Luiza Maria

De nieuwe kleren van de koning van Jordanië


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, december, 1990, nr. 37
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De Arabische revolutie - Haar problemen en perspectieven
De crisis van het Midden-Oosten

Toen Irak Koeweit binnenviel zat het regiem in Jordanië al in een diepe politieke en economische crisis, die verergerd was door de Intifada. Als antwoord daarop probeerden de machthebbers het politieke leven in het koninkrijk te reorganiseren. Zij probeerden door middel van een nationaal akkoord de medewerking van de oppositie te krijgen om de massa’s de rekening van de crisis te laten betalen. De gebeurtenissen in de Golf gaven koning Hoessein de mogelijkheid weer wat geloofwaardigheid te winnen door gebruik te maken van zijn speciale relatie met Saddam Hoessein. Hij schoof zichzelf naar voren als ‘bemiddelaar’ tussen Irak en de imperialistische machten en pleitte sterk voor een regeling van het conflict tussen Irak en Koeweit binnen een Arabisch kader.[1]
Onderstaand artikel is gebaseerd op een tekst van Omar Salem, die verscheen in Al-Mitraqa, blad van de Vierde Internationale in het Arabisch taalgebied.

Het gebied dat bestreken wordt door het koninkrijk Jordanië is nooit een bron van natuurlijke rijkdommen geweest voor het imperialisme. Toch verzorgde het Britse kolonialisme van 1921 tot 1957 de financiering en training van een centrale regering.[2] Van 1958 tot 1967 werd deze Britse rol overgenomen door het VS-imperialisme en na de nederlaag van 1967 in de oorlog met Israel door de oliestaten in de Golf. In de periode van 1971 tot 1974 raakte Jordanië in de regio geïsoleerd vanwege het neerslaan van de Palestijnse beweging op haar grondgebied. In die tijd zorgden de VS voor extra hulp.

Deze ‘capaciteit’ van het regiem om afhankelijk van de omstandigheden nieuwe financiële bronnen aan te boren kan haar integratie in de imperialistische politiek niet verhullen, wat ook haar manoeuvreerruimte moge zijn. Deze afhankelijkheid is van invloed op de sociale formatie van Jordanië. Chronische tekorten op de begroting en op de handelsbalans worden gefinancierd met buitenlandse hulp. Dat leidt tot een enorme scheefgroei van de staatsbureaucratie in verhouding tot de productieve sectoren.

Zo komt een derde van alle banen voor rekening van de militaire en administratieve staatsapparaten. De industrie is maar goed voor acht procent van de banen. De meerderheid van de arbeiders en technici emigreert naar Saoedi-Arabië en de Golf. In 1979 was vijftien procent van de beroepsbevolking werkloos. Vanuit het gezichtspunt van de imperialistische en Arabische prowesterse financiers is Jordanië een belangrijke ‘producent’ en ‘exporteur’ van militair-politieke diensten.

De recessie die Jordanië sinds 1982 treft heeft te maken met een vermindering van de hulp door de prowesterse oliestaten.[3] De daling van de geldzendingen van Jordaanse migrantenarbeiders uit de Golf naar hun vaderland – door de daling van de olie-inkomsten – leidde tot het kleiner worden van de vreemde valutareserves van Jordanië. En die zijn essentieel voor de financiering van de invoer en van het tekort op de handelsbalans (dat meer dan half zo groot is als het bruto nationaal product (BNP)).[4] Tweederde van het BNP komt voor rekening van het regeringsapparaat, tegen 24 procent voor de industrie en twee procent voor de landbouw.

Schuld

In 1988 steeg de buitenlandse schuld tot 11,5 miljard dollar en de rentebetalingen daarover bedroegen meer dan een derde van de staatsbegroting.[5] Deze crisis leidde, samen met het verbreken van de banden met de West-Oever, tot een daling van de waarde van de Jordaanse dinar en tot inflatie.

De bevolking van Jordanië was zich bewust van het verband tussen de crisis en de praktijken van de functionarissen van het regiem. En de Jordaniërs begonnen grappen te maken over de koning en zijn hofhouding, met voorop premier Rifai. Ze werden wantrouwig tegenover de hele top van het staatsapparaat.[6]

Op 17 april kondigde de pers een structureel hervormingsprogramma aan, waarover de regering en het IMF het eens waren geworden, en ook een prijsstijging van olieproducten met 30 procent. Tijdens een tussenstop in Londen, op weg naar Washington, kondigden de koning en Rifai aan dat er parlementaire verkiezingen zouden worden gehouden.

Een botsing tussen vrachtwagenchauffeurs en de politie in het zuiden van het land was het signaal voor een uitbarsting van woede van de bevolking. Er waren gewapende confrontaties en het oproer verspreidde zich naar het midden en noorden van het land. Het leger arresteerde tientallen demonstranten in Amman, Zarqua, Irbid en andere steden.

Politieke reorganisatie

Veertien demonstranten kwamen om het leven. Maar de opstand dwong de koning overhaast uit de Verenigde Staten terug te keren, omdat de menigte het ontslag van de regering Rifai eiste. De regering werd afgezet. Het regiem was zich bewust van de verzwakking van haar sociale basis en begon een politieke reorganisatie door te voeren. Er werd een overgangsregering gevormd door Zeid Ben Shaker, die als taak had de verkiezingen voor te bereiden. Deze regering lanceerde de vage leus van een ‘nationaal pact’.

De kieswet die van kracht was tot de jaren tachtig verdeelde de zetels over regio’s, clans en stammen. Bovendien verbood artikel achttien de kandidatuur van mensen die behoorden tot een niet-erkende partij, terwijl de enige organisatie die door het regiem erkend werd de fundamentalistisch-islamitische Moslimbroederschap was.

De regering van Zeid Ben Shaker veranderde de kieswet aan de vooravond van de verkiezingen eind 1989. Het aantal zetels werd uitgebreid van 60 naar 80 en de kiesdistricten werden zo ingedeeld dat ze het platteland en streken die bewoond worden door Jordaniërs bevoordeelden ten koste van stedelijke gebieden en streken waar veel Palestijnen wonen.

De Moslimbroederschap heeft veertig jaar lang aanzienlijke vrijheid van organisatie en actie gekend in Jordanië. Het regiem heeft sinds haar ontstaan die koers gevaren om een dam op te werpen tegen het communisme en tegen Arabisch nationalisme.

De Moslimbroeders brachten 35 kandidaten in het krijt, wonnen 22 zetels en hielpen bondgenoten aan een zetel die tot andere religieuze stromingen behoren. Hun verkiezingscampagne bevatte ook nationalistische leuzen, zoals “Bevrijdt Palestina van de Middellandse Zee tot de Jordaan”, tegenover een vredesregeling met Israel. En ze kwamen ook met democratische eisen, die overeenkwamen met die van de andere partijen: verandering van de grondwet, afschaffen van de noodtoestandwetten en de staat van beleg, enzovoorts.

Het succes van de Moslimbroeders (27,5%) en de andere religieuze stromingen (12,5%) was het resultaat van hun regionale keuze van kandidaten. Alle Palestijnen die gekozen werden kwamen op een enkele uitzondering na uit de rijen van de fundamentalisten.

Al met al wonnen de islamieten bij elkaar 32 zetels – 22 voor de Moslimbroederschap, acht voor de onafhankelijken en twee voor de Beweging van het Huis van de Koran. De onafhankelijke islamieten kregen vier ministersposten in de nieuwe regering Badran.

De linkse partijen – de Jordaanse Communistische Partij; de Democratische Volkspartij (DVP, verbonden met de Democratisch Frontfractie van de PLO, onder leiding van Nayef Hawatmeh); het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina van George Habash; de nationalistische fracties, inclusief de verschillende vleugels van de Baath (Iraakse, Syrische en linkse baathisten) – gingen niet verder dan de onmiddellijke eisen van de bevolking en hun leuzen werden dikwijls verward met die van de fundamentalisten.

Minimumprogram?

De linkse partijen waren niet in staat tot een gemeenschappelijk optreden rond een minimumprogram. Ze hadden ook te lijden onder de herindeling van de kiesdistricten, de korte campagnetijd en het gebrek aan belangstelling van de bevolking voor de verkiezingen. Elk van de drie grote linkse partijen kreeg één zetel. De onafhankelijke linkse kandidaten kregen drie zetels en de nationalistische beweging kreeg er vijf. Het Nationale Blok van kandidaten die het regiem steunen kreeg de meerderheid in het parlement.

Onmiddellijk na haar benoeming kondigde de regering een aantal maatregelen aan in het parlement, die een verruiming van de vrijheidsmarges betekenen. De staat van beleg werd ‘bevroren’, met de bedoeling die op te heffen (de notie van ‘bevriezen’ staat niet in de grondwet). Honderden politieke gevangenen werden vrijgelaten en duizenden paspoorten die onder de vorige regering Badran waren ingenomen, werden teruggegeven. En de decreten van de regering Rifai die de vakbondsvrijheid en de persvrijheid aan banden legden, werden ingetrokken. Zo stopte Badran de linkervleugel in het parlement (die zich bij de stemming onthield) in z’n zak en verschafte zich een meerderheid om te gaan werken aan een Nationaal Pact.

De linkse partijen hebben lange tijd niet opgeroepen de grondwet te wijzigen. Ze pasten zich aan de monarchie aan. Ze namen zitting in een koninklijke commissie die het Pact moest opstellen, dat in april 1990 tot stand kwam. Deze politiek van verzoening met de monarchie is standaard geworden voor alle linkse partijen.

De demonstraties tegen de moord op Palestijnen in Rishon-le-Zion in mei 1990 werden alleen gesteund door een paar linkse individuen, als persoon. De KP ging zelfs zover om comités te organiseren “om de massa’s tot kalmte te manen”, zoals in Zarqa. De oppositie werd hartelijk bedankt door de regering toen ze er in slaagde de mobilisaties te kanaliseren. De oppositie bood haar excuses aan voor die gevallen waarin ze daarin niet slaagde.

De laatste episode van deze schandelijke gang van zaken is dat de KP, het Volksfront en de DVP een telegram hebben gestuurd naar de Arabische staatshoofden, die in juni 1990 in Bagdad vergaderden, waarin zij hun smeken het Jordaanse regiem financieel te helpen, opdat het “stand kan houden tegen Israel en de intifada kan steunen”. In deze situatie kon de koning tijdens de Golfcrisis een rol spelen op het internationale toneel, zonder afbreuk te doen aan zijn nieuwe reputatie als ‘democraat’ en aan zijn pas opgepoetste ‘nationalistische’ blazoen. Hij heeft zich opgeworpen als bemiddelaar om een oplossing voor het conflict tussen Irak en Koeweit te vinden in een Arabisch kader.

‘Arabische oplossing’

De Arabische oplossing verwerpt militair ingrijpen, maar accepteert de imperialistische overheersing in het gebied. Er zouden een paar beperkte, maar essentiële concessies aan Irak gedaan moeten worden: een vrije toegang tot de Golf (door territoriale concessies) en het betalen van schadeloosstelling aan Bagdad door de emiraten in de Golf, voor de verliezen van de Iraakse olie-inkomsten. Daarbij hoort ook de oproep van Yasser Arafat en koning Hoessein voor een internationale conferentie over het Palestijns probleem. Hoesseins versie van de ‘Arabische oplossing’ houdt ook het voorstel in voor een Arabisch investeringsfonds voor de ontwikkeling van de regio die de stabiliteit moet garanderen.

De politiek van het Jordaans regiem is te verklaren uit haar angst voor de onrust en verwarring die ongetwijfeld het gevolg zou zijn van een gewapende confrontatie tussen de VS en Irak. Haar verzet tegen een militaire oplossing en haar draai naar de links-reformistische beweging scheppen illusies bij de bevolking. In tegenstelling tot wat velen in Jordanië denken, heeft Hoessein helemaal niet met het imperialisme gebroken. Hij heeft alle resoluties van de Veiligheidsraad van de VN over Irak gesteund. Hij bevestigde het recht van de Saoedies om militaire steun te zoeken bij de VS om zich tegen Irak te beschermen. Toen de koning de invasie van Koeweit niet veroordeelde, trokken de media, de linkse beweging en de fundamentalisten de conclusie dat hij Irak steunde. Toen hij een ‘Arabische optie’ voorstelde en wees op de gevaren die verbonden zijn aan een militaire optie in de regio, stelden zijn hovelingen hem voor als een ‘anti-imperialist’. En toen hij de VN-resoluties steunde, rechtvaardigden dezelfde lieden zijn keuze. Respect voor de internationale rechtsorde in deze kwestie zou hetzelfde moeten betekenen in de Palestijnse zaak, stelden zij.

Toen sommige groepen van de bevolking zichzelf wilden gaan bewapenen, probeerde de koning hen voor te zijn door op te roepen voor een ‘volksleger’; dat wil zeggen het trainen van burgers door het koninklijk leger. Aan de andere kant werden er prijsverhogingen van eerste levensbehoeften doorgevoerd met steun van links. Zogenaamd noodzakelijk vanwege de strijd. De imperialistische druk op de koning om duidelijk stelling te nemen tegen Irak is toegenomen. Dat gaat gepaard met beloften over compensatie voor de verliezen die Jordanië lijdt door het stopzetten van de export naar Irak. De koning heeft op het thuisfront een paar reële overwinningen geboekt. Het is het gelukt de massabeweging een rad voor ogen te draaien, zoals blijkt uit het feit dat zijn portret naast dat van Saddam werd meegedragen in demonstraties in Jordanië, maar ook op de Westoever. Dit is een nieuwe kroning voor de koning, maar ditmaal is hij vermomd als ‘linkse monarch’, die vrede gesloten heeft met George Habash en Nayef Hawatmeh op het Congres van Arabische Volkskrachten in Amman in september 1990.

_______________
[1] Zie de twee interviews met koning Hoessein door de Engelse en Amerikaanse televisie, die op 5 en 6 augustus in de Jordaanse pers verschenen.
[2] De Britse hulp aan Jordanië vormde in 1922 33 procent van de Jordaanse begroting en dat liep op tot 73 procent in 1946.
[3] De resoluties van de top in Bagdad in 1987 bevatten hulp voor het Jordaans regiem tot een bedrag van 1,2 miljard dollar per jaar, voor een periode van tien jaar. Sedert 1982 heeft het regiem minder dan de helft van dat bedrag ontvangen.
[4] Betalingen van migrantenarbeiders bedroegen van 1984 tot 1987 respectievelijk 475, 400, 400 en 317 miljoen Jordaanse dinar.
[5] De rentebetalingen daalden na de herstructurering van de schuld, zoals die in 1989 met het IMF werd overeengekomen. Als in 1992 de betalingen weer op gang moeten komen, zal de rente op de schuld meer dan de helft van het BNP bedragen.
[6] Er ging een storm van verontwaardiging op onder de bevolking over de steekpenningen die door Frankrijk en Engeland waren betaald aan de koning en de chef-staf van het leger bij de verkoop van wapens.