Kumudhini Rosa

Arbeidsters in Sri Lanka: organisatie en verzet


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, maart 1992, nr. 42
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Veel landen in de zogeheten Derde Wereld (maar ook bijvoorbeeld China en binnenkort waarschijnlijk de republieken van de voormalige Sovjet-Unie) hebben economische vrijhandelszones ingesteld. Dat zijn gebieden waar buitenlands en binnenlands kapitaal zonder veel beperkingen toegang heeft. In deze zones werken veel vrouwen. De meningen zijn verdeeld over wat dit werk voor de positie van betreffende vrouwen betekent. In bijgaand artikel gaat Kumudhini Rosa in op deze discussie. Zij bespreekt de ervaringen van arbeidsters uit de vrijhandelszones in Sri Lanka en gaat in op mogelijke strategieën voor organisatie en verzet.[1]

Het blijft een onderwerp van discussie of de werkgelegenheid in de vrijhandelszones (VHZ) in ontwikkelingslanden voordelen heeft voor vrouwen.[2] Sommige recente bijdragen aan deze discussie hebben de nadruk gelegd op verworvenheden voor vrouwen in termen van grotere vrijheid en meer status, die gepaard gaan met het loon dat zij verdienen.[3] Anderen hebben zo hun twijfels en zij verwijzen daarbij naar het onzekere karakter van de werkgelegenheid in veel landen en naar het feit dat de vrouwen dat werk meestal maar een korte periode van hun leven kunnen doen.[4] De Engelse wetenschapsters Elson en Pearson hebben de suggestie gedaan dat de verworvenheden van vrouwen door hun werk in de VHZ niet alleen bestaan uit het loon dat zij verdienen, maar ook uit de mogelijkheden die zij daardoor krijgen om een gevoel van verantwoordelijkheid, samenwerking en solidariteit met andere vrouwen te ontwikkelen: om zich te organiseren en de capaciteit tot zelfbeschikking te ontwikkelen. Hoewel organisatie vrouwen in staat stelt zelfvertrouwen en een nieuwe sociale identiteit te ontwikkelen en nieuwe vaardigheden te verwerven, hangt de mate waarin de organisatie van vrouwen dit ook werkelijk bereikt af van de specifieke vorm van organisatie die gekozen wordt.

Zware politiecontrole en hevige repressie hebben de organisatiemethodes beïnvloed. Vakbonden, vrouwenorganisaties, gemeenschapsorganisaties en religieuze groepen hebben allemaal risico’s genomen in deze situatie. Arbeidsters hebben zelf spontaan zowel openlijke als heimelijke vormen van verzet ontwikkeld om te overleven.

De vrijhandelszones van Sri Lanka

Op dit moment bestaan er twee vrijhandelszones in Sri Lanka. De eerste werd in 1979 opgezet in Katunayaka (vijftien mijl ten noorden van Colombo) en grenst aan het enige internationale vliegveld; de tweede in 1985 in Biyagama (veertien mijl van Colombo). In december 1989 had de Greater Colombo Economic Commission (GCEC), de verantwoordelijke autoriteit voor de VHZ in Sri Lanka, goedkeuring gehecht aan 308 projecten, waarvan 118 commerciële. Hiervan waren er 70 in Katunayaka en 23 in Biyagama. In 1989 werkte zeventig procent van het totale aantal mensen dat werkzaam is in de VHZ in de textiel-, kleding- en leerproductie, wat de overwegende sectoren zijn in de VHZ in Sri Lanka. Verder worden er ondermeer rubberproducten gemaakt, porselein, vistuig en metaalproducten. Er zijn erg weinig elektronicabedrijven actief. De investeringen komen vooral uit Taiwan, Hongkong, Zuid-Korea en Singapore. Er zijn ook bedrijven uit de VS, Duitsland, Engeland en België, die eigen vestigingen hebben of joint-ventures met bedrijven uit Sri Lanka. Net als bij de Filippijnen zijn belangrijke redenen voor buitenlandse bedrijven om zich in de VHZ op Sri Lanka te vestigen de lage loonkosten en de toegang tot de quota die Sri Lanka heeft in het kader van het Multivezelakkoord die het toestaat een bepaalde hoeveelheid textiel te exporteren naar de imperialistische landen.

In december 1989 hadden de GCEC-bedrijven in Sri Lanka 61.000 arbeidsters in dienst.[5] Tweederde van de arbeidsters komen uit de omliggende dorpen en éénderde van hen komt van het platteland, vooral uit het zuiden, vier of vijf uur met de bus van Colombo. De vrouwen doen voor de eerste keer in hun leven betaalde loonarbeid in een fabriek Ze zijn ontwikkeld, hebben acht of twaalf jaar school achter de rug, kunnen dus lezen en schrijven en hebben hoge verwachtingen. Etnisch gezien gaat het voor 97 procent om Singalezen.[6] Van deze arbeidsters is 56 procent boeddhist en 41 procent katholiek.[7]

De gebieden net buiten de VHZ in Katunayaka (Negombo, Andiambalama, Seeduwa, Katunayaka) zijn overwegend katholiek, wat waarschijnlijk het grote aantal katholieken onder de arbeidsters verklaart. Opvallend is het te verwaarlozen aantal Tamil- en moslimarbeidsters in de VHZ. De arbeidsters worden in dienst genomen via parlementsleden in bepaalde dorpen. Het lidmaatschap van de ‘juiste’ politieke partij is vaak een noodzakelijke voorwaarde om een baan in de VHZ te krijgen.

De lonen worden vastgesteld door de Looncommissie en worden berekend op basis van een minimumniveau dat samenhangt met het soort producten dat de arbeidsters produceren en daarmee met de noodzakelijke ‘vakbekwaamheid’. Een arbeidster kan geclassificeerd worden als ‘vakbekwaam’, ‘halfgeschoold’, ‘ongeschoold’ of als ‘leerling’. Een ervaren machinebestuurster wordt beschouwd als ‘halfgeschoold’ en verdient Rs.31 tot Rs.35 per dag, wat in januari 1989 overeen kwam met zo’n 2 gulden (een manlijke voorman – een ‘geschoolde’ arbeider – verdient zo’n 3 gulden per dag).

Redenen om te gaan werken

Alle onderzoeken wijzen uit dat de vrouwen vooral om economische redenen zijn gaan werken. Om hun families te kunnen onderhouden, hadden zij ook persoonlijke aspiraties, die voortkwamen uit het feit dat zij nu werk hadden en geld verdienden. Toch zagen de VHZ-arbeidsters hun werk als tijdelijk.

Uit onderzoek blijkt dat veel vrouwen in het begin verwachtten dat zij van hun baas vrij zouden krijgen om verder te leren:
“Ik geloofde dat ik de kans zou krijgen verder te studeren. De dag dat ik aankwam bij het kantoor van de GCEC, vroeg ik of ik ook op zaterdagen en zondagen zou moeten werken. De man zei dat dit maar af en toe het geval zou zijn. Maar nu hebben ze ons op maandag of dinsdag al gedwongen om akkoord te gaan met werken op zaterdag en zondag. Als we niet akkoord gaan, halen ze onze prikklokkaart weg en dan kunnen we het bedrijf verlaten om er nooit meer terug te keren...” (Leela, VHZ-arbeidster).

Het leven van de arbeidsters kan als volgt worden samengevat:
“De ploegendienst dicteert het hele leefpatroon van de arbeidster. Het legt vast wanneer je tijd hebt om te slapen, tijd voor ontspanning en voor sociale contacten en wanneer je moet werken... een strak toezicht en minimumquota en een vaste werkhouding leggen een enorme stress op de arbeidsters. Het bewustzijn dat er voor de individuele arbeidster weinig of geen mogelijkheid bestaat om meer geschoold te worden of om meer opleiding te volgen schept een situatie van conflict. Ze ziet zich gevangen in de vereisten van de lopende band en een voortdurende verantwoordelijkheid om haar familie te ondersteunen...”[8]

Leefomstandigheden

Vrouwen die van het platteland komen vinden woonruimte in de dorpen die grenzen aan de VHZ. Voordat de VHZ bestond waren dit ook plattelandsdorpen en waren de huizen gebouwd voor kleine families. Maar na 1978 konden de dorpelingen hun inkomen aanvullen door kamers te verhuren aan VHZ-arbeidsters. Omdat de huizen daarvoor niet zijn toegerust, zijn de woon- en leefomstandigheden echter onvoldoende en meestal verschrikkelijk.

De vrouwen wonen meestal met zes of zelfs acht vrouwen op een kamer. In 1988 en 1989 betaalden de arbeidsters voor een ‘slaapplaats’ en voeding Rs.450 tot Rs.550 per maand. Een slaapplaats met gemeenschappelijk gebruik van toilet, was- en kookgelegenheid kostte Rs.100 tot Rs.150 per maand. De vrouwen gebruiken samen één toilet en één bron en er zitten soms zo’n vijftig tot zestig vrouwen in één huis. Zij organiseren zelf een ‘ploegendienst’, om ervoor te zorgen dat ze allemaal gebruik kunnen maken van de faciliteiten.

Het management

De GCEC heeft geen wettelijke verordeningen uitgevaardigd, die de rechten van arbeidsters om zichzelf te organiseren aan banden leggen, hoewel in werkelijkheid de arbeidsters nauwelijks rechten hebben. De GCEC heeft een klachtenbureau, waar arbeidsters een klacht kunnen indienen, met de belofte dat die in behandeling wordt genomen. Maar er is alle reden om aan de effectiviteit van dit bureau te twijfelen, want de arbeidsters kunnen hier weinig verhaal halen. Op de bedrijven wordt een soort ondernemingsraden gestimuleerd, wat het management de mogelijkheid biedt om problemen op te lossen met gekozen arbeidsters. Maar ook hier weer zijn er klachten van de arbeidsters, namelijk dat de gekozen leden vaak afgekocht worden en dat de raden alleen op papier bestaan.

De GCEC treedt op als er conflicten zijn, zogenaamd om tot een goede oplossing te komen. Maar een arbeidster zegt daarover:
“De enige autoriteit die voor ons tussenbeide kan komen is de GCEC. Maar als die zo openlijk de kant van het management kiest, realiseren we ons dat we niet hoeven te verwachten dat de GCEC onze kant zal kiezen of de kant van de rechtvaardigheid. Iedere maand krijgt de GCEC alleen al van ons bedrijf minstens 25 klachten. Er moet een reden zijn waarom ze niet op onze verzoeken ingaan... (Leela)

Tot op heden bestaat er in geen enkel bedrijf in de VHZ een vakbond. Vakbonden worden niet aangemoedigd om afdelingen op te richten in de VHZ, hoewel er in de folder van de GCEC staat te lezen dat “werknemers het recht hebben om een vakbond op te richten en lid te worden van een vakbond. Erkenning van dergelijke bonden door de werkgevers is niet bij de wet geregeld...”[9] Toch overheerst bij de arbeidsters het idee dat “het ons niet is toegestaan om vakbonden op te richten”. Dat idee wordt versterkt door de zware represailles waar arbeidsters onder lijden als zij pogingen in het werk stellen om zich te organiseren. Helaas hebben de landelijke vakbonden hier niets tegen gedaan. Ze hebben niet geprobeerd om zelf direct op te treden in het gebied van de VHZ.

De repressie tegen actieve vakbondsleden of arbeidsters die zich bemoeien met conflicten op de werkvloer, is dramatisch toegenomen. Veel arbeidsters zijn verdwenen of zijn gedood, alleen maar omdat ze hun mond hebben open gedaan. Angst is een middel van de bazen om de arbeidsters te onderdrukken en te intimideren.

Persoonlijke en spontane vormen van organisatie en verzet

Vanwege de repressieve wetgeving en arbeidsvoorwaarden en de druk op de arbeidsters om genoeg te verdienen voor zichzelf en voor steun aan hun familie in de dorpen, hebben de vrouwen verscheidene nieuwe manieren gevonden om zich te organiseren. Dat gaat vaak verder dan de traditionele organisatievormen die gebruikelijk zijn buiten de VHZ. Het leven in de kosthuizen geeft de vrouwen een gevoel van eenheid en kracht. Door hun ervaring van het samenleven als vrouwen, door het delen van gemeenschappelijke problemen en het hebben van dezelfde dromen, ontwikkelen de vrouwen een verantwoordelijkheid voor elkaar waar een enorme kracht vanuit gaat. Het organiseren van het koken, eten, slapen en wassen op één plek draagt ertoe bij dat zij een gemeenschapsleven opbouwen. Dit gevoel van gemeenschappelijkheid, het gevoel van zich bij elkaar thuis voelen, wordt een belangrijke bron van steun. Het haalt de scherpe kantjes af van het gevoel van eenzaamheid en het ver weg zijn van thuis en het gezin.

Binnen de bedrijven ontwikkelen vrouwen heimelijke organisatievormen. In situaties waar het organiseren in vakbonden niet is toegestaan krijgen nieuwe vormen van verzet groot belang, bijvoorbeeld oogcontact, initiatieven van kleine groepjes en het gebruik van de lokale taal in het bijzijn van buitenlandse managers. Acties die uit deze vormen van contact voortkomen zijn niet het resultaat van besluiten die voorafgaand op bijeenkomsten zijn genomen, maar zijn spontaan ontwikkeld door de arbeidsters zelf. Het verlagen van de productiedoelen wanneer er druk wordt uitgeoefend op arbeidsters om de productiviteit op te voeren of het helpen van vrouwen die moeite hebben hun doelen te halen zijn kleine maar belangrijke manieren geworden om steun te geven en te overleven.

Het management heeft dikwijls geprobeerd om deze informele manieren van verzet tegen te gaan, door maatregelen zoals ‘praten is verboden’ of door het gebruik van de toiletten te controleren (één vrouw tegelijk!). Maar dat heeft alleen maar geleid tot woede bij de vrouwen en tot nog meer verzet.

Een aanzienlijk deel van het dagelijks leven van de vrouwen gaat op aan het heen en weer reizen naar het werk. Er is geen vervoer voor de vrouwen die ’s avonds om half tien moeten beginnen met de nachtploeg. Vrouwen lopen daarom langs onverlichte wegen, waar dieven en verkrachters vrij spel hebben. Langs de weg naar de VHZ zie je de vrouwen lopen in groepen, met de bedoeling samen zo snel mogelijk thuis te komen. Af en toe roepen zij namen om zich er van te verzekeren dat hun vriendinnen er nog zijn. Hoewel dit niet de veiligste methode is, zeggen de vrouwen dat het beter is dan “in je eentje op de bushalte te staan wachten of te wachten tot de autoriteiten ons vervoer aanbieden.”

Vrouwengroepen en organisaties van de lokale gemeenschap

In de periode dat de VHZ bestaan, hebben verscheidene organisaties ‘centra’ de arbeidsters opgezet. Ze hebben verschillende redenen om in deze gebieden werkzaam te zijn en hebben daarom verschillende benaderingen en ideologieën. Toch worden ze allemaal met dezelfde problemen en repressie geconfronteerd. En ze hebben manieren gevonden om op specifieke punten samen te werken.

Religieuze organisaties

Christelijke organisaties, zowel katholieke als protestantse, vormen een apart belangrijk deel van de groepen die zich de noden van de arbeidsters in de VHZ aantrekken. Katholieke en protestantse groepen hebben met de vrouwen gewerkt sinds de VHZ in 1979 werden ingesteld. Apart hebben ze verschillende faciliteiten en activiteiten opgezet voor vrouwen, die er op gericht waren deze vrouwen te integreren in de dorpsgemeenschappen waar zij verblijven.

Er zijn zeven katholieke centra in de dorpen die grenzen aan de VHZ. Sommige zorgen voor woonverblijven voor de arbeidsters en soms zijn er nonnen die met aandacht willen luisteren naar de problemen van de vrouwen. Er zijn ruimtes waar de vrouwen bij elkaar kunnen komen en kunnen discussiëren. In sommige centra is een bibliotheek en er worden vaak cursussen of sociale activiteiten georganiseerd.

Door één van de katholieke centra werd een voedselcoöperatie opgezet om de stijging van de voedselprijzen te bestrijden, waar de dorpsbewoners de vrouwen voor verantwoordelijk hielden. Arbeidsters kochten aandelen, zodat de coöperatie kon worden opgezet. Het resultaat was dat de prijzen van basisvoedsel omlaag gingen, door de grote klandizie van de dorpsbewoners en de vrouwen van de VHZ. Dat bracht ook andere winkeliers ertoe om hun prijzen te verlagen. De ervaring met de coöperatie liet de arbeidsters zien dat er mogelijkheden bestaan om strategieën uit te werken die ten goede komen aan henzelf en aan de dorpsbewoners en dat ze daarmee het vertrouwen van de gemeenschap kunnen winnen.

De campagne met andere groepen, zoals vrouwengroepen, het Juridisch Advies Centrum en de boeddhistische organisaties, om een halt toe te roepen aan het seksueel geweld tegen arbeidsters die van hun werk vandaan komen, heeft iedereen actief ingeschakeld. De campagne werd gevoerd met affiches en pamfletten en door een huis aan huiscampagne van de vrouwen zelf. De boodschap werd in iedere kerk en iedere boeddhistische tempel gepredikt. Er werden petities gestuurd naar de GCEC, waarin veiligheid en vervoer voor de vrouwen geëist werd. Deze ervaringen brachten de vrouwen en de actieve organisaties nauwer tot elkaar en zo konden ook gevoelige en verzwegen onderwerpen openlijk besproken worden.

De arbeidsters controleren niet zelf de gang van zaken in de katholieke of protestantse centra. Maar ze maken wel deel uit van de commissies waar de besluiten worden genomen. Sleutelfiguren die zelf geen arbeidster zijn begeleiden de discussies. Binnen de beperkingen van de religieuze ideologie en de verantwoordelijkheid tegenover ‘hogere’ organen, verschaffen de religieuze centra de vrouwen een plaats waar ze op kunnen vertrouwen en waar ze zich toe kunnen wenden.

Het Juridisch Advies Centrum

Juridisch advies wordt door bijna alle centra die we hier bespreken gegeven. Het Juridisch Advies Centrum (JAC) is gespecialiseerd in het geven van gratis advies en in het optreden voor de arbeidsters, gratis of voor een minimumtarief. Het geeft alleen advies en hulp aan arbeidsters. De advocaten en het fulltime personeel van het JAC schrijven pamfletten en brochures over juridische kwesties en delen die uit aan de arbeidsters. Er worden cursussen en discussies georganiseerd en arbeidsters worden uitgenodigd om mee te doen. Het JAC speelt een belangrijke rol in een situatie waarin de elementaire rechten van arbeidsters dagelijks verdwijnen.

Het Vrouwencentrum

Onlangs is een Vrouwencentrum opgericht door een groep vrouwen die zelf fabrieksarbeidsters zijn geweest. Het biedt de VHZ-arbeidsters een veelomvattend program aan met verscheidene faciliteiten, waaronder juridische en medische bijstand, een bibliotheek en aanvullende beroepsopleidingen. Er zijn studiecursussen en discussies, die de vrouwen leren wat hun rechten zijn.

Organiseren met een krant

Een andere organisatiemethode die met succes op Sri Lanka is toegepast is de publicatie en distributie van een krant. Door middel van de krant leren de vrouwen zich uit te drukken en hun ideeën te delen met andere vrouwen. En via de krant kunnen de vrouwen hun opvattingen duidelijk maken aan de werkgevers en de autoriteiten en kunnen ze steun zoeken voor hun eisen.

Nieuwe sectie van de Vierde Internationale in Sri Lanka

In januari van dit jaar is een belangrijke revolutionaire organisatie op Sri Lanka erkend als sectie van de Vierde Internationale. Het gaat om de Nieuwe Socialistische Partij van Sri Lanka, de NSSP. Op een landelijk congres in november vorig jaar hadden de leden gestemd voor aansluiting bij de Internationale. De partij heeft ongeveer 3000 leden en leidt twee vakcentrales (de UFL en GWL), met tienduizenden leden. De partij heeft een parlementslid. Zo’n 12 procent van de leden is Tamil. In de partij zelf zijn (nog) weinig vrouwen georganiseerd.
De NSSP wil graag een vrouwelijke vrijgestelde in dienst nemen om meer vrouwen in de partij te kunnen organiseren. Maar de partij heeft geen geld genoeg om een salaris te betalen. Bijdrages zijn daarom van harte welkom op giro xxxxxxx van de SAP te Amsterdam, o.v.v. Sri Lanka. Wij zorgen dat het geld in Sri Lanka komt!

De VHZ-krant wordt gemaakt door een onafhankelijke vrouwengroep (een collectief). Deze vrouwen zijn al vele jaren actief in verschillende organisaties in de VHZ. De krant die al sinds 1984 uitkomt, staat open voor artikelen, gedichten en verhalen die arbeidsters insturen. Daarnaast schrijft het collectief artikelen, adviezen en nieuws over campagnes of activiteiten van andere organisaties in de zone.

De krant wordt in grote oplage gedrukt (zo’n 8.000 exemplaren) en wordt voor een lage prijs aan de arbeidsters verkocht. De eerste vijf jaar werd de krant gratis verspreid. De krant wordt nu verkocht in de woonverblijven en soms langs de straten waar de vrouwen naar hun werk gaan. In veel gevallen wordt de krant meegenomen in de fabriek, hoewel dat officieel verboden is. In het bedrijf gaat een exemplaar soms langs de lopende band of iemand hangt de krant op een mededelingenbord.

Het antwoord van het management op de krant is verschillend. Sommige bazen doen veel moeite om er achter te komen wie informatie over het bedrijf naar buiten heeft gebracht (en die krijgt dan soms straf), maar anderen vinden de krant een nuttig middel om te ontdekken wat de opvattingen, verwachtingen en klachten van hun arbeidsters zijn. Soms sturen managers een antwoord op artikelen uit de krant en die worden in het volgende nummer gepubliceerd.

De VHZ-krant is een belangrijk instrument geweest bij campagnes rond nachtarbeid, seksueel geweld, organisatieproblemen en de problemen van de vrouwen bij het heen en weer reizen naar hun werk.

Conclusies

De arbeidsters in de VHZ in Sri Lanka hebben zowel directe als indirecte vormen van organisatie uitgeprobeerd. Al deze methodes hebben hun sterke en zwakke kanten. Het coördineren van deze verschillende methodes, met nadruk op de capaciteit van vrouwen om in verzet te komen, is van het grootste belang bij het ontwikkelen van nieuwe organisatievormen. Het vinden van manieren om elkaar te ondersteunen en om samen te werken blijft van centraal belang voor arbeidsters en dat is in een aantal gevallen ook gelukt.

Deze verschillende vormen van organisatie kunnen verder gaan dan de traditionele organisatiemethodes. Hoewel vakbonden actief zijn of actief willen worden, staan ze voor de uitdaging om hun methodes te veranderen. Ze moeten tegemoet komen aan eisen van de arbeidsters, die niet vanzelfsprekend passen in de ‘arbeidersklasse’-categorieën die de bonden gewoonlijk gebruiken. De eisen en behoeften van de arbeidsters vereisen nieuwe structuren en nieuwe benaderingen.

De vormen van organisatie en verzet, die in dit artikel aan de orde zijn gekomen, hebben over het algemeen een breed scala aan problemen opgepakt waar arbeidsters mee geconfronteerd worden: in de gemeenschap, in de woonverblijven, op straat en op de fabriek zelf. Als zodanig bieden deze methodes een omvattende en creatieve benadering, met de mogelijkheid voor verdere ontwikkeling.

_______________
[1] Dit artikel van Kumudhini Rosa hebben we vertaald uit het Engelse tijdschrift Capital & Class, nummer 45, najaar 1991.
[2] Joekes, 1987.
[3] Foo en Lim, 1987.
[4] Heyzer, 1988.
[5] Central Bank, 1989.
[6] De Singalezen vormen 80 procent van de bevolking op Sri Lanka. De Tamils vormen 12 procent, moslims en burgers (Srilankanen met Europese voorouders) 8 procent. De religieuze samenstelling van de bevolking is als volgt: boeddhisten 64 %, hindoes 20 %, moslims 7 %, christenen 7 %, anderen 2 %.
[7] Voice of Women, 1983.
[8] APHD, 1986.
[9] GCEC n.d. p.8.

Literatuur:
* ‘Made in Heaven, vrouwen en de veranderende internationale arbeidsverdeling’ (1985): Maartje van Putten en Nicole Lucas.
* ‘C&A, De stille gigant’ (1989): Marijke Smit en Lorette Jongejans.
* Asia Partnership for Human Development (1986): Export Processing in Five Countries – The Economic and Human Consequences.
* Central Bank (1989): Central Bank Annual Report, Sri Lanka.
* D. Elson and R. Pearson (1981): ‘Nimbie fingers make cheap workers: An analysis of women’s employment in Third World manufcturing’. Feminist Review 7.
* D. Elson (1980): ‘The laten phase of internationalisation of capital and its implication for women in Third World manufacturing’. Discussion Paper 150, IDS, Sussex.
* H.C.S. Foo and Y.C.Y. Lim (1989): ‘Poverty, ideology and women export factory workers in South East Asia’, in H. Afshar and B. Agarwal (eds.): ‘Women, Poverty and Ideology in Asia’, Macmillan, London.
* GCEC (n.d.) ‘Greater Colombo Economic Brochure for Investors. GCEC, Sri Lanka.
* N. Heyzer (1978): ‘Young women and migrant workers in Singapore’s labour intensive industries’, paper presented to the Conference on the Continuing Subordination of Women in the Development Process. IDS, Sussex.
* N. Heyzer (1986): ‘Working women in South East Asia: Development, subordination and emancipation’. Open University Press, Milton Keynes.
* S. Joekes (1987): ‘Women Workers in the World Economy An INSTRAW Study’, OUP.
* L. Lim (1983): ‘Capitalism, imperialism and patriarchy: The dilemma of Third World women workers in multinational factories’, in: ‘Women, Men and the International Division of Labour’. State University of New York Press.
* L. Lim (1985): ‘Women workers in multinational enterprises in developing countries’. UNCTC/ILO, Geneva.
* K. Rosa (1987): ‘Women workers organising’, in M. Davies (ed): ‘Third World, Second Sex. Zed Press, London.
* K. Rosa (1989a): ‘Export oriented industries and women workers in Sri Lanka’, in: H. Afshar and B. Agarwal (eds): ‘Women, Poverty and Ideology in Asia’. Macmillan, London.
* K. Rosa (1989b): ‘Women workers’ strategisch of organising and resistance in the Sri Lankan Free Trade Zone’, FTZ Discussion Paper 266. IDS Sussex.
* Voice of Women [Kantha Handa] (1983): ‘Women workers in the Free Trade Zone of Sri Lanka: A survey of Sri Lanka. Colombo.