Leon Trotski
Resultaten en vooruitzichten
De revolutie kwam in Rusland onverwacht voor iedereen, behalve voor de sociaaldemocraten. Het marxisme voorspelde lang geleden de onvermijdelijkheid van de Russische revolutie, die zou uitbreken als gevolg van de botsing tussen de kapitalistische ontwikkeling en de krachten van het versteende absolutisme. Het marxisme bepaalde van tevoren wat het sociale karakter van de komende revolutie zou zijn. Door het een kapitalistische revolutie te noemen, zette het marxisme uiteen dat de onmiddellijke objectieve taken van de revolutie bestonden uit het scheppen van “normale omstandigheden voor de ontwikkeling van de kapitalistische samenleving als geheel”.
Het marxisme bleek gelijk te hebben en we hoeven daarover niet meer te discussiëren of het te bewijzen. De marxisten worden nu geconfronteerd met een taak van een geheel ander soort: de ‘mogelijkheden’ te ontdekken van de zich ontwikkelende revolutie door middel van een analyse van de interne werking ervan. Het zou een grove fout zijn om onze revolutie eenvoudig gelijk te stellen aan de gebeurtenissen van 1789-1793 of van 1848. Historische vergelijkingen, waarvan het liberalisme leeft en waardoor het wordt gevoed, kunnen de plaats van maatschappijanalyse niet innemen.
De Russische revolutie heeft een heel speciaal karakter, dat het gevolg is van de aparte loop van onze hele maatschappelijke en historische ontwikkeling, en dit opent op zijn beurt voor ons geheel nieuwe historische vooruitzichten.
Wanneer we de maatschappelijke ontwikkeling van Rusland vergelijken met die van de andere Europese landen — die op een hoop vegend met betrekking tot datgene wat hun geschiedenis gemeen heeft en deze onderscheidt van de geschiedenis van Rusland — dan kunnen we zeggen dat het voornaamste kenmerk van de Russische maatschappelijke ontwikkeling haar betrekkelijke primitiefheid en langzame tempo is.
We zullen hier niet ingaan op de natuurlijke oorzaken van die primitiefheid, maar het feit zelf blijft ontegensprekelijk: het Russische maatschappelijke leven is opgebouwd op een armoediger en primitievere economische basis. Het marxisme leert dat de ontwikkeling van de productiekrachten de sociaal-historische processen bepaalt. De vorming van economische corporaties, klassen en standen is pas mogelijk wanneer deze ontwikkeling een zeker peil heeft bereikt. Stands- en klassenverschillen, die bepaald worden door de ontwikkeling van de arbeidsdeling en het ontstaan van meer gespecialiseerde maatschappelijke functies, veronderstelt dat het deel van de bevolking dat tewerkgesteld wordt voor de onmiddellijke materiële productie een overschot produceert boven wat het zelf verbruikt; alleen door zich dit overschot toe te eigenen kunnen niet-producerende klassen ontstaan en vorm aannemen. Bovendien is de arbeidsdeling tussen de producerende klassen zelf alleen mogelijk bij een zekere mate van ontwikkeling van de landbouw, die voldoende is om de levering van landbouwproducten aan de niet-agrarische bevolking te verzekeren. Deze wezenlijke stellingen over de maatschappelijke ontwikkeling werden al duidelijk geformuleerd Adam Smith.
Daaruit volgt dat, hoewel de Novgorod-periode van onze geschiedenis samenvalt met het begin van de Europese Middeleeuwen, het langzame tempo van de economische ontwikkeling, veroorzaakt door de natuurlijk-historische omstandigheden (een minder gunstige geografische situatie, dunbevolkt), het proces van de vorming van klassen wel moest hinderen en het een meer primitief karakter moest geven.
Het is moeilijk te zeggen wat voor vorm de Russische maatschappelijke ontwikkeling gehad zou hebben wanneer die geïsoleerd was gebleven en slechts door interne tendensen beïnvloed. Het is voldoende te zeggen dat dat niet gebeurde. Het Russische maatschappelijke leven, opgebouwd op een zekere interne economische basis, heeft altijd onder de invloed, zelfs onder de druk gestaan van zijn externe sociaal-historische omgeving.
Toen deze maatschappelijke en staatsorganisatie in haar ontstaansproces in botsing kwam met andere, eraan grenzende organisaties, speelden de primitiefheid van de economische verhoudingen van de een en de in vergelijking hoge ontwikkeling van de ander een beslissende rol in de erop volgende processen. De Russische staat, die groeide op een primitieve economische basis, kwam in aanraking en in conflict met staatsorganisaties, die waren opgebouwd op hogere en meer stabiele fundamenten. Er waren twee mogelijkheden: of de Russische staat zou ondergaan in zijn strijd tegen hen, zoals de Gouden Horde was ondergegaan in haar strijd tegen de Moskouse staat, of hij zou hen inhalen wat betreft de ontwikkeling van de economische verhoudingen en zou een grotere hoeveelheid krachten absorberen dan hij gedaan zou hebben als hij geïsoleerd was gebleven. De economie van Rusland was echter al voldoende ontwikkeld om de eerste mogelijkheid geen kans te geven. De staat stortte niet in, maar begon te groeien onder de verschrikkelijke druk van de economische krachten. Het voornaamste was dan ook niet dat Rusland aan alle kanten door vijanden was omgeven. Dat alleen verklaart niet de situatie. Dat zou ook van toepassing zijn op elk ander land, uitgezonderd misschien Groot-Brittannië. In hun wederzijdse strijd om het bestaan waren deze staten afhankelijk van min of meer gelijke economische bases en daarom was de ontwikkeling van hun staatsorganisaties niet onderworpen aan zo’n krachtige externe druk.
De strijd tegen de Krim- en Nogai-tataren vroeg een uiterste krachtsinspanning. Maar dat was natuurlijk niet meer dan de inspanningen tijdens de honderdjarige oorlog tegen Frankrijk en Groot-Brittannië. Het waren niet de Tataren die het oude Rusland dwongen om vuurwapens te gaan gebruiken en de staande regimenten van Streltsi te scheppen. Het waren niet de Tataren die haar later dwongen om een adellijke ruiterij en infanteriekrachten te vormen, maar de druk van Litouwen, Polen en Zweden.
Als gevolg van deze druk van de kant van West-Europa slokte de staat een buitensporig groot deel van het meerproduct op, d.w.z. hij leefde op kosten van de bevoorrechte klassen, die zich aan het vormen waren en belemmerde zo hun toch al langzame ontwikkeling. Maar dat was niet alles. De staat wierp zich op het ‘noodzakelijke product’ van de boer, ontnam hem zijn bestaansmiddelen en bracht hem ertoe de grond te ontvluchten waarop hij nog niet de tijd gehad had om te aarden, en belemmerde zo de groei van de bevolking en de ontwikkeling van de productieve krachten. Zo was de staat, voorzover deze een onevenredig groot deel van het meer product opslokte, een rem op de toch al langzame ontwikkeling van verschillen tussen de standen; voorzover de staat een belangrijk deel van het noodzakelijke product wegnam, vernietigde hij zelfs de primitieve productiebases waarvan hij afhankelijk was.
Maar om te bestaan, te functioneren en daarvoor bovenal om zich het deel van het maatschappelijke product toe te eigenen, dat hij nodig had, had de staat een hiërarchische organisatie van de standen nodig. Daarom streefde hij ernaar, terwijl hij de economische fundamenten van zijn ontwikkeling ondermijnde, om tegelijkertijd de ontwikkeling van die fundamenten te forceren met overheidsmaatregelen, en probeerde hij — net als elke andere staat — om deze ontwikkeling van de standen in zijn eigen voordeel te gebruiken. Milyukov, de geschiedschrijver van de Russische cultuur, ziet hierin een rechtstreekse tegenstelling tot de geschiedenis van West-Europa. Maar er is hier geen tegenstelling.
De standenmonarchie van de Middeleeuwen, die uitgroeide tot het bureaucratisch absolutisme, was een staatsvorm die zekere bepaalde maatschappelijke belangen en verhoudingen versterkte. Maar deze staatsvorm had, toen hij eenmaal was ontstaan en functioneerde, zijn eigen belangen (die van het keizershuis, die van het hof, die van de bureaucratie) die niet alleen botsten met de belangen van de laagste standen, maar ook met die van de hoogste. De overheersende standen, die de maatschappelijk noodzakelijke scheidingsmuur vormden tussen de massa’s van het volk en de staatsorganisatie, oefenden op deze laatste druk uit en maakten van hun eigen belangen de inhoud van de praktische activiteiten van de staat. Tegelijkertijd bekeek de staatsmacht, als een onafhankelijke macht, de belangen van de hoogste standen vanuit haar eigen standpunt. Zij kwam in verzet tegen hun aspiraties en probeerde hen aan zich te onderwerpen. De werkelijke geschiedenis van de verhoudingen tussen de staat en de standen voltrok zich langs elkaar snijdende lijnen, die getrokken werden door de krachtsverhoudingen.
Een in wezen gelijk proces voltrok zich in Rusland. De staat probeerde gebruik te maken van de zich ontwikkelende economische groepen, hen aan zijn eigen specifieke financiële en militaire belangen ondergeschikt te maken. De overheersende economische groepen probeerden naarmate ze ontstonden, om de staat te gebruiken om hun verworvenheden te consolideren in de vorm van standsvoorrechten.
In dit spel van maatschappelijke krachten was de uitkomst veel meer ten gunste van de staatsmacht dan het geval was in de geschiedenis van West-Europa. De wederzijdse dienstverlening tussen de staatsmacht en de hoogste maatschappelijke groepen op kosten van de werkende massa’s, die haar uitdrukking vindt in de verdeling van rechten, lasten en voorrechten, was voor de adel en geestelijkheid in Rusland minder voordelig dan in de Middeleeuwse standenmonarchieën van West-Europa. Hier bestaat geen twijfel over. Toch zou het een grove overdrijving en in tegenspraak tot elk gevoel voor proporties zijn om (zoals Milyukov dat doet) te zeggen dat, terwijl in het Westen de standen de staat schiepen, in Rusland de staatsmacht de standen schiep in haar eigen belang. Standen kunnen niet bij wet door staatsingrijpen worden geschapen. Voordat de een of andere maatschappelijke groep met behulp van de staatsmacht vorm kan aannemen als een bevoorrechte stand, moet zij zich economisch met al haar maatschappelijke voordelen hebben ontwikkeld. Standen kunnen niet voortgebracht worden overeenkomstig een van te voren vastgesteld rangenstelsel of volgens het reglement van het Legioen van Eer. De staatsmacht kan met al haar middelen alleen maar het elementaire proces ondersteunen dat hogere economische formaties tot stand brengt. Zoals al werd aangegeven, verorberde de Russische staat een naar verhouding groot deel van de kracht van de natie en belemmerde hij het proces van maatschappelijke kristallisatie. Maar hij had dit proces voor zijn eigen doeleinden nodig. Het is daarom natuurlijk dat onder de invloed en de druk van zijn meer uiteenlopende westerse milieu, een druk die werd overgebracht door middel van de militaire staatsorganisatie, de staat op zijnbeurt de maatschappelijke differentiatie probeerde of te dwingen, op een primitieve economische basis.
Bovendien maakte de noodzaak om dat of te dwingen, die werd veroorzaakt door de zwakte van de sociaal-economische fundamenten, het natuurlijk dat de staat in zijn inspanningen als toezichthouder zou proberen om zijn allesoverheersende macht te gebruiken om naar eigen goeddunken richting te geven aan de ontwikkeling van de hoogste klassen. Maar op weg naar dit grote succes in die richting werd de staat in de eerste plaats gehinderd door zijn eigen zwakheid en het primitieve karakter van zijn eigen organisatie, die — zoals we gezien hebben — te wijten was aan de primitiefheid van de sociale structuur. En zo werd de Russische staat, tot stand gekomen op basis van Russische economische omstandigheden, voortgedreven door de vriendelijke, en zelfs nog meer door de vijandige druk van de omringende staatsorganisaties, die waren ontstaan op een hogere economische basis. Vanaf een zeker moment — zeker vanaf het einde van de 17e eeuw — streefde de staat er uit alle macht naar om de natuurlijke economische ontwikkeling van het land te versnellen. Nieuwe takken van het handwerk, machinerie, fabrieken, grote industrie, kapitaal, werden bij wijze van spreken kunstmatig op de natuurlijke economische stam geënt. Het kapitalisme leek een product van de staat te zijn.
Vanuit dit standpunt kan gezegd worden dat alle Russische wetenschap het kunstmatige product is van regeringsinspanningen, een kunstmatige enting op de natuurlijke stam van nationale onwetendheid.[1] Het Russische denken ontwikkelde zich, net als de Russische economie, onder de directe druk van het hogere denken en de meer ontwikkelde economieën van het Westen. Aangezien door het karakter van de economische omstandigheden, d.w.z. de armzalige ontwikkeling van de buitenlandse handel, de relaties met landen voornamelijk een staatskarakter hadden, vond de invloed van die landen zijn uitdrukking in een harde strijd om het bestaan van de staat, voordat die invloed zich in economische concurrentie uitdrukte. De westerse economie beïnvloedde de Russische door tussenkomst van de staat. Om te kunnen overleven temidden van beter bewapende vijandige landen, was Rusland gedwongen om fabrieken op te bouwen, zeevaartscholen in te stellen, leerboeken over de bouw van verdedigingswerken te publiceren, enz. Maar wanneer de algemene loop van de binnenlandse economie van dit enorme land al niet in dezelfde richting aan het gaan was geweest, wanneer de ontwikkeling van de economische omstandigheden niet de vraag naar algemene en toegepaste wetenschap had geschapen, zouden alle inspanningen van de staat vruchteloos zijn geweest. De nationale economie, die zich op natuurlijke wijze aan het ontwikkelen was van een natuurlijke economie naar een geld-waren-economie, reageerde alleen op die maatregelen van de regering die overeenkwamen met haar ontwikkeling en alleen voorzover die daarmee overeenstemden. De geschiedenis van de Russische industrie, van het Russische geldstelsel en van het staatskrediet, is het best mogelijke bewijs voor bovenstaande mening.
De meerderheid van alle industrietakken (metaal, suiker, petroleum, stokerijen en zelfs de textielindustrie), schrijft professor Mendeleyev, ontstond onder de directe invloed van regeringsmaatregelen, soms zelfs met behulp van grote regeringssubsidies, maar vooral omdat de regering altijd bewust een beleid van bescherming voerde. Onder de regering van Alexander schreef de regering dat openlijk in haar vaandel... De hoogste regeringskringen, die de principes het protectionisme volledig aanvaardden in zijn toepassing op Rusland, bleken meer ontwikkeld dan onze ontwikkelde klasse als geheel. (D. Mendeleyev, Towards the Understanding of Russia, Sint-Petersburg, 1906, blz. 84).
De geleerde lofredenaar op het industrieel protectionisme vergeet eraan toe te voegen dat het beleid van de regering niet werd gemotiveerd door een wens om de industriële krachten te ontwikkelen, maar alleen door fiscale en gedeeltelijk militair-technische overwegingen. Om deze reden was het beleid van het protectionisme vaak niet alleen gekeerd tegen de fundamentele belangen van de industriële ontwikkeling, maar zelfs tegen de particuliere belangen van verschillende groepen zakenlieden. Zo verklaarden de eigenaren van de katoenfabrieken publiekelijk dat “de hoge heffingen op katoen niet worden geheven met het oog op het aanmoedigen van het verbouwen van katoen, maar uitsluitend om fiscale redenen”. Net zoals de regering bij het ‘scheppen’ van standen voor alles de doeleinden van de staat nastreefde, net zo was in het ‘planten’ van de industrie haar voornaamste bezorgdheid gericht op de behoeften van de schatkist van de staat. Er bestaat echter geen twijfel over dat het absolutisme een grote rol speelde in het overplanten van het fabrieksstelsel naar Russische bodem.
Op het moment waarop de zich ontwikkelende kapitalistische samenleving een behoefte begon te voelen aan de politieke instellingen van het Westen, bleek het absolutisme bewapend te zijn met alle materiële macht van de Europese staten. Het steunde op een gecentraliseerde bureaucratische machine, die erg nutteloos was voor het scheppen van nieuwe verhoudingen, maar die in staat was om een grote ijver te ontwikkelen bij het uitvoeren van stelselmatige onderdrukking. De enorme afstanden in het land waren overwonnen door de telegraaf, die zelfvertrouwen geeft aan het handelen van de overheid en een betrekkelijke eenvormigheid en snelheid geeft aan haar optreden (wat repressie betreft).
De spoorwegen maakten het mogelijk om militaire krachten snel van het ene eind naar het andere te sturen. De prerevolutionaire regeringen van Europa kenden de spoorwegen en de telegraaf nauwelijks. Het leger, dat het absolutisme ter beschikking stond, was kolossaal, en wanneer het nutteloos bleek te zijn in de serieuze test van de oorlog met Japan, dan was het niettemin goed genoeg voor binnenlandse onderdrukking. Niet alleen de regering van Frankrijk voor de Grote Revolutie, maar zelfs de regering van 1848 kende niets dat overeenkwam met het Russische leger van vandaag.
Terwijl zij het land tot het uiterste uitbuitte door middel van haar fiscale en militaire machine, verhoogde de regering haar jaarlijkse budget tot het reusachtige bedrag van 2 miljard roebel. Gesteund door haar leger en haar begroting maakte de absolutistische regering de Europese effectenbeurs tot haar schatkist en zo werd de Russische belastingbetaler een hulpeloze schuldenaar van die Europese effectenbeurs.
Zo trad in de tachtiger en negentiger jaren van de 19e eeuw de Russische regering de wereld tegemoet als een kolossale militair-bureaucratische en fiscale effectenbeursorganisatie met een onoverwinnelijke macht.
_______________
[1] Het is voldoende om te herinneren aan de karakteristieke kenmerken van de oorspronkelijke verhoudingen tussen de staat en de school om te realiseren dat de laatstgenoemde op zijn minst net zo ‘kunstmatig’ een product van de staat was als de fabriek. De onderwijsbemoeienis van de staat onderstreept deze ‘kunstmatigheid’. Leerlingen die spijbelden werden geketend. De hele school was geketend; onderwijs was een vorm van dienstplicht. Leerlingen kregen lonen uitbetaald, enz. enz.) — Noot van Trotski