Geschreven: 1927
Bron: LSP, april 2006
Vertaling: Peter den Haan
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2006
1. Inleiding
2. De situatie van de arbeidersklasse en de vakbonden
3. De agrarische kwestie en socialistische opbouw
4. Staatsindustrie en socialistische opbouw
5. De sovjets
6. Het nationale vraagstuk
7. De partij
8. De Communistische Jeugd Liga
9. Onze internationale situatie en de oorlogsdreiging
10. Het Rode Leger en de Rode Vloot
11. Echte en verzonnen meningsverschillen
12. Tegen opportunisme, voor partijeenheid
In zijn toespraak op het laatste congres dat hij bijwoonde, zei Lenin: “We hebben hier nu een jaar geleefd, met de staatsmacht in onze handen. En heeft het onder de Nieuwe Economische Politiek op onze manier gewerkt? Neen! We vinden het niet leuk dit toe te moeten geven, maar zo is het. Hoe heeft het dan wel gewerkt? De machine gaat niet de kant op waarheen wij het sturen, maar waar sommige illegale, of wettenloze, of God mag weten waarvandaan ze zijn gekomen, speculanten of private kapitalistische handelaars, of gezamenlijk, het heen sturen. Een machine gaat niet altijd precies die kant op, en vaak gaat het juiste precies niet die kant op, die de man achter het stuur denkt dat het gaat”.
In deze woorden zijn de criteria gegeven waarmee we onze fundamentele problemen van onze politiek zouden moeten beoordelen. Welke richting gaat de machine op? De staat? De macht? Beweegt ze in de richting die wij, communisten, als uitdrukking van de belangen en wil van de arbeiders en de enorme aantallen boeren, wensen? Of juist niet in die richting? Of ‘niet helemaal’ in die richting?
In de jaren sinds de dood van Lenin, hebben we meermalen het feit onder de aandacht proberen te brengen van de centrale organen van onze partij en, daarna, aan de partij als geheel dat, dankzij het incorrecte leiderschap, het gevaar zoals Lenin dat schetste, aanzienlijk is toegenomen. De machine beweegt zich niet in de richting die de belangen van de arbeiders en de boeren vereisen. Aan de vooravond van het nieuwe congres vinden wij het onze plicht, ondanks alle vervolgingen waar we onder hebben moeten lijden, om dit feit met verdubbelde energie onder de aandacht van de partij te brengen. Want we zijn er zeker van dat deze situatie kan worden gecorrigeerd en wel door de partij zelf.
Toen Lenin stelde dat het apparaat vaak in de richting beweegt van aan ons vijandige krachten, vroeg hij onze aandacht voor twee uitermate belangrijke factoren. In de eerste plaats dat er in onze samenleving vijandige krachten ten opzichte van onze doelstellingen bestaan; de koelak, de NEP mannen, de bureaucraat die zich positie verwerft door onze onderontwikkeling en onze politieke fouten en vertrouwen op de steun van het internationale kapitalisme. Ten tweede het feit dat deze krachten dusdanig sterk zijn dat ze ons politieke en economische apparaat in de verkeerde richting kunnen duwen en uiteindelijk zelfs zullen proberen, in eerste instantie op een verhulde wijze, om het stuur in handen te krijgen.
De woorden van Lenin legden ons de volgende verplichtingen op:
1. Om nauwlettend de groei van deze vijandige krachten, de koelak, NEP man en bureaucraat in de gaten te houden;
2. Te herinneren dat in relatie tot de algemene opleving in het land, deze krachten zich zullen proberen te verenigen, hun eigen aanpassingen in onze plannen willen aanbrengen, een toenemende druk op ons beleid uitoefenen en hun belangen via ons apparaat vervullen.
3. Alle mogelijk maatregelen te treffen om de groei, de eenheid en druk van deze vijandige krachten te ondermijnen en zo te voorkomen dat zij een feitelijk, hoewel onzichtbaar, gedeeld machtssysteem kunnen scheppen, waarnaar ze verlangen;
4. Openlijk de hele waarheid te zeggen aan de ploeterende massa’s. In deze bestaat het fundamentele probleem dus uit een ‘thermidoriaans’ gevaar en de strijd daartegen.
Sinds Lenin zijn waarschuwing wereldkundig maakte, zijn vele kwesties verbeterd, maar ook vele zaken juist verslechterd. De invloed van het staatsapparaat neemt toe, maar daarmee ook de bureaucratische vervorming van de arbeidersstaat. De absolute en relatieve groei van het kapitalisme in het land en haar absolute groei in de steden beginnen een politiek zelfbewustzijn te creëren onder de burgerlijke elementen in ons land. Deze elementen proberen, en niet altijd zonder succes, dat deel van de communisten waar ze mee in aanraking komen, op het werk en in de sociale omgang, te demoraliseren. De slogan die Stalin op het 14e partijcongres introduceerde; ‘Schiet op Links!’ kon niet anders dan uitdraaien op een oproep tot vereniging van deze rechtse elementen in de partij met de burgerlijke Oestrialov elementen uit het land.
Het vraagstuk, ‘Wie zal van wie winnen?’ zal beslist worden in de voortdurende strijd tussen de klassen in alle sectoren van het economische, politieke en culturele front, een gevecht voor een socialistische of kapitalistische ontwikkelingsrichting, voor de verdeling van het nationale inkomen, overeenkomstig een van de twee richtingen, voor een solide politieke macht van het proletariaat of de verdeling van deze macht met de nieuwe bourgeoisie. In een land met een overweldigende meerderheid aan kleine, en keuterboeren en kleine bezitters in het algemeen, zullen de voornaamste processen van dit gevecht zich vaak op een gefragmenteerde en ondergrondse wijze afspelen, om dan plotseling, ‘onverwacht’ aan de oppervlakte uit te barsten.
Het kapitalistische element vindt haar primaire uitdrukking in de klassenscheiding op het platteland en in een toename van private handelaars in de stad. De toplagen op het platteland en de burgerlijke elementen in de stad zijn zich onderling meer en meer en nauwer aan het verbinden met de verschillende takken van ons staatseconomisch apparaat. En dit apparaat draagt er regelmatig toe bij, om de succesvolle pogingen van de nieuwe bourgeoisie om een groter deel van het nationale inkomen toe te eigenen, te verhullen in een mist van statische gegevens.
Het handelsapparaat, het staats,, coöperatieve en private, slokt een enorm aandeel van ons nationale inkomen op, meer dan ééntiende van het Bruto Nationaal Product. Bovendien heeft het private kapitaal, in haar hoedanigheid als commerciële tussenpersoon, in de afgelopen jaren in absolute cijfers, meer dan éénvijfde van alle handel door haar handen zien gaan, voor meer dan 5 miljard [roebel] per jaar. Tot op heden komen voor de gewone consument meer dan 50% van zijn benodigde producten uit de handen van private kapitalisten. Voor de private kapitalist is dit de fundamentele bron van winst en accumulatie. De ongelijkheid (de schaar) tussen landbouw en industriële prijzen, tussen de groothandel en de winkelprijzen, de schommelingen tussen de prijzen in de verschillende takken van de agricultuur, in de verschillende regionen en seizoenen en, als laatste, het verschil tussen de binnenlandse prijzen en die van de wereldmarkt, zijn een constante bron van persoonlijke verrijking.
Het private kapitaal verzamelt woekerachtige rentes op leningen en verdient geld op staatsleningen.
De rol van de private kapitalist in de industrie is ook aanzienlijk. Hoewel het relatief is afgenomen in de laatste periode, is het in absolute termen gegroeid. De geregistreerde private kapitalistische industrie toont een bruto productie van 400 miljoen per jaar. Kleine handwerklieden en huisnijverheid meer dan 1800 miljoen. Samen beslaat de productie van de niet staatsindustrie meer dan éénvijfde van de totale goederenproductie en ongeveer 40% van alle handelswaar op de totale markt. De overweldigende meerderheid van deze industrie is op een of andere manier verbonden met privaat kapitaal. De verschillende openlijke en verborgen vormen van uitbuiting van de massa van handwerklieden door de commerciële en thuisondernemingen zijn en buitengewoon belangrijke en, bovendien een groeiende bron van accumulatie voor de nieuwe bourgeoisie.
Belastingen, lonen, prijzen en krediet zijn de belangrijkste instrumenten tot verdeling van het nationale inkomen. Sommige klassen worden versterkt, andere verzwakt.
In zijn algemeenheid wordt de landbouwbelasting omgekeerd progressief opgelegd; zwaar voor de armen en wat lichter voor de economisch sterken en de koelakken. Volgens de prognoses ontvangt 34% van de arme landbezitters van de Sovjet-Unie (waar dan provincies met een sterk ontwikkelde klassendifferentiatie niet worden meegerekend, zoals de Oekraïne, Siberië en de noordelijke Kaukasus) 18% van het netto inkomen. Precies hetzelfde inkomen, 18%, wordt door de rijkste kleine groep geïncasseerd, die maar 7,5% van de bezitters vertegenwoordigen. En toch betalen deze twee groepen ongeveer dezelfde hoeveelheid belasting, elk zo’n 20% van de totale som. Hieruit mag duidelijk zijn dat op elke individuele arme boerderij de belasting een veel zwaardere druk legt dan op de koelak, of de welvarende bezitter in het algemeen. In tegenstelling tot de angst van de leiders van het 14e Congres, kleedt ons belastingbeleid de koelak helemaal niet uit. Het beperkt hem niet in het minst om in zijn handen een steeds groter aandeel in geld en goederen te accumuleren.
De rol van de indirecte belastingen in ons budget groeit alarmerend ten koste van de directe. Alleen al daardoor verschuift de belastingdruk automatisch van de sterkere naar de zwakkere schouders. De belasting voor de arbeiders in 1925-26 was twee keer zo hoog als het voorgaande jaar, terwijl de belasting van de rest van de stedelijke bevolking terugliep met 6% (Viestnik Finansol, 1927. nr. 2, blz. 52). De belasting op drank drukt steeds ondragelijker met name op de industriële regionen. De inkomensgroei per hoofd van de bevolking voor 1926 ten opzichte van 1925 bedroeg volgens bepaalde schattingen voor de boeren 19%; voor de arbeiders, 26% en voor handelaars en industriëlen, 46%. Als we de ‘boeren’ in drie hoofdgroepen verdelen, kunnen we zonder twijfel vaststellen dat het inkomen van de koelak onvergelijkelijk meer toenam dan dat van de arbeiders. Het inkomen van de handelaren en industriëlen, berekend op basis van de belastinggegevens, wordt ongetwijfeld lager voorgesteld dan het in werkelijkheid is. Hoe dan ook tonen deze wat gekleurde cijfers onherroepelijk een toename van de klassenverschillen aan.
De ‘schaar’, die het verschil tussen de landbouw en industriële prijzen vertegenwoordigd, is de afgelopen anderhalf jaar verder uit elkaar gegroeid. De boer ontving voor zijn producten niet meer dan een en een kwart van de vooroorlogse prijzen, terwijl hij voor zijn industriële producten twee éénvijfde meer moest betalen dan voor de oorlog. Deze overbetalingen van de boeren en wederom, voornamelijk door de armere boeren, tot een bedrag van ongeveer een half miljard roebel in het afgelopen jaar, laat niet alleen het conflict tussen de agricultuur en de industrie toenemen, maar verscherpt ook de differentiatie in het land.
Ook in het verschil tussen de groothandel en winkelprijzen, trekt de staatsindustrie en met haar de consument, aan het kortste eind. Dit betekent dat er een derde partij is die eraan verdient. Het is de private kapitalist die er voordeel van heeft en daarmee het kapitalisme.
De reële lonen in 1927 staan in het gunstigste geval op hetzelfde niveau als de herfst van 1925. Toch staat onweerlegbaar vast dat de ingrepen van de afgelopen 2 jaar het land rijker hebben gemaakt, het totale nationale inkomen is gegroeid, de koelak laag heeft haar reserves met enorme snelheid zien toenemen en de accumulatie van de private kapitalist, de handelaar en de speculant is ook met sprongen gegroeid. Het is duidelijk dat het aandeel van de arbeiders in het totale inkomen van het land is gedaald, terwijl het aandeel van de andere klassen is gegroeid. Dit feit is van buitengewoon belang in de inschatting van onze huidige situatie.
Alleen diegene die er in het diepst van zijn hart van overtuigd is dat onze arbeidersklasse en onze partij niet in staat zijn om met de moeilijkheden en gevaren om te gaan, zal stellen dat een oprecht wijzen op deze tegenstellingen in onze ontwikkeling en de groei van deze vijandige krachten, puur paniek of pessimisme zijn. Met zo’n uitgangspunt kunnen wij ons niet verenigen. Het is noodzakelijk de reële gevaren onder ogen te zien. En we stellen ze juist zo accuraat mogelijk aan de orde, precies om op gepaste wijze met deze gevaren het gevecht aan te gaan en ze te overwinnen.
Een zekere groei van de vijandige krachten, de koelak, de NEP-mannen en de bureaucraten, is onvermijdelijk onder de Nieuwe Economische Politiek. Je kan deze krachten niet via een decreet of door simpele economische druk uitschakelen. Door de NEP te introduceren en te volvoeren hebben we zelf een plek gecreëerd in ons land voor kapitalistische verhoudingen. En voor een aanzienlijke periode in de toekomst zullen we dit ook als onvermijdelijk moeten aanvaarden. Lenin herinnerde ons niet voor niets aan de naakte waarheid waarvan de arbeiders op de hoogte diende te zijn, toen hij zei: “Terwijl wij een land van kleine boeren blijven, is er in Rusland een meer solide basis voor het kapitalisme dan voor het communisme. Dat moeten we niet vergeten... We hebben het kapitalisme niet tot aan de wortel vernietigd en we hebben ook de basis en grondvesten van onze binnenlandse vijand niet ondermijnd (Verzamelde Werken, deel 17, blz. 428)”.
Dit buitengewoon belangrijke sociale feit waar Lenin op wijst, kan niet simpelweg worden vernietigd, zoals al is gezegd, maar is wel te overkomen door een correct, gepland en systematisch beleid van de arbeidersklasse, steunend op de arme boeren en samenwerking met de ‘midden'boeren. Dit beleid bestaat in feite dus uit het in het algemeen versterken van alle maatschappelijke posities van het proletariaat, in de snelst mogelijke verheffing van de leidinggevende centra van het socialisme, in de meest nauwe samenwerking met de voorbereiding en ontwikkeling van de proletarische wereldrevolutie.
Bij een correct leninistisch beleid hoort ook manoeuvreren. In zijn strijd tegen de krachten van het kapitalisme paste Lenin regelmatig een methode toe van gedeeltelijke concessies om de vijand beet te nemen, een tijdelijke terugtocht om daarna met meer succes vooruitgang te boeken. Manoeuvreren is ook nu noodzakelijk. Maar door te ontwijken en te manoeuvreren tegen een vijand die niet door een directe aanval omver was te werpen, wist Lenin toch onveranderlijk de lijn van de proletarische revolutie vast te houden. Onder zijn leiding wist de partij altijd de oorzaken van elke manoeuvre, haar bedoeling, beperkingen, de grens die het niet mocht overschrijden en vanuit welke positie het proletariaat zich weer vooruit kon bewegen. In die dagen, onder Lenin, werd een terugtocht, een terugtocht genoemd en een concessie, een concessie. Daardoor wist het manoeuvrerende proletarische leger altijd haar eenheid te bewaren, haar strijdlust en haar heldere bewustzijn over het doel.
In de recente periode is er een beslissend afscheid genomen van deze leninistische manier door een deel van de leiding. De groep rond Stalin leidt de partij geblinddoekt. De kracht van de vijand verhullend, van alles en overal een officiële manifestatie van succes makend, geeft deze groep het proletariaat geen enkel vooruitzicht, of, wat nog erger is, een vals vooruitzicht. Ze bewegen in zigzaggen, zichzelf aanpassend en geliefd makend bij vijandige elementen. Ze verzwakken en verwarren de krachten van het proletarische leger. Ze promoten de groei van passiviteit, wantrouwen in de leiding en gebrek aan vertrouwen in de revolutionaire krachten. Ze verhullen, onder verwijzing naar Lenins manoeuvreren, het zonder principes van de ene naar de andere kant overstappen; altijd als een verassing voor de partij, onbegrijpelijk voor haar en zo haar kracht verzwakkend. Het enige gevolg is dat de vijand, die zo kostbare tijd heeft gewonnen, weer een stap vooruit kan maken. De ‘klassieke’ voorbeelden van dit gemanoeuvreer door Stalin, Boecharin en Rykov zijn het beleid in China en hun beleid in het Anglo-Russische Comité op het internationale terrein en in het binnenland het beleid ten opzichte van de koelak. Over al deze vraagstukken kwamen de partij en de arbeidersklasse pas achter de waarheid, of een deel van de waarheid, nadat de zware gevolgen van deze door en door verrotte politiek over haar hoofd werd uitgestort.
Aan het eind van deze twee jaar waarin de Stalingroep feitelijk het beleid van de centrale instituten van onze partij bepaalde, mogen we ervan uitgaan dat het volkomen bewezen is dat deze groep machteloos is gebleken om te voorkomen dat:
1. bepaalde groepen in de samenleving die streven naar kapitalistisch herstel bovengemiddeld zijn gegroeid;
2. de positie van de arbeidersklasse en de arme boeren is verzwakt ten opzichte van die van de NEP-man, de koelak en de bureaucraat en;
3. de algemene positie van de arbeidersstaat in haar gevecht tegen het wereldkapitalisme is verzwakt, alsmede de internationale positie van de Sovjet-Unie.
Het is de directe schuld van de Stalin groep dat, in plaats van dat de partij, de arbeidersklasse en de boeren de gehele waarheid over de situatie werd verteld, ze juist de feiten heeft trachtten te verbergen, de groei van vijandige krachten bagatelliseerde en de mond heeft gesnoerd van hen die de waarheid eisten en ook blootlegden.
Het concentreren van de Aanval tegen Links, op een moment dat de hele situatie wees op gevaar van rechts; de botte en gestroomlijnde onderdrukking van iedere kritiek die zeer legitiem de noodklok luidde over het lot van de proletarische revolutie, de openlijke samenzweringen tot een rechtse koers, het verminderen van de invloed van het proletariaat en de oudbolsjewistische kern van de partij, al deze factoren verzwakken en ontwapenen de arbeidersklasse op een moment dat boven alles vraagt om activiteit van het proletariaat, eenheid en waakzaamheid van de partij en vertrouwen in de echte leninistische erfenis.
De partleiders misbruiken Lenin, ze verbeteren hem, verklaren hem, doen toevoegingen, zoveel als nodig is om elke opeenvolgende fout van henzelf te verbergen. Sinds de dood van Lenin is er een hele reeks van nieuwe theorieën verzonnen, met maar één doel: dat deze een theoretische rechtvaardiging levert aan het afstand nemen door de groep rond Stalin van de loop van de internationale proletarische revolutie. De mensjewieken, de Smienavikoftsjies en uiteindelijk de kapitalistische media zien en verwelkomen het beleid en de nieuwe theorieën van Stalin, Boecharin, Martynov, als een beweging ‘voorwaarts, weg van Lenin’ (Oestrialov), ‘wijsheid van echte staatsmannen’, ‘realisme’, en ‘een verwerping van het Utopia van het revolutionaire bolsjewisme’. En in het afsnijden van een aantal van Lenins oude strijdmakkers van de partijleiding zien en verwelkomen ze een praktische stap in de richting van een fundamentele verandering van de koers van de partij.
Tegelijkertijd vormen de elementaire processen van de NEP, niet gehinderd of gestuurd door een ferme klassenpolitiek, nieuwe toekomstige dreigingen van hetzelfde karakter.
25 miljoen kleine boerderijen vormen de fundamentele bron van de kapitalistische tendensen in Rusland. De koelak laag, die geleidelijk uit deze massa naar boven komt, is nu het proces van primitieve accumulatie van kapitaal aan het realiseren, waarmee de socialistische stellingen zwaar worden ondermijnd. Het verdere verloop en uitkomst van dit proces wordt uiteindelijk bepaald door de verhouding tussen de groei van de staats en de private economie. De terugval van onze industrie versnelt het tempo van klasse differentiatie tussen de boeren aanzienlijk en daarmee de politieke gevaren die dat met zich meebrengt.
Lenin schreef:
In de geschiedenis van andere landen hebben de koelakken meer dan eens de macht terug veroverd voor de landheren, tsaren, priesters en kapitalisten. Zo is het geweest in alle voorgaande Europese revoluties waar, als gevolg van de zwakte van de arbeiders, de koelakken erin zijn geslaagd een republiek terug te draaien tot een koninkrijk, van de overheersing door de zwoegende massa’s naar de absolute macht van de uitbuiters, rijken en parasieten. Je kan de koelak makkelijk met de landheer verzoenen, met de tsaar, de priester, zelfs als ze ruzie hebben gehad, maar met de arbeidersklasse, nooit! (Kameraden arbeiders, laat ons samen het laatste en beslissende gevecht voeren; publicatie van het Lenin instituut)
Wie dit niet kan begrijpen, wie gelooft dat de ‘koelak het socialisme ingroeit’, is maar voor een ding geschikt; schipbreuk van de revolutie.
In ons land bestaan twee fundamenteel elkaar uitsluitende uitgangspunten. Aan de ene kant die van het proletariaat die het socialisme opbouwt en aan de andere, de positie van de bourgeoisie die ernaar verlangt om onze ontwikkeling in kapitalistische richting om te buigen.
Het kamp van de burgerij en die lagen van de kleinburgerij die daar achteraan lopen, hebben al hun hoop geplaatst op het private initiatief en het persoonlijke belang van de goederen producent. Ze hebben alles gezet op de ‘economische sterke’ boer en proberen om de coöperatieven, de industrie en onze buitenlandse handel aan deze ondergeschikt te maken. Dit kamp gelooft dat de socialistische industrie niet op het staatsbudget mag rekenen, dat deze ontwikkeling niet te hard mag gaan om zo het belang van accumulatie door de kapitalistische boer niet te schaden. De strijd voor een hogere arbeidsproductiviteit legt steeds meer druk op de zenuwen en spieren van de arbeiders door de zich dagelijks consoliderende kleinburgerij. Het gevecht om lagere prijzen betekent voor hem een verlaging van accumulatie van de socialistische industrie ten faveure van het handelskapitaal. De strijd met het bureaucratisme betekent voor hem de verwaarlozing van industrie, de verzwakking van de planningcentra. Het betekent het naar de achtergrond drukken van de zware industrie, oftewel wederom een aanpassing ten gunste van de economisch sterke boer, met het vooruitzicht van een toekomstig afschaffen van het monopolie op buitenlandse handel. Dat is de richting van de Oestrialovs. De naam van deze richting is kapitalisme op bestelling. In ons land is dat een sterke tendens en oefent een invloed uit op bepaalde kringen binnen de partij.
De proletarische richting werd door Lenin als volgt beschreven: We kunnen pas stellen dat het socialisme het kapitalisme definitief en onomkeerbaar heeft overwonnen als; de proletarische staatsmacht, na definitief het verzet van de uitbuiters te hebben onderdrukt en zichzelf te hebben verzekerd van de definitieve onderwerping van deze uitbuiters, alsmede haar eigen volledige stabiliteit en autoriteit; de gehele industrie reorganiseert op basis van grootschalige collectieve productie voorzien van de laatste technische snufjes (uitgaand van elektrificatie van de hele economie). Alleen dit zal de mogelijkheden scheppen om een dusdanig verreikende technische en sociale ondersteuning van de steden aan het onderontwikkelde platteland te geven, dat het de materiële basis zal scheppen voor een ongekende toename van productiviteit van de agriculturele en plattelands arbeid, waardoor de keuterboer wordt gedwongen, op basis van voorbeeld en in eigen belang, over te stappen op grootschalige, collectieve, gemechaniseerde landbouw (Resolutie van het Tweede Congres van de Komintern).
Het hele beleid van onze partij zou op basis van dit principe gebouwd moeten zijn; de begroting, de belastingen, de industrie, landbouw en veeteelt, de binnen en buitenlandse handel, alles. Dat is de fundamentele positie van de oppositie. Dat is de weg naar het socialisme.
De stalinisten volgen een zigzaglijn tussen deze beide posities die iedere dag verder naar rechts opschuift, bestaande uit kleine wendingen naar links en daarna weer scherpe, diepe wendingen naar rechts. De leninistische koers is een socialistische ontwikkeling van de productiekrachten. De Oestrialov koers is een ontwikkeling van de productiekrachten op een kapitalistische basis, door geleidelijk de verworvenheden van oktober af te kalven. De stalinistische koers leidt, in de objectieve werkelijkheid, tot een vertraging van de ontwikkeling van de productiekrachten, tot een verlaging van het relatieve gewicht van het socialistische element en bereidt dus de uiteindelijke overwinning van de Oetrialov koers voor. De koers van Stalin is des te gevaarlijker en ruïneus omdat ze de werkelijke afwijkingen verbergt onder een masker van bekende woorden en frasen. De vervolmaking van ons herstelproces heeft alle fundamentele kwesties rond onze economische ontwikkeling weer voor het voetlicht gebracht en daardoor de positie van Stalin ondermijnd, welke volledig tekort schiet om grote problemen mee op te lossen; of het nu gaat om de revolutie in China of de wederopbouw van het basiskapitaal in de Sovjet-Unie.
Ondanks de gespannen situatie, extreem opgedreven door de botte fouten van de huidige leiding, kan deze situatie worden rechtgezet. Maar dan is het noodzakelijk om de lijn van de partijleiding te veranderen, en wel drastisch te veranderen, in de richting zoals die door Lenin is aangegeven.
Door de oktoberrevolutie veranderde voor het eerst in de geschiedenis het proletariaat in de heersende klasse van een reusachtige staat. Onze nationalisatie van de productiemiddelen was een beslissende stap in de richting van een socialistische wederopbouw van het gehele sociale systeem dat was gebaseerd op de uitbuiting van de ene mens door de andere. Onze introductie van de achturige werkdag was een eerste stap in de richting van een complete en alzijdige verandering in de materiële en culturele levensomstandigheden van de arbeidersklasse. Ondanks de armoede in ons land hebben onze arbeidswetten wettelijke garanties voor de arbeiders geschapen, zelfs voor de meest achtergestelde, die in het verleden zich niet als groep konden verdedigen, die zelfs onder de rijkste kapitalistische staat niet werden verleend en nooit verleend zullen worden. De vakbonden, in status gerezen tot het belangrijkste sociale wapen in handen van de heersende klasse, kregen de mogelijkheid om aan de ene kant de massa’s te organiseren onder omstandigheden die anders nooit mogelijk zouden zijn geweest en, aan de andere kant, om direct de hele politieke koers van de arbeidersstaat te beïnvloeden.
Het probleem van de partij is om de verdere ontwikkeling van deze buitengewoon historische overwinningen te garanderen; oftewel ze een oprecht socialistische inhoud te geven. Onze successen op deze weg zullen worden bepaald door de objectieve omstandigheden in binnen en buitenland, de juistheid van ons beleid en de praktische vaardigheden van onze leiding.
De beslissende factor om een inschatting te maken of ons land zich voorwaarts naar een socialistische wederopbouw beweegt moet de groei van onze productiekrachten zijn en de overheersing van de socialistische elementen over de kapitalistische; inclusief een verbetering van alle levensomstandigheden voor de arbeidersklasse. Deze verbeteringen zouden zichtbaar moeten zijn op materieel gebied (aantallen arbeiders tewerkgesteld in de industrie, niveau van de reële lonen, besteedbaar arbeidersinkomen, huisvesting, medische zorg, etc.), politiek gebied (partij, vakbonden, sovjets, communistische jongerenorganisaties) en, als laatste, op cultureel gebied (scholen, boeken, kranten, theaters). Het streven om de vitale belangen van de arbeiders naar de achtergrond te plaatsen en deze, onder de verachtelijke slogan van ‘de beperkte blik van de werkplaats’, tegenover het algemene belang van de arbeidersklasse te plaatsen, is een theoretische fout en politiek gevaarlijk.
Het vergaren van meerwaarde door de arbeidersstaat is natuurlijk geen uitbuiting. Maar, in de eerste plaats hebben wij een arbeidersstaat met bureaucratische vervormingen. Dit opgezwollen en bevoorrechte apparaat slokt een aanzienlijk deel van onze meerwaarde op. In de tweede plaats eigent de groeiende bourgeoisie, via handel en speculatie op de abnormale ongelijkheid van prijzen, zich ook een deel van de door onze staatsindustrie gecreëerde meerwaarde toe.
In zijn algemeenheid is gedurende de afgelopen herstelperiode het aantal arbeiders, net als haar levensomstandigheden, gestegen. Niet alleen absoluut, maar ook relatief; oftewel in relatie tot de groei van andere klassen. Maar in de recente periode is daarin een radicale verandering gekomen. De numerieke groei van de arbeidersklasse, net als de verbetering van haar situatie, zijn bijna tot stilstand gekomen, terwijl de groei van haar vijanden voortduurt en zelfs in versneld tempo. Dit leidt onvermijdelijk niet alleen tot een verslechtering van de omstandigheden van arbeiders op fabrieksniveau, maar ook tot een daling van het relatieve gewicht van het proletariaat in de Sovjet samenleving.
De mensjewieken, vertegenwoordigers van de bourgeoisie onder de arbeiders, verwijzen met kwaadaardig genoegen naar de slechte materiële omstandigheden voor onze arbeiders. Ze proberen het proletariaat tegen de Sovjet staat op te zetten en arbeiders over te halen de burgerlijk mensjewistische slogan ‘Terug naar het kapitalisme’ over te nemen. De zelfgenoegzame functionaris die ‘mensjewisme’ meent te zien in de vasthoudendheid van de oppositie om de materiële omstandigheden van de arbeidersklasse te verbeteren, bewijst in feite het mensjewisme een grote dienst. Door de arbeiders zich onder de gele vlag te laten scharen.
Om problemen te kunnen overwinnen, moet je ze eerst kennen. Het is noodzakelijk om correct en oprecht onze successen en falen te testen via de feitelijke omstandigheden van de zwoegende massa’s.
Onze periode van herstel zorgde voor een voldoende snelle stijging van de lonen tot aan de herfst van 1925. Maar de aanzienlijke daling van de reële lonen die in 1926 begon, werd pas begin 1927 weer opgevangen. Het maandsalaris in de eerste twee kwartalen van het fiscale jaar 1926-1927 bedroeg gemiddeld in de grootindustrie (in Moskouse roebels) tussen de 30 roebel, 33 kopeke en 30 roebel, 67 kopeke; ten opzichte van 29 roebel, 68 kopeke in de herfst van 1925. In het derde kwartaal, volgens voorlopige berekeningen, zullen de lonen 31 roebel, 61 kopeke bedragen. Dus hebben de reële lonen in dit jaar in feite stil gestaan, ongeveer op het niveau van de herfst 1925.
Uiteraard liggen het niveau van de lonen en de algemene materiële omstandigheden van bepaalde groepen arbeiders en in bepaalde regionen, met name in Moskou en Leningrad, ongetwijfeld hoger dan dit gemiddelde niveau. Maar aan de andere kant bevindt het materiële niveau van brede lagen van de arbeidersklasse zich aanzienlijk onder deze gemiddelde cijfers. Bovendien wijzen alle data erop dat de groei van de lonen achter blijft op de groei van de arbeidsproductiviteit. De intensiteit van de arbeid neemt toe; de slechte arbeidsomstandigheden blijven hetzelfde.
Het stijgen van de lonen wordt meer en meer afhankelijk gemaakt van een verhoogde intensiteit van de arbeid. Deze nieuwe tendens, tegen een socialistische ontwikkelingskoers in, werd versterkt door het Centraal Comité in haar befaamde resolutie over Rationalisatie (Pravda, 25 maart 1927). Op het Vierde Congres van de Sovjets werd dezelfde resolutie aangenomen. Dit beleid zou betekenen dat de stijging van de sociale rijkdom op zichzelf niet zal leiden tot een stijging van de lonen.
De geringe numerieke toename van arbeiders betekent een verlaging van het aantal werkenden in elke familie. In harde roebels is het besteedbare inkomen van de arbeidersfamilies afgenomen sinds 1924-1925. De kostenstijging van de woonlasten hebben arbeiders gedwongen gedeeltes van hun woonruimte te verhuren. De werklozen, geheel of gedeeltelijk, belasten het budget van de arbeider. De snel groeiende consumptie van alcoholische dranken drukken ook op zijn budget. Alles bij elkaar opgeteld zien we dus een overduidelijke daling van zijn levensstandaard. De rationalisatie van de productie die nu wordt doorgevoerd, zal onvermijdelijk de omstandigheden voor de arbeidersklasse nog verder verslechteren, tenzij deze vergezeld gaat van een uitbreiding van industrie en transport om de uitgestoten arbeiders weer in op te vangen. In de praktijk komt ‘rationalisatie’ er vaak op neer; sommige arbeiders eruit te smijten en een verlaging van de materiële omstandigheden voor anderen.
Als de arbeidsomstandigheden verslechteren, is het altijd de zwakste groep die daar de meeste schade van ondervind; de ongeschoolden, seizoenwerkers, vrouwen en jongeren.
In 1926 was er een duidelijke verlaging van de vrouwensalarissen ten opzichte van die van de mannen, in bijna alle bedrijfstakken. Onder de ongeschoolde werknemers bedroeg het salaris van de vrouw in maart 1926 in drie verschillende sectoren respectievelijk 51,8%; 61,7% en 83% ten opzichte van de mannelijke collega’s. In bedrijfstakken als de turfstekerijen, het laden en lossen, enz. zijn de noodzakelijke maatregelen om de omstandigheden waaronder de vrouwen moeten werken te verbeteren, niet genomen. De gemiddelde beloning van tieners is, in vergelijking met de andere arbeiders, gestaag afgenomen. In 1923 was het 47,1%; in 1924 45%; in 1925, 43,4%; in 1926, 40,5% en in 1927 nog maar 39,5%.
Volgens het Onderzoek naar de Economische Situatie van de Jeugd in 1924 tot en met 1926 kreeg in maart 1925 bijna de helft (49,5%) van alle adolescenten minder dan 20 roebel. De afschaffing van de tewerkstellingsnorm van jongeren gerelateerd aan een bepaalde hoeveelheid oudere werknemers is een zware slag geweest voor arbeidersjongeren en families. Het aantal jongere werklozen is aanzienlijk aan het stijgen.
Van alle drie en een half miljoen loonarbeiders in het land, zijn er 1,6 miljoen werkzaam op het platteland, zowel mannen als vrouwen. Hiervan is maar 20% georganiseerd in de vakbonden. De registratie van de arbeidscontracten, die in veel gevallen zo slecht zijn dat het meer op slavenarbeid lijkt, is pas net begonnen. De lonen van de plattelandsarbeiders liggen gewoonlijk dan ook onder het wettelijk minimum; en dit zelfs vaak ook nog op de Sovjetboerderijen. De reële lonen zijn gemiddeld maar 63% van het vooroorlogse niveau. De arbeidsdag is zelden korter dan 10 uur. In de meerderheid van de gevallen is deze zelfs onbeperkt. De lonen worden onregelmatig uitbetaald en pas betaald na ontoelaatbaar uitstel. Deze miserabele situatie voor de ingehuurde arbeidskracht is niet alleen het gevolg van de moeilijkheden van socialistische opbouw in een onderontwikkeld boerenland. Het is ook en ongetwijfeld, het gevolg van een foutief beleid, dat in de praktijk - in de realiteit van het dagelijkse bestaan - voornamelijk aandacht geeft aan de bovenste lagen in het dorp en niet aan de onderste lagen. We hebben een algehele en systematische verdediging van de loonarbeider nodig, niet alleen tegen de koelak, maar ook tegen de zogeheten economisch sterke middenboer.
De normale woonruimte voor arbeiders is in de regel aanzienlijk kleiner als de gemiddelde ruimte voor de gehele stedelijke bevolking. De arbeiders in de grote industriële steden zijn in dit opzicht de minst bevoordeelde groep van de bevolking. De verdeling van woonruimte voor sociale groepen was in een reeks van onderzochte steden volgens het Centrale Bureau van Arbeid Statistiek als volgt:
Per industriële arbeider, 5,6 vierkante meter; klerken, 6,9 m2; handarbeiders, 7,6 m2; hooggeschoolden, 10,9 m2 en voor niet werkende elementen, 7,1 m2. De arbeiders bezetten de laatste plaats. Bovendien wordt de woonruimte voor arbeiders per jaar kleiner en die van de non-proletarische elementen ieder jaar groter. De algemene situatie op het gebied van de sociale woningbouw bedreigt de verdere ontwikkeling van de industrie. Ondanks dit feit geeft het vooruitzicht van het vijfjarenplan van de Staatsplanningscommissie aan dat de woningsituatie aan het eind van het plan er nog slechter aan toe zal zijn, dan nu het geval is. Volgens rapporten van de commissie zelf. Van 5,7 vierkante meter gemiddeld aan het eind van 1926, zal de algemene norm in 1931 zijn gedaald tot 5,3 m2, volgens het vijfjarenplan.
De trage groei van de industrialisatie heeft nergens een zo dodelijk karakter als onder de werklozen, die de fundamentele rijen van het industriële proletariaat heeft aangetast. Het officiële aantal geregistreerde werklozen stond in april 1927 op 1,478 miljoen. Het feitelijke aantal werklozen is zo’n 2 miljoen. Het aantal werklozen neemt onvergelijkelijk sneller toe dan het totaal aantal werkzame arbeiders. Het aantal industriële arbeiders wat werkloos wordt groeit schrikbarend. Volgens het Vijfjarenplan van de Staatsplanningscommissie zullen onze industrieën gedurende het gehele vijfjarenplan weinig meer dan 400.000 reguliere arbeidskrachten opnemen. Dit betekent op basis van een constante instroom van arbeiders uit het platteland dat het aantal werklozen eind 1931 zal zijn gegroeid tot niet minder dan 3 miljoen mannen en vrouwen. Het gevolg van deze stand van zaken zal een toename zijn van dakloze kinderen, bedelaars en prostitutie. Het armzalige beetje bijstand dat wordt verstrekt aan de werklozen veroorzaakt terecht afschuw. De gemiddelde toelage is 11,9 roebel, oftewel 5 vooroorlogse roebels. De vakbondstoelage alleen bedraagt al 6,5 tot 7 roebel. Maar deze toelage wordt maar aan zo’n 20% van werkloze vakbondsleden verstrekt.
Het Wetboek van Arbeid heeft al zoveel interpretaties ondergaan, dat deze het aantal artikelen in het wetboek vele malen overstijgt. En in feite worden hierdoor veel van haar maatregelen juist ontkracht. Met name de wettelijke mogelijkheden tot bescherming van tijdelijke en seizoenarbeiders zijn afgebroken.
De recente campagne rond Collectieve Arbeidsovereenkomsten werd gekenmerkt door een bijna algemene verslechtering van de wettelijke garanties en een neerwaartse druk op de kwaliteit en de loonschalen. Door de bedrijfsleiding het recht op verplichte arbitrage te geven is de collectieve overeenkomst sowieso al bijna geheel ontkracht en heeft het van een overeenkomst tussen twee partijen veranderd in een papieren tijger.
De bijdrage van de industrie ter compensatie van arbeiders is totaal ontoereikend. Volgens gegevens van de Volkscommissaris van Arbeid over 1925-1926 vonden er in de grote bedrijven per elke duizend arbeiders 97,6 ongelukken plaats die tot invaliditeit leidden. Elk jaar raakt 1 op de 10 arbeiders gewond.
De afgelopen jaren worden gekenmerkt in een toename van arbeidsgeschillen, waarvan de meeste met dwangmaatregelen worden opgelost in plaats van in overleg.
De leiding in de fabrieken takelt af. De bestuursorganen streven meer en meer naar ongelimiteerde autoriteit. Het inhuren en ontslaan is feitelijk in handen van alleen de bedrijfsleiding. Er worden weer vaak prerevolutionaire verhoudingen tussen voormannen en werklui aangetroffen.
De productieconferenties worden geleidelijk tot nul gereduceerd. De meerderheid van de praktische voorstellen van de arbeiders wordt niet doorgevoerd. Onder veel arbeiders begint er ook weerstand tegen deze conferenties te ontstaan, omdat verbeteringen die wel worden doorgevoerd vaak leiden tot de afvloeiing van aantallen arbeiders. Met als gevolg dat de productieconferenties ook maar matig worden bezocht.
Op cultureel gebied is het noodzakelijk om het probleem rond de scholen te benadrukken. Het wordt voor de arbeiders steeds moeilijker om hun kinderen een fatsoenlijke basisopleiding te geven, laat staan een goede vervolgopleiding. In bijna alle arbeidersklasse districten is er een toenemend tekort aan scholen. De studiekosten die ouders moeten betalen voor de voorzieningen op school helpen de vrijheid van onderwijs nagenoeg om zeep. Het tekort aan scholen en ontoereikende kinderopvang dwingt een aanzienlijk aantal arbeiderskinderen de straat op.
Dat ‘Belangenconflict over het vraagstuk van de Arbeidsomstandigheden in de Fabriek’, waar in een resolutie op het Elfde Congres van de partij melding van werd gemaakt, is de laatste jaren aanzienlijk in omvang toegenomen. Desondanks heeft het totale beleid van de partij in relatie tot de vakbeweging en de handelswijze van de vakbondsleiding een dusdanig effect op de vakbonden gehad dat op het Veertiende Congres moest worden toegegeven; “De vakbonden konden vaak het werk niet aan, vertoonden eenzijdigheid en lieten soms hun primaire en belangrijkste taken naar de achtergrond verdwijnen - het economisch belang van de massa’s die ze organiseert, te verdedigen en op elke manier mogelijk het materiële en geestelijke niveau van haar leden te doen stijgen”.
De situatie na het 14e Congres is echter niet verbeterd, maar verslechterd. De bureaucratisering van het vakbondsapparaat is alleen maar verergerd.
In de staven van de verkiesbare uitvoerende organen van de tien industriële vakbonden is het percentage werkende en niet bij de partij aangesloten militante arbeiders bijzonder laag (12 tot 13%). De overgrote meerderheid van afgevaardigden naar de vakbondsconferenties zijn mensen die niets meer met de industrie te maken hebben. Nog nooit tevoren hebben de vakbonden en de arbeidersmassa’s zo ver afgestaan van het management van de socialistische industrie als heden ten dage. De zelfactiviteit van de massa’s in de vakbonden wordt vervangen door overeenkomsten tussen de secretaris van de partijgroep, de fabrieksdirecteur en de voorzitter van het fabriekscomité, de zgn. driehoek. De houding van de arbeiders ten opzichte van de fabrieks, en werkplaatscomités is er een van wantrouwen. En de bezoekersaantallen van de algemene bijeenkomsten zijn dan ook laag.
De ontevredenheid van de arbeiders, die zich niet via de vakbonden kan uitten, wordt binnenwaarts gericht. ‘We moeten niet te actief zijn’, ‘Als je een stuk brood wil, moet je niet teveel je mond opentrekken’ (Pravda, 23 juli 1927). Zulke uitspraken kom je overal tegen. In deze omstandigheden zijn pogingen van delen van arbeiders om hun omstandigheden te verbeteren, buiten de vakbonden om, onvermijdelijk aan het toenemen. Dit alleen al vereist een radicale verandering in het huidige beleid rond de vakbonden.
1) Een genadeloos stopzetten van elke neiging de achturige werkdag te verlengen. Overwerk mag alleen worden toegestaan als het absoluut onvermijdelijk is. Er mag geen misbruik plaatsvinden in de tewerkstelling van seizoenarbeiders en voltijdwerkers mogen niet als tijdelijke arbeidskrachten worden behandeld. Het terugdraaien van elke verlenging van de werkdag in de ongezonde beroepen, waar het, tegen eerdere afspraken in, toch is ingevoerd.
2) De belangrijkste directe opdracht; het laten stijgen van de lonen in overeenstemming met de toename van de arbeidsproductiviteit. De toekomstige koers zou een systematische stijging van de reële lonen moeten zijn die correspondeert met elke stijging van de arbeidsproductiviteit. Het is noodzakelijk om een toenemende gelijkmatigheid voor de salarissen van verschillende groepen arbeiders te scheppen, door middel van een systematische stijging van de lagerbetaalde groepen, maar in geen geval door verlaging van de lonen van de beterbetaalden.
3) We moeten het bureaucratische misbruik van rationalisatiemaatregelen doen stoppen. Rationalisatie zou nauw verbonden moeten zijn met een samenhangende groei van de industrie, met een planmatige spreiding van arbeidskrachten en met een gevecht tegen verspilling van productiekracht van de arbeidersklasse - met name losbandigheid door het kader van de geschoolde arbeiders.
4) Om de nadelige effecten van werkloosheid te verzachten moeten;
a) de werkloosheidsuitkeringen in overeenstemming worden gebracht met het gemiddelde loon van de desbetreffende omgeving;
b) met het oog op de duur van de werkloosheid, de uitkeringsduur worden verlengd van een half jaar tot anderhalf jaar;
c) een verdere verlaging van de bijdrage vanuit de industrie aan de sociale fondsen ontoelaatbaar worden verklaard en er zal een gevecht moeten worden georganiseerd tegen de feitelijke wanbetalingen;
d) het spenderen van verzekeringsgelden aan maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid en hygiëne gestopt worden;
e) we het voornemen om ‘verzekeringsmarkten’ te creëren, energiek bestrijden;
f) alle maatregelen worden teruggedraaid die, onder verschillende voorwendselen, echt werkloze arbeiders het recht ontzeggen op een uitkering en op inschrijving bij het arbeidsbureau;
g) we koersen in de richting in een stijging van de werkloosheidsuitkeringen, te beginnen met de industriële arbeiders. We hebben breed gedragen en zorgvuldig uitgewerkte plannen nodig voor publieke werken op de lange termijn, waar werklozen voor kunnen worden gebruikt, met het grootste voordeel voor de economische en culturele groei van het land.
5) Een systematische verbetering van de huisvesting voor arbeiders. Een ferme uitvoering van een klassenpolitiek ten aanzien van alle huisvestingsvraagstukken. Geen verbetering voor de woonomstandigheden van niet-proletarische elementen ten koste van arbeiders. Geen uitzettingen van werkende en ontslagen arbeiders op de korte termijn.
Er moeten energieke maatregelen worden getroffen voor een gezondere ontwikkeling van de wooncoöperatieven. Ze moeten toegankelijk worden voor laagbetaalde arbeiders. De toplaag van de witte boorden arbeiders moet niet worden toegestaan appartementen in te pikken die voor industrie arbeiders zijn bedoeld.
Het huisvestingsplan van de Staatsplanningscommissie moet worden afgewezen, omdat het rechtstreeks indruist tegen een socialistisch beleid. Zakelijke ondernemingen moeten verplicht worden hun huisvestingskosten en daartoe bestemde reserveringen en kredieten te doen laten stijgen, zodat er in de komende vijf jaar een werkelijke verbetering in de arbeiderswoningen zal ontstaan.
6) Collectieve afspraken dienen te worden gemaakt na echte en niet na fictieve discussies op arbeidersbijeenkomsten. Het aanstaande partijcongres zal de besluiten van het 14e congres ontkrachten, waardoor de fabrieksleidingen het recht op verplichte arbitrage krijgen. De Arbeidsrichtlijn moet als minimum en niet als maximumprogramma worden beschouwd ten aanzien van de rechten van arbeiders. Collectieve overeenkomsten moeten garanties bevatten tegen de uitstoot van arbeiders en administratief personeel, gedurende de looptijd van de overeenkomst (specifieke uitzonderingen daargelaten). Productienormen moeten op basis van het gemiddelde worden berekend, niet op basis van de uitzonderingen en gelden voor de gehele looptijd van het looncontract. In alle gevallen moeten collectieve overeenkomsten die een verlaging van de omstandigheden voor arbeiders betekenen, in vergelijking met voorgaande, ontoelaatbaar worden verklaard.
7) Het Bureau van Lonen en Normen moet onder effectievere controle van de arbeiders en de vakbonden worden gebracht, en de constante verandering van lonen en arbeidsnormen dient te worden stopgezet.
8) Onteigeningen vanwege veiligheidsaspecten en betere omstandigheden in de fabrieken moeten worden opgevoerd. Er moeten zwaardere straffen komen op het niet nakomen van de voorschriften ter bescherming van de arbeid.
9) Alle interpretaties van de Arbeidsrichtlijn moeten opnieuw geëvalueerd worden en diegene die tot een verlaging van de arbeidsomstandigheden hebben geleid, moeten worden geschrapt.
10) Vrouwen dienen voor gelijk werk gelijk loon te krijgen. Ook moeten er meer geschoolde vrouwelijke arbeiders komen.
11) Onbetaalde stages worden verboden. Net als de pogingen om de jeugdlonen te verlagen. Er dienen maatregelen te komen om de arbeidsomstandigheden van hun werk te verbeteren.
12) Het economische regime moet in geen geval uitgevoerd worden ten koste van de levensstandaard van de arbeider. We zullen de ‘goedmakertjes’ die van de arbeiders zijn weggenomen moeten herinvoeren (kinderdagverblijven, tramkaartjes, langere vakanties, etc.).
13) De vakbonden moeten meer aandacht schenken aan de problemen van seizoenarbeiders.
14) De medische zorg voor de fabrieksarbeider moet verbeterd worden (verbandmiddelen, eerste hulp afdelingen, ziekenhuizen, etc.).
15) In de arbeidersklasse districten moet het aantal scholen voor arbeiderskinderen worden verhoogd.
16) De staat dient maatregelen te nemen om de arbeiderscollectieven te versterken.
1) Het werk van de vakbonden dient primair te worden beoordeeld op de mate waarin zij de economische en culturele belangen van de arbeiders verdedigd, binnen de bestaande economische beperkingen.
2) De partij organisaties dienen, bij besluiten over maatregelen die de economische en culturele belangen van arbeiders raken, rekening te houden met de bevindingen van de communistische fracties binnen de vakbonden.
3) Echte verkiezingen, openbaarheid, rekenschap afleggend en verantwoordelijkheid naar de leden van alle niveaus dient de basis van het vakbondswerk te zijn.
4) Alle bestuursorganen in de industrie zouden in echte en niet in fictieve overeenkomst met de vergelijkbare vakbondsorganen dienen te zijn.
5) Op alle vakbondscongressen (inclusief het gezamenlijke vakbondencongres) en in alle verkiesbare organen van de bonden ( inclusief die van de vakcentrale) moet er een meerderheid van arbeiders, nog direct betrokken bij het werk, zijn. Het aandeel arbeiders dat geen lid van de partij is moet tot minstens eenderde toe te nemen.
Op gezette tijden moet een deel van de bestuurders van het vakbondsapparaat terug naar de werkvloer en industriële arbeid.
Er dient meer gebruik gemaakt te worden van vrijwilligerswerk in vakbondsactiviteiten, een bredere toepassing van vrijwilligerswerk in het algemeen en de aanmoediging aan fabrieksarbeiders om eraan deel te nemen.
6) Het verwijderen van verkozen communistische leden uit vakbondsorganen vanwege meningsverschillen binnen de partij zal niet worden toegestaan.
7) De absolute onafhankelijkheid van bedrijfsafdelingen en plaatselijke vakbondsafdelingen van de bestuursorganen dient te worden gewaarborgd. Het tewerkstellen en ontslaan van arbeiders en het verplaatsen van arbeiders van de ene naar de andere werkplek, voor periodes langer dan twee weken, mag alleen plaatsvinden met toestemming van het fabriekscomité. In de strijd tegen overtredingen op dit gebied zal het fabriekcomité gebruik maken van haar beroepsmogelijkheid tegen deze managementbeslissingen, via de overeenkomstige vakbond en geschillencommissies.
8) Verslaggevers van de arbeiderskranten dienen wettelijke garanties en vaststaande rechten te krijgen. En diegenen die trachtten de correspondenten te vervolgen vanwege hun onthullingen, dienen strikt gestraft te worden.
Er dient een artikel in het wetboek van Strafrecht te worden opgenomen, waarin wordt gesteld dat het een ernstige misdaad tegen de staat is, op een openlijke of verborgen manier, openlijk of heimelijk een arbeider te vervolgen vanwege kritiek, het doen van onafhankelijke voorstellen of stemgedrag.
9) De taken van de controlecommissies van de productieraden moeten worden uitgebreid tot supervisie over de uitvoering van haar besluiten en onderzoek naar het succes van haar maatregelen om belangen van arbeiders te beschermen.
10) Ten aanzien van de kwestie van stakingen in de staatsindustrieën, blijven de besluiten van het Elfde Partijcongres, voorgesteld door Lenin, onverminderd van kracht.
Ten aanzien van stakingen in de concessie industrieën, geldt hetzelfde als voor private industrieën.
11) Een herbeoordeling van het hele systeem van de Arbeidsstatistiek, die in zijn huidige vorm een vals en duidelijk gekleurd beeld geven van de economische en culturele omstandigheden van de arbeidersklasse en als zodanig ook een grote beperking is in al het werk deze belangen te verdedigen, is dringend noodzakelijk.
De moeilijke situatie van de arbeidersklasse op de Tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie wordt in laatste instantie natuurlijk bepaald door de armoede in het land, de gevolgen van de interventie en het economische embargo en de onophoudelijke strijd van de kapitalistische omgeving tegen de eerste proletarische staat. Deze situatie kan niet met een pennenstreek worden rechtgezet. Maar het kan en moet veranderd worden met een correct beleid. De taak van bolsjewieken is niet om op te scheppen en zelfvoldane beelden van hun resultaten te creëren - die weliswaar zeer reëel zijn - maar om standvastig en duidelijk aan te geven wat er nog dient te gebeuren, er gedaan moet worden en er gedaan kan worden met een juist beleid.
Kleinschalige productie is de verwekker van kapitalisme en de bourgeoisie, constant, dagelijks, uurlijks, elementair en op grote schaal.
Ofwel de proletarische staat zal erin slagen, vertrouwend op een hoge ontwikkeling en de elektrificatie van de industrie, de technische onderontwikkeling van miljoenen van kleine en keuterboeren te overkomen, door ze in grotere eenheden en collectieven te organiseren, of het kapitalisme zal, door haar krachten op het platteland te rekruteren, de fundamenten van het socialisme in de steden ondermijnen.
Vanuit leninistisch oogpunt zijn de boerenmassa’s, dat zijn de gewone keuterboeren die geen arbeidskrachten in dienst hebben, de belangrijkste bondgenoot waar de juiste relaties mee moeten worden onderhouden om de proletarische dictatuur veilig te stellen, net als het lot van de socialistische revolutie. Over de fase waar we nu in leven wist Lenin zeer accuraat ons te vertellen welke taken we ten aanzien van de boeren hadden: “Om een band te bereiken met de middenboer, zonder ook maar één minuut de strijd tegen de koelak te staken en altijd stevig op de arme boer te steunen”.
De herziening van het leninistische standpunt welke door de Stalin - Boecharin groep wordt doorgevoerd is samen te vatten in de volgende acht punten:
1) Het verlaten van het fundamentele principe van het marxisme dat een krachtige gesocialiseerde industrie de boeren kan helpen om de agricultuur om te vormen in collectivistisch opzicht.
2) Onderschatting van de ingehuurde arbeidskracht en de arme boer als sociale basis van de proletarische dictatuur in de plattelandsdistricten.
3) Onze hoop in de agricultuur zetten op de economisch sterke boer, in feite dus op de koelak.
4) Het veronachtzamen of zelfs direct ontkennen van het kleinburgerlijke karakter van het boerenbezit en de boereneconomie, wat een verlaten van de marxistische positie is, in de richting van de theorie van de Sociaal Revolutionairen.
5) Onderschatting van de kapitalistische elementen in de huidige ontwikkeling op het platteland en stilzwijgen van de klassenverschillen die onder de boeren zijn ontstaan.
6) Het scheppen van geruststellende theorieën waarin wordt gesteld dat de koelak en zijn organisaties geen kans hebben, omdat het algemene ontwikkelingskader in ons land is voorbeschikt door de proletarische dictatuur.
7) Het geloof dat coöperatieve kernen van koelakken in het systeem in te passen zijn. Het probleem kan als volgt worden omschreven; dat het noodzakelijk is de economische mogelijkheden van de gegoede boer, de koelak, vrij te geven.
8) De poging om Lenins plannen over coöperatieven tegenover zijn plannen van elektrificatie te plaatsen, terwijl volgens Lenin zelf alleen de combinatie van deze twee de overgang naar het socialisme zal garanderen.
Steunend op de revisionistische tendensen in de officiële partijlijn, hebben vertegenwoordigers van de nieuwe bourgeoisie, in aanraking gekomen met bepaalde delen van ons staatsapparaat, nu de openlijke wens uitgesproken om ons hele beleid op het platteland op kapitalistische leest te schoeien. Tegelijkertijd verbergen de koelakken en haar ideologische verdedigers al hun ambities onder de dekmantel van bezorgdheid over de ontwikkeling van de productiekrachten, over de stijging van de goederenproductie in het algemeen, enzovoort. Feitelijk betekent een koelak ontwikkeling van de productiekrachten, een koelak toename van goederenproductie een onderdrukking en tegenhouden van de ontwikkeling van de productiekrachten van de gehele rest van de boerenbevolking.
Ondanks het in vergelijking snelle wederopbouwproces in de agricultuur, is de gebruiksgoederenproductie van de boereneconomie nog erg laag. In 1925-1926 was de totale hoeveelheid goederen die op de markt kwamen maar 63% van het vooroorlogse niveau. Het exportvolume, vergeleken met 1913, maar 24%! De oorzaak hiervan is, naast de stijging van de consumptie in het dorp zelf, de kloof tussen de landbouw en industriële prijzen en de snelle accumulatie van consumptiegoederen door de koelakken. Zelfs het vijfjarenplan is gedwongen te erkennen dat het gebrek aan industriële goederen in zijn algemeenheid een definitieve grens veroorzaakt in de gelijkwaardige ruil van goederen tussen stad en platteland, het mogelijke volume aan landbouwgoederen dat op de markt kan verschijnen verlagend. En daarmee de groei van de industrie weer vertragend en zo ook de groei van de agricultuur zelf en met name de groei van de levensmiddelenproductie. Het ondermijnt de band tussen de stad en het platteland en leidt tot een snel klassenonderscheid onder de boeren.
De opvattingen van de oppositie en de bijbehorende meningsverschillen over het beleid voor de boeren zijn klip en klaar bevestigd. De gedeeltelijke correcties die, onder druk van de scherpe kritiek door de oppositie, in de algemene lijn zijn opgenomen, hebben de voortdurende afwijking van het officiële beleid, in de richting van de economisch sterke boer, niet weten in te tomen. Het bewijs hiervoor valt eenvoudig te leveren door het 14e Congres van de Sovjets in herinnering te nemen; het verslag van Kalinin repte met geen woord over de klassendifferentiatie op het platteland of de groei van de koelak.
Zulk beleid leidt maar tot één ding: we zullen de arme boer verliezen en er niet in slagen de middenboer te overtuigen.
Als gevolg van de bevolkingsgroei en de versnippering van landbouwpercelen, moeten 38% van de boerenbedrijven in graanproducerende regio’s, extra graan bijkopen.
In de afgelopen jaren hebben de landbouwdistricten zich in snel tempo in de richting van kapitalistische differentiatie ontwikkeld.
De groepen die niet zaaien of land bewerken zijn in de laatste 4 jaar teruggelopen van 45 naar 30%. De groep die 17 tot 28 are bebouwt is in die periode juist zo’n 100 tot 120% gegroeid. De groep die meer als 28 are bebouwt, steeg met 150 tot 350%. Het teruglopende aantal groepen dat weinig tot geen land verbouwt zit dicht bij het bankroet en algeheel verval. En zo is er in Siberië in 1 jaar tijd 15,8% van de nietzaaiende en 3,8% van de boeren die minder dan 6 are bebouwen, verdwenen. In het noorden van de Kaukasus is 14,1% van de nietzaaiende en 3,8% van de minder dan 6 are bebouwende, boeren verdwenen.
De ontwikkeling van de zonder paarden en gereedschappen opererende boerderijen in de onderste lagen van de middenboeren gaat verschrikkelijk langzaam. Vandaag de dag zijn in de Unie nog zo’n 303 tot 40% van alle boerderijen zonder paarden en gereedschappen en de meeste hiervan vallen ook nog onder bulk van kleine keuterboeren.
De verdeling van de essentiële productiemiddelen in de Noord Kaukasus is als volgt: 50% van de zwakste bezitters hebben 15% van de productiemiddelen in handen. De middengroepen, die zo’n 35% van de bezitters vormen, hebben ook 35% van de productiemiddelen in handen. En de rijkste groep, bestaande uit 15% van de bezitters, heeft 50% van de productiemiddelen. En diezelfde verdeling is op meerdere regio’s van toepassing (Siberië, Oekraïne, etc.).
Dit verslag van de oneerlijke verdeling van bouwgrond en gereedschap wordt bevestigd door de ongelijke verdeling van de graanreserves onder de diverse groepen van grondbezitters. Op 1 april 1926 was 58% van al het graanoverschot in het land in handen van 6% van de boerenbezitters.
Het verpachten van land neemt jaar na jaar steeds grotere vormen aan. De bezitters die land verpachten zijn in de meerderheid van de gevallen boeren die veel land bebouwen en de beschikking hebben over productiemiddelen. In de overgrote meerderheid van de gevallen wordt het feit dat er land wordt verpacht geheim gehouden, om belasting te ontduiken. De boeren die slechts een klein stukje bebouwen, niet in bezit van have of goed, moeten het land bewerken met gehuurd gereedschap en gehuurde dieren. De omstandigheden waaronder land, dieren en gereedschap geleend moeten worden, maken dat het op slavernij lijkt. Samen met afpersing in natura, neemt ook de woeker met geld hand over hand toe.
Het voortdurende opsplitsen van het boerenbezit versterkt juist het proces van klassendifferentiatie, in plaats van het te verzwakken. De machines en het krediet, in plaats van te functioneren als hefboom voor de socialisatie van de agricultuur, valt in zijn algemeenheid toe aan de koelak en de beter gesitueerde en versterkt zo de uitbuiting van de knechten, de arme boeren en de zwakkere middenboer.
Naast de concentratie van land en productiemiddelen in de handen van de toplaag, zetten deze laatste ook steeds vaker ingehuurde krachten aan het werk.
Aan de andere kant verliezen de lagere en gedeeltelijk ook de middenboeren, door bankroet of versnippering, dan wel door het wegdrukken van individuele familieleden, een toenemend aantal aan boerenknechten. Dit overschot aan arbeidskrachten komt in dienst van de koelak of de sterke middenboer, of vertrekt naar de steden, waar ze, in aanzienlijke aantallen, geen eens werk kunnen vinden.
Ondanks deze processen, die al ver zijn gegaan en leiden tot een afname in het relatieve economische gewicht van de middenboer, is deze nog steeds in aantal de grootste agriculturele groep. Om deze middenboer over te krijgen naar de kant van een socialistisch beleid in de agricultuur is een van de belangrijkste problemen van de proletarische dictatuur. Door onze hoop op de zogenaamde sterke boer te richten, betekent dat in werkelijkheid een verdere desintegratie van de middenlaag.
Alleen de juiste aandacht voor de knecht, een beleid gebaseerd op de arme boer en zijn verbond met de middenboer, alleen een beslissend gevecht tegen de koelak, alleen een beleid in de richting van klasse coöperatieven en klasse kredietsysteem in het land, zal het mogelijk maken om de middenboer te betrekken bij de socialistische opbouw van de agricultuur.
In de klassenstrijd die zich op dit moment in het land afspeelt, moet de partij, in woord en daad, aan de kant van de boerenknecht, de arme boer en de overgrote massa van de middenboer staan en hen organiseren tegen de uitbuitingswens van de koelak.
Om de klassenpositie van het agriculturele proletariaat, onderdeel van de arbeidersklasse, opnieuw te versterken en op te bouwen, zijn die reeks van maatregelen noodzakelijk die we al hebben aangegeven in het gedeelte over de omstandigheden van de industriearbeiders.
Landbouwkredieten mogen niet meer dienen als grotendeels een privilege voor de beter gesitueerden in het dorp. We moeten een eind aan de huidige situatie maken, waarbij de spaarcentjes van de armen, onbeduidende bedragen in zijn algemeenheid, niet aan de bestemde doelen worden uitgegeven, maar ten dienste komen te staan van de rijkere en middengroepen.
De groei van het landverpachten moet tot staan gebracht worden door een snellere ontwikkeling van de collectieve boerderij. Het is noodzakelijk dat jaar in, jaar uit, de pogingen van de arme boeren om zich in collectieven te organiseren, grotendeels worden gesubsidieerd.
Tegelijkertijd moeten we meer systematische steun aan de arme boer, die geen onderdeel van een collectief vormt, geven, door hem vrij te stellen van belasting, door een overeenkomstig grondbeleid, met krediet voor agriculturele investeringen en door ze in de agriculturele coöperatieven op te nemen. In plaats van de leuze ‘Creëer niet partijgebonden kaders onder de Boeren door de Sovjets nieuw leven in te blazen’ (Stalin - Molotov), een leuze die geen enkele klasse inhoud heeft en in werkelijkheid alleen de overheersende rol van de gegoede boer versterkt, moeten we de volgende leus hanteren: Creëer niet-partijgebonden kaders uit de knechten, arme boeren en eraan gelieerde middenboeren.
We moeten een echte, werkelijke, geplande, algemene en duurzame organisatie van de armen hebben, gericht op de vitale politieke en economische problemen van het leven, zoals verkiezingen, belastingcampagnes, invloed op de kredietverdeling, machines, landverdeling en landgebruik, het opzetten van collectieven, het creëren van landbouwsubsidies voor de armen, etcetera.
De partij zou met alle middelen de economische vooruitgang van de middenboer moeten promoten, door een verstandig graanprijzenbeleid, door het organiseren van krediet en coöperatieven die voor de middenboer bereikbaar zijn, door de systematische en geleidelijke introductie van deze grootste landbouwersgroep tot de voordelen van grootschalige gemechaniseerde collectieve agricultuur.
De taak van de partij in relatie tot de groeiende koelaklaag zou moeten bestaan uit een alzijdige beperking van hun uitbuitingspogingen. We moeten geen afstand doen van het artikel in onze grondwet dat de uitbuitende klassen uitsluit van electorale rechten in de Sovjets. De volgende maatregelen zijn noodzakelijk: Een scherp stijgend progressief belastingsysteem; strafrechterlijke maatregelen ter bescherming van de loonarbeiders en een regulering van het loon van agriculturele arbeiders; een correct klassenbeleid ten aanzien van de verdeling en het gebruik van het land; hetzelfde laken en pak ten aanzien van de verdeling van de technische hulpmiddelen, tractoren e.d., over het land.
De toename van verpachten van landbouwgrond, de bestaande teeltmethode, waardoor landbouwgemeenschappen buiten de controle en leiding van de Sovjet komen te staan en meer en meer onder invloed van de koelakwijze van landgebruik, maakt dat de resolutie van het 14e Congres over schadeloosstelling bij herverkaveling feitelijk de grondvesten ondermijnt van de nationalisatie van het land.
Een van de meest essentiële maatregelen ter bekrachtiging van de nationalisatie van het land is de onderwerping van deze landbouwgemeenschappen aan de plaatselijke staatsorganen en de vestiging van een ferme controle door de plaatselijke sovjets, verschoond van koelak elementen, over de regulering van alle kwesties betreffende de verdeling en het gebruik van de landbouwgronden. Het doel van deze controle moet de maximale verdediging van de belangen van de arme en zwakke keuterboeren zijn tegen overheersing door de koelak. En het is in het bijzonder noodzakelijk dat de koelak, als verpachter van land, onder volledige controle en toezicht komt te staan, niet alleen in woord, maar ook in daad, van de Sovjetmachtsorganen op het platteland.
De partij zou een onwrikbaar verzet moeten bieden aan alle tendensen die voor de opheffing of de ondermijning van de nationalisatie van het land zijn, een van de pijlers van de dictatuur van het proletariaat.
Het huidige systeem van maar één tarief van agriculturele belasting zou moeten worden veranderd in de richting van een vrijstelling voor de 40 tot 50% van de armste boeren en boerenfamilies, zonder dit bedrag dan te verhalen op de bulk van de middenboeren. De datum van belastingafdracht zou aangepast moeten worden aan het moment dat dit de arme boeren het beste uitkomt.
Er zal een veel hoger bedrag moeten worden verzameld om staats en collectieve boerderijen op te zetten. Een maximum aan voorrechten dient te worden verleend aan de nieuw opgezette collectieve boerderijen en andere vormen van collectieve bedrijfsvoering. Al het werk van de coöperatieven zou doordrongen moeten zijn van de wil om kleinschalige productie om te zetten naar grootschalige coöperatieve productie. Een daadkrachtig klassenbeleid moet gevolgd worden op het gebied van de toelevering van machine en er dient speciale strijd te worden geleverd tegen de valse nepgereedschapverhuurders.
Het werk van de landverdeling zou volledig op kosten van de staat moeten gaan en het eerste waar voor moet worden gezorgd is de collectieve boerderij en de keuterboerderijen, met maximale bescherming van hun belangen.
De prijzen van graan en andere agriculturele producten zou gegarandeerd moeten worden aan de armen en doorsnee middenboeren, zodat ze hun boerderijen in ieder geval op gelijk niveau kunnen handhaven en geleidelijk verbeteren. Er moeten maatregelen worden genomen om het verschil tussen lente en herfst prijzen voor graan op te heffen. Want dit verschil raakt de armste het hardst en geeft alle voordeel aan de toplagen.
Het is niet alleen noodzakelijk om de fondsen voor de arme boeren aanzienlijk te doen toenemen, maar ook om radicaal de hele systematiek van toewijzing van landbouwkredieten te veranderen, gericht op het verstrekken van langdurige goedkope kredieten aan de arme en zwakke midden boer en de afschaffing van het huidige systeem van garanties en referaten.
De taak van socialistische opbouw op het platteland is de hervorming van de agricultuur op basis van grootschalige, gemechaniseerde, collectieve agricultuur. Voor de overgrote meerderheid van de boeren is de eenvoudigste weg hier naar toe samenwerking, zoals Lenin al in zijn boek Over Coöperatie schreef. Het is de proletarische dictatuur en het sovjetsysteem wat dit enorme voordeel aan de boeren weet te geven. Alleen een proces van een groeiende industrialisatie van de agricultuur kan de brede basis scheppen voor deze socialistische coöperatie (of collectivisme). Zonder een technische revolutie in de huidige productiewijze, oftewel zonder landbouwmachines, gewasrotatie, kunstmest, etcetera, is geen succesvolle en grootschalige omslag in de richting van werkelijke collectivisatie in de agricultuur mogelijk.
Coöperatieve productie en verkoop zal alleen tot socialisme leiden als:
1) dit proces plaatsvindt onder de directe economische en politieke invloed van de socialistische elementen, met name de grootindustrie en de vakbonden en;
2) ervoor wordt gezorgd dat de handelsfuncties van de agriculturele coöperatieven geleidelijk leiden tot de collectivisatie van de agricultuur zelf.
Het klassenkarakter van de agriculturele coöperatieven zal worden bepaald, niet alleen door het numerieke gewicht van de diverse groepen van samenwerkende boeren, maar meer nog door hun economische gewicht. De taak van de partij bestaat hieruit er op toe te zien dat de agriculturele coöperatie een werkelijk verbond betekent van de arme en middengroepen onder de boeren en een wapen is in het gevecht van die elementen tegen de groeiende economische macht van de koelak. We moeten systematisch en onophoudelijk het agriculturele proletariaat aansporen om collectieven op te bouwen.
Een succesvolle coöperatieve structuur is alleen levensvatbaar onder omstandigheden van maximale activiteit van de samenwerkende bevolking. Een werkelijk verbond van de coöperatieven met de grootindustrie en de proletarische staat vooronderstelt een normaal regime in de coöperatieve organisaties, die bureaucratische reguleringsmethodes uitsluit.
Met het oog op het overduidelijk verlaten van de fundamentele bolsjewistische koers op het platteland door de partijleiding en hun neiging om op de gegoede boer en koelak te leunen; in ogenschouw genomen dat dit beleid wordt verhuld door antiproletarische toespraken over ‘arme luis-illusies’, klaploperij en slampamperij en over de zogenaamde geringe rol die de arme boer in de verdediging van de Sovjet-Unie speelt - met het oog op deze zaken is het meer dan ooit noodzakelijk ons de woorden in het partijprogramma te herinneren. Terwijl we ondubbelzinnig het doorslaggevende belang van een verbond met de middenboer erkennen, stelt ons programma luid en duidelijk:
“In al haar werk op het platteland steunt de Russische Communistische Partij zoals voorheen op de proletarische en semi-proletarische krachten. Boven alles organiseert zij haar in onafhankelijke krachten, door partijcellen in de dorpen op te zetten, organisaties voor de armen, een speciaal type vakbond voor de proletarische en semi-proletarische elementen op het platteland, enzovoort. Zij probeert hen op elke mogelijke manier te vereenzelvigen met het stedelijke proletariaat en ze te ontrukken aan de invloed van de plattelandsbourgeoisie en de kleine grondbezitters.”
“De enige materiële basis voor het socialisme is de zware industrie, in staat om de agricultuur te reorganiseren” (Lenin, Deel 18, hfst. 1, blz. 18).
De basisvoorwaarde voor socialistische ontwikkeling onder de huidige voorbereidende omstandigheden en onder de gegeven historische omstandigheid van kapitalistische omcirkeling en vertraging in de wereldrevolutie is een dusdanige mate en tempo van industrialisatie zodat in ieder geval de volgende problemen worden opgelost:
1) De materiële positie van het proletariaat binnen het land moet versterkt worden, zowel in absolute als in relatieve zin (groei in aantal werkende arbeiders, daling van de werkloosheid, verbetering in de welstand van de arbeidersklasse en, met name, een toename van woonruimte en vierkante meters per hoofd van de bevolking om aan de sanitaire normen te voldoen).
2) Het productieniveau van de industrie, het transport en de krachtcentrales dient in ieder geval in gelijk tempo mee te groeien met de stijging aan de vraag en bronnen uit het land als geheel.
3) De agricultuur dient een manier te vinden om stapsgewijs over te gaan naar een hogere technische basis en aan de industrie een toenemende aanvoer van grondstoffen te garanderen.
4) Ten aanzien van de ontwikkeling van de productiekrachten, op het gebied van de techniek en op het gebied van het verbeteren van de materiële omstandigheden van de arbeidersklasse en arme boeren, moet de Sovjet-Unie niet verder achter gaan lopen op de kapitalistische landen, maar in de nabije toekomst ze juist inhalen.
5) De industrialisatie moet voldoende zijn om de verdediging van het land te garanderen en met name toereikend voor de groei van de oorlogsindustrie.
6) De socialistische staat en de coöperatieve elementen moeten systematisch groeien, zodanig dat ze delen van de presocialistische elementen (kapitalistisch en prekapitalistisch) ofwel overwoekeren, dan wel onderwerpen of omvormen.
Ondanks onze aanzienlijke successen op het gebied van industrialisatie, elektrificatie en transport, heeft de industrialisatie nog lang niet het niveau bereikt dat noodzakelijk of mogelijk is. Het huidige tempo van industrialisatie en het aangegeven tempo voor de komende jaren schieten overduidelijk tekort.
Er is geen beleid en zal er natuurlijk ook nooit komen, waarmee we met een ferme streep al onze problemen kunnen oplossen, of een langere periode van systematische promotie van onze economie en cultuur kunnen overslaan. Juist onze achterstand op economisch gebied vereist een rationele en tijdelijke mobilisatie van al onze reserves en een correct gebruik van het land. De chronische achterstand op het gebied van industrie, transport, elektrificatie en woningbouw, achterlopend op de vraag en de behoefte van de bevolking, van de publieke economie en het sociale systeem als geheel, houdt de gehele economische productie van het land in een wurggreep. Het remt de realisatie van agriculturele doelstellingen van verkoopbare producten en haar export. Het beperkt de importmogelijkheden enorm, waardoor prijzen en productiekosten worden opgedreven, instabiliteit van de Tsjervonetz veroorzakend en houdt de ontwikkeling van de productiekrachten tegen. Het vertraagd alle verbeteringen in de materiële levensomstandigheden van het proletariaat en de boerenmassa’s, veroorzaakt een alarmerende groei van de werkloosheid en een verval in de huisvestingsituatie. Het ondermijnt de band tussen de industrie en de agricultuur en verzwakt de capaciteit van het land om zichzelf te verdedigen.
Het ontoereikende tempo van industrialisatie leidt op zijn beurt tot een afname van de groei van de agricultuur. Tegelijkertijd is er geen industrialisatie mogelijk zonder een doorslaggevende groei van de productiekrachten in de agricultuur en haar productie voor de markt.
De noodzakelijke versnelling van de industrialisatie is onmogelijk zonder een systematische en vasthoudende verlaging van de productiekosten en van de groothandel en consumentenprijzen van industriële goederen, alsmede een toenadering tot de wereldhandelsprijzen. Daarin ligt ook de echte vooruitgang, zowel in de zin van het verhogen van onze productie op een hogere technische basis en in de zin van een beter voldoen aan de wensen en behoefte van de bevolking.
Het is tijd om een eind te maken aan het zinloze en ongepaste gezeur over het feit dat de oppositie de prijzen wil verhogen. De partij is absoluut unaniem in haar verlangen de prijzen te verlagen. Maar verlangen alleen is niet genoeg. Beleid moet niet worden afgemeten aan de intentie, maar aan het resultaat. De resultaten van het huidige gevecht om de prijzen te verlagen hebben meer dan eens zelfs belangrijke mensen uit onze leiding gedwongen om de volgende vragen te stellen: “Verliezen we op deze manier niet een heleboel geld?”. “Waar is het miljard gebleven?”, vroeg Boecharin januari dit jaar. “Wat gebeurt er met het verschil tussen groothandels en detailhandelprijzen?”, vroeg Rudzoetak, na hem sprekend over hetzelfde onderwerp (Politburo notulen, 03-03-1927, pagina 20-21).
Door een chronisch gebrek aan goederen, het grootschalige en dom bureaucratisch verlagen van groothandelsprijzen, wat in de meerderheid van de gevallen toch al niet ten goede komt aan de arbeiders en arme boer, heeft dit de staatsindustrie een verlies opgeleverd van honderden miljoenen roebel. Het hierdoor resulterende verschil tussen groothandel en winkelprijs, met name in handen van de private handelaar, is zo monsterlijk dat zelfs deze openlijk toegeeft dat, wanneer er een juist beleid was gevolgd, er de mogelijkheid was geweest een deel van deze handelswinst in handen van de staatsindustrie te houden. De onweerlegbare conclusie van de gehele economische ervaring van de afgelopen jaren is de noodzaak om zo snel mogelijk de ongelijkheden weg te werken, de hoeveelheid industriële goederen te laten toenemen en een versnelling van het groeitempo van de industrie. Dat is de voornaamste weg naar een werkelijke verlaging van groothandels en consumentenprijzen en boven alles een verlaging van de productiekosten, die het laatste jaar juist een stijgende trend vertoonde in plaats van daling.
De kwestie van een vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de nationale economie, op de agenda van het komende 15e partijcongres, zou een centrale plaats in de partij moeten hebben. Het vijfjarenplan is nog niet officieel aangenomen en zal in zijn huidige vorm ook moeilijk aangenomen kunnen worden. Desalniettemin toont het de fundamentele opvattingen van de huidige economische leiding in zijn meest systematische en afgeronde vorm.
Kapitaalsinvesteringen in de industrie zullen van jaar tot jaar nauwelijks groeien volgens het huidige plan (1,142 miljoen volgend jaar; 1,205 miljoen in 1931). En in verhouding tot het totale bedrag wat in de nationale economie zal worden geïnvesteerd, zal het dalen van 36,4% tot 27,8%. De netto investeringen van het staatsbudget in de industrie zullen, volgens dit programma, in dezelfde periode dalen van ongeveer 200 miljoen naar 90 miljoen.
De jaarlijkse productiestijging is vastgesteld tussen 4 en 9% jaar per jaar, hoger dan de jaarlijkse productiestijgingen in de kapitalistische landen in tijden van snelle groei. De reusachtige mogelijkheden voortkomend uit de nationalisatie van het land, de productiemiddelen en de banken en de centralisatie van het bestuur, met andere woorden, de voordelen van de socialistische revolutie vinden niet of nauwelijks een uitdrukking in het vijfjarenplan.
De individuele consumptie van industriegoederen, op dit moment zeer armoedig, wordt geacht over de gehele planperiode met 12% te groeien. Het verbruik van katoenen stoffen zou in 1931 zo’n 97% van het vooroorlogse niveau zijn, maar eenvijfde dan dat van de VS. Het steenkoolverbruik zal maar eenzevende van dat van Duitsland in 1926 zijn, eenzeventiende van de VS in 1923. Het gebruik van gietijzer maar iets meer dan een kwart van Duitsland, eenelfde van de Verenigde Staten. De elektriciteitsproductie is maar eenderde van die van Duitsland, eenzevende van die in de VS. Het papierverbruik aan het eind van de planperiode zal 83% van het vooroorlogse niveau bedragen. En dat 15 jaar na Oktober! Om op de verjaardag van de Oktoberrevolutie een dusdanig spaarzaam en door en door pessimistisch plan te presenteren betekent feitelijk dat je tegen het socialisme werkt.
De verlaging van consumentenprijzen met 17%, zoals voorgesteld in het vijfjarenplan zal, zelfs als het wordt gehaald, nauwelijks enig effect hebben op de verhouding tussen onze prijzen en die op de wereldmarkt, die bovendien ongeveer twee en een half tot drie keer zo laag liggen.
Maar zelfs met deze onbeduidende prijsverlaging (en dan alleen als planmatig voornemen) voorziet het vijfjarenplan een tekort in industriële goederen in relatie tot de werkelijke vraag van het land ter grootte van 400 miljoen roebel per jaar. Als we aannemen dat de huidige monsterlijke groothandelsprijzen 22% zullen dalen in de loop van 5 jaar, een zeer bescheiden daling, dan zou dat alleen al leidden tot een goederentekort ter hoogte van 1 miljard. Daarmee wordt de huidige ongelijkheid ongeschonden in stand gehouden en daardoor een onophoudelijke bron van consumentenprijsstijgingen.
Het vijfjarenplan belooft aan de boeren in 1931 ongeveer dezelfde hoeveelheid industriële goederen als voor de oorlog, tegen anderhalf keer de kosten. Aan de arbeiders in de zware industrie belooft het een stijging van 33% van het nominale loon aan het eind van de planperiode, los van misplaatste hoop op een daling van de prijzen. De ongelijkheid tussen aanbod en vraag dient opgelost te worden, volgens het schema van de Staatsplanningscommissie, door de huur die de arbeiders nu betalen, te laten toenemen met 200 tot 250%, wat zo’n 400 miljoen roebel op jaarbasis op moet leveren. Omdat ze in de gaten hebben gekregen dat er een koopkracht overschot is bij de gegoede lagen onder de bevolking, hebben de beroepskrachten van de Planningscommissie verzonnen dat dit rechtgezet dient te worden door de reële lonen van de arbeiders te verlagen! Het is moeilijk te geloven dat zo’n methode om het evenwicht op de markt te herstellen wordt voorgesteld door de verantwoordelijke organen van een arbeidersstaat. Het enige wat dit foutieve voorstel zal bereiken is dat de consument noodgedwongen een oplossing zal gaan zoeken langs de weg van de afschaffing van het monopolie op buitenlandse handel.
De aanleg van 6000 tot 7000 werst aan nieuwe spoorwegen, zoals aangegeven in het vijfjaren plan, tegen bijvoorbeeld de 14.000 verst die werd aangelegd in de periode 1895-1900, betekent een gevaarlijk tekort, niet alleen vanuit het oogpunt van socialistische industrialisatie maar ook vanuit de meest elementaire economische noodzaak voor deze regio’s.
Met enkele afwijkingen naar deze of gene zijde is dit de werkelijke houding van de staatsorganen die de ontwikkelingen van onze economie moeten leiden. Dit is hoe de echte politieke koers van onze huidige leiding eruit ziet.
In het lange gevecht tussen de twee onverenigbare vijandige sociale systemen, het kapitalisme en het socialisme, zal de uitkomst uiteindelijk worden bepaald door de relatieve arbeidsproductiviteit onder elk systeem. En onder marktomstandigheden zal dit worden gemeten in de verhouding tussen onze binnenlandse prijzen en die op de wereldmarkt. Het was dit fundamentele feit dat Lenin voor ogen had, toen hij, in een van zijn laatste toespraken, de partij waarschuwde voor de beproeving waaraan de internationale markt de Russische markt zou onderwerpen, “omdat we er ondergeschikt aan zijn, ermee verbonden zijn en ons niet van los kunnen breken”. (Lenin, Deel 18, 2e deel, blz. 33) En om die reden is ook het idee van Boecharin, dat we in elk tempo, zelfs met een slakkengang, het socialisme op kunnen bouwen, pure kleinburgerlijke lariekoek.
Het monopolie op Buitenlandse Handel is een levensnoodzakelijk wapen in de socialistische opbouw, zeker omdat de kapitalistische landen een hogere technische basis hebben. Maar de socialistische economie die we nu proberen op te bouwen kan alleen door dit monopolie beschermd worden, als haar uitgangspunten ten aanzien van de wereldmarkt zijn gestoeld op; de stand der techniek, productiekosten en de kwaliteit en prijs van de producten zelf. Het doel van de economische leiding zou moeten zijn, niet het creëren van een besloten, zelfvoorzienende economie, ten koste van een onvermijdelijke inkrimping en afnemende vooruitgang, maar juist het tegenovergestelde, een alzijdige toename van haar relatieve gewicht in de wereldeconomie, wat bereikt zou moeten worden door een zo hoog mogelijk opschroeven van het groeitempo.
Hiervoor is het noodzakelijk dat:
1) het enorme belang van onze exporthandel op zijn juiste waarde wordt geschat (omdat die nu gevaarlijk achterloopt op de ontwikkeling van de economie in zijn algemeenheid (het aandeel van de Sovjet-Unie in het wereldvolume van commerciële transacties is afgenomen van 4,2% in 1913 tot 0,97% in 1926);
2) we met name ons beleid tegenover de koelak drastisch wijzigen, omdat het voor hen nu mogelijk is onze socialistische export te ondermijnen door het hamsteren en speculeren met de handelswaar;
3) we onze banden met de wereldeconomie versterken, vanuit de invalshoek van een alzijdige versnelling van de industrialisatie en een versterking van het socialistische element in onze eigen economie, in plaats van het versterken van het kapitalistische element, opdat onze beperkte accumulatie in de nabije toekomst niet wordt verkwanseld, maar door een stapsgewijze en bewuste aanpak over te gaan naar nieuwe productievormen die ons in de eerste plaats zal voorzien van de meest noodzakelijke en beschikbare machines, zodat we op een slimme en gepaste wijze onze eigen industrie kunnen stimuleren door systematisch de verworvenheden van de wereldwijde kapitalistische techniek in te passen.
Als we onze hoop vestigen op een geïsoleerde ontwikkeling van het socialisme en mate van economische ontwikkeling die los staat van de wereldeconomie, draaien we onszelf een rad voor ogen. Het zet onze planningsleiding op het verkeerde spoor en het geeft ook geen richtlijnen om onze relatie met de wereldeconomie op een correcte wijze te reguleren. We hebben dan geen aanknopingspunten om te beslissen wat we zelf moeten maken en wat te importeren. Een definitief afwijzen van de theorie van de geïsoleerde socialistische economie zal in de loop van enkele jaren betekenen dat we een onvergelijkelijk beter en rationeler gebruik van onze bronnen zullen maken, snellere industrialisatie en een planmatigere en krachtigere groei van onze machine-industrie. Het zal een snellere toename in het aantal werkenden en een echte daling van de prijzen betekenen, oftewel een algemene versterking van de positie van de Sovjet-Unie in een kapitalistische omgeving.
Maar zal de groei van onze band met het wereldkapitalisme geen gevaar opleveren in het geval van een blokkade of oorlog? Het antwoord op deze vraag valt af te leiden uit alles wat hiervoor is gezegd.
Oorlogsvoorbereidingen vragen natuurlijk om het creëren van reserves van voor ons noodzakelijke buitenlandse grondstoffen en de tijdige vestiging van voor ons vitale nieuwe industrieën, bijvoorbeeld ter productie van aluminium en dergelijke. Maar de belangrijkste kwestie in geval van een langdurige serieuze oorlog is het hebben van een industrie die zeer hoog ontwikkeld is en in staat om zowel massaproductie te draaien, als snel om te schakelen van de ene vorm van productie naar de andere. Het recente verleden heeft aangetoond hoe een hoogontwikkeld industrieel land als Duitsland, met ontelbare draden verbonden aan de wereldmarkt, een gigantische vitaliteit en weerstandsvermogen wist te tonen toen oorlog en blokkades haar in een klap van de gehele wereld afsloot.
Als we er in slagen om, tijdens deze vreedzame periode, met onze onvergelijkbare voordelen van sociale structuur, de wereldmarkt te gebruiken om onze industriële ontwikkeling te bespoedigen, zullen we elke blokkade of interventie veel beter voorbereid en bewapend tegemoet kunnen treden.
Geen enkel binnenlands beleid kan ons, uit zichzelf, van de economische, politieke en militaire gevaren van kapitalistische omcirkeling bevrijden. Onze binnenlandse taak is ons zelf te versterken op basis van een correct klassenbeleid, een band te creëren tussen de arbeidersklasse en de boeren, om zo in een zo snel mogelijk tempo de ingeslagen weg van socialistische opbouw te vervolgen. De binnenlandse bronnen van de Sovjet-Unie zijn enorm waardoor ons deze mogelijkheid ook echt wordt geboden. Door tegelijkertijd de kapitalistische wereldmarkt voor dit doel aan te wenden, verbinden we onze fundamentele historische berekeningen aan de verdere ontwikkeling van de proletarische wereldrevolutie. Haar overwinning in bepaalde leidende landen zal de ring van kapitalistische omcirkeling doorbreken en ons verlossen van onze zware militaire last. Dat zal ons enorm versterken op technisch gebied, onze complete ontwikkeling in stad en land versnellen, op school en bedrijf. Het zal ons de mogelijkheid bieden om het echte socialisme op te bouwen; een klassenvrije samenleving, gebaseerd op de hoogst ontwikkelde techniek en op echte gelijkwaardigheid van alle leden op het gebied van werk en het nuttigen van de vruchten van die arbeid.
Op de vraag waar we de middelen kunnen vinden voor een daadkrachtigere en meer revolutionaire oplossing voor het probleem van echte industrialisatie en een snellere verbetering van de massacultuur, de twee kwesties waarvan het lot van de socialistische dictatuur afhangt, stelt de oppositie het volgende:
De fundamentele bron is de herverdeling van het nationale inkomen door een juist gebruik te maken van het budget, krediet en prijzen.
Een aanvullende bron is een juist gebruik van onze banden met de wereldeconomie.
1) Volgens het vijfjarenplan zal de begroting, zowel van de staat als die van de gemeentes, in de komende 5 jaar stijgen van 6 naar 8,9 miljoen roebel en zal in 1931 zo’n 16% van het nationale inkomen uitmaken. Dat is een kleiner deel van het nationale inkomen als onder het vooroorlogse tsaristische budget, toen het 18% was. De begroting van een arbeidersstaat zou niet alleen, maar hoort een groter deel van het nationale inkomen op te slokken dan een burgerlijke begroting. Dit vooronderstelt natuurlijk dat deze echt socialistisch dient te zijn en dat, samen met stijgende uitgaven voor volksonderwijs, aanzienlijk grotere sommen geld worden toegewezen aan de industrialisatie van het land. Het netto deel van de begroting dat voor de behoeftes van industrialisatie wordt gereserveerd zou 500 miljoen tot 1 miljard moeten bedragen in de loop van de komende 5 jaar.
2) Het belastingsysteem loopt niet synchroon met de groei van accumulatie van de bovenste lagen van de boeren en de nieuwe bourgeoisie in het algemeen. Het is noodzakelijk om:
a) alle bovenmatige winsten van private ondernemingen extra te belasten tot een som van 150 tot 200 miljoen roebel in plaats van de huidige 5 miljoen roebel;
b) ter versterking van onze export een extra bijdrage zeker te stellen van de gegoede koelakken, die ongeveer 10% van de boerensamenleving uitmaken, van zeker 150 miljoen poed [Oudrussische gewichtseenheid] graan. Deze moeten worden verzameld in ruil voor een lening, uit die graanopslagplaatsen waar in 1926-1927 zo’n 800 tot 900 miljoen poed lag opgeslagen en grotendeels in handen zijn van de toplagen van de boerenstand.
3) Het is noodzakelijk om een doortastend beleid te implementeren waardoor de groothandel en detailhandelsprijzen effectief en serieus zullen dalen en de onderlinge verschillen tussen de prijzen verkleinen. En het moet dusdanig gebeuren dat de prijsverlagingen boven alles de massa consumptiegoederen van de arbeiders en boeren betreffen. (Het moet gebeuren zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit, die al veel te laag is en door de huidige manier alleen maar slechter wordt) Deze prijsverlagingen mogen niet ten koste gaan van de noodzakelijke accumulatie van de staatsindustrie en moeten voornamelijk worden doorgevoerd via een toename van de hoeveelheid goederen, een verlaging van de productiekosten, een vermindering van de overheadkosten en het snoeien in het bureaucratische apparaat. Een meer elastisch beleid van prijsverlagingen, beter toegesneden op de marktomstandigheden en meer op individuele omstandigheden toegespitst, oftewel een betere overweging van de marktpositie van de desbetreffende goederen ten opzichte van elkaar, zou de staatsindustrie enorme sommen geld opleveren, die nu aan de strijkstok van het private kapitaal en het commerciële parasitisme in het algemeen blijft hangen.
4) Het economische regime, dat volgens het manifest van Stalin en Rykov van verleden jaar, zo’n 300 tot 400 miljoen roebel per jaar had moeten opleveren, heeft feitelijk volledig verwaarloosbare resultaten opgeleverd. Economisch beleid is een kwestie van klassenpolitiek en kan alleen worden gerealiseerd onder directe druk van de massa’s. De arbeiders moeten het ook durven deze druk uit te oefenen. Het is alleszins mogelijk om de niet-productieve uitgaven te verlagen met 400 miljoen roebel per jaar.
5) Een vaardig gebruik van wapens als het monopolie op buitenlandse handel, buitenlands krediet, concessies, contracten voor technische ondersteuning etcetera, kunnen aanvullend inkomen opleveren. Het zal sowieso de doelmatigheid van onze uitgaven enorm verbeteren, door ons te voorzien van moderne techniek en zo de hele loop van onze ontwikkeling versnellend, waardoor onze afhankelijkheid van de kapitalistische omgeving wordt verminderd ten gunste van echte socialistische onafhankelijkheid.
6) De kwestie van het selecteren van personeel van onder tot boven en van de juiste verhoudingen tussen hen is, tot op zekere hoogte, een financieel vraagstuk. Hoe slechter het personeel, hoe meer geld er nodig is. Het bureaucratisch regime werkt averechts op een goede selectie van personeel en correcte onderlinge verhoudingen.
7) De ‘wijsheid achteraf’ van onze huidige economische leiding betekent in de praktijk een verlies van vele tientallen miljoenen. Dat is de prijs die we betalen voor het gebrek aan voorspellend vermogen, disharmonie, vrekkigheid en traagheid.
8) De belastinginkomsten alleen zijn niet toereikend om te voorzien in de constant stijgende vraag in onze nationale economie. Het krediet dient een steeds belangrijkere hefboom in de verdeling van ons nationale inkomen te worden, langs de lijnen van socialistische opbouw, welke vooral een stabiele munteenheid en een gezonde geldcirculatie vereist.
9) Een stringenter klassenbeleid in onze economie, waardoor de grenzen voor speculatie en uitbuiting worden teruggedrongen, zal het voor onze regerings, en kredietinstellingen makkelijker maken om individuele spaargelden te mobiliseren. Dit zou een onvergelijkelijk bredere financiering door middel van lange termijn kredieten voor de industrie mogelijk maken.
10) De regeringsverkoop van wodka werd in eerste instantie als experiment geïntroduceerd en met het idee dat het grootste deel van de inkomsten voor de industrialisatie zou worden gebruikt, in de eerste plaats het herstel van de metaalindustrie. In werkelijkheid is door de staatsverkoop van wodka de industrialisatie er alleen maar op achteruit gegaan. Het is noodzakelijk toe te geven dat het experiment volledig is mislukt. Onder het Sovjet regime is de staatsverkoop van wodka een nadeel, niet alleen voor de private economie, net zoals onder het tsarisme, maar eveneens en in hogere mate voor de staatseconomie. De toename van afwezigheid, onzorgvuldig werk, verspilling, ongelukken, brand, gevechten, ongelukken en dergelijke, al deze zaken kosten bij elkaar honderden miljoenen roebels per jaar. De staatsindustrie verliest aan de wodka meer dan de staatskas aan wodka verdient en vele malen meer dan de industrie uit de staatskas krijgt. Het stopzetten van de staatsverkoop van wodka binnen een zo snel mogelijke tijdspanne (2 of 3 jaar) zal automatisch de materiële en spirituele bronnen tot industrialisatie verhogen.
Dit is het antwoord op de vraag waar we de middelen kunnen vinden. Het is niet waar dat de trage industrialisatie wordt veroorzaakt door de afwezigheid van bronnen. De middelen zijn schaars, maar ze bestaan wel. Wat nodig is, is correct beleid.
Het vijfjarenplan van de Staatsplanningscommissie zou categorisch afgewezen moeten worden en veroordeeld als fundamenteel onverenigbaar met de taak om Rusland om te vormen van de NEP naar een socialistisch Rusland. We moeten in daden een herverdeling van de belastingdruk over de klassen doorvoeren, door de koelak en de NEP-man zwaarder te belasten en die van de arbeiders en armen te verlichten.
We moeten het relatieve belang van de indirecte belastingen terugdringen. We moeten in de nabije toekomst de staatsverkoop van wodka stoppen.
We moeten de financiële huishouding van de spoorwegen op orde brengen.
We moeten de financiële huishouding van de industrie op orde brengen.
We moeten de verwaarloosde bosbouw nieuw leven inblazen, want dit kan en moet een enorme bron van inkomsten worden.
We moeten een onwrikbare stabiliteit van onze munteenheid garanderen. De stabilisatie van de Tsjervonetz vereist een verlaging van de prijzen aan de ene kant en evenwicht in de begroting aan de andere. Het uitgeven van papieren valuta om een begrotingstekort af te dekken moet niet worden toegestaan.
We moeten een strikt rationele begroting hebben, zonder tekorten en robuust gewapend tegen allerlei afwijkingen en incidenten
In de begroting van 1927-1928 moeten we het aandeel voor onze verdediging (primair voor de oorlogsindustrie) aanzienlijk verhogen, voor de industrie in het algemeen, voor elektrificatie, voor het vervoer, voor huizenbouw, voor maatregelen die leiden naar de collectivisatie van de agricultuur.
We moeten standvastig alle pogingen om het Monopolie op Buitenlandse Handel af te zwakken afwijzen.
We moeten ferm koersen op industrialisatie, elektrificatie en rationalisatie, gebaseerd op een toename van de technische kracht van de economie en de verbetering van de materiële omstandigheden van de massa’s.
Het bureaucratische apparaat van elke burgerlijke staat, het maakt niet uit in welke vorm, verheft zich boven de bevolking, haar heerschappij versterkend door een wederkerige loyaliteit met de heersende klasse en systematisch onder de massa’s angst en onderworpenheid aan de overheersers te propaganderen. De oktoberrevolutie, door het oude staatsapparaat te vervangen door arbeiders, boeren en soldatensovjets, deelde de zwaarste dreun in de geschiedenis uit aan het aloude ideaal van de bureaucratische staat.
Ons partijprogramma zegt over deze kwestie:
“In het meest bittere gevecht tegen bureaucratisering, past de Russische Communistische Partij om dit kwaad volledig te overwinnen de volgende maatregelen toe:
1) het verplicht betrekken van ieder lid van de Sovjet bij enige werkzaamheden in het besturen van de staat.
2) een continue rotatie van deze taken, zodat ieder lid geleidelijk bekend wordt met alle takken van bestuur.
3) het geleidelijk betrekken van de volledige arbeidsbevolking, tot aan de laatste man, bij het werk van het Sovjetbestuur. Een volledige en alzijdige uitvoering van deze maatregelen, welke een stap verder zijn op de weg ingeslagen door de Parijse Commune, betekenen een vereenvoudiging van de bestuurstaken en zullen, samen met een stijging van het culturele niveau van de arbeiders, leiden tot de afschaffing van de staatsmacht”.
Het vraagstuk van het Sovjet bureaucratisme is niet alleen een kwestie van trage procedures en teveel staf. Aan de basis is het een kwestie van de klassenrol die door de bureaucratie wordt gespeeld, van haar sociale banden en sympathieën, van haar macht en bevoorrechte positie, haar verhouding tot de NEP-man en de ongeschoolde arbeider, tot de intellectueel en de analfabeet, tot de vrouw van een Sovjetdignitaris en de meest onderontwikkelde boerenvrouw, etc., etc. Door wiens hand laat de bestuurder zich leiden? Dat is het fundamentele vraagstuk die in de dagelijkse realiteit van het leven van miljoenen werkenden elke dag weer aan een test wordt onderworpen.
Aan de vooravond van de oktoberrevolutie, verwijzend naar de analyse van Marx over de Parijse Commune, werd door Lenin het idee sterk benadrukt dat: “onder het socialisme ambtenaren op zullen houden bureaucraten te zijn, Otsjinovniks [bureaucraat, topambtenaar onder het tsarisme] te zijn. Maar dat zal pas ophouden, in zoverre wij er in slagen, niet alleen het principe van verkiesbaarheid, maar ook dat van herroepbaarheid in te voeren, het principe van salariëring op het niveau van de gemiddelde arbeider en ook: de vervanging van de parlementaire instituties door arbeidersinstituten, oftewel instituten die zowel wetten aannemen als doorvoeren en controleren.
In welke richting heeft het Sovjet staatsapparaat zich ontwikkeld de laatste jaren? In de richting van vereenvoudiging en kostenverlaging? Van proletarisatie? Nauwere banden aangaand met de werkers in de steden en het dorp? De kloof tussen heersers en onderdanen verkleinend? Hoe staan de zaken ervoor met betrekking tot de introductie van een grotere gelijkheid in de levensomstandigheden, in rechten en plichten? Boeken we vooruitgang op dat terrein? Het mag duidelijk zijn dat geen dezer vragen bevestigend kan worden beantwoord.
Het is uiteraard vanzelfsprekend dat de feitelijke en volledige gelijkheid pas kan worden bereikt als de klassenverschillen zijn afgeschaft. In dit tijdperk van de NEP wordt de taak van het gelijktrekken bemoeilijkt en vertraagd maar niet tenietgedaan. Want voor ons is de NEP geen weg naar het kapitalisme, maar naar het socialisme. Daarom blijft het geleidelijk betrekken van de zwoegende massa’s, tot aan de laatste man, bij het besturen van de staat, de systematische strijd voor hogere kwaliteit onder de NEP een van de meest belangrijke taken van de partij. Dat gevecht kan alleen succesvol zijn op basis van een groeiende industrialisatie van het land en een toename van de leidende rol van het proletariaat in alle takken van de materiële en culturele opbouw. Dit gevecht voor grotere gelijkheid wil niet zeggen dat in de overgangsperiode geschoolde arbeiders, technisch specialisten of docenten, lager betaald moeten worden dan in de burgerlijke landen.
Het is belangrijk om ons bewust te zijn van het feit dat het ambtenarencorps de afgelopen jaren in aantal is gegroeid. Het is zichzelf aan het consolideren, zichzelf boven de gewone bevolking aan het verheffen en zichzelf aan het vermengen met de rijkere elementen in stad en land. De richtlijnen van 1925, die electorale rechten gaven aan ontelbare uitbuitende elementen, waren maar één duidelijke uitdrukking van het feit dat het bureaucratische apparaat, inclusief de hoogste toplaag, zeer gevoelig is voor de schaamteloosheid van de rijke, welvarende elementen in de gemeenschap. Het terugdraaien van deze richtlijnen dankzij de kritiek van de oppositie was eigenlijk een schending van de Sovjet grondrecht. Maar de eerste verkiezingen onder de nieuwe richtlijnen toonden op een aantal plaatsen al aan dat diverse hoge kringen het hernieuwd opgelegde stemverbod probeerden te ontduiken. Helaas is het kwaad al geschied; met de voortdurende relatieve toename van de nieuwe bourgeoisie en de koelakken en hun nauwere verbondenheid met de bureaucratie, met het incorrecte beleid van onze leiding in het algemeen, zijn de koelak en de NEP-man, zelfs zonder electorale rechten, toch in staat om de samenstelling en het beleid van in ieder geval de lagere Sovjetorganen te beïnvloeden, ook al blijven ze zelf achter de schermen.
De doordringing van de Sovjets door de lagere koelak en semi-koelak elementen en de stedelijke bourgeoisie, dat in 1925 begon en gedeeltelijk tot staan werd gebracht door de aanvallen van de oppositie, is een zeer diepgaand politiek proces en dit te negeren of te ontkennen kan de proletarische dictatuur zeer duur komen te staan.
De stedelijke Sovjets, het fundamentele middel om de arbeiders en alle werkenden in het algemeen, bekend te maken met de taken van het staatsbestuur, hebben de laatste jaren al hun werkelijke belang verloren. Dit is de uitdrukking van een ontegenzeggelijke verandering in de verhouding tussen de klassenkrachten, ten nadele van het proletariaat. Dit fenomeen te weerstaan via puur bestuurlijke maatregelen om de Sovjets te doen herleven is ondenkbaar. Dit kan alleen weerstaan worden door een ferm klassenbeleid, een beslissend dreun uit te delen aan de uitbuiters door toenemende activiteit en deelname van het proletariaat in alle instituten en organen van de Sovjet staat zonder enige uitzondering.
De theorie van Molotov, dat we de arbeiders niet meer en dichter bij de staat kunnen betrekken en andersom, omdat onze staat, vanuit zichzelf, al een arbeidersstaat is (Pravda, 13 december 1925) is een van de meest kwaadaardige bureaucratische formules denkbaar. Het is bij voorbaat een vrijbrief voor elke voorstelbare bureaucratische perversheid. Elke kritiek op deze antileninistische theorie van Molotov, die trouwens binnen brede kringen van Sovjetbestuurders stilzwijgende en openlijke sympathie krijgt, wordt onder de huidige leiding afgedaan als een sociaaldemocratische afwijking. Maar een resolute veroordeling van deze en al op haar lijkende theorieën zijn een onmisbare voorwaarde voor een echt gevecht tegen bureaucratische perversiteiten. Zo’n gevecht betekent niet het omvormen van een paar arbeiders tot ambtelijke bestuurders. Het betekent het nauwer betrekken van de arbeiders en armere boeren bij het gehele staatsapparaat in al haar activiteiten.
De huidige officiële strijd tegen het bureaucratisme, dat zich niet baseert op de activiteit van de arbeidersklasse, maar deze probeert te vervangen met de pogingen van het apparaat zelf, levert dan ook geen essentiële resultaten op en kan dat ook nooit gaan opleveren. In veel gevallen promoot ze en versterkt ze slechts het bestaande bureaucratisme.
Ook in het innerlijke leven van de Sovjets kon er de laatste jaren een reeks van reactionaire processen worden waargenomen. De Sovjets hebben steeds minder van doen met de besluitvorming over de fundamentele politieke, economische en culturele vraagstukken. Het worden meer en meer slechts aanhangsels van uitvoerende comités en presidia. Het bestuurswerk is helemaal in de handen van de laatstgenoemden komen te liggen. De discussies in de plenaire zittingen van de Sovjets zijn een schijnvertoning geworden. Tegelijkertijd zijn er minder vaak verkiezingen omdat de zittingsperiodes van de Sovjetorganen zijn verlengd en neemt dus haar onafhankelijkheid ten op zichte van controle door de massa’s toe. En hiermee wordt natuurlijk de invloed van de ambtenarij over beslissingen over allerlei kwesties enorm vergroot.
Het besturen van de belangrijke afdelingen van gemeentelijke taken ligt vaak in de handen van een of twee communisten, die hun eigen experts en stafmedewerkers uitzoeken en daar vaak dan volledig van afhankelijk raken. Er is geen fatsoenlijke scholing voor de leden van de Sovjet. Ze worden niet van onder tot boven bij het werk van de Sovjet betrokken. En vandaar ook de constante stroom klachten over het gebrek aan geschoolde werkers in de Sovjetmachinerie. En vandaar ook weer een verdere verschuiving van de macht naar de ambtenarij.
De verkozen leiders in de belangrijke terreinen van het Sovjetbestuur worden bij het eerste de beste conflict met de voorzitter van de Sovjet verwijderd. En ze worden nog sneller verwijderd als ze in conflict komen met de secretaris van het regionale comité van de partij. Het gevolg hiervan is dat het principe van verkiezingen tot generlei waarde wordt gereduceeerd en verantwoordelijkheid naar de kiezers een wassen neus wordt.
Het is daarom noodzakelijk:
1) een ferm beleid aan te nemen tot een gevecht tegen de ambtenarij en dit gevecht te voeren zoals Lenin het voorstelde, op basis van een echte strijd om de uitbuitende tendensen van de nieuwe bourgeoisie en de koelak in toom te houden, door middel van een constante ontwikkeling van arbeidersdemocratie in de partij, vakbonden en de Sovjets.
2) dat er voor wordt gezorgd dat de slogan om de arbeiders, boerenknecht, keuterboer en middenboer in nauw contact met de staat wordt gebracht, tegen de koelak en de onvoorwaardelijke onderwerping van het staatsapparaat aan de essentiële belangen van de zwoegende massa’s ook wordt uitgevoerd.
3) de klasse activiteit van de arbeiders, knechten en keuter, en middenboeren wordt verhoogd als basis om de Sovjets nieuw leven in te blazen.
4) de stedelijke Sovjets omgevormd worden tot echte organen van proletarische macht en instrumenten om de grote massa van werkende mensen te betrekken bij de taken van het besturen van de socialistische opbouw zodat, niet in woorden, maar in daden, de controle van de stedelijke Sovjets over het werk van de regionale uitvoerende comités en de organen die hieraan ondergeschikt zijn, ook echt wordt gerealiseerd.
5) het verwijderen van verkozen Sovjetbestuurders volledig wordt gestopt, tenzij dit werkelijk absoluut noodzakelijk is, in welk geval de oorzaken bekend dienen worden gemaakt aan de kiezers.
6) we voor elkaar moeten zien te krijgen dat de meest ongeschoolde arbeider en de meest onderontwikkelde boerenmeid er door ervaring van worden overtuigd dat ze bij welk staatsinstituut dan ook aandacht, goede raad en alle mogelijk steun zullen vinden.
De vertraging in het algemene tempo van socialistische ontwikkeling, de groei van de nieuwe bourgeoisie in stad en land, de versterking van de burgerlijke intelligentsia, de toename van bureaucratisme in de staatsorganen, het foute regime in de partij en, hiermee verbonden, de groei van het grootmacht chauvinisme en de geest van nationalisme in zijn algemeenheid, vindt haar meest morbide uitdrukking in de landelijke regionen en republieken. De problemen worden nog verdubbeld door de overblijfselen van prekapitalistische culturen in sommige republieken.
Onder de Nieuwe Economische Politiek neemt de rol van het private kapitaal enorm toe, met name in de industrieel onderontwikkelde gebieden, ver weg van het centrum. Hier zijn de economische organen soms geheel afhankelijk van de private kapitalist. Ze stellen prijzen vast zonder rekening te houden met de werkelijke situatie van de armen en massa van middenboeren. Ze verlagen kunstmatig het loon van boerenknechten. Zonder terughoudendheid wordt het systeem van private en bureaucratische bemiddeling tussen de industrie en de boeren die de grondstoffen aanleveren, uitgebreid. Ze sturen de coöperatieven in de richting van een betere dienstverlening aan de rijkere elementen in de dorpen. Ze negeren de belangen van de meest achtergestelde groep, de veehouders en hun knechten. De vitale taak om een plan van industriële opbouw in landelijke gebieden uit te voeren, met name een plan tot industrialisatie om de hoeveelheid agriculturele grondstoffen op te krikken, wordt volledig op de achtergrond gehouden.
Het bureaucratisme, nog versterkt door de geest van het grootmacht chauvinisme, is er in geslaagd de Sovjet centralisatie om te vormen in een bron van ruzies over de verdeling van de officiële posities onder de nationaliteiten (de Transkaukasische Federatie). Het heeft de verhouding tussen het centrum en de buitengebieden verpest. Bovendien is het een reëel feit dat het belang van het Genootschap van Nationaliteiten tot nul is gereduceerd. Het heeft het bureaucratische toezicht over de autonome republieken zover gedreven, dat de laatsten het recht is ontzegd om disputen over het land tussen de lokale en de Russische bevolking te slechten. Tot de dag van vandaag is dit grootmacht chauvinisme, met name als deze zich uitdrukt via de staatsorganen, de belangrijkste vijand in het nader tot elkaar brengen en de eenheid van de arbeiders van verschillende nationaliteiten.
Werkelijke steun aan de arme plattelandsbevolking, nauwere betrokkenheid tussen de bulk van de middenboeren en de keuterboeren en knechten en de organisatie van de laatsten in een onafhankelijke klasse kracht; dat alles is van bijzonder belang voor de nationale regionen en republieken. Zonder een echte organisatie van de landarbeiders, zonder het creëren van coöperatieven en organisaties voor de armen, lopen we het risico dat we onze onderontwikkelde oostelijke plattelandsgebieden in de traditionele omstandigheden van slavernij achterlaten en dat onze partijgroeperingen in deze regio’s verstoken blijven van de noodzakelijke banden met de werkende bevolking.
De taak van communisten onder de meer onderontwikkelde of ‘juist opgewekte’ nationaliteiten zou het sturen van het proces van nationaal ontwaken in de richting van de Sovjet socialistische kanalen moeten zijn. We moeten de arbeidende massa’s betrekken bij het economische en culturele werk van de opbouw, met name door het promoten van de ontwikkeling van de plaatselijke taal en scholen en de nationalisatie van het Sovjet machinepark.
In regio’s waar frictie bestaat met andere nationaliteiten of nationale minderheden, krijgt het nationalisme dat vergezeld gaat van de groei van burgerlijke elementen, een bijzonder scherp en agressief karakter. In deze omstandigheden gaat de nationalisatie van het lokale apparaat ten koste van de nationale minderheden. Kwesties over grenzen worden een bron van nationale onvrede. De atmosfeer in het partij, Sovjet en vakbondswerk wordt vergiftigd door het nationalisme.
Oekraïnisatie, Turkificatie, etc., kan alleen goed verlopen als slechte gewoontes van bureaucratisme en ‘grootmacht gedachten’ in de instituten en organen van de Unie worden overwonnen. Het kan alleen goed verlopen als de leidende rol van het proletariaat in de nationale republieken gehandhaafd blijft, als we onze steun zoeken bij de onderste lagen van de plattelandsbevolking en een constant en onvermurwbaar gevecht leveren tegen de koelak en chauvinisme.
Deze kwesties zijn van uitzonderlijk belang in de industriële centra, zoals in de Donbas of Bakoe, waar de proletarische bevolking over het algemeen van een andere nationaliteit is als die op het omringende platteland. In deze gevallen vereist een correcte politiek, een cultureel verbond tussen stad en platteland;
1) een buitengewoon attente en, in zijn algemeenheid, een broederlijke houding van de stad tegenover de materiële en geestelijke benodigdheden op het platteland waar de nationaliteit verschilt;
2) een vastberaden verzet tegen elke burgerlijke poging een wig te drijven tussen de stad en het platteland, of dit nu gebeurt door het kweken van bureaucratische arrogantie tegenover de plattelandsdistricten, of reactionaire koelak afgunst in de stad.
Ons bureaucratische regime heeft de feitelijke uitvoering van haar oppervlakkige show van nationalisatie overgeleverd in de handen van ambtenaren, specialisten en kleinburgerlijke docenten, die met ontelbare sociale banden zijn verbonden aan de toplagen in de steden en het platteland. Ze passen hun beleid in de richting van de belangen van deze toplagen aan. Dit stoot de plaatselijke armen af van de partij en de Sovjetmacht en werpt ze in de tentakels van de commerciële bourgeoisie, de uitbuiters, de reactionaire priesters en de feodale-patriarchale elementen. Tegelijkertijd worden door ons bureaucratische regime de gewone communistische elementen onder de nationaliteiten weggedrukt, vaak beschuldigd van het afwijken van de partijlijn en vervolgd op elke mogelijke wijze. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de belangrijke groep van Georgische oudbolsjewieken, die bij de Stalin groep in onmin kwamen en scherp werden verdedigd door Lenin in de laatste periode van zijn leven.
De verheffing van de arbeidende massa’s van de nationale republieken en territoria, mogelijk gemaakt door de oktoberrevolutie, is de reden waarom deze groeperingen verlangen naar directe en onafhankelijke participatie in het praktische opbouwwerk. Ons bureaucratische regime probeert deze pogingen te verlammen door de massa’s bang te maken met beschuldigingen van plaatselijk nationalisme.
Het Twaalfde Congres van onze partij onderkende de noodzaak van een gevecht tegen de overblijfselen van grootmachtchauvinisme, tegen de economische en culturele ongelijkheid van de nationaliteiten binnen de Sovjet-Unie, tegen de overblijfselen van een hele reeks van volken die gebukt gingen onder het zware juk van nationale onderdrukking. De Vierde Conferentie (1923) met verantwoordelijke leiders uit de nationale republieken en regionen, verklaarden dat het een van de basistaken van de partij was; het oprichten en ontwikkelen van communistische organisaties onder de proletarische en semi-proletarische elementen uit de plaatselijke bevolking in de nationale republieken en regionen. De conferentie besloot unaniem dat communisten die vanuit het centrum naar de onderontwikkelde gebieden gingen, ‘zich niet de rol van pedagogen of verplegers aan moesten meten, maar die van helpers’ [Lenin]. De laatste jaren is de ontwikkeling precies tegenovergesteld verlopen. De hoofden van het nationale partij apparaat, aangesteld door het secretariaat van het Centraal Comité, hebben onder zichzelf uitgemaakt feitelijk alle besluiten te nemen aangaande partij en Sovjet vraagstukken. Ze verdringen de actieve arbeiders van diverse nationaliteit als zijnde tweederangs communisten, die er alleen bij mogen zitten als formele vertegenwoordigers (van de Krim, Kazakstan, Turkmenistan, het berggebied van de Noord Kaukasus, etc.). Een kunstmatige scheiding van bovenaf van alle lokale partijwerkers in rechts en links wordt systematisch doorgevoerd, zodat de door het centrum aangestelde secretarissen volledig arbitrair beide groepen kunnen commanderen.
Op het gebied van ons beleid ten aanzien van de nationaliteiten is het noodzakelijk, net zoals op andere terreinen, terug te keren naar de leninistische positie:
1) Het uitvoeren van een onvergelijkelijk meer systematische, meer consistente, meer doortastende inspanning om de nationale scheidslijnen tussen arbeiders van verschillende nationaliteiten te overkomen, met name door een begripvolle houding tegenover nieuw gearriveerde arbeiders van nationale minderheden, door hun vaardigheden te verhogen en hun levens en culturele omstandigheden te verbeteren en goed te onthouden, dat de echte hefboom om het onderontwikkelde achterland op te heffen naar het Sovjetbouwwerk, het creëren en ontwikkelen van proletarische kaders onder de lokale bevolking is.
2) Het economische vijfjarenplan te heroverwegen met het oogmerk het tempo van industrialisatie in de periferie te versnellen en een 15-jarenplan uit te werken waarin de belangen van de nationale republieken en regionen worden meegewogen; door ons staatsaankoopbeleid aan te passen aan de ontwikkeling van speciale gewassen voor de arme en middenboeren (katoen in Centraal Azië, tabak in de Krim, Abgazië, enz.). Het coöperatieve kredietbeleid en ook het beleid van bouwgrondontwikkeling (in Centraal Azië, Transkaukasië, enz.) zou strikt volgens klassenlijnen moeten worden uitgevoerd, samenvallend met de fundamentele taken van socialistische opbouw; door meer aandacht te geven aan de ontwikkeling van veehoudende coöperatieven, door de industrialisatie van de productie van agriculturele grondstoffen op dusdanige wijze, dat rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Door ons beleid rondom volksverhuizingen in strikte overeenstemming te brengen met het belang van een correct beleid omtrent het nationale vraagstuk.
3) Gewetensvol het beleid van nationalisatie van de Sovjet, maar ook partij, vakbonds en coöperatieve machineparken door te voeren, met een juist inwegen van de klasse en internationale verhoudingen; een echt gevecht te voeren tegen afwijkingen in het kolonisatie beleid in de activiteiten van de staats,, coöperatieve en andere organen; de bureaucratische bemiddeling te reduceren tussen het centrum en de periferie; de ervaringen te bestuderen van de Transkaukasische Federatie vanuit het oogpunt van ondersteuning, of juist het gebrek hieraan, in de industrialisatie en culturele ontwikkeling van de desbetreffende nationaliteiten.
4) Systematisch elk obstakel te verwijderen om de hoogst mogelijke verbondenheid en samenwerking van de verschillende nationaliteiten in de Sovjet-Unie te bewerkstelligen, op basis van socialistische opbouw en de internationale revolutie; een vastberaden gevecht leveren tegen het mechanisch opdringen van het Groot-Russisch als dominante taal aan de arbeiders en boeren van andere nationaliteiten. Op dit gebied moeten de arbeidende massa’s volledige vrijheid van keuze hebben. De echte rechten van iedere nationale minderheid binnen de grenzen van iedere nationale republiek of regio moeten worden gegarandeerd. In al dit werk moet speciale aandacht gegeven worden aan de speciale omstandigheden die zijn ontstaan tussen de voormalig onderdrukte nationaliteiten en die nationaliteiten die hen onderdrukten.
5) De democratie binnen de partij moet consistent worden uitgevoerd in alle normale republieken en regionen; een commanderende houding tegenover niet-russen moet absoluut afgewezen worden, evenals het van bovenaf aanstellen of verplaatsen. Een afwijzen van de arbitraire verdeling van niet-Russische communisten in een links en rechts blok; een meer nadrukkelijk promoten en trainen van lokale proletarische, semi-proletarische, agriculturele en (anti koelak) boeren en arbeiders.
6) Een afwijzen van de Oestrialov tendens en alle andere vormen van grootmacht-ideologie, met name binnen de centrale commissariaten en het staatsapparaat in het algemeen. Een opvoedkundig gevecht tegen plaatselijk nationalisme op basis van een duidelijk en samenhangend klasse beleid ten aanzien van het nationale vraagstuk.
7) De omvorming van de Sovjet voor Nationaliteiten in een werkelijk functionerend orgaan, verbonden met het leven van de nationale republieken en regio’s en echt in staat haar belangen te verdedigen.
8) Voldoende aandacht voor het nationale vraagstuk in het werk van de vakbonden en voor de taak om proletarische kaders uit diverse nationaliteiten op te leiden. De werkzaamheden in deze vakbonden dienen in de plaatselijke taal te worden verricht en de belangen van alle nationaliteiten en nationale minderheden moeten beschermd worden.
9) Geen franchise mogelijkheden voor uitbuitende elementen.
10) De vijfde conferentie over nationale vraagstukken dient te worden uitgeschreven en te worden georganiseerd op basis van een echte vertegenwoordiging vanuit de achterban.
11) De publicatie in de media van de brief van Lenin over het Nationale Vraagstuk, deze bevat namelijk kritiek op het beleid van Stalin in deze.
Geen enkele partij heeft in de wereldgeschiedenis zo’n reusachtige overwinning geboekt als de onze, die nu al 10 jaar lang aan het hoofd van het proletariaat staat en haar dictatuur heeft gerealiseerd. De Russische Communistische Partij is het fundamentele instrument van de proletarische revolutie. De Russische Communistische Partij is de leidende partij van de Komintern. Geen enkele andere partij heeft ooit zo’n zware historische verantwoordelijkheid gedragen als de onze. Maar juist om deze reden en vanwege de macht die zij bezit, zou onze partij zonder angst haar eigen fouten moeten bekritiseren. Ze zou haar donkere zijde juist in de openbaarheid moeten brengen en duidelijk aangeven welke gevaren er schuilen in een feitelijke terugval, zodat er tijdelijk maatregelen hiertegen kunnen worden getroffen. Zo was het indertijd onder Lenin, die ons altijd waarschuwde voor het gevaar van degeneratie in een partij van stomkoppen (Lenin; Deel 17, p.112). Door het navolgende beeld van onze partij te schetsen, met al haar minpunten, spreken wij, als oppositie, de ferme hoop uit dat met een echt leninistisch beleid de partij haar zwakheden zal overwinnen en opgewassen zal zijn tot haar historische taak.
1) De sociale samenstelling van onze partij is continue achteruitgegaan in de afgelopen jaren. Op 1 januari 1927 bestond onze partij, in afgeronde aantallen, uit:
430.000 arbeiders feitelijk werkzaam in industrie en transport;
15.700 agriculturele arbeiders;
303.000 boeren (waarvan inmiddels de helft ambtenaren zijn geworden);
462.000 ambtenaren (waarvan de helft vroeger arbeiders waren).
En dus had onze partij op 1 januari maar eenderde aan arbeiders uit de bedrijven als lid (feitelijk maar 31%) en tweederde (69%) uit boeren, ambtenaren, voormalige arbeiders en van gemengde afkomst.
In de laatste anderhalf jaar heeft onze partij 100.000 arbeiders uit de bedrijven verloren. Stapsgewijze machinaties door de partij leidde tot de uitval van 25.000 gewone communistische partijleden, waarvan 76,5% bestond uit fabrieksarbeiders (Izvestia van het Centraal Comité, nrs. 25,25.). Het huidige zogeheten opschoningproces, dat samenviel met een nieuwe registratiemethodiek voor partijleden, leidde volgens de officiële data (die ongetwijfeld de gevolgen bagatelliseren) tot het afvoeren van ongeveer 80.000 leden uit de partij, waarvan de meerderheid industriële arbeiders waren. Relatief gezien viel 93,5% van de leden onder het nieuwe registratiesysteem bij het begin van 1927 (idem). En dus is door simpelweg een nieuwe registratie methodiek door te voeren, 6,5% van alle partijleden weggezeefd (ongeveer 80.000 leden). Van diegenen die werden weggezeefd, was ongeveer 50% geschoolde arbeider en meer dan een derde, halfopgeleide arbeider. De poging van het apparaat van het Centraal Comité om deze al geminimaliseerde data nog verder naar beneden bij te stellen is duidelijk mislukt. Als tegenwicht voor de ‘Lenin-lichting’ hebben we nu een stalinistische schifting.
Aan de andere kant zijn 100.000 boeren toegelaten tot de partij sinds het 14e congres, waarvan de meerderheid middenboeren zijn. Het percentage landarbeiders is verwaarloosbaar.
2) De sociale samenstelling van de bestuursorganen van de partij is nog verder achteruit gehold. In de Oejezdcomités [streekcomités] is 29,5% boer (van origine); 24,4% zijn administratieve krachten; 81,6% van de leden van deze comités zijn rijksambtenaren. Het aantal arbeiders uit bedrijven in de leidende partijorganen moeten met een vergrootglas worden gezocht. In de regionale comités bedraagt het 13,2%, in de Oejezdcomités tussen de 9,8 en de 16,1% (zie Terugblik van het Statistisch Departement v. h. Centraal Comité, 10 juni 1927).
In de partij zelf is ongeveer eenderde industriearbeider en in de besluitvormende partijorganen maar ongeveer 10 %. Dit houdt een groot gevaar in voor de partij. De vakbonden hebben helaas dezelfde weg bewandeld (zie hoofdstuk 3). Dit toont aan welk enorm deel van de koek van de macht, wij en ook de arbeidersbureaucratie, zijn kwijtgeraakt en in handen is gekomen van administrateurs uit kleinburgerlijke kringen. Dit is de zekerste route naar een ontproletarisering van de partij.
3) De rol van de ‘overlopers’ (sociaal-revolutionairen en mensjewieken) in het partijapparaat en de leidende functies in het algemeen, is toegenomen. Ten tijde van het 14e congres was 38% van diegenen die in verantwoordelijke functies zaten en/of een leidende rol in de pers speelden, afkomstig van andere partijen (verslag van het 14e congres, p.83). Nu is de situatie er nog slechter aan toe. De feitelijke richting van de bolsjewistische media of de partij is of in handen van de revisionistische school der jongeren (Slepkov, Stetski, Maretski e.a.) dan wel voormalige sociaal-revolutionairen en mensjewieken. Ongeveer een kwart van het hogere kader van actieve elementen in de partij bestaat uit voormalige SR’en of mensjewieken.
4) Het bureaucratisme neemt op alle terreinen toe, maar haar groei werkt met name vernietigend op de partij. Vandaag de dag kijkt de bureaucraat op de volgende manier naar de gang van zaken: “We hebben nog steeds leden in de partij die niet goed begrijpen wat de partij werkelijk is. Die denken nog steeds dat de partij uit een afdeling bestaat en de afdeling is een bouwsteen, dan komen de districtcomités en zo, hoger en hoger op, tot je uitkomt bij het Centraal Comité. Maar dat klopt niet (!!!). Onze partij moet van boven naar beneden worden bekeken. En deze zienswijze moet worden doorgevoerd in alle praktische verbintenissen en het gehele partijwerk. (toespraak van de 2e secretaris van het Noordkaukasische regionale comité van de Russische Communistische Partij; Molot, 27 mei 1927)”.
De definities over de interne partijdemocratie die ons door de meer verantwoordelijke kameraden wordt aangereikt, zoals Oeglanov, Molotov, Kavanovitsj en dergelijke (zie Pravda, 4 juni 1926) komen feitelijk op hetzelfde neer.
Deze nieuwe opvatting is buitengewoon gevaarlijk. Als we werkelijk vinden dat onze partij van boven naar beneden moet worden bekeken, dan betekent het dat de leninistische partij, de partij van de massa van de arbeiders, niet langer bestaat.
5) De laatste paar jaar hebben we een systematische afschaffing van de interne partij democratie doorgemaakt, in strijd met de gehele traditie van de bolsjewistische partij, in strijd met een hele reeks van directe besluiten van partijcongressen. De werkelijke verkiezing van vertegenwoordigers is feitelijk bijna uitgestorven. De organisatorische principes van het bolsjewisme worden bij elke stap met voeten getreden. Het reglement van de partij wordt systematisch veranderd, om de hoeveelheid rechten van de top uit te breiden en die van de afdelingen aan de onderkant in te perken. De mandaten van de Oejezd, district en regionale comités zijn door het Centraal Comité verlengd tot 1 jaar, 2 jaar en soms zelfs meer.
De leiding van regionale comités, de regionale uitvoerende comités, de regionale vakbondsafdelingen en dergelijke, is in feite niet te verwijderen (voor periodes van 3 tot 5 jaar of langer). Het recht van ieder lid van de partij en van elke groep partijleden, om radicale meningsverschillen voor te leggen aan de hele partij via de beroepscommissie [Lenin] is in feite geschrapt. Congressen en conferenties worden bijeengeroepen zonder voorafgaande vrije discussie (zoals onder Lenin wel altijd het geval was) van de onderwerpen door de gehele partij. De vraag om zulke discussie wordt al beschouwd als een breuk in de partijdiscipline. De stelling van Lenin dat de bolsjewistische staf zich in de praktijk moet richten op de betrouwbare en bewuste wil van het leger, die haar staven volgt, maar tegelijkertijd ook richting geeft aan haar staven, is volkomen vergeten (Lenin, deel 4, p. 318).
Als natuurlijk bijverschijnsel van de algemene lijn van de partij vindt het buitengewoon belangrijke proces van de uitstoot van oude partijleden plaats, die de ondergrondse periode hebben meegemaakt, of in ieder geval de burgeroorlog en dus onafhankelijk zijn en in staat om hun ideeën te verdedigen. Ze worden vervangen door nieuwe elementen, die zich met name onderscheiden door hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Deze gehoorzaamheid, van bovenaf gecultiveerd onder de noemer: revolutionaire discipline, heeft in werkelijkheid niets met revolutionaire discipline te maken. Zeer regelmatig worden nieuwe communisten, geselecteerd uit die arbeiders die altijd waren te herkennen aan hun ondergeschiktheid aan de oude prerevolutionaire autoriteiten, naar voren geschoven voor dominante posities in de afdelingen van de arbeidersklasse en in het bestuur. En zij geven hun uitverkiezing kleur door een bijzonder vijandige houding tegenover de oude arbeiders leden, leiders van de arbeidersklasse tijdens de zwaarste periode van de revolutie.
Hetzelfde fenomeen valt in een veel lelijkere vorm waar te nemen binnen het staatsapparaat, waar men regelmatig het perfecte model van de Sovjet partij ambtenaar kan treffen. Op plechtige bijeenkomsten zweert hij bij Oktober; hij onderscheidt zichzelf door een volstrekte onverschilligheid ten opzichte van zijn taken; hij is met wortel en tak verbonden aan de levensstijl van het burgerlijke milieu, vervloekt in zijn privé leven de partijleiding en op partijbijeenkomsten juist de oppositie.
De werkelijke rechten van één lid van de partij aan de top (boven alles de secretaris) zijn vele malen groter dan de werkelijke rechten van honderd leden aan de basis. Deze toenemende vervanging van de partij door haar eigen apparaat wordt gepromoot door een theorie van Stalin, die het leninistische ontkent, onaantastbaar voor iedere bolsjewiek, dat de dictatuur van het proletariaat alleen werd en wordt gerealiseerd, puur en alleen door de dictatuur van de partij.
Het uitsterven van interne partijdemocratie leidt tot het uitsterven van arbeidersdemocratie in het algemeen in de vakbonden en in alle andere niet-partij massaorganisaties.
Meningsverschillen binnen de partij worden vervormd. Er wordt een smerige polemiek gevoerd, al maanden en jaren, tegen de opvattingen van bolsjewieken die als oppositie worden bestempeld, terwijl het aan deze bolsjewieken niet wordt toegestaan hun opvattingen bekend te maken in de partijpers. De mensjewieken, SR'en, kadetten, bundisten, zionisten, etcetera, van gisteren weerleggen en bevechten via de Pravda documenten die door partijleden aan het Centraal Comité zijn gericht. Ze verknippen en vervormen bepaalde gedeeltes uit deze documenten. Maar de documenten zelf worden nooit gedrukt. Groepen in de partij worden gedwongen afwijzend te stemmen over documenten die aan hen volstrekt onbekend zijn.
De partij wordt gedwongen onze meningsverschillen te beoordelen op basis van de officiële interpretaties en plagiaat, vaak ook nog met taalfouten of gewoon vervalst en bij iedereen walging veroorzakend. Het gezegde van Lenin: “Iedereen die wat gelooft alleen op basis van horen zeggen is een hopeloze idioot”, is vervangen door de nieuwe formule: “Iedereen die niet de officiële praatjes gelooft, is een lid van de oppositie”. Fabrieksarbeiders met een natuurlijke sympathie voor de oppositie worden voor hun mening beloond met werkloosheid. Het gewone lid van de partij kan zijn mening niet openlijk ventileren. Oude kaderleden wordt het recht ontzegd zich in de pers of op bijeenkomsten uit te laten.
Bolsjewieken die de ideeën van Lenin verdedigen worden op schandalige wijze beschuldigd van de wens om 2 partijen te creëren. Deze beschuldiging is expres uitgevonden om arbeiders tegen de oppositie op te zetten, omdat ze gewoonlijk met hand en tand de eenheid in de partij verdedigen. Elk woord van kritiek over de botte mensjewistische fouten van Stalin (over de problemen van de Chinese Revolutie, het Anglo-Russische Comité) wordt bestempeld als een gevecht tegen de partij. En dit, hoewel Stalin nooit eerst de partij heeft geraadpleegd, noch over het beleid in China, noch over andere belangrijke kwesties. De beschuldiging dat de oppositie de partij wil splitsen wordt dag in, dag uit herhaald door diegenen, wiens doel het is om de bolsjewiek-leninistische leden uit de partij te verjagen, zodat zij zelf vrij spel krijgen om hun opportunistische politiek door te voeren.
6) Bijna het volledige scholingswerk van de partij en het totale werk van elementaire politieke training is nu gereduceerd tot een cursus oppositie bestrijding. De methodiek van overtuigen is nu bijna geheel vervangen door de methodiek van dwang, maar wordt ook aangevuld door methodes om de partij te misleiden. Nu de partijscholing is vervallen tot pure propaganda voor het apparaat, is de algemene tendens het mijden van dit soort bijeenkomsten. De aanwezigheid op bijeenkomsten, partijscholingen en studiegroepen, die tegenwoordig worden gewijd aan het sarren van de oppositie, is bovengemiddeld gedaald. De partij oefent passief verzet uit tegen de huidige foutieve koers van haar apparaat.
7) Niet alleen zijn baantjesjagerij, bureaucratisme en ongelijkheid in de partij de afgelopen jaren gegroeid, maar modderstromen van vreemde en klassenvijandige elementen stromen nu de partij binnen, zoals bijvoorbeeld het antisemitisme. Juist het zelfbehoud van de partij vraagt om een genadeloos gevecht tegen dit soort besmettingen.
8) Ondanks deze feiten, wordt er alleen gericht geschoten naar de linkerzijde. Het is volkomen gebruikelijk geworden om leden van de oppositie uit te sluiten omdat ze op afdelingsbijeenkomsten spreken, scherpe kritiek leveren of proberen het Testament van Lenin voor te lezen. In hun mate van politiek begrip en, wat nog veel belangrijker is, in hun toewijding tot de zaak van de partij, staan de uitgestotenen vaak op een hoger niveau dan diegenen door wie ze worden uitgesloten. Zichzelf dan buiten de partij vindend, vanwege de misdaad van wantrouwen en pessimisme ten aanzien van Tsjang Kai-sjek, Purcell, of hun eigen bureaucraten, gaan deze kameraden door het partijleven te leven. Ze dienen haar veel oprechter dan veel van de carrièremakers en filisters, die wel lid mogen blijven van de partij.
9) De huidige stormregen van onderdrukking en bedreigingen, zichtbaar toenemend nu het 15e Congres dichterbij komt, is bedoeld om de partij nog banger te maken. Het is een bewijs van het feit dat de gezamenlijke factie van Stalin en Rykov, om hun politieke fouten te kunnen verhullen, naar nog extremere maatregelen zal moeten grijpen. Ze stelt de partij op elk congres en op elke conferentie voor voldongen feiten.
10) De politieke lijn van het Centraal Comité (dat werd afgesproken op het 14e congres op basis van het principe van solidariteit met Stalin) slaat de plank mis. Hoewel ze soms heen en weer beweegt, beweegt de huidige kern van het Centraal Comité continue naar rechts. De afschaffing van de interne partijdemocratie is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de politieke lijn absoluut niet deugt. In zoverre het een weerspiegeling is van de druk die door kleinburgerlijke elementen wordt uitgeoefend, de invloed van de niet-proletarische lagen, die de partij omsluiten, moet die onvermijdelijk van bovenaf met druk worden doorgevoerd.
Op theoretisch gebied heeft de zogeheten Jonge School een monopolie. Het is een school van revisionisten, die op ieder moment bereid is de opdrachten van het apparaat letterlijk uit te voeren. De beste elementen van de bolsjewistische jeugd, doordrongen van de echte tradities van de bolsjewistische partij, worden niet allen uitgesloten, maar ook vervolgd.
Op organisatorisch gebied is de feitelijke onderwerping van het Politburo aan het Secretariaat en het Secretariaat weer aan de Algemeen Secretaris, al lang geleden een vaststaand feit geworden. De grootste angst van Lenin, uitgesproken in zijn testament, dat Stalin niet voldoende loyaal zou zijn, dat hij zijn onbeperkte macht die hij heeft verzameld niet op de juiste manier zou gebruiken, is bewaarheid geworden (Brieven van Lenin; 25-12-1922 en 04-01-1923).
Op dit moment zijn er drie hoofdstromingen binnen het Centraal Comité en de leidende organen van de partij en de staat in het algemeen.
De eerste stroming is een duidelijke en openlijke beweging naar rechts. Deze tendens bestaat uit twee groepen. De ene is in zijn opportunisme en plooibaarheid grotendeels een uitdrukking van de economisch machtige middenboer. De richting wordt door deze bepaald en door zijn idealen geïnspireerd. Dit is de groep van de kameraden Rykov, A.P. Smirnov, Kalinin, G. Petrovski, Tsjoebar, Kaminski en anderen. Er om heen en in hun directe omgeving zijn de niet-partij leden en andere politieke agenten van de rijke boerenstand actief; de Kondratiëvs, Sadyrins, Tsjayanovs en dergelijke, die min of meer openlijk de doctrines van Oestrialov prediken. In elke regio en in elke Oejezd [gehucht] zijn kleine Kondratiëvs en Sadyrins te vinden, die met plezier gebruik maken van hun kleine beetje echte macht en invloed. De andere groep binnen deze eerstgenoemde stroming bestaat uit de vakbondsleiders, die de beter betaalde lagen van arbeiders en klerken vertegenwoordigen. Deze groep wordt met name gekenmerkt door een verlangen dichter aan te sluiten bij de Amsterdamse Internationale. Haar leiders zijn de kameraden Tomski, Melnitsjanski, Dogadov en anderen. Tussen deze twee groepen bestaat enige onenigheid, maar ze komen overeen in hun verlangen de koers van de partij en de Sovjetstaat naar rechts af te buigen, zowel in de buitenlandse als de binnenlandse politiek. Ze onderscheidden zich allebei in hun weerzin voor de theorie van het leninisme en hun neiging de tactiek van de wereldrevolutie af te zweren.
De tweede stroming is het centrisme van het officiële apparaat. De leiders van deze tendens zijn de kameraden Stalin, Molotov, Kaganovitsj, Mikoyan, Kirov. Het is, de facto, het huidige Politburo. Boecharin, die tussen de twee groepen pendelt, generaliseert het beleid van deze groep. Op zichzelf is deze centristisch-officiële groep nog het minst van allen een uitdrukking van de houding van een bepaalde grotere groep, maar ze is er, niet zonder succes, in geslaagd om zich als vervanger van de partij te installeren. De kaste van bestuurders in de partij, vakbonden, industriële organen, coöperatieven en het staatsapparaat bedraagt al tienduizenden mensen. Onder deze bevinden zich niet weinig bureaucraten die vroeger arbeider zijn geweest, maar elke binding met de zwoegende massa’s hebben verloren.
Het is niet nodig hieraan toe te voegen dat in de leidinggevende en bestuursorganen, die zo belangrijk zijn voor het lot van de revolutie, vele duizenden noeste revolutionairen zitten, die hun banden met de massa’s niet hebben verbroken, maar zich met hart en ziel over geven aan de zaak van de arbeidersklasse. Zij zijn het die het echte communistische werk in deze organen verrichten.
Maar dit brengt geen verandering aan het feit dat de degeneratie van ons politieke beleid en van ons partijregime een broedplaats is geworden van een enorme kaste van rechtgeaarde bureaucraten.
De feitelijke macht van deze kaste is enorm. Het is juist deze groep van bestuurders, die staan op rust en orde, op de zaak waarnemen en, boven alles, geen discussie. Het is juist deze groep die zelfvoldaan bekend laat maken (en soms er zelf heilig van overtuigd is) dat we het socialisme al bijna helemaal hebben bereikt, dat negen tiende van het programma van de socialistische revolutie al is doorgevoerd. Het is deze groep, die vanaf de top naar beneden kijkt op de gehele partij en meer nog, van bovenaf neerkijkt op de ongeschoolde arbeiders, de werklozen, de boerenknechten. Deze groep beschouwt de ‘linksen’ als de voornaamste vijand, met name de revolutionaire leninisten. Het was deze groep die de slogan naar voren bracht: Schiet op Links.
Voor het moment zijn deze beide stromingen, de rechtsen en de centristen, verenigd door hun gemeenschappelijke vijandschap tegen de oppositie. Door de oppositie af te snijden zullen ze onvermijdelijk het onderlinge conflict tussen hen zelf versnellen.
De derde stroming is de zogeheten oppositie. Het is de leninistische vleugel van de partij. De jammerlijke pogingen om net te doen dat het een oppositie van rechts is (een sociaaldemocratische afwijking, etc.) komt voort uit het verlangen van de heersende groep om haar eigen opportunisme te verbergen. De oppositie is voor de eenheid van de partij. Stalin propageert zijn eigen programma om de oppositie de wind uit de zeilen te nemen, onder de valse voorwendselen dat de oppositie een tweede partij wil creëren. De oppositie beantwoord dit met de volgende slogan: Tegen elke prijs eenheid in de leninistische Russische Communistische Partij. Het Platform van de oppositie zet zich voort in dit huidige document. De secties van de arbeidersklasse in de partij en alle oprechte leninistische bolsjewieken zullen het steunen.
Individueel deserteren uit de oppositie is onvermijdelijk onder de harde omstandigheden waarin zij is gedwongen te vechten voor de zaak van Lenin. Aparte persoonlijke hergroeperingen onder de leiders van al deze drie stromingen zullen plaatsvinden, maar dat zal de fundamentele feiten van deze kwestie niet veranderen.
11) Alle bovengenoemde feiten bij elkaar maken dat er sprake is van een partijcrisis. De meningsverschillen binnen de partij hebben zich, sinds de dood van Lenin, alleen maar verdiept, waardoor er steeds groter wordende cirkel van meer en meer fundamentele problemen is ontstaan.
De basisstemming in de partij is er een van verlangen naar eenheid. Het huidige regime voorkomt dat de partij leert begrijpen waar de dreiging vandaan komt die de eenheid ondermijnd. De machinaties van Stalin zijn er allemaal op gericht, bij elke heikele of belangrijke kwestie, de partijleden te confronteren met het dilemma: of je herroept je eigen mening, of je wordt er van beschuldigd een splitsing te willen.
Het is onze taak om tegen elke prijs de eenheid van de partij te bewaren en zeer beslist het beleid van splitsingen, amputaties, uitsluitingen en dergelijke te weerstaan en tegelijkertijd aan de partij haar recht op vrije discussie en besluitvorming te garanderen, binnen het raamwerk van deze eenheid, ten aanzien van alle omstreden vraagstukken.
Door de fouten en abnormaliteiten van de huidige situatie in de partij naar buiten te brengen, is de oppositie er heilig van overtuigd dat de fundamentele massa van de arbeiderssectie van de partij in staat zal blijken te zijn om, ondanks alles, de partij terug te brengen op de leninistische weg. Het is de essentiële taak van de oppositie dat proces op gang te helpen.
1) Het is noodzakelijk om het 15e Congres voor te bereiden op basis van echte interne partijdemocratie, zoals in Lenins tijd gebruikelijk was. Elk lid van de partij, zo schreef Lenin, zou moeten beginnen om zorgvuldig en oprecht; eerst de essentie van de meningsverschillen te bestuderen en, ten tweede, de loop van de ontwikkeling rond het conflict in de partij... het is noodzakelijk om zowel het ene als het andere te bestuderen, onvoorwaardelijk de eis stellend dat absoluut accurate documenten worden gedrukt en verspreid, zodat alle gezichtspunten bekeken kunnen worden (Lenin, Deel XVIII, blz. 29). Het Centraal Comité zou ieder lid van de partij in staat moeten stellen om zowel de essentie van de huidige interne meningsverschillen als de loop van de ontwikkeling van het huidige gevecht te bestuderen. Ze zou dit moeten doen door in de pers en via speciale uitgaven en verzamelde stukken, alle documenten die tot op heden voor de partij verborgen zijn gebleven, te publiceren.
Elke kameraad en elke groep kameraden hoort de mogelijkheid te hebben, zijn of haar standpunt te verdedigen in partijbijeenkomsten, in de media, enzovoorts. De ontwerpstellingen ( het platform) van het Centraal Comité, van lokale organisaties, van individuele leden van de partij en groepen van leden,
2) Het is noodzakelijk om onmiddellijk een serie maatregelen te treffen ter verbetering van de sociale samenstelling van de partij en haar leidende organen. Om dat te bereiken moeten we het besluit van het 13e congres herbevestigen, dat in de nabije toekomst het overgrote merendeel van de partijleden uit rechtstreeks in de industrie werkende arbeiders zal bestaan. In de komende 2 of 3 jaar zouden we alleen die leden tot de partij moeten toelaten, die in zijn algemeenheid zuiver en alleen in de fabriek werken of als loonarbeiders op het land, zowel mannen als vrouwen. Uit de andere sociale groepen zouden alleen na strenge selectie leden moeten worden toegelaten: Rode soldaten en matrozen alleen als ze een arbeidersklasse achtergrond hebben, of uit het plattelandsproletariaat afkomstig, of van de keuterboeren; de arme en economisch zwakke boeren, alleen nadat ze in het socio-politieke werk zijn getest voor een periode van minimaal 2 jaar. Het toelaten van leden die lid zijn geweest van andere partijen moet worden gestopt.
We moeten het besluit van het 13e Congres uitvoeren, dat in de praktijk door het 14e Congres werd teruggedraaid (tegen de wil van de oppositie), erop gericht dat de districtscomités, de regionale comités, etc., voor minstens 50% moeten bestaan uit arbeiders vanuit de fabrieken. In de industriële centra moet er een stevige meerderheid van fabrieksarbeiders zijn (niet minder dan driekwart van het totaal). In de Uyezdcomités moet er een vergelijkbare meerderheid zijn voor arbeiders, knechten en arme boeren.
3) Er moet bevestigd en in de realiteit uitvoering worden gegeven aan de resolutie over interne partijdemocratie, zoals aangenomen op het 10e partijcongres, herbevestigd door het Centraal Comité en de Centrale Controle Commissie op 5 december 1923 en door het 12e en 13e Congres van de partij. We moeten in naam van de gehele partij bevestigen dat, in tegenstelling tot de nieuwe antileninistische definities over interne partijdemocratie, ontwikkeld en verspreid door Oeglanov, Molotov, Kaganovitsj en anderen, arbeidersdemocratie betekent: vrijheid van open discussie door alle partijleden over de belangrijke vraagstukken van partijleven, vrije discussie hierover en ook de verkiezing van verantwoordelijk leidend personeel en de colleges van onder tot boven (13e Congres).
We moeten strafmaatregelen treffen tegen eenieder die in de praktijk de fundamentele rechten van ieder partijlid schendt. Als regel moet de opvatting van een partijminderheid over een principekwestie onder de aandacht worden gebracht van alle leden van de partij via de partijbladen etcetera. Uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan als de kwesties ter discussie geheim zijn. Vanzelfsprekend hoort, als een besluit is genomen, deze uitgevoerd te worden met ijzeren bolsjewistische discipline. Het netwerk van partijdiscussieclubs dient te worden uitgebreid en echte kritiek op de fouten van de partijleiding dienen in alle partijorganen mogelijk te worden gemaakt (via discussiestukken, brochures, gedrukte verslagen, etc.).
Alle veranderingen die verslechteringen waren en sinds het 14e Congres in het partijreglement zijn opgenomen (paragraven 25, 33, 37, 42, 50, etc.) dienen te worden geannuleerd.
4) We moeten een ferme koers inslaan ter proletarisatie van het partijapparaat als geheel. Arbeiders uit de fabrieken, ontwikkelde communistische arbeiders die populair zijn bij de massa binnen en buiten de partij, zouden het merendeel van het gehele partijapparaat moeten vormen. Het apparaat zou in geen geval uit alleen maar betaalde krachten moeten bestaan en zou regelmatig ververst moeten worden vanuit de arbeiders. Het budget van de lokale organisaties (en niet te vergeten de regionale) zou voornamelijk uit lidmaatschapsgelden mogen bestaan. De lokale organisaties zouden regelmatig verslag moeten doen van hun inkomsten en uitgaven en, in feite, aan de meerderheid van de partijleden. Het huidige opgezwollen budget van de partij zou drastisch moeten worden verlaagd, net als de omvang van het betaalde partijapparaat. Een aanzienlijk deel van het werk zou vrijwillig moeten worden gedaan door partijleden, naast hun reguliere arbeid. Een maatregel in de richting van het opschonen van het partijapparaat zou moeten zijn, het systematisch uitzenden van kameraden uit het apparaat naar werken in de industrie of ander werk aan de basis. We moeten vechten tegen de tendens van secretarissen om zichzelf onherplaatsbaar te maken. We zullen vastgestelde criteria moeten ontwikkelen voor hen die secretariële of andere belangrijke posten in willen nemen. We zullen genadeloos op moeten treden tegen feitelijke corruptie en verval van de toplagen, tegen bazigheid, groepssolidariteit, etcetera (voorbeelden: Syzran, Kherson, Irkoetsk, Tsjita, enz).
5) Al tijdens het 10e Congres, nog onder de leiding van Lenin, werd er een reeks van resoluties aangenomen, die de noodzaak van een grotere gelijkheid binnen de partij en onder de arbeidende massa benadrukten. Al op het 12e Congres werd door de partij het gevaar onderkend dat onder de NEP een deel van die partijleden, wier activiteiten hen in contact brachten met de bourgeoisie, kans liepen op degeneratie. Het is daarom noodzakelijk dat er adequate praktische maatregelen worden getroffen om ongelijkheid af te schaffen (in levensomstandigheden, loon, etc.) tussen specialisten en verantwoordelijke arbeiders aan de ene kant en de zwoegende massa’s aan de andere, in zoverre deze ongelijkheid de democratie vernietigd en een bron van corruptie van de partij vormt en verlaging van de autoriteit van de communisten (resolutie van de 10e partijconferentie; blz. 18). Gezien het feit dat ongelijkheid in de afgelopen jaren uitzonderlijk snel is gegroeid, moeten we deze kwestie opnieuw naar voren brengen en het oplossen als revolutionairen.
6) Het is noodzakelijk om de partijopleidingen te reorganiseren langs de lijnen van het bestuderen van de werken van Marx, Engels en Lenin en het uit de circulatie laten nemen van de valse interpretaties van het marxisme en leninisme, zoals die nu op grote schaal worden gefabriceerd.
7) Het is noodzakelijk dat alle uitgesloten leden van de oppositie onmiddellijk weer tot de partij worden toegelaten.
8) Het is noodzakelijk dat de Centrale Controle Commissie weer wordt samengesteld naar de werkelijke geest van Lenins advies. Leden van de Centrale Controle Commissie moeten:
- in nauw contact staan met de massa’s;
- onafhankelijk zijn van het apparaat;
- autoriteit in de partij bezitten.
Alleen zo kan het echte vertrouwen worden hersteld in de Centrale Controle Commissie en kan haar autoriteit weer stijgen tot het noodzakelijke niveau.
9) We moeten bij het selecteren van de leden van het Centraal Comité en de Centrale Controle Commissie en haar organen, ons laten leiden door het advies van Lenin, zoals gegeven in zijn brieven van 25 en 26 december, 1922 en 4 januari, 1923 (zijn Testament). Deze brieven horen gepubliceerd te worden ter informatie van alle leden van het Centraal Comité.
Van de leden van het Centraal Comité, zou het grootste deel arbeiders moeten zijn, die lager op de sociale ladder staan als de laag die zich de laatste jaren naar voren heeft gedrongen in de officiële Sovjetposities. Zo stelde Lenin dat ook in zijn brief van 26 december, 1922: “en ze zouden meer moeten worden geassocieerd met de gewone arbeiders en boeren, zonder direct of indirect, tot de klasse van uitbuiters te hebben behoord... Arbeiders die lid worden van het Centraal Comité zouden, naar mijn mening, niet al langdurig officiële posities in de Sovjets moeten hebben bezet..., want deze arbeiders hebben al bepaalde gewoontes en vooroordelen opgedaan, die we juist moeten bevechten”.
Deze brieven werden door Lenin geschreven in een periode dat hij de partij zijn laatste en meest afgewogen adviezen meegaf over de fundamentele vraagstukken van de revolutie (Beter Minder, Maar Beter; hoe het Arbeiders en Boeren Inspectoraat te verbeteren; Over Coöperatie).
Het 15e Congres van onze partij zou zijn Centraal Comité precies volgens de bovenstaande adviezen van Lenin moeten kiezen.
De verkeerde politieke koers en de organisatorische repressie zijn met volle kracht uitgevoerd en soms met toegenomen kracht, binnen de Communistische Jeugd Liga. De internationale scholing van de jonge arbeiders wordt meer en meer naar de achtergrond gedrukt. Elke kritische gedachte wordt onderdrukt of vervolgd. Om voor leidende posities in de C.J.L. in aanmerking te komen wordt door het apparaat in de eerste plaats gehoorzaamheid geëist en de bereidheid om de oppositie aan te vallen. Het proletarische deel van de onderafdelingen, het fundamenteel gezonde gedeelte, wordt door dit regime al het leven ontnomen. Hier, meer nog dan in de partij, wordt door het foutieve beleid van de top, de weg geopend voor kleinburgerlijke invloeden.
De laatste jaren is de C.L.J. snel in ledenaantal gegroeid, maar dat is ten koste gegaan van haar sociale samenstelling. Vanaf het 13e Congres van de partij is de proletarische kern binnen deze organisatie gedaald van 40,1% naar 34,4% en de organisatie van jonge industrie arbeiders van 48,8% naar 47%. De politieke activiteit van de jonge arbeiders neemt ook af.
Onder deze omstandigheden was het een buitengewoon grote fout om de reeks van nieuwe maatregelen aan te nemen, alleen in staat om de kloof tussen de Liga en de massa van arbeidersklasse jongeren te vergroten en nog in strijd met de resoluties van het 14e Congres ook. De situatie voor de werkende jongeren is juist verder verslechterd door de beschermende wetgeving voor leerlingen te verminderen, net als de speciale salariëring, een beperking op de hoeveelheid leerlingen in de bedrijfsscholen en ook de poging om onbetaalde stages in te voeren.
De Communistische Jeugd Liga is meer en meer haar proletarische steun, net als die van de arme boeren, aan het verliezen. Haar culturele en economische taken zijn voornamelijk het ontwikkelen van individuele boerderijen. Het relatieve aandeel van de armen daalt systematisch in de algemene samenstelling van de plattelandsafdelingen, in het aantal actieve leden, in haar uit partijleden gevormde kernen. Tegelijk met de voortdurende afname van instroom van jonge stadsarbeiders, loop de Liga vol met plattelandsjongeren afkomstig van de midden en gegoede boeren.
Net als in de stad, groeit op het platteland de tendens dat de kleinburgerlijke elementen een toenemende greep op de leiding van de Liga krijgen. De groep van administratieve en witte boorden arbeiders spelen een steeds grotere rol, met name in de plattelandsorganisaties.
36% van al onze nieuwe partijleden komt uit de rijen van de Communistische Jeugd Liga (Pravda, 14 juli 1927). Maar binnen de partijkern van de Liga bestaat een kwart tot een derde uit niet-proletariërs. In de partijkernen van de plattelandsjongeren organisaties, winnen de middenboeren snel in aantal, ten koste van de knechten en de arme boeren (In 1925 was 20% middenboer, in 1927 was dit 32,5%). En zo wordt de C.J.L. omgevormd tot een van de bronnen tot het verwateren van de partij met kleinburgerlijke elementen. Om te voorkomen dat de dominante rol van de proletarische kernen nog verder wordt verzwakt en haar invloed verder naar de achtergrond wordt gedrukt door nieuwkomers uit de intelligentsia, witte boorden arbeiders en de gegoede lagen uit de boerenbevolking, onvermijdelijk een kleinburgerlijke degeneratie van de Liga met zich mee brengend, zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:
1) Een onmiddellijk stopzetten van de geleidelijke terugdraaiing van onze revolutionaire veroveringen op het gebied van het werk en de opleiding van de jonge proletariër en het herroepen van alle recente maatregelen die de omstandigheden van zijn werk verslechteren. Dat is een van de primaire voorwaarden voor een gevecht tegen de morbide tendensen binnen de Communistische Jeugd Liga (dronkenschap, vandalisme, enz.).
2) In verhouding tot de groei van het algemene welzijn van de arbeidersklasse dient systematisch en resoluut het materiële en culturele niveau van de jonge arbeiders te worden verhoogd, door middel van hogere lonen, verbreding van het netwerk van bedrijfsscholen, vakopleidingen, enzovoort.
3) De beslissingen van voorgaande partij en Communistische Jeugd congressen dienen te worden uitgevoerd, ten aanzien van de werving voor de Liga van 100% jonge arbeiders uit de steden en plattelandsproletariërs in de loop van de komende paar jaar.
4) Het intensiveren van het werk om de arme boerenjeugd bij de Liga te betrekken.
5) Het aantrekken binnen de Liga van die economisch zwakke middenboeren en de rest van de middenboeren, alleen als ze getest zijn in het sociale werk, met name in het werk in gevecht tegen de koelak.
6) Het vergroten van de inzet van de Liga om de belangen van de armen te verdedigen, haar werk te sturen in de richting van een nieuwe plattelandssamenleving, niet gericht op individuele verrijking, maar in de richting van coöperatie en collectivisatie van de agricultuur.
7) De sociale samenstelling van de partijkernen te verbeteren en rekrutering in de komende 2 jaar alleen toe te staan onder arbeiders, boerenknechten en arme boeren.
8) De leiding van de organen van de Communistische jeugd moet proletarisch worden gemaakt, systematisch en resoluut moeten boerenknechten en arme jongeren voor leiderschapsposities naar voren worden geschoven. Er moet bepaald worden dat in de grote proletarische centra, de regionale en districtscomités van de Liga, en de besturen van deze comités, de overweldigende meerderheid van de leden moet bestaan uit fabrieksarbeiders en dat deze laatsten werkelijk bij de leiderschapstaken worden betrokken.
9) Er moet een serieus gevecht worden geleverd tegen het bureaucratisme in de Liga. De betaalde krachten dienen in aantal aanzienlijk te worden verminderd tot het absoluut noodzakelijke minimum. Minimaal de helft en in de industriële centra dient zeker driekwart van het werk van de Liga door vrijwilligers te worden verricht, zodat meer en meer gewone leden bij het werk van de Liga betrokken worden.
10) De culturele en scholende arbeid van de Liga moet nauw verbonden worden met een actieve dagelijkse deelname aan het algemene politieke leven in de partij, de sovjets, de vakbonden en de coöperatieven.
11) Er moet een einde komen aan de commando cultuur, het dodelijke regime van bevelen van boven; het leugenachtige en domkoppige regime van vriendjespolitiek en instituten ter bestrijding van de oppositie. In de plaats daarvan zou het serieus bestuderen van het marxisme en leninisme moeten komen, op basis van levendige discussie en een kameraadschappelijk uitwisselen van meningen en een werkelijke en geen schijn, vergaren van kennis.
12) De introductie, in daden en niet in woorden, van een democratisch regime. Het verwerpen van de vervolging en uitsluiting van diegenen die een onafhankelijke mening hebben over partijvraagstukken en vraagstukken voor de Liga. De data en periodes voor het bijeenroepen van districts, Oejezd, en regionale congressen en conferenties dient strikt te worden nageleefd.
Een oorlog van de imperialisten tegen de Sovjet-Unie is niet alleen waarschijnlijk, maar zelfs onvermijdelijk. Om dit gevaar uit te stellen en zoveel tijd als mogelijk te winnen, ter versterking van de Sovjet-Unie en ter consolidatie van het internationale proletariaat, is onze belangrijkste praktische aangelegenheid. Alleen een zegevierende proletarische revolutie in de dominante landen kan uiteindelijk dit gevaar wegnemen.
De dreiging van een wereldoorlog neemt toe om de volgende redenen:
a) deze jaren van strijd door het kapitalisme om zich te versterken en het gedeeltelijk behaalde succes hierin, heeft van de marktkwestie een brandend vraagstuk gemaakt voor alle leidende landen;
b) de imperialistische bourgeoisie, overtuigd van de onweerlegbare groei van de economische macht van de Sovjet-Unie, ziet ook dat de proletarische dictatuur, beschermd door het monopolie op buitenlandse handel, nooit aan de kapitalisten een vrije markt in de Sovjet-Unie zal geven;
c) De imperialistische bourgeoisie speculeert op de binnenlandse problemen in de Sovjet-Unie;
d) De nederlaag van de revolutie in China, volgend op de nederlaag van de Algemene Staking in Engeland, heeft de imperialisten vervuld van hoop dat ze erin zullen slagen de Sovjet-Unie te verpletteren.
De breuk in de diplomatieke betrekkingen tussen Engeland en de Sovjet-Unie was al lang geleden voorbereid, maar de nederlaag van de Chinese Revolutie heeft deze versneld. In dat opzicht was het een beloning voor de weigering van het Centraal Comité om in China een echt bolsjewistisch beleid te voeren. Het zou een grote vergissing zijn te denken dat deze zaak zichzelf zal beperken tot slechts een verandering in de vormen van handel tussen de Britten en ons. (We zullen handelen met de Britten zoals met Amerika) Het is nu perfect duidelijk geworden dat het Britse Rijk een groter opgezet actieplan heeft. Ze is een oorlog tegen de Sovjet-Unie aan het voorbereiden, met een mandaat van de bourgeoisie van meerdere landen in haar achterzak en met het doel ons te betrekken in een oorlog met Polen, Roemenië en de Baltische Staten en misschien ook Joegoslavië, Italië en Hongarije.
Polen zou, naar het lijkt, een langere periode van voorbereiding tot een oorlog tegen ons verkiezen. Maar het is niet onmogelijk dat Engeland haar zal dwingen eerder het gevecht aan te gaan dan ze lief is.
In Frankrijk vindt de Britse druk om tot een verenigd front tegen de Sovjet-Unie te komen een willig oor bij een invloedrijk deel van de bourgeoisie. Ze worden steeds ontoegeeflijker in de eisen die ze stellen en zullen, natuurlijk, op een voor hen gunstig moment, er niet voor terug deinzen een diplomatieke breuk te forceren.
Het huidige diplomatieke draaikontengedrag van Duitsland maakt haar algemene oriëntatie op het Westen alleen maar duidelijker. De Duitse bourgeoisie heeft al openlijk verklaard dat ze in een oorlog met de Sovjet-Unie in het begin misschien neutraal zal blijven (zoals de Verenigde Staten in 1914). Dit natuurlijk om zoveel mogelijk te winnen bij een oorlog, om daarna haar neutraliteit tegen een goede prijs te verhandelen aan de Westerse Imperialisten. Vanuit het fundamentele belang van de Sovjet-Unie is er geen grotere fout mogelijk dan het voor zichzelf verborgen houden van dit overgaan van de Duitse bourgeoisie naar een Westerse oriëntatie. Een onverwachte dreun vanuit de Duitse bourgeoisie kon wel eens van beslissende betekenis voor ons zijn. Alleen een zeer duidelijke verklaring over hoe de zaken er voor staan, alleen het opwekken van waakzaamheid van de arbeiders van de Sovjet-Unie en die van Duitsland kan ons tegen zo’n slag beschermen, of het op zijn minst de Duitse bourgeoisie heel moeilijk maken, deze dreun uit te delen.
De Japanse bourgeoisie is niet minder behendig aan het manoeuvreren dan de Duitsers, ten aanzien van de Sovjet-Unie. Ze verbergt zeer slim haar sporen en doet alsof ze ons vriendelijk is gezind. Ze heeft zelfs, tijdelijk, de overname van de Chinese Oostelijke Spoorweg door Tsjang Tso Lin opgeschort. Maar in het geheim houdt ze in China de touwtjes in handen en kan spoedig haar masker ten opzichte van ons afwerpen.
In het nabije Oosten (Turkije en Perzië) hebben we, op z’n zachtst gezegd, nog niet een situatie bereikt die ons, in geval van een imperialistische aanval, een zekere neutraliteit garandeert. Het zou wijzer zijn ervan uit te gaan dat in zo’n geval de regeringen van deze staten zich, onder druk gezet, gedwongen zullen zien, naar de pijpen van de imperialisten te dansen, tegen de Sovjet-Unie.
In het geval van een aanval op ons zal de Verenigde Staten, die haar onvermurwbare houding ten opzichte van ons heeft gehandhaafd, de rol van de imperialistische achterhoede vervullen. Het belang van deze rol zal des te groter worden, omdat zij juist degene is die in staat is de financiering van een oorlog tegen de Sovjet-Unie te garanderen.
Samenvattend: terwijl de jaren 1923-1925 jaren van erkenning waren voor de Sovjet-Unie door een reeks van burgerlijke staten, zal de periode die nu aanvangt er een zijn van verwijdering en breuken. De erkenning van de voorafgaande periode betekende niet noodzakelijkerwijs dat vrede gegarandeerd was en de adempauze voort zou duren. De verwikkelingen van de huidige periode betekenen nog niet dat de oorlog onvermijdelijk is in de nabije toekomst. Maar dat we een nieuwe tijd van extreme spanning zijn ingegaan in de internationale situatie, die de mogelijkheid van een aanval op de Sovjet-Unie met zich meebrengt, staat buiten twijfel.
De tegenstellingen binnen de kapitalistische wereld zijn erg groot. Om voor een langere periode een verenigd front tegen ons te vormen zal een enorme opgave zijn voor de wereldbourgeoisie. Maar deelovereenkomsten van verscheidene burgerlijke staten tegen ons zijn, voor een bepaalde periode, wel degelijk mogelijk.
Al deze zaken bij elkaar dwingen onze partij om: 1) te erkennen dat de internationale situatie gevaarlijk is. 2) de problemen van de internationale politiek weer onder de aandacht te brengen van brede lagen van de bevolking en 3) om zeer intense en alzijdige voorbereidingen te treffen ter verdediging van de Sovjet-Unie in geval van oorlog.
De burgerlijke partijen, de officiële sociaaldemocratie incluis, zal op elke manier proberen haar eigen bevolking een rad voor ogen te draaien ten aanzien van de werkelijke redenen van de oorlog die het imperialisme aan het voorbereiden is tegen de Sovjet-Unie. Het is nu onze taak om aan zoveel mogelijk mensen over de gehele wereld uit te leggen, dat dit een oorlog zal zijn van de imperialisten en slaveneigenaars tegen de eerste proletarische staat en dictatuur. Een oorlog van kapitalisme tegen socialisme. In deze oorlog zal de imperialistische bourgeoisie in essentie vechten om het hele systeem van kapitalistische loonslavernij in stand te houden. De Sovjet-Unie zal vechten voor de belangen van het internationale proletariaat, de koloniale en semi-koloniale en onderworpen landen, de internationale revolutie en socialisme.
Ons gehele werk zou al onder de volgende slogans moeten worden uitgevoerd:
- Weg met de oorlog van de imperialisten tegen de staat van proletarische dictatuur.
- Het omzetten van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog in alle staten die de Sovjet-Unie aanvallen.
- Een nederlaag voor elke burgerlijke staat die oorlog voert met de Sovjet-Unie. Elke oprechte proletariër van een kapitalistisch land zou actief de nederlaag van zijn eigen regering moeten bewerkstelligen.
- Het overlopen van elke buitenlandse soldaat, die zijn eigen slavenhouders niet wil helpen, naar het Rode Leger. De Sovjet-Unie is het vaderland van iedere arbeider.
- De slogan: Verdediging van het Vaderland, is een rookgordijn voor de belangen van het imperialisme in alle burgerlijke landen, uitgezonderd de koloniale en semi-koloniale landen, die een nationale revolutionaire oorlog voeren tegen de imperialisten. In de Sovjet-Unie zal ‘Verdediging van het Vaderland’ wel een correcte zijn, omdat we het socialistische vaderland verdedigen, de basis van de wereldwijde arbeidersbeweging.
- Wij zijn verdedigers van het vaderland sinds 25 oktober 1917. Onze patriottische oorlog zal een oorlog voor de Sovjet Republieken zijn, als een van de vooruit geschoven posten van het internationale socialistische leger. Onze patriottische oorlog is geen stap in de richting van een burgerlijke staat, maar een stap in de richting van de internationale socialistische revolutie (Lenin). Onze verdediging van het vaderland is de verdediging van de proletarische dictatuur. Onze oorlog zal gevoerd worden door arbeiders en boerenknechten, met de steun van de arme boeren en een verbond met de middenboeren tegen onze eigen koelakken, nieuwe bourgeoisie, bureaucraten, specialisten van de Oestrialov-school en Witte emigranten. Onze oorlog zal een rechtvaardige oorlog zijn. Eenieder die de Sovjet-Unie niet verdedigd is ontegenzeggelijk een verrader van het internationale proletariaat.
De nederlaag van de Chinese revolutie heeft de werkelijke krachtsverhoudingen veranderd ten gunste van het imperialisme, hoewel natuurlijk maar tijdelijk. Nieuwe revolutionaire conflicten en een nieuwe revolutie in China zijn onvermijdelijk. Dit komt voort uit de gehele situatie.
De opportunistische leiding probeert, na de gebeurtenis, haar eigen falen te verklaren uit de zogenaamde objectieve krachtsverhoudingen. Wat ze vergeten te vertellen is dat ze gisteren nog een snelle overwinning van de socialistische revolutie in China voorspelden op basis van diezelfde krachtsverhoudingen.
De beslissende oorzaak van de ongelukkige uitkomst van de Chinese revolutie in de huidige fase was het fundamentele foutieve beleid van de Russische Communistische Partij en de gehele Komintern. Het netto resultaat was, dat op de beslissende momenten er feitelijk in China geen echte bolsjewistische partij bestond. Om de schuld daarvoor nu alleen bij de Chinese Communisten te leggen is oppervlakkig en verachtelijk.
In China hebben we een klassiek experiment gezien van de toepassing van de mensjewistische tactiek in een burgerlijk democratische revolutie. Dat is de reden waarom het Chinese proletariaat niet alleen geen zegevierend 1905 heeft behaald (Lenin), maar tot dusver in feite alleen dezelfde rol speelde als het Europese proletariaat in de revoluties van 1848. Het bijzondere van de Chinese revolutie in de huidige internationale situatie is niet dat er in China een zogenaamde revolutionaire liberale bourgeoisie is, waarop alle hoop van het beleid van Stalin-Martynov-Boecharin was gericht. Haar bijzonderheden zijn de navolgende:
1) De Chinese boerenbevolking, die zwaarder wordt onderdrukt dan de Russische onder het tsarisme, gebukt als ze gaan onder de eigen, zowel als buitenlandse uitbuiters, kon in opstand komen en heeft dat ook gedaan, op grotere schaal dan de Russische boerenbevolking in de revolutie van 1905.
2) De leuze voor Sovjets, zoals door Lenin werd voorgesteld voor China in 1920, was des te correcter onder de omstandigheden in de periode 1926-1927. Sovjets in China hadden voor vormen van consolidatie voor de boerenkracht gezorgd, onder leiding van het proletariaat. Zij zouden de echte organen van de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren zijn geweest. En dat betekent organen van echt verzet tegen de bourgeois Kwomintang en de Chinese Cavaignacs die hieruit voortkwamen. De doctrine van Lenin, dat een burgerlijk-democratische revolutie alleen kan worden doorgevoerd door een unie van de arbeidersklasse en de boeren (onder de leiding van eerstgenoemde) tegen de bourgeoisie, is niet alleen van toepassing op China en vergelijkbare koloniale en semi-koloniale landen, maar is in feite een indicatie van de enige weg naar de overwinning in deze landen.
3) Uit dit alles volgt dat een revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren, als deze was uitgekristalliseerd in de vorm van Sovjets in China, in de huidige periode van imperialistische oorlogen en proletarische revoluties, gemodificeerd als ze worden door het bestaan van de Sovjet-Unie, een uitgelezen kans had gehad om zich relatief snel om te vormen tot een socialistische revolutie.
Buiten dit beleid, bleef alleen nog de mensjewistische route van allianties met de liberale bourgeoisie over, die onvermijdelijk leidt tot een nederlaag van de arbeidersklasse. Dat is wat er werkelijk gebeurde in China in 1927.
Alle beslissingen die tijdens het leven van Lenin werden genomen door het Tweede en Vierde Congres van de Komintern ten aanzien van Sovjets in de Oriënt, over de volledige onafhankelijkheid van arbeiders communistische partijen in landen die een nationaal-revolutionaire beweging kennen; en van de eenheid tussen de arbeidersklasse en de boeren tegen haar bourgeoisie en buitenlandse imperialisten, al deze besluiten werden compleet vergeten.
De resolutie van het zevende vergrootte plenum van het Uitvoerend Comité van de Komintern (november 1926) gaf niet alleen geen echte leninistische evaluatie van de toen al zich krachtig ontwikkelende gebeurtenissen in China, maar betekenden een algehele overgang naar de mensjewistische koers, zoals gepropageerd door Martynov. In de resolutie werd met geen woord gerept, hoe onwaarschijnlijk dit ook moge klinken, over de eerste contrarevolutionaire staatsgreep van Tsjang Kai-sjek in maart 1926. Geen woord over het doodschieten van arbeiders en boeren en andere onderdrukkingsmaatregelen die door de Kantonese Regering in een reeks van provinciën werden genomen in de zomer en herfst van 1926. Geen woord over de dwangmaatregelen die aan de arbeidersklasse werden opgelegd. Geen woord over het neerslaan van stakingen door de Kantonese Regering en de steun die ze leverde aan de gele stakingsbrekende vakbonden van de werkgevers. Geen woord over de pogingen van de Kantonese Regering om de boerenbeweging te wurgen, te vertrappen en haar uitbreiding en ontwikkeling in de kiem te smoren. In de resolutie van het Zevende Plenum is er geen eis te vinden tot het bewapenen van de arbeiders, geen oproep om te vechten tegen de contrarevolutionaire Generale Staf. De troepen van Tsjang Kai-sjek worden in de resolutie omschreven als een revolutionair leger. Er wordt geen oproep gedaan om een dagelijkse communistische krant op te richten en er wordt zelfs niet duidelijk en onomwonden opgeroepen tot de vorming van een echte onafhankelijke Chinese communistische partij. En om het helemaal compleet te maken, drong het Zevende Plenum er bij de communisten op aan deel te nemen aan de nationale regering, een stap die onder de bestaande omstandigheden alleen maar tot een grootst denkbare ramp kon leiden.
De resolutie van de Komintern stelt: Het apparaat van de nationale revolutionaire regering (oftewel de regering van Tsjang Kai-sjek) biedt een echte weg naar solidariteit met de boeren. Op dezelfde plek stelt ze (en dit in november 1926) dat zelfs sommige lagen van de grootbourgeoisie (!) voor een bepaalde periode hand in hand met de revolutie kunnen lopen.
De resolutie van het zevende plenum zweeg in alle toonaarden over het feit dat het Centraal Comité van de Chinese Partij, na maart 1926, zich moeite getroostte om het Sun Yat Sen-isme niet te bekritiseren, haar elementaire rechten om een onafhankelijke arbeiderspartij te zijn opgaf, een kadet agrarisch programma aannam en, als laatste, het aan de secretaris van het Centraal Comité, kameraad Tsjen Du Hsiu toestond, om in een open brief op 4 juli 1926 te stellen, dat het Sun Yat Sen-isme het gezamenlijke heil van de arbeiders en de bourgeoisie in de nationale beweging was.
Ongeveer tegelijkertijd gaven de meest verantwoordelijke Russische kameraden het advies, dat de ontwikkeling van een burgeroorlog in het land de gevechtscapaciteit van de Kuomin Tang zou kunnen ondermijnen. Met andere woorden, ze gaven officieel een verbod op de ontwikkeling van een agrarische revolutie.
Op 5 april 1927, toen naar het leek de situatie al volstrekt duidelijk zou moeten zijn, kondigde kameraad Stalin, op een bijeenkomst van de partij in Moskou in de Zuilenzaal, dat Tsjang Kai-sjek een strijder tegen het imperialisme was, dat Tsjang Kai-sjek zich onderwierp aan de discipline van de Kwomintang en daarom een betrouwbaar bondgenoot was. In het midden van mei 1927, toen de zaak nog duidelijker was geworden, verklaarde kameraad Stalin dat de Kwomintang in Yuan een revolutionaire Kuomin Tang was, een revolutionair centrum dat rechtse elementen had uitgestoten.
De Achtste, uitgebreide, Zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern in mei 1927 wist niet de kracht te vinden om deze mensjewistische fouten recht te zetten.
Op de Achtste Zitting bracht de oppositie de navolgende verklaring naar voren: “Het plenum zou correct handelen als de resolutie van Boecharin in zijn geheel herroepen zou worden en vervangen door een resolutie waar in ieder geval het volgende in terug zou moeten komen: De boeren en de arbeiders moeten de leiders van de linkse Kuomin Tang niet vertrouwen, maar moeten hun eigen Sovjets opzetten, samen met de soldaten. De Sovjets zouden de arbeiders en de voorhoede van de boeren moeten bewapenen. De Communistische Partij zou haar volledige onafhankelijkheid moeten bewaren, een dagelijkse krant opzetten en het organiseren van Sovjets moeten aansturen. Het land moet onmiddellijk van de grootgrondbezitters worden afgepakt. De reactionaire bureaucratie moet onmiddellijk omver geworpen worden. Verraderlijke generaals en contrarevolutionairen in het algemeen moeten onmiddellijk worden aangepakt. Een algemene lijn in de richting van de vestiging van een democratische dictatuur door de Sovjets van arbeiders en boerenafgevaardigden”.
De poging van de oppositie om de partij te waarschuwen dat de Kuomin Tang in Yuan in het geheel geen revolutionaire Kuomin Tang was, werden door Stalin en Boecharin afgedaan als een gevecht tegen de partij. Een aanval tegen de Chinese Revolutie, etcetera.
IJlberichten over de werkelijke stand van zaken met betrekking tot de revolutie en contrarevolutie in China werden achtergehouden of vervalst. Het ging zelfs zo ver dat in ons centrale partijorgaan (Pravda, 3 juli, 1927) de ontwapening van de arbeiders door de Chinese Generaals onder de kop ‘Verbroedering tussen Soldaten En Arbeiders’ werd gepubliceerd. Als belediging van Lenins leerstellingen, durfde Stalin te beweren dat de slogan ‘Sovjets In China’ de eis inhield van een onmiddellijke vorming van de proletarische dictatuur. Feitelijk stelde Lenin al zo lang geleden als de Revolutie van 1905, de slogan voor: ‘Sovjets als orgaan van de democratische dictatuur van de arbeiders en de boeren’. De slogan Sovjets in China, op tijd naar voren gebracht door de oppositie, werd door Stalin en Boecharin ontvangen met de beschuldiging van het helpen en ophitsen van de contrarevolutie, etc. Toen de verzetscentra van de arbeiders en boeren werden verpletterd door onze generaals, de revolutionaire generaals, brachten Stalin en Boecharin om hun eigen failliet te verbergen, plotseling de slogan Sovjets in China naar voren, om die de dag daarop weer te vergeten.
In eerste instantie werd de Chinese Communistische Partij afgeschilderd als een modelsectie van de Internationale en zelfs de geringste kritiek door de oppositie, in een periode dat fouten nog hersteld konden worden, werd onderdrukt en afgedaan als een smadelijke aanval op de Chinese Partij. Later, toen de jammerlijke afgang van Martynov, Stalin en Boecharin overduidelijk werd, probeerden ze alle schuld op de jonge Chinese Communistische Partij af te schuiven.
In het begin werd alles gezet op Tsjang Kai-sjek, daarna op Tang Sjeng Shi, daarna op Feng Hu Hsiang en daarna op de oude getrouwe Wang Ching Wei. De een na de andere beul van de arbeiders en boeren werd bejubeld als een strijder tegen het imperialisme en onze bondgenoot.
Dit mensjewistische beleid wordt nu gecomplementeerd met de openlijke castratie van de revolutionaire leerstellingen van Lenin. Stalin, Boecharin en de ‘Nieuwe School’ houden zich nu bezig met te bewijzen dat de leerstellingen van Lenin over de nationaal revolutionaire beweging in feite niets anders waren dan een lofzang op een unie met de bourgeoisie.
In 1920, op het Tweede Congres van de Komintern, zei Lenin: “Er heeft zich een zekere samenspalt tussen de burgerlijke klassen van de imperialistische en koloniale landen voltrokken, zodanig dat in veel, zoniet de meeste gevallen, de bourgeoisie van het onderdrukte land, hoewel ze de nationale beweging steunt, ze tegelijkertijd, samen met de imperialistische bourgeoisie vecht tegen alle revolutionaire bewegingen en revolutionaire klassen (Deel XVII, blz. 275).
Hoe zou Lenin diegenen afstraffen die naar hem durven te verwijzen ter rechtvaardiging van hun mensjewistische beleid van een unie met Tsjang Kai-sjek en Wang Ching Wei? Lenin sprak hier zelf over in maart 1917: “Onze revolutie is burgerlijk en daarom moeten de arbeiders de bourgeoisie steunen, stellen de voor niets deugende politici uit het kamp der liquidatoren. Wij marxisten zeggen; onze revolutie is burgerlijk, daarom moeten de arbeiders de ogen van eenieder openen voor het bedrog van de burgerlijke politici en het volk scholen, niet de woorden van deze politici te geloven, maar op hun eigen kracht te vertrouwen, op hun eigen organisaties, op hun eigen eenheid, op hun eigen wapens en munitie (Deel XIV, 1e sectie, blz. 11).
Er bestaat geen grotere misdaad tegen het internationale proletariaat dan deze poging om Lenin voor te stellen als een apostel van een verbond met de bourgeoisie. Er is in de geschiedenis van revolutionaire strijd maar moeilijk een geval te vinden, waarin de marxistische voorspellingen zo snel en zo accuraat werden bevestigd, als in het geval van de zienswijze van de oppositie ten aanzien van de problemen van de Chinese Revolutie in 1926-1927.
Een studie naar de loop van de gebeurtenissen in de Chinese Revolutie en de oorzaken van haar nederlaag is de urgente en noodzakelijke taak van communisten over de gehele wereld. Deze vraagstukken zullen morgen vraagstukken van leven en dood worden voor de arbeidersbeweging, niet alleen in China, maar ook in India en andere Oostelijke landen en dus voor het gehele internationale proletariaat. In de debatten over deze vraagstukken, die aan de grondvesten van het Marxistische wereldbeeld raken, zullen de nieuwe bolsjewistische kaders van de toekomstige revolutie worden gevormd.
Een van de fundamentele uitgangspunten van het bolsjewisme is dat het tijdperk dat begon met de Eerste Wereldoorlog en onze revolutie, een tijdperk is van socialistische revolutie. De Communistische Internationale was opgericht als partij van de wereldrevolutie. De bevestiging van dit feit is te vinden in het 21-punten programma. En het was voornamelijk hierom dat de communisten afsplitsten van de sociaaldemocraten, onafhankelijken en mensjewieken van allerlei slag.
Een erkenning van het feit dat de oorlog en oktober een periode van wereldrevolutie inluidde, betekent natuurlijk niet dat er op ieder moment een revolutionaire situatie is. Op bepaalde periode, in bepaalde landen en in bepaalde productietakken is het stervende kapitalisme in staat tot een gedeeltelijk opnieuw vestigen van haar economie en zelfs een verdere ontwikkeling van haar productiekrachten (Lenin). Het tijdperk van de wereldrevolutie kent haar pieken en haar dalen. En des te belangrijker is dus de bereidheid van de arbeidersklasse en haar partij, de mate van invloed die wordt uitgeoefend door de contrarevolutionaire sociaaldemocratie en de correcte leiding van de Komintern. Maar deze eb en vloed van de revolutie tast de fundamentele leninistische evaluatie van dit huidige tijdperk als geheel, in het geheel niet aan. Alleen deze evaluatie kan de basis vormen van de revolutionaire strategie van de Communistische Internationale (Komintern).
Toch is er, als gevolg van een reeks van nederlagen van de internationale revolutionaire beweging en de pessimistische stemming die hierdoor is ontstaan, onder de Stalin groep, zonder dat ze het zelf in de gaten hebben, een volledig nieuwe en in feite sociaaldemocratische inschatting van het huidige tijdperk ontstaan. De hele theorie van het socialisme in één land is in essentie gebaseerd op de aanname dat de stabilisatie van het kapitalisme nog enkele decennia voort zal duren. Deze hele theorie is in feite het product van de gedegenereerde stemming van de apostelen van stabilisatie. Het is geen toeval dat de theorie van het socialisme in één land door de Socialisten-Revolutionairen, ter linker en rechterzijde wordt omarmd. Tsjernov zelf heeft over dit thema geschreven, over het communistische populisme van Stalin en Boecharin. Het orgaan van de linkse SR-en schreef: Stalin in Boecharin bevestigen, net als de narodniki, dat het socialisme in één land kan overwinnen (Znamya Borby, no. 17 en 18, 1926). De SR-en steunen deze theorie omdat ze hierin een weerlegging van de tactiek van wereldrevolutie zien.
In de resolutie van het 14e Partijcongres, aangenomen op het verslag van Stalin, wordt de navolgende overduidelijk onjuiste verklaring gegeven: “Op het gebied van de internationale verhoudingen zien we een versterking en verlenging van de adempauze, die zichzelf aan het veranderen is in een hele periode (verslag van het 14e Congres, blz. 957)”. Op de 7e, uitgebreide, zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern (7 dec., 1926) baseerde Stalin het gehele beleid van de Internationale op diezelfde, volledig foutieve inschatting van de wereldsituatie (woordelijk verslag, blz. 12). Deze inschatting is al overduidelijk onjuist gebleken.
De resolutie van de gezamenlijke zitting van het Centraal Comité en de Centrale Controle Commissie (juli-augustus 1927) spreekt, zonder de geringste aanwijzingen, van de technische, economische en politieke stabilisatie van het kapitalisme. Dit brengt de stalinistische opvatting over de toestand van de wereld wel heel dicht in de buurt van de leiders van de Tweede Internationale (Otto Bauer, Hilferding, Kautsky en anderen).
Er zijn nu zo’n anderhalf jaar voorbij sinds het 14e Congres. In die periode, om alleen de belangrijkste eruit te lichten, is er een algemene staking in Engeland geweest, de gigantische gebeurtenissen van de Chinese Revolutie en de arbeidersopstand in Wenen. Deze gebeurtenissen, die onweerstaanbaar voortkomen uit de huidige omstandigheden van stabilisatie, tonen ons hoeveel ontplofbaar materiaal er is verzameld onder het kapitalisme, hoe instabiel de situatie is. Deze gebeurtenissen staan haaks op de theorie van socialisme in één land.
Keerzijde van de stabilisatie van het kapitalisme is de werkloze bevolking van 20 miljoen, de kolossale overcapaciteit van het productieapparaat, de ziekelijke groei van de militaire voorbereidingen en de buitengewone instabiliteit in de internationale economische verhoudingen. Niets maakt de tevergeefse hoop op een langdurige vredesperiode zo duidelijk als de nieuwe oorlogsdreiging die nu over Europa hangt. Het zijn de kleinburgers die al jaren over decennia van stabilisatie dromen, verblind als ze zijn door de overwinning van het kapitalisme over de arbeiders, verblind door de technische, economische en politieke successen van het kapitalisme. Maar de echte feiten wijzen op de ontwikkeling in de richting van een oorlog die elke stabiliteit van haar weg zal blazen. En daarnaast proberen de arbeiders en onderdrukte massa’s van het Oosten keer op keer om met geweld deze stabiliteit omver te werpen. Nu in Engeland, in China en in Wenen. Een algemene staking in Engeland en maar 5000 leden in de Britse Communistische Partij. Een arbeidersopstand in Wenen met genoeg slachtoffers voor een hele revolutie en dat met maar 6000 leden in de Oostenrijkse Communistische Partij. Een militaire opstand van de arbeiders en boerenmassa’s in China en het Centraal Comité blijkt niet meer dan een aanhangsel te zijn van de burgerlijke leiding van de Kuomin Tang! Dat zijn de schrijnende tegenstellingen van de huidige wereldsituatie. Dat zijn de feiten die de stabilisatie van het kapitalisme versterken en verlengen. Ons grootste probleem is de communistische partijen te helpen zich te verheffen tot de hoogte van de gigantische vraag die door de huidige periode aan haar worden gesteld. Maar dit vooronderstelt in de eerste plaats een juist begrip van het karakter van de wereldsituatie door de Communistische Internationale zelf.
Onze internationale communistische partij (de Komintern) zou zichzelf tot taak moeten stellen om de gehele internationale arbeidersklasse te consolideren rond de strijd om oorlog te voorkomen, de Sovjet-Unie te verdedigen en de imperialistische oorlog om te zetten in een gevecht voor het socialisme. Om dit te bereiken moet de communistische arbeider boven alles de revolutionair gezinde arbeider, die geen communist, of niet partijgebonden, sociaaldemocratisch, syndicalistisch, anarchistisch, of vakbondsactivist is en ook die oprechte arbeider die nog steeds lid is van een puur burgerlijke organisatie, naar zijn zijde overhalen. Bij een arbeiderseenheidsfront moet gedacht worden aan de eenheid van alle arbeiders die de wil hebben tegen het kapitalisme te vechten en dat houdt dus ook de anarcho-syndicalistische arbeiders, etc. in. In de Latijnse landen is dit aantal nog steeds aanzienlijk. Dit was de resolutie van het Vierde Congres van de Komintern, in de tijd van Lenin. En deze heeft aan geldigheid en toepasbaarheid nog niets ingeboet. De huidige activiteiten van de leiders van de Tweede Internationale en de Amsterdamse Vakbondsinternationale maken het volkomen duidelijk dat in een toekomstige oorlog, hun schaamteloosheid en schurkachtige verraderlijkheid die ze in de oorlog van 1914-1918 ten toon spreidden, nog zullen overtreffen. Paul Boncour (Frankrijk) heeft een wet geïntroduceerd die de arbeiders op voorhand aan een burgerlijke dictator in oorlogstijd uitlevert. Het algemene bestuur van de TUC (Engelse Vakbondscentrale) verdedigt de moordenaars van Voikov en heeft haar zegen gegeven aan de troepenzendingen naar China. Kautsky (Duitsland) heeft zijn steun betuigd aan een gewapende opstand tegen de Sovjetmacht in Rusland en het Centraal Comité van de Duitse sociaaldemocratie organiseert een granatencampagne. De sociaaldemocratische ministers van Finland en Letland en de leiders van de Poolse Socialistische Partij hebben herhaaldelijk hun steun verklaard aan een oorlog tegen de Sovjet-Unie. De leiders van de Amerikaanse officiële vakbondsorganisatie spreken de taal van de meest kwaadaardige reactionairen en vechten openlijk tegen de erkenning van de Sovjet-Unie. De socialisten van de Balkan steunen de beulen van hun eigen arbeiders en zijn altijd bereid elke campagne tegen het vreemde Sovjetregime te steunen. De Oostenrijkse sociaaldemocratische leiders zijn in woorden voor de Sovjet-Unie, maar zullen op het beslissende moment overduidelijk aan de kant van de kapitalisten staan. De Russische mensjewieken en SR-en pleiten niet voor een interventie tegen de Sovjet-Unie, alleen omdat er nog geen sterke machten zijn die kunnen interveniëren. De leiders van de zogenaamde Linkse Sociaaldemocratie, die de contrarevolutionaire essentie van hun standpunten verborgen houden, zijn nog het ergste gevaar, omdat zij meer dan wie ook de arbeiders die de sociaaldemocratische banier volgen tegen houden definitief te breken met deze agenten van de bourgeoisie in de arbeidersbeweging. Voormalige leden van de Komintern (zoals Katz, Schwartz, Korsch, Rosenberg) spelen dezelfde verraderlijke rol, alleen hebben ze via de ultra linkse route gebroken met het communisme.
Flirten met deze sociaaldemocratische leiders (absoluut antirevolutionair in al haar verschijningsvormen, van openlijk rechts tot zogenaamd links) zal steeds gevaarlijker worden naarmate de oorlog dichterbij komt. De tactiek van het eenheidsfront mag onder geen voorwaarde worden geïnterpreteerd als een blok met de verraders van het Algemeen Bestuur van de TUC, of als een toenadering tot de Amsterdamse Internationale. Zo’n politiek verzwakt en verward de arbeidersklasse, versterkt het prestige van ontegenzeggelijke verraders en zal de maximale consolidatie van onze eigen krachten verhinderen. De foutieve koers, samengevat door Stalin in de zin: Vuur op links, heeft er de laatste twee jaar voor gezorgd dat de overheersende rol van de leiding van de meest belangrijke secties van de Internationale in handen is overgegaan van de rechtervleugel, tegen de zin van de communistische arbeiders (dit is gebeurd in Duitsland, Polen, Tsjecho-Slowakije, Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië).
Het beleid van deze dominerende rechtse groepen, gericht op het totaal afsnijden van de linkervleugel van de Komintern, verzwakt de kracht van de Internationale en is een voorteken van onheilspellend gevaar. Met name de uitsluiting van de Urbahns groep in Duitsland werd gedicteerd door dit beleid om de hele linkervleugel van de Internationale weg te jagen. Door ongepast enige scherpe polemische frasen te benadrukken die door linkse participanten van Urbahns en Maslov werden gebruikt, als weerwoord tegen de genadeloze beschuldigingen van renegaten, contrarevolutionairen, agenten van Chamberlain, etc. door de Stalingroep, pogen deze laatste zeer volhardend Duits links in de richting van een tweede partij te duwen. De Stalin groep stelt alles in het werk er voor te zorgen dat een splitsing in de rijen van de Duitse communisten een voldongen feit wordt.
In werkelijkheid, op basis van alle fundamentele kwesties van de internationale arbeidersbeweging, steunt de Urbahns groep en zal op het beslissende moment ongetwijfeld tot de laatste snik volharden in de steun aan de Sovjet-Unie. Zij omvat honderdduizenden oude doodgewone arbeidersbolsjewieken, verbonden met brede lagen van het proletariaat. Ze heeft de sympathie van vele duizenden communisten van de arbeidersklasse, die wel lid gebleven zijn van de Duitse Communistische Partij.
Het weer toelaten van al deze uitgesloten kameraden tot de Internationale, die de autoriteit van de congressen van de Internationale erkennen, met als eerste de Urbahns groep, is de eerste stap in het corrigeren van de stappen die Stalin heeft gezet in de richting van een splitsing in de Internationale. In zijn boek De Linkse Stroming, een kinderziekte van het communisme stelde Lenin, de fouten van de echte ultralinksen aan de kaak stellend, dat de werkelijke vijand van het bolsjewisme binnen de arbeidersbeweging het opportunisme was en bleef. Ook op internationale schaal is dit het voornaamste gevaar (Deel XVII, blz. 124). Op het Tweede Congres van de Komintern voegde Lenin aan deze verklaring toe dat in vergelijking met deze taak, het tamelijk eenvoudig zal zijn om de fouten van de linkse tendens in het communisme te corrigeren (Deel XVII, blz. 267). Toen hij het over links had, bedoelde Lenin de ultralinksen. Terwijl Stalin, als hij het over het gevecht tegen ultralinks heeft, de revolutionaire leninisten bedoelt.
Een beslissend gevecht tegen de rechtse opportunistische beweging als voornaamste vijand en het corrigeren van de fouten van de linkse tendens; dat was de slogan van Lenin. Wij, de opposanten, stellen dezelfde leuze voor.
De kracht van het socialistische opportunisme is in de laatste analyse de macht van het kapitalisme. In de eerste jaren na de oorlogscrisis (1918-1921) toen het kapitalisme snel de afgrond ingleed, verzwakte ook de officiële sociaaldemocratie en stortte ineen. Deze jaren van gedeeltelijke stabilisatie van het kapitalisme heeft ook een tijdelijke versterking van de sociaaldemocratie met zich meegebracht. De nederlaag van de Italiaanse arbeiders in 1920-1921, die van het Duitse proletariaat in 1921-1923, de nederlaag van de Britse Algemene Staking in 1926 en de nederlaag van het Chinese proletariaat in 1927, wat ook de oorzaken mogen zijn geweest, zijn zelf de bron geworden van een tijdelijke neergang van de revolutionaire golf onder de toplagen van het proletariaat. Voor een bepaalde periode heeft dit ook de sociaaldemocratie versterkt ten koste van de Communistische Partij. En binnen de Communistische Partij heeft het tijdelijk de rechtervleugel de bovenhand gegeven ten koste van de linkervleugel. De rol van de arbeidersaristocratie, de arbeidersbureaucratie en haar kleinburgerlijke medestanders wordt in zo’n periode bijzonder groot en bijzonder reactionair.
Tot op zekere hoogte moeten deze processen onvermijdelijk een effect hebben op de Communistische Partij van de Sovjet-Unie. Haar bestuurscentrum heeft haar pijlen exclusief op de linkervleugel gericht en via puur mechanische middelen nieuwe onderlinge krachtsverhoudingen geschapen, nog meer ten nadele van de linkse, leninistische vleugel. Er is een situatie gecreëerd waarbij, als vaststaand feit, de partij niet meer stemt, maar alleen het apparaat.
Dat zijn de algemene oorzaken van de verzwakking van de invloed van de leninistische vleugel op het beleid van de Komintern, de Russische Communistische Partij en de Sovjet staat. Als gevolg hiervan zijn de rechtse sociaaldemocratische elementen, die lang na oktober zich nog in de rangen van de vijand bevonden, nu uiteindelijk toegelaten tot de Komintern, hoewel sommigen min of meer voorwaardelijk (Martynov, Smeral, Rafes, D. Petrovsky, Pepper en anderen) en spreken steeds vaker en steeds luider in naam van de Internationale. En hieraan moeten worden toegevoegd, de namen van openlijke avonturiers zoals Heinz Neumann en de zijnen. Onder de massa’s beginnen zich al weer elementen van een nieuwe beweging naar links, een nieuwe revolutionaire opleving, te vormen. De oppositie is betrokken bij de voorbereiding voor die nieuwe dag, zowel theoretisch als politiek.
1) In de heersende kringen van de meerderheid, onder invloed van onze breuk met Engeland en de andere problemen, in binnen en buitenland, worden de volgende plannen ontwikkeld:
- Het erkennen van het financieringstekort.
- Het min of meer annuleren van het Monopolie op Buitenlandse Handel.
- Terugtrekking uit China, in feite het tijdelijk staken van onze steun aan de Chinese revolutie en de nationaal revolutionaire beweging in het algemeen.
- In het binnenland een rechtse manoeuvre uitvoeren, door de NEP verder uit te breiden.
Tegen die prijs is de hoop gevestigd, de oorlogsdreiging af te weren, de internationale situatie van de Sovjet-Unie te verbeteren en de internationale problemen te laten verdwijnen of (in ieder geval) te verminderen. Het hele plan is gebaseerd op één aanname, namelijk dat het kapitalisme nog decennia zal bestaan.
In werkelijkheid zal dit geen manoeuvre zijn, maar onder de huidige omstandigheden, een volledige capitulatie van de Sovjetmacht: door de politieke NEP, de neo-NEP, terug naar het kapitalisme. De imperialisten zullen al onze concessies accepteren en des te sneller tot een nieuwe aanval en oorlog overgaan. De koelakken, de NEP-mannen en de bureaucraten, erkenning puttend uit onze concessies, zouden steeds vasthoudender alle anti-Sovjet krachten tegen onze partij organiseren. Zo’n tactiek van ons zou tot een zeer nauwe samenwerking van onze nieuwe bourgeoisie en de buitenlandse bourgeoisie leidden. De economische ontwikkeling van de Sovjet-Unie zou onder de volledige controle vallen van het internationale kapitaal; een lening van een cent in ruil voor een roebel slavernij. En de arbeidersklasse en de meerderheid van de boeren zouden hun geloof in de macht van de Sovjetstaat beginnen te verliezen, hun vertrouwen dat de Sovjetstaat weet waar zij het volk heen leidt.
Het is zo goed als zeker dat wij zullen proberen om de oorlog af te kopen, als dat mogelijk is. Maar juist om die reden moeten we sterk en verenigd zijn, vastberaden de tactiek van de wereldrevolutie verdedigen en de internationale versterken. Alleen dan hebben we een serieuze kans om de oorlog langdurig uit te stellen, zonder een prijs te betalen die de grondvesten van onze macht zal ondermijnen en, tegelijkertijd, als oorlog onvermijdelijk blijkt te zijn, in staat stelt de steun van het internationale proletariaat te krijgen en te overwinnen.
Lenin deed bepaalde economische concessies aan de imperialisten om de oorlog af te kopen en om internationaal kapitaal aan te trekken op aanvaardbare voorwaarden. Maar noch onder die omstandigheden, noch in de moeilijkste momenten van de revolutie, gaf Lenin ooit toe aan het idee om het Monopolie op Buitenlandse Handel af te schaffen, of om politieke rechten aan de koelak te geven, of onze steun aan de wereldrevolutie in het algemeen te minderen.
We moeten in de eerste plaats onze volledige en onvoorwaardelijke steun aan de internationale revolutie herbevestigen en versterken. We moeten stevig verzet bieden aan alle tendensen tot stabilisatie, aan al het pseudo-staatsmanschap dat tot uitdrukking komt in de opmerkingen dat we toch al niets te zoeken hadden in China, dat we beter ze snel mogelijk China kunnen verlaten en, als we ons gedragen, ze ons waarschijnlijk wel met rust zullen laten, etcetera. De theorie van het socialisme in één land speelt nu een directe desintegrerende rol en hindert overduidelijk de consolidatie van de internationale kracht van het proletariaat rond de Sovjet-Unie. Het wiegt de arbeiders van andere landen in slaap, hun gevoel voor de werkelijke gevaren verminderend.
2) Een andere evenzo belangrijke taak is om de rangen van onze partij te consolideren, een eind te maken aan de openlijke speculatie van de imperialistische bourgeoisie en de sociaaldemocratische leiders over een splitsing, een scheuring of een wegbreken en dergelijke. Dit alles staat in een direct verband met de oorlogskwestie, want op dit moment vindt het sonderen door de internationale bourgeoisie voornamelijk langs de moreelpolitieke lijn plaats. Alle organen van de internationale bourgeoisie en sociaaldemocratie tonen een nogal uitzonderlijke interesse in onze interne partijdisputen. Ze moedigen openlijk de huidige meerderheid in het Centraal Comité aan en roepen op om de oppositie uit te sluiten van de leidende partijorganen en, waar mogelijk, van de partij en, indien mogelijk, ze maar helemaal uit de weg te ruimen. Te beginnen met de rijkste burgerlijke krant, de New York Times en eindigend met het meest succesvolle glibberige krantje van de Tweede Internationale, de Weense Arbeiter Zeitung (Otto Bauer), alle organen van de bourgeoisie en de sociaaldemocratie loven de regering van Stalin voor haar strijd tegen de oppositie. Ze roepen deze regering op haar staatsmanschappelijke intelligentie nog verder te bewijzen door deze oppositionele propagandisten van de internationale revolutie maar definitief de pas af te snijden. Als er voor de rest niets veranderd, zal een oorlog pas zoveel later komen in verhouding tot het al dan niet realiseren van deze hoop van de vijand om de oppositie de mond te snoeren. Bovendien kunnen we de oorlog afkopen, als dat mogelijk is en deze winnen, als we onze volledige eenheid weten te bewaren als we moeten gaan vechten; als we de hoop van de imperialisten op een splitsing of een scheuring weten te voorkomen. Want zoiets zou alleen in het voordeel van de kapitalisten zijn.
3) Het is noodzakelijk onze klasse lijn in de internationale arbeidersbeweging te versterken, het gevecht tegen de linkervleugel in de internationale te stoppen, in de Internationale weer die uitgesloten leden op te nemen die de besluiten van de congressen respecteren en, eens en voor altijd, een einde te maken aan het beleid van een stevige overeenkomst met de verraderlijke leiders van het Britse Algemene Bestuur. Een breuk met het Algemeen Bestuur zal hetzelfde effect bereiken in de huidige situatie als in 1914 de breuk met het Internationale Socialistische Bureau van de Tweede Internationale. Lenin stelde in een ultimatum dat elke revolutionair deze breuk moest volvoeren. Om in een verbond te blijven hangen met zo’n Algemeen Bestuur betekent zowel nu als toen, hulp aan de contrarevolutionaire leiders van de Tweede Internationale.
4) We zullen onze koers in de nationaal-revolutionaire bewegingen drastisch moeten corrigeren, eerst in China, maar ook in een serie andere landen. We moeten het beleid van Martynov, Stalin en Boecharin afzweren en terugkeren naar de koers die door Lenin werd uitgezet in de resoluties van het Tweede en Vierde Congres van de Komintern. Anders zullen we in plaats van een versneller, een rem op de ontwikkeling van de nationaal-revolutionaire beweging zijn en onvermijdelijk de sympathie van de arbeiders en boeren in het Oosten verliezen. De Chinese Communistische Partij moet alle politieke en organisatorische banden met de Kuomin Tang verbreken. De Komintern moet de Kuomin Tang uit haar rijen verstoten.
5) We moeten consistent, systematisch en vasthoudend doorstrijden voor de vrede. We moeten de oorlog uitstellen, de oorlogsdreiging afkopen. Alles wat mogelijk en toelaatbaar is, moet voor dit doel worden aangewend (zie punt 1). Tegelijkertijd moeten we ons onmiddellijk op oorlog voorbereiden, op geen enkel moment onze wapens verstoppen. Onze eerste taak is een eind te maken aan alle speculatie over een mogelijke aanstaande oorlogsdreiging.
6) We moeten onze klasse lijn binnen het land stevig corrigeren. Als oorlog al onvermijdelijk is, kan die alleen met een strikt bolsjewistisch beleid worden gewonnen: de arbeider met de boerenknecht, met steun van de arme boer, in verbondenheid met de middenboer, tegen de koelak, de NEP-man en de bureaucraat.
7) Een alzijdige voorbereiding van onze gehele economie, begroting en dergelijke op de mogelijkheid van oorlog. Het kapitalisme gaat een nieuwe periode van schermutselingen in.
Een oorlog met de Sovjet-Unie, net zo als een oorlog met China, zal een reeks van catastrofes betekenen voor het internationale kapitalisme. De oorlog van 1914-1918 was een reusachtige versneller van de socialistische revolutie (Lenin). Nieuwe oorlogen en met name een oorlog tegen de Sovjet-Unie, waarbij we met een juist beleid aan onze kant de sympathie van de arbeidersmassa’s in de hele wereld kunnen winnen, kan nog een veel grotere versneller van de ondergang van het wereldkapitalisme worden. Socialistische revoluties zullen zich ontwikkelen, ook zonder nieuwe oorlogen. Maar nieuwe oorlogen zullen onvermijdelijk leiden tot socialistische revoluties.
De internationale situatie zorgt ervoor dat het vraagstuk van de verdediging van de Sovjet-Unie steeds meer op de voorgrond treedt. De partij, de arbeidersklasse en de boeren zouden hernieuwde en grotere aandacht moeten besteden aan het Rode Leger en de Rode Vloot.
Alle feiten van onze economie, politiek en cultuur zijn onlosmakelijk verbonden met het probleem van onze verdediging. Het leger is een afgeleide van de hele sociale structuur. Ze weerspiegelt, op de scherpst mogelijke wijze, niet alleen de kracht, maar ook de zwakke plekken van het bestaande regime. De ervaring leert dat het juist op dit terrein absoluut onveilig is om af te gaan op de verschijningsvorm. Met name op dit gebied is het beter fouten te maken tijdens het dubbel of driedubbel testen en in zelfkritiek, dan op het gebied van zelfvertrouwen en gemakzucht.
Het vraagstuk van de wederzijdse klasse verhoudingen in het land en van het werkelijke beleid van de partij op dit gebied, zijn van doorslaggevend belang voor de onderlinge solidariteit in het leger en de wederzijdse verhoudingen tussen de bevelvoerende staven en de gewone soldaten lagen. Het vraagstuk van de industrialisatie heeft doorslaggevende betekenis voor de technische bronnen van onze verdediging. Alle maatregelen die het huidige platform aan heeft gedragen op het gebied van de internationale politiek en de internationale arbeidersbeweging, de industrie, de agricultuur, het Sovjet systeem, het nationale vraagstuk, de partij, de Komsomol, al deze vraagstukken zijn van primair belang om het Rode Leger en de Rode Vloot te versterken.
Onze praktische voorstellen hierover zijn aan het Politburo overhandigd.
Niets is zo’n overduidelijk bewijs van de foutieve politieke koers van de Stalin groep als hun niet aflatende volharding, te bekvechten, niet over onze werkelijke opvattingen, maar over verzonnen meningen die we niet hebben en of nooit hebben gesteund.
Toen de bolsjewieken hun disputen hadden met de mensjewieken, de SR-en en andere kleinburgerlijke tendensen, namen de bolsjewieken de moeite de feitelijke argumentatie en meningen van hun opponenten aan de arbeiders uit te leggen. Maar als de mensjewieken of de SR-en een meningsverschil met de bolsjewieken hadden, werden onze argumenten niet weerlegd, maar ons stellingen aangewreven, die we nooit hadden geponeerd. De mensjewieken en de sociaal-revolutionairen konden, in alle eerlijkheid, de gezichtspunten van de bolsjewieken ook niet openlijk voorleggen aan de arbeiders, omdat die dan de bolsjewieken zouden steunen. Het hele mechanisme van de klassenstrijd dwong deze kleinburgerlijke groeperingen zich te verlagen tot het afschilderen van de bolsjewieken als samenzweerders, bondgenoten van de contrarevolutie en, later, agenten van Wilhelm [de Duitse Keizer]. En op dezelfde manier kan de kleinburgerlijke afwijking binnen onze partij niet anders dan tegen onze leninistische uitgangspunten vechten, door ons zaken in de mond te leggen, die we nooit hebben gezegd of gedacht. De Stalin groep weet maar al te goed dat, als we onze echte mening in alle vrijheid konden verdedigen, een immense meerderheid van de partij ons zou steunen.
De meest elementaire voorwaarden voor een echte interne partijdiscussie worden niet in acht genomen. Ten aanzien van de kwestie van de Chinese revolutie, een zaak van wereldbelang, heeft het Centraal Comité, tot op dit moment, nog geen letter van de opvattingen van de oppositie laten drukken. Na de partij stevig de mond te hebben gesnoerd en de oppositie uit te hebben gesloten van de partijpers, blijft de Stalin groep volharden in haar twistpunten, ons dagelijks voorziend van een toenemend aantal stommiteiten en misdaden. Het gewone partijlid is met de dag minder geneigd dit soort beschuldigingen te geloven.
1) Als wij verklaren dat de huidige stabilisatie van het kapitalisme geen stabilisatie van decennia zal inhouden en dat ons tijdperk er één zal blijven van imperialistische oorlogen en sociale revoluties (Lenin), stelt de Stalin groep dat wij beweren dat er geen enkel element van stabilisatie van het kapitalisme is.
2) Als wij stellen, in de woorden van Lenin, dat voor de opbouw van een socialistische samenleving in ons land, een overwinning van een proletarische revolutie in één van de ontwikkelde kapitalistische landen noodzakelijk is en dat de uiteindelijke overwinning van het socialisme in één land, zeker zo’n onderontwikkeld land als de onze, onmogelijk is, zoals Marx, Engels en Lenin allen al hebben bewezen, worden we door de Stalin groep volkomen valselijk beschuldigd, als zouden wij niet in socialisme en de socialistische opbouw in de Sovjet-Unie geloven.
3) Wanneer wij, in navolging van Lenin, wijzen op de groeiende bureaucratische vervorming van onze proletarische staat, beweert de Stalin groep over ons dat wij vinden dat de Sovjet staat helemaal geen proletarische is. Als wij voor het aangezicht van de volledige Komintern verklaren dat eenieder die ons direct of indirect wil steunen en tegelijkertijd stelt dat onze partij en staat geen proletarische is en dat er geen sprake is van socialistische opbouw van de Sovjet-Unie, door ons genadeloos tegemoet zal worden getreden en worden uitgesloten, wordt door de Stalin groep onze verklaring achter over gedrukt en blijven ons valselijk beschuldigen (Zie de verklaring van Kamenev, Zinovjev en Trotski, 15-12-1926, 7e Uitgebreide Zitting van de Komintern, paragraaf 1).
4) Als wij aangeven dat Thermidoriaanse elementen met een duidelijk voldoende sociale basis groeiende zijn in het land; als we eisen dat de partijleiding een meer systematisch, ferm en planmatig verzet dient te bieden tegen deze fenomenen en hun invloed op bepaalde delen in onze partij, beweert de Stalin groep over ons dat wij zeggen dat de partij Thermidoriaans is en de proletarische revolutie gedegradeerd. Als wij voor de gehele Internationale verklaren dat het niet waar is dat we de meerderheid van de partij beschuldigen van een rechtse afwijking, maar dat wij vinden dat er zich rechtse stromingen en rechtse groepen in de Russische Communistische Partij bevinden die een onevenredig grote invloed hebben, maar door de partij overwonnen zullen worden, wordt die verklaring door de Stalin groep achter gehouden en gaat gewoon door met modder gooien (idem, paragraaf 14).
5) Als wij wijzen op de enorme groei van de koelak en wij, net als Lenin, blijven wijzen op het feit dat de koelak niet vredig het socialisme in kan groeien en dat hij de meest gevaarlijke vijand van de proletarische revolutie is, beschuldigt de Stalin groep ons ervan dat wij de boeren willen beroven.
6) Als wij de partij wijzen op het feit van de toegenomen kracht en invloed van het private kapitaal, van de meer dan gemiddelde groei van haar accumulatie en invloed in het land, beschuldigt de Stalin groep ons van een aanval op de N.E.P. en een terugeisen van het oorlogscommunisme.
7) Als wij wijzen op de fouten in ons partijbeleid over bijvoorbeeld de materiële omstandigheden van de arbeiders, de ontoereikendheid van de maatregelen tegen werkloosheid en woningnood en zeker als we wijzen op het feit dat het aandeel van de non-proletarische elementen in het nationale inkomen onevenredig is toegenomen, zeggen ze dat wij ons schuldig maken aan een gildesocialisme afwijking en demagogie.
8) Als wij wijzen op het systematisch achterblijven van de industrie op de vraag uit de nationale economie, met alle onvermijdelijk nadelige gevolgen van dien, zoals onevenredig verdeelde goederen, honger en scheuren in de band tussen het platteland en de stad, noemen ze ons superindustrialisatoren.
9) Als wij wijzen op het onjuiste prijsbeleid, waardoor de hoge kosten van het levensonderhoud niet dalen, maar wel enorme winstmogelijkheden voor de private kapitalist oplevert, beschuldigt de Stalin groep ons ervan dat wij de prijzen op willen drijven. Toen we een jaar geleden aan de hele internationale verklaarden: de oppositie heeft in geen van haar uitlatingen ooit gevraagd of voorgesteld om de prijzen te verhogen, maar zien als belangrijkste fout in ons economisch beleid juist het feit dat er niet voldoende moeite wordt gestoken in het wegwerken van het goederentekort, waar de groothandelsprijzen natuurlijk weer mee in verband staan; wordt onze verklaring verborgen gehouden en vrolijk verder gegaan met modder gooien (idem, paragraaf 5).
10) Als wij ons uitspreken tegen het verbond met de verraders van de algemene staking in Engeland, tegen die contrarevolutionairen van de Britse Algemene Raad, die openlijk de rol van agenten van Chamberlain spelen, worden we beschuldigd van het dwarszitten van het werk van de communisten in de vakbonden en tegenstanders van de tactiek van het Verenigd Front.
11) Als we ons uitspreken tegen het samengaan van de Sovjet vakbonden met de Amsterdamse Vakbondsinternationale, of tegen elke vorm van flirten met de leiders van de Tweede Internationale, worden we beschuldigd van een sociaaldemocratische afwijking.
12) Als wij ons uitspreken tegen een beleid gebaseerd op de Chinese generaals, tegen de onderwerping van de Chinese arbeidersklasse aan de burgerlijke Kuomin Tang, tegen de mensjewistische tactiek van Martynov, worden we er van beschuldigd tegen de agrarische revolutie in China te zijn, samen te spannen met Tsjang Kai-sjek.
13) Als we op basis van onze evaluatie van de wereldsituatie, tot de conclusie komen dat een oorlog nabij is en hier de partij op tijd voor waarschuwen, worden we door de stalinisten op oneerlijke wijze beschuldigd van het feit dat wij oorlog willen.
14) Als we, trouw aan de leerstellingen van Lenin, aangeven dat de naderende oorlog vereist dat we des te meer een duidelijk, ferm en doortastend klassenbeleid moeten volgen, stellen de stalinisten schaamteloos dat we de Sovjet-Unie niet willen verdedigen, dat we slechts voorwaardelijke verdedigers zijn, semi-defaitisten, enzovoort.
15) Als we wijzen op het onweerlegbare feit dat de gehele wereldwijde pers van de kapitalisten en sociaaldemocraten Stalin steunt in zijn gevecht tegen de oppositie in de Russische Communistische Partij en Stalin toejuicht voor zijn onderdrukking van de linkervleugel en hem opdragen de oppositie af te snijden en uit het Centraal Comité en de partij te stoten, beweert de Pravda en de volledige partij, en Sovjet pers dag in, dag uit, zeer misleidend, dat de bourgeoisie en de sociaaldemocratie voor de oppositie is.
16) Als we stelling nemen tegen het overgaan van de leiding van de Komintern in de handen van de rechtervleugel en de uitsluiting van honderdduizenden arbeiders-bolsjewieken, worden we door de Stalin groep beschuldigd van een poging om de Komintern te splitsen.
17) Als, onder het huidige misvormde partijregime, opposanten, die toegewijd partijlid zijn, proberen om de leden over onze werkelijke standpunten te informeren, worden ze uit de Russische Communistische Partij verstoten. Ze worden beschuldigd van fractievorming. Er worden onderzoeken ingesteld naar zogenaamde pogingen de partij te splitsen. De meest belangrijke partijaangelegenheden worden niet meer bediscussieerd, maar onder rotzooi bedolven.
18) Maar de meest populaire beschuldiging van de laatste jaren is die, dat we in Trotskisme geloven. Wij hebben aan de hele Komintern verklaard (zie de verklaring van 15-12-1926): Het is niet waar dat wij het Trotskisme verdedigen, Trotski heeft verklaard aan de Internationale dat in alle principiële vraagstukken waarover hij meningsverschillen heeft gehad met Lenin, dat Lenin gelijk had, met name ten aanzien van de kwestie van de permanente revolutie en het boerenvraagstuk. Die verklaring, afgegeven aan de gehele Internationale, weigert de Stalin groep te drukken. Ze volharden ons van Trotskisme te beschuldigen. De bovengenoemde verklaring verwijst natuurlijk alleen naar die meningsverschillen met Lenin die ook echt hebben bestaan en niet diegenen die door Stalin en Boecharin zonder enige scrupules worden verzonnen. De relatie die zij menen te hebben ontdekt tussen onze verschillen in het verre verleden en de praktische meningsverschillen in de loop van de oktoberrevolutie zijn volkomen denkbeeldig.
Wij vinden het van een oneerlijke strijdwijze getuigen dat de Stalin groep probeert de aandacht van de opvattingen van de oppositie af te leiden, door te verwijzen naar eerdere meningsverschillen tussen de groepen die bestonden in 1923 en 1925. Deze verschillen zijn nu opgelost op basis van het leninisme. De fouten en overdrijvingen die door beide groepen bolsjewieken zijn begaan in het dispuut van 1923-1924, als gevolg van een reeks van onduidelijkheden in de gang van zaken in de partij en in het land, zijn nu rechtgezet en vormen geen obstakel in een hartelijke samenwerking in de strijd tegen het opportunisme en voor het leninisme.
Door aanhalingen uit hun context te halen, door een grof en oneerlijk misbruik van verknipte, geselecteerde polemische verklaringen van Lenin en door aan de partij meer recente verklaringen verborgen te houden; door een rechtstreekse vervalsing van de partijgeschiedenis en de feiten van gisteren en, nog veel belangrijker, door de vervorming en rechtstreekse wijziging van alle vraagstukken die ter discussie stonden, beweegt de groep van Stalin en Boecharin zich steeds verder af van de leninistische principes en ze proberen de partij te misleiden in te geloven dat het om een gevecht tussen leninisme en trotskisme gaat. Feitelijk is het gevecht er een tussen leninisme en het opportunisme van Stalin. Op dezelfde manier voerden de revisionisten, onder het mom van een gevecht tegen het blanquisme, een strijd tegen het marxisme. Onze hartstochtelijke gezamenlijke strijd tegen de koers van Stalin is alleen mogelijk geweest omdat we volledig eensgezind zijn in ons verlangen en overtuiging, de echte leninistische proletarische richting te verdedigen.
Het huidige platform is de beste verdediging tegen de beschuldiging van trotskisme. Eenieder die het doorleest weet dat het van de eerste tot de laatste letter is gebaseerd op wat Lenin ons heeft geleerd. Het is vervuld van de werkelijke geest van het bolsjewisme.
Laat de partij kennis maken met onze echte opvattingen. Laat de partij kennis nemen van de werkelijke documenten over onze meningsverschillen en met name onze meningsverschillen over het vraagstuk van internationaal historisch belang, de Chinese revolutie. Lenin leerde ons, in geval van een meningsverschil, niets aan te nemen van iemands horen zeggen, maar om documenten op te vragen, naar beide strijdende partijen te luisteren, vooroordelen af te wijzen en consciëntieus te achterhalen waar het meningsverschil over gaat. Wij, de oppositie, herhalen bij deze dit advies van Lenin.
We moeten eens en voor altijd een einde maken aan juist datgene wat op het 14e Congres is gebeurd, waar de meningsverschillen eenieder pas plotseling twee of drie dagen voor het Congres in de schoot werden geworpen. We moeten de omstandigheden scheppen waarin een oprecht dispuut en een eerlijke beslissing kan worden genomen over het echte onderwerp van ons meningsverschil, zoals dit onder Lenin ook altijd het geval was.
Wij hebben openhartig onze mening naar voren gebracht over de serieuze fouten die door de meerderheid van het Centraal Comité zijn begaan op alle fundamentele terreinen van onze binnenlandse en buitenlandse politiek. We hebben aangetoond dat deze fouten van het Centraal Comité de partij, het fundamentele instrument van de revolutie, heeft verzwakt. We hebben laten zien dat, ondanks alles, onze partij dit beleid van binnenuit kan corrigeren. Maar om dit beleid recht te trekken is het noodzakelijk om open en eerlijk de aard van de fouten die door de leiding zijn begaan bloot te leggen.
De gemaakte fouten zijn opportunistische fouten geweest. Volgens de klassieke definitie van Lenin is het opportunisme in zijn ontwikkelde vorm een Blok van de bovenste lagen van de arbeidersklasse met de bourgeoisie en gericht tegen de meerderheid van de arbeidersklasse. Onder de huidige omstandigheden in de Sovjet-Unie, zou het opportunisme in zijn ontwikkelde vorm het verlangen van de toplagen van de arbeidersklasse zijn, een compromis te sluiten met de zich ontwikkelende nieuwe bourgeoisie (koelak en NEP-man) en met het wereldkapitalisme, ten koste van de belangen van de brede massa van arbeiders en arme boeren.
Als wij de aanwezigheid van zulke tendensen in bepaalde kringen van onze partij waarnemen, op sommige plaatsen nog maar net verschijnend, op andere volledig ontwikkeld, is het absurd om ons daarom te beschuldigen van het besmeuren van de partij. Het is juist aan de partij dat wij onze oproep richten, om zich tegen deze tendensen te beschermen. Net zo goed als het belachelijk is te doen alsof wij dit of dat deel van de partij of het Centraal Comité ervan beschuldigen niet loyaal tegenover de revolutie te zijn, of de belangen van het proletariaat te verraden. Een foutieve politieke koers kan worden bepaald door de meest oprechte aandacht voor de belangen van de arbeidersklasse. Zelfs de meest extreme vertegenwoordigers van de rechtervleugel zijn er van overtuigd, dat de compromissen die zij bereid zijn te sluiten met de bourgeois elementen, noodzakelijk zijn in het belang van de arbeiders en boeren; dat het min of meer het soort van manoeuvre is, waarvan Lenin vond dat ze compleet toelaatbaar zijn. Zelfs die rechtse groepering die een openlijke tendens vertegenwoordigt om de proletarische revolutie maar te verlaten, wil niet bewust een thermidor zijn. En dit geldt nog sterker voor het Centrum, die een typisch beleid voert van illusies, zichzelf gerust stellend en zichzelf voor de gek houdend.
Stalin en zijn meest nauw betrokken aanhangers zijn er van overtuigd dat ze, met slimmigheden in plaats van een gevecht tot de overwinning, alle krachten van de bourgeoisie kunnen overwinnen. Stalin en de stalinisten zullen ongetwijfeld in alle oprechtheid hebben geloofd dat ze voor een bepaalde tijd konden spelen met de Chinese generaals en hen daarna, als een uitgeknepen citroen, zouden dumpen, na hen in het belang van de revolutie te hebben gebruikt. Stalin en de stalinisten hebben ongetwijfeld in al hun oprechtheid geloofd dat ze konden dollen met de Purcells en niet andersom. Stalin en de stalinisten geloven in alle oprechtheid dat ze vrijelijk concessies kunnen geven aan hun eigen bourgeoisie en deze later, met evenveel gemak, deze concessies weer terug kunnen pakken.
In hun bureaucratische zelfbedrog, faciliteren de stalinisten hun manoeuvres, in de kern van de zaak, door de partij uit te sluiten van alle politieke beslissingen en zo haar eventuele weerstand vermijdend. De stalinistische bestuurders beslissen en handelen en laten daarna de partij de beslissingen verteren. Maar dit proces verzwakt, zoniet verstart, juist die krachten die bij een juiste politieke manoeuvre noodzakelijkerwijs dan wel op het goede moment, in stelling zou worden gebracht, of juist de kwade gevolgen van manoeuvres van de leiding die overduidelijk negatief uit pakten, af te zwakken of te vermijden. En zo ontstaat er een optelsom van de opportunistische tendensen van de rechtervleugel in het Centraal Comité en de manoeuvres van haar centristische groep, een resultaat met als uiteindelijk gevolg: een verzwakking van de internationale positie van de USSR, een verzwakking van de positie van het proletariaat ten opzichte van de andere klassen binnen de Unie, een relatieve verslechtering van de levensomstandigheden van het proletariaat en van haar band met de arme boeren, een bedreiging van het verbond met de middenboeren, een verzwakking van haar rol binnen het staatsapparaat, een vertraging in het tempo van industrialisatie. Het zijn deze gevolgen van het beleid van de meerderheid, de meerderheid in het Centraal Comité en niet haar intenties, die de oppositie op het oog had, toen wij het gevaar van het vraagstuk van de Thermidor naar voren brachten; oftewel het verlaten van de route van proletarische revolutie, in ruil voor de kleinburgerlijke weg. Het reusachtige verschil in de geschiedenis en het karakter van onze partij in vergelijking met de partijen van de Tweede Internationale is aan iedereen duidelijk. De Russische Communistische Partij werd gestaald in de vuren van drie revoluties. Ze heeft de macht overgenomen en behouden in een wereld van vijanden. Ze heeft de Derde Internationale opgezet. Haar lot valt samen met het lot van de eerste proletarische revolutie. De revolutie bepaalt het tempo van haar innerlijke bestaan. Alle intellectuele processen binnen de partij, die plaatsvinden onder hoge klassendruk, vertonen de tendens zich snel te ontwikkelen en tot rijping te komen. Juist daarom is het noodzakelijk dat we binnen onze partij een tijdige en beslissende strijd voeren tegen elke tendens die ons van de leninistische koers wil af laten wijken.
Door de huidige omstandigheden hebben de opportunistische tendensen binnen de Russische Communistische Partij diepe objectieve wortels:
- De internationale burgerlijke omsingeling en de tijdelijke gedeeltelijke stabilisatie van het kapitalisme versterken de stemming tot stabilisatie;
- De Nieuwe Economische Politiek, ontegenzeggelijk noodzakelijk op de weg naar socialisme, heeft, door gedeeltelijk het kapitalisme te herstellen, ook vijandige krachten tegen het socialisme heropgewekt;
- De kleinburgerlijke stemming in het land met een overgrote meerderheid van boeren kan niet anders dan een effect hebben op de Sovjets, maar ook op de partij;
- Het feit dat de partij het politieke monopolie heeft, absoluut noodzakelijk in een revolutie, brengt een hele reeks van nieuwe gevaren met zich mee. Het Elfde Congres van de partij, nog onder Lenin, gaf helder en duidelijk aan dat er binnen de partij al een hele groep personen bestond (gegoede boeren, topambtenaren, de intelligentsia) die lid zouden zijn geweest van de mensjewieken of de SR-en, als die partijen niet illegaal waren;
- Het staatsapparaat, dat wordt bestuurd door de partij, giet op zijn beurt weer burgerlijke en kleinburgerlijke invloeden terug in de partij, haar zo met opportunisme besmettend;
- Via specialisten, technici en de toplagen van ambtenaren en de intelligentsia, noodzakelijk als ze zijn voor ons opbouwwerk, stroomt er een aanhoudende golf van niet proletarische invloeden ons staats, economisch en partij apparaat binnen.
Het is daarom dat de leninistische oppositionele vleugel van de partij zo indringend en aanhoudend de alarmbel luidt over de duidelijk en dagelijks toenemende dreigende afwijking van de Stalin groep. Het is misdadige lichtzinnigheid om aan te nemen dat het roemrijke verleden van de partij en haar oude kader van bolsjewieken een garantie betekenen tegen alle omstandigheden en voor altijd tegen de gevaren van opportunistische degeneratie. Zo’n gedachte heeft niets te maken met marxisme.
En zulke ideeën werden ook door Lenin niet aan de man gebracht. Op het Elfde Congres van de partij stelde hij: “de geschiedenis kent allerlei soorten van degeneratie. Om alleen te vertrouwen op overtuiging, loyaliteit en allerlei andere buitengewone geestelijke kwaliteiten van individuen heeft met serieus politiek bedrijven niets te maken” (Deel XVIII, 2e deel, pg. 42).
De arbeiders, die de overgrote meerderheid vormden van de socialistische partijen in het Westen voor de imperialistische oorlog, waren ongetwijfeld tegen een opportunistische afwijking. Maar zij zijn er niet in geslaagd de opportunistische fouten van de leiding op tijd op te lossen, ook al waren het in het begin slechts kleine fouten. Ze hadden het belang van deze fouten onderschat. Zij hadden niet begrepen dat de eerste historische schermutseling na die langere periode van vreedzame ontwikkeling, die de aanzet had gegeven tot een zeer sterke arbeiders bureaucratie en aristocratie, niet alleen de opportunisten, maar ook de centristen zou dwingen om aan de bourgeoisie te capituleren, waardoor de massa’s op dat kritieke moment ontwapend waren. Als je de revolutionair Marxisten, die op dat moment de linkervleugel binnen de Tweede Internationale voor de oorlog vormden, al iets kan verwijten, is het niet dat ze het gevaar van opportunisme overdreven toen ze dat nationaal-liberale arbeiders politiek noemden, maar dat ze teveel vertrouwden op de proletarische klasse samenstelling van de socialistische partijen in die dagen. Ze rekenden op de revolutionaire instincten van het proletariaat en op de verscherping van de klassentegenstellingen. Ze onderschatten het werkelijke gevaar en schoten tekort in het energiek mobiliseren van de revolutionaire basis hiertegen. Wij gaan die fout niet herhalen. Wij zullen, op het juiste moment, de koers van de partijleiding corrigeren. En met dat feit geven we ook een duidelijk antwoord op de beschuldiging dat we de partij willen splitsen en een nieuwe oprichten. De dictatuur van het proletariaat stelt de dwingende eis van een enkelvoudige en verenigde proletarische partij als leider van de arbeidende massa’s en de arme boeren. Zo’n eenheid, niet verzwakt door rivaliserende fracties, is de onvoorwaardelijke noodzaak voor het proletariaat om haar historische taak te volbrengen. En dat kan alleen worden gerealiseerd op basis van de leerstellingen van Marx en Lenin, die niet zijn verwaterd door persoonlijke interpretaties en onaangetast door het revisionisme.
Door te strijden voor een vastgesteld tempo van industrialisatie als voorwaarde voor onze socialistische opbouw, door te strijden tegen de groei van de koelak en zijn verlangen tot overheersing van het platteland, door te strijden voor de verbetering van de levensomstandigheden van de arbeiders, voor democratie binnen de partij, de vakbonden en de Sovjets, vecht de oppositie niet voor ideeën die leiden tot het scheiden van de arbeidersklasse van haar partij, maar integendeel juist voor een versterking van de werkelijke eenheid in een communistische partij voor de hele Unie. Als de opportunistische fouten niet worden rechtgezet, kan er alleen een schijneenheid zijn, die de partij, in het geval van een aanval van de groeiende bourgeoisie, zal verzwakken en, in het geval van oorlog, haar zal dwingen haar rijen te hervormen als ze al marcheert en onder vuur van de vijand ligt. De proletarische kern van de partij zal, als ze kennis nemen van onze echte ideeën en voorstellen, deze overnemen en er voor vechten, niet als fractionele leuzen, maar als het vaandel van echte partijeenheid, daar zijn we van overtuigd.
Onze partij heeft nog niet duidelijk de fouten van de leiding herkend en ze daarom ook nog niet gecorrigeerd. De buitengewoon snelle groei van onze industrie gedurende de herstel periode is één van de fundamentele redenen achter de opportunistische illusie van de meerderheid van het Centraal Comité, die ze ook systematisch hebben aangewakkerd binnen de partij en onder de arbeidersklasse. De eerste snelle verbeteringen in de omstandigheden voor de arbeiders, in vergelijking met hun situatie tijdens de burgeroorlog, hebben onder brede lagen van arbeiders geleid tot een verwachting van een snelle en pijnloze verwerking van de tegenstellingen onder de NEP. Dit heeft ertoe geleid dat de partij niet op tijd het gevaar van een opportunistische afwijking heeft ingezien.
De groei van de leninistische oppositie in de partij heeft de slechtste elementen van de bureaucratie gedwongen op methodes terug te vallen die ongehoord zijn in de bolsjewistische praktijk. Omdat ze niet langer in staat zijn om via decreten de politieke discussies in de partij afdelingen te verbieden, is een deel van de bureaucratie, net voor het 15e Congres, overgegaan tot het vormen van bendes, wiens werk het is om alle discussies over partijproblemen te verstoren door middel van geschreeuw, gefluit, het afsluiten van het licht, etcetera.
Deze poging om binnen onze partij methodes van direct fysiek geweld te introduceren zal de verontwaardiging oproepen van alle eerlijke proletarische elementen en zal onvermijdelijk terug slaan op de aanstichters. Geen enkele machinatie van het rotste deel van het partij apparaat zal er in slagen om de partij massa gescheiden te houden van de oppositie. Achter de oppositie staat de leninistische traditie van onze partij, de ervaring van de gehele internationale arbeidersbeweging, de huidige stand van de internationale politiek en van ons economische opbouwwerk, zoals dat wordt gezien door het internationale proletariaat. De, na de herstelperiode, onvermijdelijk groeiende klassentegenstellingen, zullen meer en meer onze uitgangspunten om uit deze crisis te komen bevestigen. En meer en meer zullen ze de proletarische voorhoede consolideren in haar gevecht voor het leninisme.
Het groeiende oorlogsgevaar dwingt de arbeidersleden nu al om dieper na te denken over de fundamentele problemen van de revolutie. Zijn gedachten zullen hem of haar onvermijdelijk dwingen om actief deel te gaan nemen aan het corrigeren van de opportunistische fouten. De arbeidersklassesectie van onze partij is de laatste jaren ondergesneeuwd en weggedrukt uit onze partijleiding. Ze heeft zich moeten onderwerpen aan de vernietigende invloed van een langdurige periode van zwartmakerij, waarvan het doel was aan te tonen dat rechts, links was en links juist rechts. Deze arbeiderssectie van de partij zal weer bij zinnen komen. Ze zullen uitvinden wat er werkelijk aan de hand is. Zij zullen het lot van de partij in eigen handen nemen. Om de voorhoede van de arbeiders bij dit proces is helpen, dat is de taak van de oppositie. Dat is de taak van dit platform.
De allerbelangrijkste, meest actuele kwestie, een kwestie die alle partijleden bezig houdt, is de kwestie van partijeenheid. En met recht, want het is dit vraagstuk dat het verdere lot van de revolutie zal bepalen. Ontelbare klassenvijanden luisteren aandachtig naar onze interne partij discussies en wachten met onverhuld genoegen en ongeduld op een splitsing in onze rijen. Een splitsing in onze partij en de vorming van twee partijen zouden een enorm gevaar betekenen voor de revolutie.
Wij, de oppositie, veroordelen zonder uitzonderingen, elke poging om een tweede partij op te richten. De leus voor twee partijen is de leus van de Stalin groep, in een poging om de Leninstische oppositie weg te jagen uit de Uniebrede Communistische Partij. Onze taak is niet een nieuwe partij op te richten, maar om de koers van de Uniebrede Communistische Partij te corrigeren. De proletarische revolutie in de Sovjet-Unie kan alleen de eindoverwinning behalen door een verenigde bolsjewistische partij. Wij vechten binnen de Communistische Partij voor onze ideeën en wij veroordelen resoluut de Twee Partijen slogan, als een leus van avonturiers. De leus, Twee Partijen, drukt aan de ene kant het verlangen van delen in het partij apparaat uit naar een splitsing, aan de andere kant een stemming van wanhoop en onbegrip, in te zien dat het de taak van leninisten is om voor de overwinning van het leninistische gedachtegoed te gaan binnen de partij, ongeacht de moeilijkheden. Niemand die oprecht de leninistische lijn verdedigt kan twee partijen serieus in overweging nemen of spelen met de gedachte van een splitsing. Alleen diegenen die Lenins koers willen vervangen door een andere kunnen een splitsing voorstellen of een beweging in de richting van de twee partijen route.
Wij zullen met al onze kracht vechten tegen de vorming van twee partijen, omdat de dictatuur van het proletariaat juist in de kern een enkelvoudige proletarische partij vereist. één enkele partij is noodzakelijk. Een proletarische partij is noodzakelijk, dat is een partij wier beleid wordt bepaald door de belangen van het proletariaat en dat ook laat uitvoeren door een proletarische kern. Het corrigeren van de koers van de partij, een verbetering van haar sociale samenstelling; dat is geen route naar twee partijen, maar de versterking en de garantie van haar eenheid als een revolutionaire partij van het proletariaat.
Op de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie spreken we onze vaste overtuiging uit dat de arbeidersklasse niet die ontelbare opofferingen heeft gepleegd en het kapitalisme omver heeft geworpen om daarna niet opgewassen te zijn aan de taak om de fouten van haar leiding te corrigeren, de proletarische revolutie met ferme hand vooruit te leiden en de Sovjet-Unie, als centrum van de wereldrevolutie, te verdedigen.
Tegen het opportunisme! Tegen een splitsing! Voor de eenheid van de leninistische partij!