Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, januari 1992, nr. 41
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De grote veranderingen die plaatsvinden in Oost-Europa en de Sovjet-Unie hebben verregaande consequenties voor Cuba. Sinds het voor Cuba essentiële handelsblok Comecon uit elkaar gespat is verkeert de Cubaanse economie in een ernstige crisis. En de aankondiging van Gorbatsjov op 11 september, op een gezamenlijke persconferentie met Baker dat hij zijn militaire brigade van Cuba gaat terugtrekken, betekent in feite dat de Sovjet-Unie de Verenigde Staten het groene licht geeft om met Cuba te doen wat ze willen. In dit artikel gaat Janette Habel in op de recente economische en politieke ontwikkelingen op Cuba en op de achtergronden van wat zonder overdrijving de diepste crisis sinds de revolutie genoemd kan worden. Voor de eerste keer dreigt niet op de eerste plaats een militaire interventie, maar wordt de revolutie bedreigd door de meer verraderlijke combinatie van een extreem ernstige economische crisis, een versterking van de Amerikaanse blokkade en gigantische problemen in het dagelijks leven. Daartegenover staan echte maar te oppervlakkige politieke veranderingen. Dit alles kan leiden tot explosies onder de meer gedemoraliseerde delen van de bevolking, met een onvoorspelbare dynamiek.[1]
De in het kader van de socialistische arbeidsdeling voor Cuba uitgewerkte plannen voor economische ontwikkeling zijn min of meer overbodig geworden. Gebaseerd op gegarandeerde olieleveranties uit de Sovjet-Unie zou de industrialisatie geconcentreerd worden op gespecialiseerde sectoren: rietsuikerproducten met een belangrijke industriële potentie; biotechnologie op basis van het succes van de Cubaanse gezondheidszorg, waarvan de ontdekking van een vaccin tegen meningitis B een goed voorbeeld vormt; de productie van onderdelen voor informatietechnologie, samen met Oost-Duitsland; modernisering van de suikerfabrieken; en de technologische modernisering van de nikkelproductie.
Olieboringen en de bouw van een kerncentrale zouden Cuba in staat moeten stellen een eind te maken aan haar grootste handicap: de bijna complete afwezigheid van energiebronnen, leidend tot een chronische externe afhankelijkheid. Cuba’s positie op de wereldmarkt voor suiker kan daar geen compensatie voor bieden want de prijzen van grondstoffen op de wereldmarkt zijn erg wisselvallig en worden veelvuldig gemanipuleerd.
De Golfoorlog heeft nog weer eens de kwetsbaarheid en het speculatieve karakter van de oliemarkt laten zien en met haar aanbod, in reactie op de afkondiging van het embargo door de Verenigde Naties, om gratis olie te leveren aan de armste landen in de wereld raakte Irak een tere snaar. De meeste olie-importerende landen in de Derde Wereld kopen kleine hoeveelheden tegen de hoogste prijzen, omdat ze geen geld hebben om langere termijnaankopen te financieren.
Tot 1989 had Cuba weinig last van dit probleem. Zonder twijfel was dit het belangrijkste voordeel van de broederlijke hulp die Cuba kreeg en die op andere gebieden heel wat minder genereus was dan vaak wordt aangenomen. Elke daling in de olieleveranties leidt onmiddellijk tot chaos in de transportsector en op het werk, heeft direct grote gevolgen voor de industrie en voor de productie en bevoorrading van de bevolking die voor tweederde in stedelijke gebieden leeft.
De Cubaanse landbouw heeft potentieel grote mogelijkheden. Toch is de productie van gewassen en vee ondanks de gerealiseerde vooruitgang niet voldoende om de bevolking te voeden. Dit is een gevolg van het feit dat prioriteit wordt gegeven aan exportproducten, in de eerste plaats rietsuiker en citrusvruchten, bij de productie in de staatsbedrijven, bij de import (zaden, mest, reserveonderdelen) en niet te vergeten bij de energievoorziening (mechanisering van het kappen van rietsuiker als antwoord op de teruglopende hoeveelheid arbeidskrachten op het platteland). Hier hebben zowel de externe afhankelijkheid als politiek-economische beslissingen verregaande gevolgen.
De hoeveelheid geïmporteerd voedsel is drastisch teruggebracht, met grote gevolgen voor de bevoorrading van met name Havana, waar zo’n twintig procent van de bevolking leeft. Sinds in 1990 alarmerende tekorten optraden wordt grote waarde toegekend aan het Voedselplan, dat Cuba voor voedsel zelfvoorzienend moet maken. Vertragingen in de graanleveranties uit de Sovjet-Unie hebben tot tekorten aan brood geleid. Het gebrek aan granen om pluimvee te voeden heeft geleid tot een spectaculaire daling in de productie van eieren, die tot voor kort vrij verkrijgbaar waren maar nu gerantsoeneerd worden. Bulgaarse kippen en Tsjechisch bier zijn niet aangekomen en de hoeveelheid geïmporteerde rijst moest worden teruggebracht, hoewel rijst op Cuba een basisvoedingsmiddel is.
De Cubanen leiden geen honger, deels omdat de libreta (bonkaarten) aan iedereen basisproducten garandeert en bovenal omdat de Cubanen eenmaal per dag eten in de collectieve structuren, scholen en bedrijven, die hun eigen netwerken voor voedselverschaffing hebben. Het dagelijks leven wordt echter tot een ondraaglijke hoofdpijn doordat er niet alleen beperkingen zijn in wat er aan levensmiddelen beschikbaar is, maar ook nog eens sprake is van ernstige distributieproblemen. Het wachten in rijen kan soms uren duren en vereist een ingewikkelde organisatie. De hele familie wordt gemobiliseerd (met name de grootouders), wachten bij toerbeurt wordt georganiseerd met volgnummers en absenteïsme op het werk is toegenomen.
Sinds eind 1990 is het aantal producten op de bon toegenomen tot meer dan 200 goederen voor dagelijks gebruik, van schoenen, kleding en meubelen tot speelgoed en hygiënische producten. Wasmiddelen, zeep, shampoo en scheermesjes zijn in sommige delen van het land niet of nauwelijks te krijgen. En de verkoop van elektrische apparatuur is drastisch beperkt om op energie te bezuinigen en omdat er geen geld is om te importeren. Dit leidt ertoe dat in het tropische land Cuba in 1991 geen ijskasten verkocht zullen worden, terwijl airconditioningapparatuur vervangen wordt door Chinese ventilators. Cuba is bovendien het fietsentijdperk binnengetreden, met uit China geïmporteerde fietsen. Dit heeft al geleid tot ernstige ongelukken, want op Cuba is men niet gewend aan fietsen, maar aan auto’s in de steden en aan paarden op het platteland. Voor wat betreft de pers is de hoeveelheid bladen die verschijnt beperkt, evenals het aantal pagina’s per nummer en de oplages (zonder compenserende verbetering in de kwaliteit van de informatie!).
Maar het belangrijkste symptoom van de verslechterende situatie is de strikte controle op de verkoop van medicijnen die de regering in maart aankondigde. Vanaf dat moment werd de verkoop van een hele serie medicijnen in de apotheken beperkt. Individuele recepten worden gecontroleerd, essentiële recepten worden uitgeschreven in de ziekenhuizen en de prijs van bepaalde medicijnen gaat omhoog om onnodig gebruik tegen te gaan. Wie zich realiseert hoe trots Cuba is op haar gezondheidszorg, die tot de beste in de Derde Wereld behoort, begrijpt dat deze maatregelen duiden op een diepe crisis.
Cuba moet zich voorbereiden op de ergst denkbare economische situatie, waarschuwde Fidel Castro op 17 februari 1991: We moeten in dit eerste stadium van deze ‘speciale periode’ tijd winnen en ons voorbereiden op de tweede en derde fase. Die derde fase kan in het ergste geval, wanneer zelfs de huidige beperktere overeenkomsten met de Sovjet-Unie niet nageleefd zouden worden, leiden tot de instelling van een soort oorlogscommunisme in vredestijd. Om dat te voorkomen vertrouwt de leiding op een uitbreiding van de handel met China[2] en Latijns-Amerika, op een groei van het toerisme,[3] op het opzetten onder tot nu toe niet nader gespecificeerde voorwaarden van joint ventures met Europese landen[4] en op de helaas compleet hypothetische beëindiging van de Amerikaanse blokkade.[5] Het is nodig een economisch beleid te ontwikkelen dat de Cubaanse bevolking toestaat stand te houden tot het eind van de tunnel[6] bereikt wordt en tot de internationale solidariteit van zich laat horen.
Geconfronteerd met het uiteenspatten van wat tot voor kort op Cuba nog steeds het socialistische kamp werd genoemd, wil Fidel Castro een terugkeer naar de nationalistische bronnen van de revolutie. Maar zijn oproep tot verzet kan in het licht van de alarmerende economische toestand de aandacht niet afleiden van de meer fundamentele historische, politieke en economische discussies. In de aanloop naar het recente congres van de Cubaanse partij zijn verschillende voorbereidende discussies in lokale assemblees de door de partijleiding vastgestelde kaders te buiten gegaan. Op vergaderingen in Havana van relatief geprivilegieerde kringen van intellectuelen, journalisten, schrijvers en artiesten en op de universiteit stond de uitbreiding van politieke rechten in het middelpunt van de discussies. De kritiek die naar voren kwam spaarde noch de pers noch de instituties (inclusief Fidel Castro zelf), noch de communistische partij (CCP). Het grotendeels formele karakter van de volksmachtorganen en van de Nationale Vergadering (die in feite direct wordt gecontroleerd door de CCP) werden ter discussie gesteld. Lokale organen, waarvan de gekozenen in principe teruggeroepen kunnen worden, zijn in feite gereduceerd tot het uitvoeren van plaatselijke managementstaken. Het probleem dat er maar één partij is toegestaan werd nauwelijks bediscussieerd, maar wel werden het monolithische, het gebrek aan respect voor andere meningen en de afwezigheid van de mogelijkheid die ook schriftelijk te uiten heftig gekritiseerd, terwijl ook problemen als corruptie, dubbele moraal en hypocrisie naar voren kwamen. Economische overcentralisatie wordt gezien als verantwoordelijk voor de dagelijkse problemen. Er zijn geluiden te horen die aandringen op legalisering van bepaalde privéactiviteiten, zoals een vrije markt voor landbouwproducten en voor handwerksproducten.
De leiding van het land, die verschillend reageert, afhankelijk van of een deel van het apparaat dan wel van de kern rond Fidel aan het woord is, lijkt verlamd. Toch zijn de ontwikkelingen in een stroomversnelling gekomen onder druk van de externe ontwikkelingen maar ook van de eigen bevolking. De noodzakelijke veranderingen kunnen niet veel langer uitgesteld worden op straffe van serieuzere beroering.
De meer verlichte groepen Cubaanse ballingen zijn het met de deskundigen eens dat geen van de dissidente groepen in Cuba representatief is; veelal de gevangene van de meest reactionaire in Miami gevestigde groepen[7] vormen ze op dit moment geen werkelijke bedreiging voor het regime. De meest offensieve kritiek valt binnen of rondom de CCP zelf te horen, een feit dat stimulerend zou moeten werken op het toestaan van vrije meningsuiting over de belangrijkste vraagstukken van dit moment: de economische politiek en democratisering van de instituties. Op deze centrale problemen bestaan ten minste twee antwoorden: dat van Fidel Castro en dat van de bureaucraten, wiens belangrijkste overweging is dat ze hun privileges in stand willen houden.
De pragmatische en empirische Cubaanse leider is bereid tot belangrijke concessies voor wat betreft privatiseringen in de huidige moeilijke economische situatie waarin het land zich bevindt, zeker nu blijkt dat de na moeizame onderhandelingen met de USSR getekende overeenkomst door deze laatste niet gerespecteerd wordt. Castro’s uitspraken lijken nogal tegenstrijdig. Zijn veroordeling van kapitalistische mechanismes slaan niet op de overeenkomsten met buitenlandse monopolies. En het aantal gemengde ondernemingen neemt toe, met gevolgen voor de mate van regulering van het werk en met meer ongelijkheden, op termijn leidend tot explosieve tegenstellingen. Aan de andere kant veroordeelt hij de persoonlijke verrijking door boeren en handswerklieden zonder zich te realiseren dat hun privéactiviteiten kunnen leiden tot een verbetering van het dagelijks leven en tot het verlichten van de sociale spanningen. Het officiële proces van “rectificatie” heeft in de loop van de tijd verschillende wijzigingen ondergaan en van het oorspronkelijke project is nog maar weinig over. Buiten de controle van de Cubaanse leider om zijn allerlei economische initiatieven ondernomen. Het monopolie op toespraken is één ding – altijd praten zei een van de technocraten privé – maar op handelen een ander.
De fidelistische conceptie van ontbureaucratisering heeft verschillende consequenties. Aan de ene kant is het het tegengaan van bureaucratie van bovenaf; autoritair en niet werkelijk gecontroleerd door de massa. Aan de andere kant destabiliseert het het apparaat dat zichzelf vaak effectief probeert te beschermen tegen de aanvallen van de Cubaanse leider, die niet de maatregelen neemt die nodig zouden zijn om een efficiënt gevecht tegen de knagende bureaucratische kanker te kunnen voeren.
Castro wekt niet de indruk de enige weg in te willen slaan waarmee wat gedaan zou kunnen worden tegen de schade die de bureaucratie aanricht: het aanklagen van haar privileges, cynisme en corruptie. Dat wél doen veronderstelt het geven van echte macht tot controle aan de bevolking, iets waartoe de volksmachtorganen op dit moment niet in staat zijn. Dan zou ook het bestaan van maar één partij ter discussie worden gesteld, evenals de castristische paternalistische manier van leidinggeven. Castro verzet zich niet uit pure machtsbelangen tegen dit soort veranderingen, maar doet dat veeleer uit naam van een globale ideologische conceptie, die in toenemende mate ter discussie staat. De verdediging van de revolutie wordt in die benadering, die militair geïnspireerd is, gelijkgesteld aan monolitisme, waarmee de verdediging van het éénpartijstelsel nauw verbonden is. Een en ander gaat gepaard met een onbegrip over de sociale, politieke en culturele verscheidenheid in een land als Cuba.
Toen eind 1989 de schepen die Russisch graan in Cuba moesten afleveren een dikke maand vertraging hadden, verdubbelde de prijs van meel en moest buiten Havana het brood op de bon. Dit jaar arriveerden de eerste schepen met graan pas in mei.
Eind september had de Sovjet-Unie nog niets van de 90.000 ton rijst afgeleverd, die het in een overeenkomst van december vorig jaar toegezegd had; slechts 16 procent van de toegezegde plantaardige olie; minder dan de helft van de toegezegde boter; en nog helemaal niets van een aantal chemische producten en grondstoffen, zoals soda om mee te wassen, houtpulp en wasmiddelen.
Details over hoezeer de Sovjets tekortschieten bij het nakomen van de overeengekomen leveranties werden in oktober door Fidel Castro zelf aan het congres van de Cubaanse Communistische Partij onthuld.
Castro vertelde het congres ook dat leveranties uit de rest van Oost-Europa praktisch tot het nulpunt zijn gedaald. Oost-Duitsland zorgde vroeger bijvoorbeeld voor 22 miljoen ton melkpoeder per jaar, voldoende voor 5 maanden consumptie.
Eind december 1990 sloot Cuba met de Sovjet-Unie een als redelijk omschreven overeenkomst. Deze was aanzienlijk minder voordelig voor Cuba dan vroeger, maar stond de Cubanen toe om voor 3,94 miljard dollar goederen uit de Sovjet-Unie te importeren. Dit bedrag was gebaseerd op een suikerprijs van 500 dollar per ton. Later werd dit verminderd tot 3,66 miljard. (Er komt aan deze transacties overigens geen geld te pas, de dollar is niet meer dan rekeneenheid).
Volgens Castro werd in de eerste helft van dit jaar slechts 38 procent van het totaal overeengekomene geleverd. Een groot deel hiervan was olieleveranties, die wel op 95 procent van het afgesproken niveau lagen.
Deze onzekere situatie heeft de Cubaanse leider ertoe gedwongen naar andere economische bondgenoten uit te kijken, met name Cuba’s Latijns-Amerikaanse buren. Maar het is onwaarschijnlijk dat Latijns-Amerika op een andere dan strikt commerciële basis zaken wil doen met Cuba. Dat zou wel eens de boodschap kunnen zijn die Castro vorige week kreeg toen hij een ontmoeting had met de staatshoofden van Mexico, Columbia en Venezuela.
Intussen volgt Castro een eigenaardig tweesporenbeleid. Hij heeft selectief de Cubaanse economie geopend voor buitenlands kapitaal: enkele joint ventures zijn al van de grond gekomen, hoewel ze in dit stadium weinig economische impact hebben. Dat is, volgens professor Jorge Dominguez van de Harvard Universiteit, een voorbeeld van het pragmatisme op zijn best van de Cubaanse regering.
Aan de andere kant weigert Castro in de agrarische sector op ideologische gronden de heropening van de vrije markt voor producten van boeren, zoals die bestond in het begin van de jaren ’80, of zelfs maar het geven van beperkte extra ruimte aan de landbouwcoöperaties.”
(Stephen Fidler in de ‘Financial Times’ van 1 november 1991)
Gorbatsjov en Jeltsin hebben met de aankondiging van de terugtrekking van de Sovjettroepen uit Cuba in feite de VS het groene licht gegeven om te doen met Cuba wat ze willen. Op dit moment gaat de voorkeur uit naar het economisch en politiek uitputten van het regime. De regering van de VS hoopt op een interne explosie en doet er alles aan die te stimuleren met de tot ongekende hoogtes opgevoerde propaganda van Radio Martí Deze loot aan de stam van de Voice of America wordt met 15 miljoen dollar per jaar gefinancierd door de US Information Agency en maakt 70 uur per week uitzendingen gericht op Cuba. Onderbroken door muziek en soms door twijfelachtige nieuwsberichten zoals de oproep van de bond van Kroatische machinisten aan de Cubaanse arbeiders om het voorbeeld van hun broeders in het oosten te volgen[8] wordt Radio Martí volgens officiële Cubaanse bronnen door een aanzienlijk deel van de Cubaanse bevolking beluisterd, aangezien het in vergelijking met de rigide officiële Cubaanse media van over het algemeen geringe kwaliteit een bron van algemene informatie is. De Cuban-American Foundation speelt hier een belangrijke rol. Deze wordt geleid door Mas Canosa, een immens rijke Cubaanse zakenman, veteraan van de interventie in de Varkensbaai, vertegenwoordiger van de uiterst-rechtse emigrantengemeenschap in Miami. Nog in juni dit jaar riep hij op de Argentijnse televisie op om Castro te liquideren.[9]
Van de VS tot de USSR wordt ervan uit gegaan dat de ineenstorting van de Cubaanse economie onvermijdelijk is. De Amerikaanse en Spaanse regeringen hebben binnen dit perspectief twee verschillende tactieken geformuleerd. Spanje, de belangrijkste Cubaanse handelspartner in de Europese Gemeenschap, heeft haar contacten met de Castro-regering uitgebreid. De Spaanse regering brengt het standpunt van een aantal Latijns-Amerikaanse landen en dat van de Franse regering naar voren: zij willen een vreedzame, geleidelijke en gematigde politieke transformatie. Dit betekent opheffing van het embargo, een standpunt dat officieel is ingenomen door de Spaanse regering, door het Latijns-Amerikaanse parlement en door de Franse staatssecretaris van buitenlandse zaken. In deze benadering past ook het kritiseren van de provocerende uitspraken van president Bush. De Franse rechtse commentator A. Vivien heeft geschreven dat het noodzakelijk is steun te verlenen aan de verandering van het regime en niet aan pogingen het te vernietigen.
Bush stelt zich openlijk te weer tegen zo’n benadering en veroordeelt elke samenwerking met het regime die niet direct leidt tot het organiseren van verkiezingen met deelname van vertegenwoordigers uit Miami. Bestaan er werkelijke verschillen tussen deze benaderingen? Tijdens een officieel bezoek aan Cuba refereerde Manuel Fraga, president van de regionale regering van Galicië en minister onder Franco, aan de Spaanse overgang van dictatuur naar parlementaire democratie, als een manier om van bovenaf, vanuit de heersende groep zelf, een gecontroleerde beperkte, progressieve en reformistische verandering tot stand te brengen. Om het scenario zo geruststellend mogelijk te maken suggereerde Fraga dat veranderingen mogelijk zouden zijn waarbij Fidel Castro zou kunnen vermijden dat net als in Spanje het heersende (franquistische) team geliquideerd zou worden.
Wie de verschillende scenario’s in omloop bekijkt moet haast wel concluderen dat de Cubanen weinig andere keus wordt gelaten dan de saus te kiezen waarin ze gekookt zullen worden. Al deze oplossingen houden echter met één factor geen rekening: de opstelling van de Cubaanse massa’s. Terwijl de Cubaanse bevolking zeer zeker protesteert tegen de verslechterende economische situatie, vecht het het bestaande politieke systeem niet aan. Dit constateren diplomaten in de Cubaanse hoofdstad, journalisten van de Herald Tribune die tijdens en na de Pan-Amerikaanse Spelen op Cuba waren en de goedgeïnformeerde commentatoren van de Financial Times. Deze houding kan niet alleen verklaard worden uit de niet aflatende steun van belangrijke delen van de bevolking voor de revolutie. Het is ook het gevoel van nationale weerstand dat bij mensen opkomt in reactie op het cynisme van de grootmachten in de wereld, die de mond vol hebben over mensenrechten maar hen tegelijkertijd wel laten verhongeren.
Het Cubaanse volk kan nauwelijks illusies hebben over het lot dat hen te wachten staat als de gehate noordelijke buurman de kans krijgt zich na 32 jaar te wreken. Ondanks de extreem ernstige situatie op het eiland staan de zaken er nog steeds vele malen beter voor dan bij buren als Haïti, Santo Domingo, Jamaica of Nicaragua. De mensen weten hoeveel Amerikaanse beloftes waard zijn. De nieuwe VS-ambassadeur in Costa Rica heeft zojuist verklaard dat de economische hulp aan dat land in de jaren 1980 kunstmatig hoog was geweest en dat de prioriteiten anders zijn komen te liggen nu de sandinisten niet langer aan de macht zijn in Nicaragua.
De Cubaanse revolutie wordt derhalve serieus bedreigd, maar is absoluut niet zomaar ten dode opgeschreven. Veel zal afhangen van internationale solidariteit, die juist nu van belang is. Veel zal ook afhangen van de koers en besluiten van de Cubaanse leiding. Het is te hopen dat de castristische leiding vóór ze ertoe wordt gedwongen, onder omstandigheden die zij niet langer controleert het initiatief zal nemen tot een grondige democratisering van alle instituties. Dat is vooral ook een essentiële voorwaarde voor het in stand houden van de mobilisaties van de bevolking en van de geloofwaardigheid van het systeem, oftewel: voor de revolutie die de fidelistas ten koste van alles willen verdedigen.
Janette Habel is vanaf het allereerste begin actief betrokken bij solidariteitsactiviteiten met de Cubaanse revolutie. Zij bezocht Cuba verschillende malen, onlangs nog op uitnodiging van de Cubaanse leiding, samen met Alain Krivine als vertegenwoordigers van de Vierde Internationale. Bij Verso verscheen onlangs haar eerder in het Frans verschenen The Revolution in Peril.
_______________
[1] In een rapport onder de titel Mercantilisme en criminaliteit op Cuba: huidige effecten en consequenties voor de toekomst signaleert Fernando Barral de “voortdurende toename van het aantal misdrijven in het land” en wijst hij op het risico dat de strafwet “sociale fenomenen reduceert tot individuele daden.” Barral schat dat drie sectoren van de bevolking actief zoeken naar illegale winsten: een “marginale of antisociale groep, een laag van corrupte employees en functionarissen en een neobourgeoisie die gevormd wordt door intermediaire en illegale handelaren en door wat nog over is van de vroegere kleinburgerij.” Deze groepen hebben gemeen dat ze niet van zins zijn hun eigen belangen aan de kant te schuiven. “Voor zover deze belangen tegengesteld zijn aan die van de revolutie vormen zij een potentieel gevaarlijke sociale groep, die in een gunstig politiek klimaat een spontane politieke beweging met een aanzienlijke contrarevolutionaire dynamiek op gang zou kunnen brengen.”
[2] Op 16 januari werd voor het eerst een vijfjarige handelsovereenkomst getekend met China, dat na het verdwijnen van Oost-Duitsland de belangrijkste handelspartner van Cuba is geworden.
[3] Meer dan 320.000 toeristen bezochten het land in 1989, de afgelopen zes jaar is sprake van een gemiddelde groei van 10 procent per jaar. De regering wil het aantal hotels in 1992 verviervoudigen.
[4] De regering heeft haar beleid voor wat betreft joint ventures al gewijzigd, er zijn al veel gemengde bedrijven in met name de toeristische sector. Spaanse en Canadese bedrijven nemen deel aan bouwprojecten voor nieuwe hotels en nemen mensen aan dan wel ontslaan hen, afhankelijk van waar ze behoefte aan hebben. Tot nu toe is er nog geen toegang tot buitenlands kapitaal voor de industrie. Onlangs brak de regering met een traditie die dertig jaar stand heeft gehouden toen een Frans consortium bestaande uit Total en CEP (Compagnie Européenne des Pétroles) toestemming kreeg voor offshore activiteiten op de noordelijke kust van Cuba.
[5] Amerikaanse reizen naar Cuba worden zeer strikt gereguleerd (behalve voor journalisten, Cubaans-Amerikaanse gezinnen en onderzoekers) en bij overtreding dreigt een maximale straf van 250.000 dollar boete of 12 jaar gevangenisstraf. Hoewel deze sancties vooral in theorie bestaan zijn ze in het kader van het algehele embargo afdoende om potentiële bezoekers af te schrikken.
[6] Een belangrijke vraag is of er sprake zal zijn van politieke en sociale decentralisatie, dat wil zeggen of echte controle- en managementstaken worden overgedragen aan de bedrijven en buurten, nu bureaucratische chaos de armoede alleen maar kan verergeren en de bevolking woedend maakt. Het instellen van een vrije markt voor landbouwproducten om de voedselvoorziening te verbeteren schijnt breed gesteund te worden, in elk geval in Havana. Het onderdrukken van de vrije markten was gerechtvaardigd vanwege de ongelijkheden die ze veroorzaakten, maar het is maar de vraag of de ongelijkheden die ontstaan door de zwarte markt daarboven te verkiezen zijn. Doel was te voorkomen dat boeren en tussenhandelaren profiteerden, maar de ontwikkeling van een ondergrondse economie stimuleert volgens een officieel rapport “een proces van kapitalisering”, dankzij de “groeiende commerciële winsten”.
[7] De Cubaanse gemeenschap vormt een belangrijke politieke en economische macht in Florida; anderhalf miljoen Cubanen leven in Miami. Tot voor kort was de strategie van de “oude garde” in ballingschap gericht op het provoceren van een invasie van Cuba door mariniers van de Verenigde Staten of op het met hulp van de CIA om het leven brengen van Castro. Deze uiterst-rechtse sectoren aarzelen niet om voorstanders van een dialoog en “nationale verbroedering” te intimideren, aan te vallen of te vermoorden. Maar zij begrijpen inmiddels dat het perspectief van een gewapende omverwerping van het regime van buitenaf zeer onwaarschijnlijk is en trekken hun conclusies uit de ontwikkelingen in Oost-Europa. Ze bereiden zich nu voor op de geleidelijke verandering en uiteindelijk vervanging van het regime, dat ze proberen te ondermijnen met haar eigen contradicties.
[8] Pensamiento Propio, september 1991.
[9] Dezelfde Mas Canosa organiseerde het eerste bezoek van Boris Jeltsin aan de Verenigde Staten. De Sovjetleiding heeft de Cuban-American Foundation nu bovendien toestemming gegeven een kantoor te openen in Moskou. Lionel Barber noemt dit in de Financial Times van 13 september 1991 “verbijsterend”, aangezien de Foundation onder andere bestaat uit “voormalige collaborateurs met de Batista-dictatuur”.