Alain Bihr

Extreemrechts in West-Europa


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1998, februari, (nr. 63), jg. 42
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Vrije markt of extreemrechts??
De rechtse uitdaging en linkse alternatieven in internationaal perspectief
Links heeft het dagelijks leven nooit goed begrepen

Tegenover extreemrechts is waakzaamheid en dus informatie en beraad, meer dan ooit nodig. Alain Bihr, auteur van een opmerkelijk boek over het Front National, verruimt zijn onderzoeksveld en denkt na over extreemrechts op Europese schaal.

In de loop van de laatste twee decennia hebben we de wederopstanding meegemaakt van extreemrechts op het politieke toneel van een aantal West-Europese landen. Deze opgang is bijzonder sterk en onafgebroken in Frankrijk, Oostenrijk, Italië en Vlaanderen, eerder sporadisch in Duitsland en Nederland, terwijl integendeel extreemrechts bijna volledig weg deemsterde in Spanje, Portugal, Griekenland, maar ook in Groot-Brittannië. In de Noordelijke landen bleef het zelfs marginaal. Dit geheel van politieke fenomenen leidt tot twee vragen. Enerzijds kunnen we ons afvragen of het mogelijk is om de gemeenschappelijke oorzaken te bepalen van deze ongelijke heropleving van politieke bewegingen behorend tot een ideeëngoed waarvan men dacht dat het verdwenen was onder het puin van de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds, hoe zijn ondanks alles de grote ongelijkheden op dit gebied tussen deze verschillende landen te verklaren?

De actualiteit van een archaïsme

De idee dat extreemrechts een archaïsch karakter draagt is nog wijd verbreid. Het zou veelvormig zijn. Economisch en sociologisch zou het verbonden zijn met achtergestelde sectoren van de maatschappij. Politiek zou het heimwee hebben naar premoderne sociale organisaties: een maatschappij bestaande uit kleine gemeenschappen waar het individu weinig autonomie heeft, een corporatistische staat, een politiek systeem dat het debat uitsluit en geleid wordt door de autoriteit van de tradities en de leider, enz. Ideologisch dan zou het dromen van een “verrukkelijke wereld” met mythen en collectieve rites. Deze voorstelling is zeker niet helemaal ongegrond, maar als het extreemrechtse gedachtegoed een zuiver archaïsch fenomeen zou zijn, had het sinds lang moeten verdwenen zijn, of slechts nog marginaal bestaan zoals andere archaïsmen. Het zou in elk geval niet in staat zijn om periodiek een massa te veroveren in de meest ontwikkelde maatschappijen. Om dit succes te verklaren moet men dus veronderstellen dat er buiten en ondanks het archaïsme actuele gegevens meespelen: dat het organisch verbonden is met zekere spanningen, tegenstellingen en crisissen eigen aan het moderne kapitalisme; of op z’n minst dat deze tegenstellingen en crisissen vatbaar zijn voor archaïsche elementen die opnieuw functioneel kunnen worden.

De symbolische crisis

In de eerste plaats is er tussen de elementen die aan extreemrechts haar actualiteit verzekeren hetgeen ik noem “de crisis van de zingeving”. Een chronische crisis, die zich heeft uitgediept in de loop van deze eeuw, op het ritme van de groeiende greep van het kapitalisme op de samenleving, zowel individueel als collectief, in de ontwikkelde landen. Deze crisis werd gedeeltelijk verdoezeld in de euforie van economische groei tijdens de periode van het midden van de jaren vijftig tot het midden van de jaren zeventig, maar ze stak de kop op toen de uitdieping van de economische crisis stilaan de illusies deed verdwijnen die eigen waren aan het “fordisme” en de consumptiemaatschappij. Deze chronische crisis houdt stand bij gebrek aan symbolische ordening, eigen aan ontwikkelde kapitalistische landen: referentiepunten, normen en waarden waarin individuen zich zowel op het verleden als op de toekomst kunnen richten, onderling kunnen communiceren, een eigen identiteit kunnen opbouwen, in één woord zin kunnen geven aan hun bestaan. Het meest indrukwekkende symptoom van deze crisis is gelegen in de ontwikkeling van gepersonaliseerde, narcistische, autoreferentiële individualiteiten die alleen maar de eigen zelfbevestiging als principe of bestaansregel aanvaarden. Op het eerste gezicht lijken dergelijke weke persoonlijkheden, die elk sociaal engagement weigeren, moeilijk politiek mobiliseerbaar, voor welk kamp dan ook. Tenminste voor zover de socio-economische voorwaarden hen toelaten om te overleven. Maar zodra, zoals nu het geval is in de context van de structurele crisis, de individuele concurrentie verergert tot een strijd van “allen tegen allen”, als de toe-eigening van de nodige middelen voor het behoud van hun sociale rang of eenvoudigweg voor hun overleving een steeds grotere inspanning vraagt, krijgen deze weke individualiteiten de neiging om te “verharden” in twee richtingen: voor de “winnaars” (of zij die het hopen te worden) in de neoliberale richting van het ondernemende individualisme; voor de “verliezers” (of zij die vrezen het te worden) in de richting van extreemrechtse stromingen. Immers, wanneer het gevoel van vervreemding aan zichzelf, aan de anderen, aan de wereld, gevoed door het gebrek aan symbolische structurering van het verleden, samenvalt met een overwegend gevoel van onmacht, zich in de steek gelaten voelen en zelfbeschuldiging inzake sociale mislukking, dan is men rijp voor de individuele opname in een imaginaire gemeenschap (het volk, de natie, het ras, naargelang het geval) en is men ook geneigd om zondebokken te zoeken, waarvan de eliminatie, symbolisch of zelfs fysiek, de voorwaarde wordt van het eigen welzijn. Anders gezegd is deze autoritaire verharding zo niet de enige oplossing, dan wordt ze toch op z’n minst een directe verleiding voor het individu dat symbolisch ontwricht is door de “crisis van de zingeving”, zodra zijn sociale omstandigheden worden bedreigd.

Voorgaande analyse houdt rekening met de ingrijpende wijziging van het culturele klimaat in de West-Europese landen sinds 1980. Het voorgaande decennium was gekenmerkt door een heropleving van de proletarische strijdlust, door de bevestiging van een aantal “nieuwe sociale bewegingen” (vrouwenbewegingen, jeugdbewegingen, pacifistische bewegingen, bewegingen voor rechtstreekse participatie van burgers in het beleid van gemeenten, strijd voor burgerrechten, enz.). Deze bewegingen wierpen in zekere mate het traditionele politieke model omver (de tegenstelling rechts/links). Men contesteerde tegen de kapitalistische sociale ordening, eiste een herverdeling van de macht, voedde “nieuw-links” dat antistaatsbeheer en zelfbestuur nastreefde en individuele vrijheid hoog in het vaandel voerde. Naarmate de sociaaleconomische crisis meer en meer om zich heen greep, rafelden deze bewegingen uiteen en de polarisatie zette zich in: hetzij in de richting van “ieder voor zich” van het zegevierende liberalisme, hetzij in de richting van een op zichzelf terugplooien naar een “sterke staat”, het weigeren van het gelijkheidsprincipe, het veroordelen van de zedelijke vrijheid, het neigen naar xenofobie en racisme. Zo heeft dezelfde sociopsychologische structuur die in de periode 1960 – 1970 het omstaan van nieuwe sociale bewegingen heeft beïnvloed, in het daarop volgende decennium geleid tot een nieuwe vorm van conservatisme, waarvan het neoliberalisme enerzijds en extreemrechts anderzijds de tegengestelde en tegelijkertijd de complementaire uitingen zijn. Het is ook daarom dat, spijts het gebrek aan samenhang die dat teweeg brengt, de uiterst rechtse bewegingen in de verschillende West-Europese landen sommige neoliberale thema’s in hun discours hebben opgenomen, meer in het bijzonder de antifiscalisering en de kritiek op de verzorgingsstaat.

De politieke crisis

De actualiteit van extreemrechts in Europa is dus in eerste instantie verzekerd door de manier waarop ingespeeld wordt op de psycho-affectieve complexen van de individuen die een crisis van de zingeving doormaken en geconfronteerd worden mee een onmiddellijke bedreiging van hun sociaal leven door de economische crisis. Een tweede factor is de crisis van de staat en de natie onder invloed van de internationalisering van het kapitaal. Deze crisis vertoont verschillende aspecten die in het voordeel van extreemrechts werken.

In de eerste plaats worden de nationale eenheden in vraag gesteld, maar ook de territoriale en sociale solidariteit, opgebouwd in het verleden. Twee aspecten moeten hier in het bijzonder belicht worden. Aan de ene kant de opsplitsing van de bevoegdheden van het staatsapparaat tussen de supranationale instanties (vandaag in Europa de instanties van de EU), de nationale instanties en de intranationale instanties (de regionale en de lokale openbare besturen, die overal in Europa versterkt werden in de loop van de laatste twee decennia). Deze opsplitsing leidt meer en meer tot incoherent en inefficiënt globaal beleid op het socio-economische vlak. Bovendien wordt onder invloed van de neoliberale politiek de ongelijke ontwikkeling van de regio’s in de schoot van dezelfde staat niet meer gecorrigeerd door deze staat. het gevolg is dat sommige zones zich kunnen ontwikkelen, terwijl andere op socio-economisch gebied marginaal worden. Onder deze omstandigheden kunnen twee types van politieke bewegingen ontstaan, die allebei extreemrechts kunnen voeden of er hun uitdrukking in vinden.

Enerzijds zijn er de offensieve regionalisten die de sociale en territoriale solidariteit op nationaal niveau in vraag stellen: ze willen zich losmaken van de “zwakken”, eisen een confederale hervorming van de nationale staat, verscherpen de regionale eisen, gekleurd door xenofobie en ze willen zelfs tot afscheiding overgaan. Twee voorbeelden hiervan zijn: de Lega Nord in Noord-Italië, die zijn economische voorsprong niet wil delen met de andere regio’s van Italië; het Vlaams Blok in Vlaanderen, dat zich wil losmaken van Wallonië, zelfs droomt van een aansluiting bij Nederland waarmee het zich geografisch, taalkundig en historisch verwant voelt.

Anderzijds zijn er de defensieve nationalisten die vrezen dat ze de tol zullen moeten betalen van de verzwakking van de nationale solidariteit. Zij willen de bedreigde natie verdedigen tegen de gevaren van buitenaf (de kapitaalvlucht, de vluchtelingenproblematiek, het toenemend fundamentalisme of zelfs het aidsrisico). Zo is er in Italië de Moviemento Sociale Italiano (MSI), de Republikaner in Duitsland, de FPO in Oostenrijk en het Front National (FN) in Frankrijk. Al deze bewegingen zijn erin gelukt om grote groepen te mobiliseren die het uiteenvallen van de nationale eenheid verwachten.

Door de nationale solidariteit te verzwakken voedt de internationalisering van het kapitaal de offensieve regionalisten en de defensieve nationalisten die beiden het bedje spreiden voor extreemrechts.

In de tweede plaats leidt diezelfde proces tot het wankelen van de verschillende socio-politieke blokken. Hun allianties evenals hun onderlinge rivaliteit hebben altijd bijgedragen tot de structuur van de nationale politieke ruimte. Omdat de traditionele politieke partijen en de arbeidersbewegingen door het hierboven beschreven proces niet meer in staat zijn om de allianties, de waarden, de projecten en de programma’s in stand te houden, worden zij steeds minder representatief voor brede sociale lagen en bijgevolg wordt de vrijgekomen politieke ruimte meer en meer ingenomen door extreemrechts.

In België bijvoorbeeld, waar de stabiliteit van het politieke systeem gedurende vele decennia verzekerd werd door het systematisch zoeken naar compromissen en het samenstellen van regeringscoalities tussen de christendemocraten en de socialisten, heeft de federalisering van het land, beïnvloed door de internationalisering, geleid tot de splitsing van de traditionele partijen tussen Vlamingen en Walen. Ook de verdeeldheid over het wegwerken van de enorme openbare schuld, geëist door de Europese integratie (dus nog eens het proces van de internationalisering), maken het steeds moeilijker, zo niet onmogelijk, om nog regeringscoalities te vormen. Deze verlamming van het politieke systeem speelt in de kaart van het Vlaams Blok en in mindere mate in die van het Front National.

In Oostenrijk heeft zich eenzelfde scenario voorgedaan. Op de politieke scène die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog werd ingenomen door de Osterreichische Volkspartei (OVP) en de Socialistische Partei Osterreich (SPO) moet nu plaats geruimd worden voor het FPO van Jörg Haider, dat zowel van de ene als van de andere stemmen afneemt.

Het in het gedrang komen van de verschillende socio-politieke blokken is het meest spectaculair in Italië. Sinds 1945 werd het politieke leven in dat land beheerst door de christendemocraten en de communisten. De eersten zijn letterlijk van de kaart geveegd – in hun val de Socialistische Partij meeslepend – terwijl de communisten, ontrouw aan hun eigen identiteit, sterk verzwakt zijn. Een volledige hertekening van het Italiaanse politieke landschap was het gevolg. De MSI en de Lega Nord profiteerden hiervan. De financiële schandalen op het politieke vlak hebben daar nog toe bijgedragen. De controle op de uitgaven van de staat (aangevreten door het cliëntelisme en de corruptie via de maffia) en op de fiscale inkomsten (fraude op grote schaal) is hierin essentieel. De noodzakelijke hervorming laat de traditionele socio-politieke compromissen niet meer toe.

In de derde plaats is er sprake van een crisis van de politieke representativiteit. De meest opvallende symptomen van deze crisis zijn een gevoel van een groeiende kloof tussen de politieke elite en de burgers, een toenemende onverschilligheid van de politici tegenover de echte behoeften van hun kiezers, de afname van de politieke interesse en de achteruitgang van het politieke militantisme in de grote politieke formaties. De legitimiteit van de partijen, van het parlementaire systeem en van de democratie neemt zienderogen af.

De belangrijkste reden van dit groeiend deficit van de legitimiteit van de grote politieke formaties, zowel van links als van rechts, is heel eenvoudig hun onmacht om te regeren: om de economische en sociale problemen te beheersen. Deze onmacht is het onmiddellijke resultaat van de verzwakking van hun beslissingskracht en van hun controle, als gevolg van de internationalisering van het kapitaal. Onmacht, die nog eens aantoont dat de beslissingen niet meer genomen worden op nationaal niveau maar veeleer op Europees of regionaal vlak. Onmacht, die het totaal onaanvaardbaar maakt dat politiekers zich corrupt gedragen nu ze niet meer in staat zijn om de economische en sociale toekomst te bepalen. De extreme gevoeligheid van de publieke opinie voor de politieke schandalen, die landen als Italië, Frankrijk, België en Oostenrijk hebben getroffen, is op zich een teken van het verlies aan krediet ten opzichte van de traditionele politiek.

In een situatie waar het gevoel wordt versterkt dat men wordt vergeten, verlaten, verraden zelfs, door mensen en politieke formaties die enkel met partijbelang en persoonlijk voordeel begaan zijn, is het voor de hand liggend dat extreemrechts zijn populistische kritiek kan spuien tegenover de politieke elite, het parlementarisme en de democratie. Extreemrechts presenteert zich dan als een alternatief voor het bestaande politieke systeem.

De economische crisis

Men kan de heropleving van extreemrechts niet verklaren zonder te verwijzen naar de structurele crisis waarin het kapitalisme sinds 1970 verzeild is. Zoals in de jaren dertig is deze crisis de achtergrond van het hele proces, zonder dewelke dit niet te begrijpen zou zijn. De stijging van de werkloosheid en de onzekerheid, het in verdrukking komen van verworven rechten, de ontmanteling van de sociale zekerheid, de socio-economische dualisering van de maatschappij en de vele voorbeelden van uitsluiting zijn de uitvloeisels van deze crisis. Maar het is belangrijk om te onderlijnen dat deze fenomenen vooral de meest kwetsbaren van het proletariaat treft (de jongeren, de vrouwen, de migranten, maar ook de laaggeschoolde arbeiders en bedienden of zij die in bedreigde sectoren werken), evenals grote groepen behorend tot de traditionele middenklasse die structureel afhankelijk zijn van het kapitaal en die bijgevolg in geval van crisis mee de klappen krijgen. Het is bij deze bevolkingsgroepen dat extreemrechts het gemakkelijkst gehoor krijgt.

Daar komt bij dat het neoliberalisme, door de staatsinterventie te beknotten, de geloofwaardigheid van de politieke klasse heeft afgebouwd. Door het aanprijzen van het principe “ieder voor zich” wordt ieder alleen verantwoordelijk voor zijn of haar eigen lot. Op die manier worden de gevoelens van onmacht, verlatenheid en zelfbeschuldiging aangewakkerd en vormen ze de basis van wrokgevoelens, die op hun beurt aanleiding geven – in het kader van allen tegen allen – tot haatgevoelens.

Toch hadden noch de economische crisis noch het neoliberalisme een dergelijke extreme ontsporing teweeggebracht indien de potentiële slachtoffers van de bevolkingen politieke middelen hadden kunnen vinden om zich te verdedigen en een andere sociale dynamiek op gang hadden kunnen brengen. We moeten hier inderdaad de diepe crisis van de arbeidersbeweging in heel West-Europa als een belangrijke factor vermelden. Zij manifesteert zich in haar onmacht om de crisis om te buigen en in haar syndicale strategische tekortkomingen. De arbeidersbewegingen kwamen zelfs in diskrediet toen bleek dat zij in sommige gevallen, tegen hun eigen basis in en in tegenspraak met hun eigen engagement en tradities hand- en spandiensten verleenden aan het neoliberalisme.

Tenslotte blijft er nog te vermelden hoe de vorige factoren tot xenofobe uitingen hebben geleid. Alle crisissen hebben bij de betrokkenen bijgedragen tot gevoelens van vervreemding, identiteitsverlies en onmacht, zelfs van haat tegenover hetgeen men geworden is of vreest te zullen worden. Deze onvrede met zichzelf ontaarde heel snel in xenofoob en zelfs racistisch gedrag tegenover al diegenen die etnisch of op een andere manier verschillend zijn, in een poging om op de rug van anderen een eigen identiteit te herwinnen.

De nationale verschillen

Uit het voorgaande blijkt dat de algemene vooruitgang van extreemrechts te wijten is aan eenzelfde reeks factoren, maar dat verklaart nog niet waarom deze vooruitgang zich niet simultaan, op hetzelfde ritme en met dezelfde kracht heeft voorgedaan in de verschillende Europese landen. Ook dient te worden uitgezocht waarom sommige landen echte broedplaatsen van extreemrechts zijn (of geworden zijn).

Een eerste overweging zou kunnen zijn dat de ongelijke ontwikkeling van de hierboven uitgelegde crisissen in de Europese landen aan de basis ligt van de nationale verschillen.

Het is waar dat de economische crisis niet overal even brutaal heeft toegeslagen en de sociale implicaties (werkloosheid, onzekerheid, uitsluiting) waren niet overal gelijk. Globaal genomen kan men zeggen dat de economische crisis landen als Frankrijk of Italië sterker getroffen heeft dan Duitsland, Nederland of de Scandinavische landen. Maar dat verklaart nog niet waarom de ontwikkeling van extreemrechts zich krachtiger heeft doorgezet in de eerstgenoemden dan in de laatstgenoemden, want in dat geval zou extreemrechts in landen als Spanje, Griekenland of Groot-Brittannië waar de crisis nog veel catastrofaler vormen heeft aangenomen enorme vooruitgang geboekt hebben. Het tegengestelde is echter waar: sinds 1980 is extreemrechts in deze landen nagenoeg verdwenen. Zo kan men ook niet begrijpen waarom een land als Oostenrijk dat tot voor kort gespaard is gebleven van de gevolgen van de economische crisis sinds een tiental jaren een bastion is geworden van xenofoob nationalisme en populisme.

Ook in verband met de crisis van de staat en de natie heeft men te maken met paradoxale vaststellingen. Men zou kunnen veronderstellen dat er zich in die landen waar deze crisis het duidelijkst was ook een manifeste vooruitgang van extreemrechts zou voordoen. Ook dat klopt echter niet. Twee voorbeelden: in landen als Frankrijk en Groot-Brittannië, de oudste Europese naties, had de aantasting van het staatsgezag een gelijke reactie van extreemrechts moeten teweegbrengen. We stellen echter vast dat het fenomeen zich wel voordeed in Frankrijk en niet in Groot-Brittannië; daar tegenover staat dat naties die veel recenter tot stand kwamen en dus een veel jongere staatstraditie hebben, zoals België of Italië, een spectaculaire opgang van extreemrechts beleven. De crisis van de staat en de natie heeft de opgang mogelijk gemaakt enerzijds van de defensieve nationalisten, protesterend tegen een verzwakking van de staat (de MSI in Italië en het Front National in Frankrijk) en anderzijds van de offensieve regionalisten, die van deze verzwakking willen gebruik maken (het Vlaams Blok in België en de Lega Nord in Italië).

De paradox is nog groter in Duitsland: extreemrechts heeft er zich kunnen ontwikkelen, alhoewel de positie van de Duitse staat in Europa door zijn economisch succes en door de hereniging steeds sterker is geworden.

Wat de crisis van de zingeving betreft kunnen we de hypothese opwerpen dat de landen waar de protestantse cultuur toonaangevend is beter bestand lijken tegen deze crisis dan de landen waar de katholieke cultuur domineert. Heel eenvoudig omdat de opgang van het gepersonaliseerd individualisme minder in staat is om de mentale en sociale structuren te ontwrichten bij de protestanten dan bij de katholieken. Het protestantisme wordt gekenmerkt door een grote individuele autonomie maar ook door een strengere controle op het individu via de integratie in kleine groepen (parochies, associaties). In de katholieke cultuur daarentegen blijft het individu afhankelijk van een gecentraliseerde bureaucratische structuur (de Kerk en/of de Staat), maar is slecht geïntegreerd.

Toch stellen we ook hier een paradox vast: in katholieke landen als Spanje en Portugal heeft extreemrechts tot nu toe niet gescoord.

De nationale verschillen hebben dus te maken met een reeks andere factoren van allerlei aard, zonder dat deze echter op hun beurt alles kunnen verklaren.

Om te beginnen zijn er de verschillende kiessystemen. Het systeem volgens het stelsel van evenredigheid is a priori voordeliger voor kleine beginnende partijen dan het meerderheidsstelsel. Zo heeft het Front National in Frankrijk zich kunnen verzekeren van gekozenen via het stelsel van evenredigheid (gemeentelijke, regionale en Europese verkiezingen), maar niet bij verkiezingen volgens het meerderheidsstelsel (zoals de kantonnale en de wetgevende verkiezingen). Maar deze institutionele factor volstaat niet om de ongelijke ontwikkelingen van extreemrechts in Europa te verklaren. Zo weten we dat in Oostenrijk, België en Nederland, die alle drie het stelsel van evenredigheid hanteren, extreemrechts zich op ongelijke manier heeft ontwikkeld. Enkel in Oostenrijk heeft het zich volop kunnen doorzetten, in België is er een ongelijke ontwikkeling vast te stellen russen Vlaanderen en Wallonië, en in Nederland is het succes heel gering gebleven.

Het al of niet beschikken over een onbetwiste charismatische leider lijkt een meer doorslaggevende factor te zijn (een duce, een führer, een caudillo, een conducatore). De “présence” van zo’n leider is, meer nog dan in andere partijen, uitermate belangrijk omdat extreemrechts vaak verdeeld is in verschillende stromingen die elkaar bekampen; denk maar aan de tegenstellingen tussen nationalisten en regionalisten, of aan die tussen traditionele katholieken en “nieuw rechtsen”. Enkel de autoriteit van een onbetwiste leider kan deze verschillende stromingen in de hand houden en splitsingen vermijden. Extreemrechts heeft een dergelijke charismatische chef kunnen vinden in Frankrijk (met Jean-Marie Le Pen), in Italië (met Gianfranco Fini), in Oostenrijk (met Jörg Haider) en in Vlaanderen (met Karel Dillen). In Duitsland, in Wallonië en in Groot-Brittannië daarentegen, waar de leiders er niet in lukten om de eenheid te bewaren, is er nauwelijks sprake van een spectaculaire opgang van extreemrechts. Toch moeten we het belang van zo’n leider niet overschatten, want hij is inderdaad onontbeerlijk om de partij te structureren en ze op de politieke scène te zetten, maar eens deze twee objectieven bereikt zijn, kan de partij overleven met eventueel een nieuwe leider.

De ongelijke capaciteit van extreemrechts om zich te ontdoen van elke fascistische binding is ook een belangrijk element voor hun verdere ontwikkeling. In West-Europa is de democratische traditie reeds twee eeuwen oud en dus sterk ingeburgerd. De Europese geschiedenis van deze eeuw heeft ons geleerd dat deze democratische traditie kwetsbaar is en ten onder zou kunnen gaan aan opstoten van extreemrechts (maar ook van links) als xenofobe en racistische reflexen de bovenhand zouden halen in de publieke opinie. In de leidende kringen van extreemrechts hoedt men er zich dus voor om hun aanhang voor het hoofd te stoten door al te duidelijk de fascistische toer op te gaan. Anders gezegd moet extreemrechts vandaag en waarschijnlijk ook nog de volgende jaren gemaskerd vooruit proberen te komen: de wolf in schaapsvacht die zijn tanden verbergt als hij in de democratische schaapskooi wil binnendringen en verblijven; zo niet is hij veroordeeld om aan de deur te blijven zitten huilen. Dat is waarschijnlijk de reden waarom extreemrechts uiterst zwak blijft in landen die tot voor kort een dictatuur hebben gekend die min of meer kon geassocieerd worden met het fascisme (Portugal, Spanje en Griekenland). De MSI is daar ook een voorbeeld van: zolang het geleid werd door Almirante en daarna door Rauti, die openlijk het fascisme predikten, had het weinig succes; zodra echter Fini aan de macht kwam, keerde het tij omdat hij discreet afstand nam van het fascisme.

Het is ook daarom dat verschillende leiders en bewegingen van extreemrechts zich dagelijks verdedigen (ook op het juridische plan) tegen beschuldigingen van hun tegenstanders die beweren dat zij enkel fascisten zijn. Dit sluit natuurlijk verbale ontsporingen van hun kant niet uit (men moet zich ook de steun verzekeren van extremisten in de partij).

Ook de manier waarop met het taboe van de binding met het fascistische gedachtegoed wordt omgesprongen speelt een belangrijke rol. In Duitsland heeft het schoolsysteem en de mediawereld dit taboe veel meer doorbroken dan bijvoorbeeld in Oostenrijk, met alle gevolgen van dien.

Nog een andere factor om de ongelijke ontwikkelingen van extreemrechts te verklaren is te zoeken in de soliditeit van rechts. De natuurlijke vijand van extreemrechts is in principe links; maar zowel de historische ervaring als de politieke analyse van Frankrijk tijdens de jaren ’80 – ’90 heeft ons geleerd dat links kan falen in zijn opzet. Het enige echte obstakel dat de progressie van extreemrechts kan belemmeren is dus rechts zelf. Om vooruitgang te maken en a fortiori om aan de macht te geraken moet extreemrechts rekenen op een zwak rechts, met weinig electoraal krediet. En inderdaad, daar waar extreemrechts sterk is vooruitgegaan in West-Europa is rechts verzwakt of in crisis, onbekwaam om de socio-politieke problemen op te lossen, onderhevig aan financiële schandalen, enz. Dit was ondermeer het geval in Italië waar de christendemocratie evenals de socialistische partij letterlijk in elkaar gestort zijn onder druk van de schandalen, alzo bijdragend tot het succes van de Lega Nord. In Frankrijk was de crisis van rechts minder intens, maar even reëel: interne verdeeldheid, gebrek aan strategisch perspectief en verschillende schandalen hebben de partij verzwakt gedurende vijftien jaar. Omgekeerd, in die landen waar rechts aan de macht is kunnen blijven, is extreemrechts zwak gebleven.

Als laatste oorzaak van de ongelijke ontwikkeling van extreemrechts in West-Europa moet de ongelijke intensiteit van democratische reacties vermeld worden. Landen waar de democratische cultuur sterk ontwikkeld is, waar de politieke autoriteiten (zowel van rechts als van links) over een juridisch arsenaal beschikken om de manifestaties van extreemrechts te beteugelen en niet aarzelen om er zich van te bedienen, waar tegelijkertijd sterke antiracistische en antifascistische bewegingen bestaan, daar zal de opgang van extreemrechts veel moeilijker zijn.

Vanuit dit gezichtspunt kunnen we zeggen dat er een duidelijke tegenstelling is tussen de landen die overwegend protestant of integendeel eerder katholiek geïnspireerd zijn. Daar waar het protestantisme dominant is, zoals in Nederland, in Scandinavië en in Groot-Brittannië lijken meer belangrijke “antilichamen” te bestaan die de maatschappij relatief immuun maken tegen het virus van extreemrechts. Het zijn ook die landen die zowel op het niveau van de massabewegingen als op dat van de politieke autoriteiten het hevigst gereageerd hebben op het gestook van extreemrechts. Daar waar integendeel het katholicisme doorslaggevend is en zowel het politieke leven als de algemene mentaliteit verder beïnvloede, zoals in Italië en in Oostenrijk, lijkt extreemrechts meer troeven te hebben. In de landen waar de hegemonie van het katholicisme in evenwicht wordt gehouden door een protestantse aanwezigheid (zoals in Duitsland) of door een lekentraditie (zoals in Frankrijk) botsen de extreemrechtsen op weerstanden die hun invloed wel kunnen beperken, maar niet volledig kunnen teniet doen.

Om te besluiten: de doeltreffendheid waarmee sommige antiracistische of antifascistische buitenlandse democratische bewegingen weerstand hebben geboden tegen extreemrechts moet ons ervan overtuigen dat men de strijd met succes kan aangaan.

De vijand kan slechts sterk zijn door onze eigen zwakheden, omdat we te snel demobiliseren of afhaken. We zijn de voornaamste verantwoordelijken voor onze eigen politieke toekomst; we moeten reageren zolang er nog tijd is.