en gevestigd in Genève. Het opzetten van een supranationale organisatie had als doel om een einde te maken aan alle oorlogen.
[5] Samen met Léon Blum één van de centrale leiders van de socialistische partij in het interbellum.
[6] Een verwijzing naar de ultralinkse opstelling van de Comintern voor 1933, toen communisten overal opriepen tot offensieve acties, zelfs indien daar nog geen steun voor opgebouwd was. Deze theorie van de revolutionaire actie werd na het aan de macht komen van Hitler uiteindelijk vervangen door een politiek van afwachten.
[7] In zijn artikel ‘Bonapartisme en fascisme’ omschrijft Trotski bonapartisme als volgt. “Een regering die als scheidsrechter van de natie optreedt met getrokken sabel, noemen we bonapartistisch. De sabel heeft geen eigen programma. Het is enkel een instrument van de ‘orde’. Zijn taak is: de bestaande orde handhaven. Daarom is het bonapartisme, (...) door zich politiek boven de klassen te verheffen, vanuit sociaal oogpunt steeds een vertegenwoordiger van de machtigste en sterkste groep onder de verdrukkers, zodat het huidige bonapartisme niets anders kan zijn dan de regering van het financieel kapitaal dat de toppen van de bureaucratie, van de politie, van de officierenkaste en van de pers leidt, inspireert en omkoopt.”
[8] In de jaren 1930 stonden ambtenaren nog grotendeels los van de georganiseerde arbeidersbeweging en werden ze beschouwd als een meer geprivilegieerde laag. Dat is ondertussen uiteraard veranderd.
[9] De CGTU (Confédération générale du travail unitaire) was gelinkt aan de PCF. Het werd in 1922 opgezet als confederatie van radicale vakbonden, met invloeden van anarcho-syndicalisten, maar werd al gauw de communistische vakbond. In 1936 zou de CGTU terug fusioneren met de CGT waar het eerder van was afgesplitst
[10] François de La Rocque (1885-1946) stond van 1930 tot 1936 aan het hoofd van de rechtse milities ‘Croix de Feu’.
[11] Zie voetnoot 14 in ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ (p.70)
[12] Zie voetnoot 12 bij ‘Waar gaat Frankrijk heen’ (p.56)
[13] Organisatie van bazen uit de staal- en ijzersector.
[14] In 1882 stichtte Paul Lafargue (1842-1911) samen met Jules Guesde (1845-1922) de Parti Ouvrier (‘Arbeiderspartij’) in Frankrijk.
[15] Een stroming binnen de SFIO die van 1933 tot 1936 bestond en zich verzette tegen arbeidersmilities.
[16] Het Plan van de Arbeid van Hendrik De Man voorzag in structuurhervormingen, zoals de nationalisatie van het kredietwezen en de energiesector. Het doel hiervan was niet de vermaatschappelijking van de productiemiddelen, maar wel kapitalistische relance. Desalniettemin was er enthousiasme onder de werkende bevolking en kon dit plan leiden tot mobilisatie die veel verder ging dan het beoogde doel. Zie: https://nl.marxisme.be/2014/12/01/archieftekst-het-plan-de-man/
De houding van de marxisten tegenover het Plan De Man vatte Leon Trotski in een brief als volgt samen: “Onze taak is tweevoudig. Ten eerste moeten we de meest bewuste arbeiders de politieke zin van het “Plan” uitleggen, dit is in alle etappes de manoeuvres van de sociaaldemocratie ontcijferen. Ten tweede dienen we een zo breed mogelijke laag van arbeiders reëel aan te tonen dat, voor zover de burgerij de verwezenlijking van het Plan poogt te dwarsbomen, wij hand in hand met hen zullen strijden om ze te helpen bij het doormaken van de ervaring. We zullen met hen alle moeilijkheden van de strijd delen. Wat we echter niet zullen delen, zijn de illusies die eraan verbonden zijn. Onze kritiek op de illusies dient evenwel de passiviteit van de arbeiders niet te verhogen, dient haar niet een voorgewende theoretische rechtvaardiging te geven, maar dient integendeel de arbeiders vooruit te stuwen. In deze voorwaarden zal de onontkoombare ontgoocheling in verband met het “Plan van de Arbeid” niet betekenen dat de passiviteit verergert, maar wel dat de arbeiders het revolutionaire pad inslaan.”
[17] De Franse minister Laval en de Russische minister Litvinov onderhandelden over een Frans-Russisch pact van wederzijdse hulp in geval van een aanval door nazi-Duitsland.
[18] Gavroche is een personage uit ‘Les Misérables’ van Victor Hugo uit 1862. Hij werd synoniem voor straatkinderen in het algemeen.
[19] De trotskisten in Frankrijk waren destijds actief binnen de sociaaldemocratische jongerenwerking, in het bijzonder in de regionale afdeling Seine Alliance.
[20] Het Saargebied werd door het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog aan Duitsland ontnomen. Het werd geleid door een regeringscommissie van vijf personen aangesteld door de Volkerenbond. De koolmijnen werden door de Fransen uitgebaat. In 1935 werd een referendum gehouden waarin de bevolking zich over drie opties kon uitspreken: (1) eenmaking met Frankrijk, (2) behoud van het status quo en (3) aansluiting bij Duitsland. Bij een opkomst van 98% stemde 90,7% voor die laatste optie, 0,4% stemde voor eenmaking met Frankrijk en 8,9% voor het behoud van het status quo.
[21] Manuilski (1883-1959) overleefde de stalinistische zuiveringen, ondanks zijn associatie met Trotski in de aanloop naar de Oktoberrevolutie. Na 1935 werd hij aangesteld als vice-algemeen secretaris van de Comintern die voortaan geleid werd door Dimitrov (en niet door Bela Kun, zoals Trotski schrijft, ook al was de verwijdering van Manuilski een overwinning voor Bela Kun die zich al langer tegen Manuilski verzette). Tegelijk werd hij gedegradeerd tot enkele onbelangrijke functies. Uitgeblust en op de achtergrond vormde hij geen bedreiging voor Stalin.
[22] Dit boek bestaat nog niet in het Nederlands. De Engelstalige versie “The first five years of the Communist International” is online te vinden op www.marxists.org/archive/trotsky/1924/ffyci-1/index.htm
[23] Jean Zyromski (1890-1975) werd in 1910 lid van de SFIO. Vanaf eind jaren 1920 speelde hij een leidinggevende rol in de socialistische partij. Uiteindelijk zou hij in 1945 lid worden van de Communistische Partij.
[24] De mensjewistische leider Fedor Dan verbleef toen in Franse ballingschap.
[25] CGT en CGTU
[26] Jacques Doriot (1890-1945) werd in 1920 lid van de Communistische Partij waar hij snel een leidinggevende figuur werd. In 1922 werd hij lid van het presidium van het Uitvoerend Comité van de Comintern. In 1924 werd hij parlementslid en in 1931 burgemeester van Saint-Denis. Het aan de macht komen van het nazisme in Duitsland was volgens Doriot te wijten aan het gebrek aan eenheid tussen communisten en socialisten. Hij pleitte in eigen land voor een volksfront en leidde onderhandelingen hierover in 1934. Toen dit mislukte, raakte hij verbitterd en nam hij ontslag als burgemeester. In juni 1934 werd hij uit de Communistische Partij gezet. Hij bleef parlementslid en lag in 1936 mee aan de basis van de Parti Populaire Français, die een steeds hardere anti-marxistische koers opging en pleitte voor samenwerking met nazi-Duitsland. Hij zou in de collaboratie met de nazi’s belanden.
[27] De Socialistische Arbeiderspartij (SAP) splitste in 1931 van de socialistische partij af met ongeveer 20.000 leden. In 1932 sloten enkele overblijvende leden van de USPD (die in 1919 van de SPD was afgesplitst en in meerderheid deel werd van de KPD, maar waarvan een groep bleef bestaan als USPD) en nadien enkele ontevreden KPD-leden bij de partij aan. Het was een centristische partij: een formatie die een positie tussen revolutie en hervorming inneemt.