Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, januari 1976, nr. 2/3, jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Hierover wordt zelden en met onbehagen gesproken. In Frankrijk, Engeland of in een ander kapitalistisch land heet dat gewoon ... staking. In Polen, de Sovjet-Unie, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, enz., spreekt men van ‘onvoorziene storingen’ in het arbeidsproces, van vandalisme, van ‘slechte weersomstandigheden’, of ook wel van ‘objectieve omstandigheden, die hebben geleid tot arbeidsonderbrekingen en tot vertraging bij de vervulling van het plan.’
In maart 1968 wist de bureaucratie vrij gemakkelijk een uitweg uit de situatie te vinden: de groep, die haar ontevredenheid manifesteerde bestond uit studenten, schrijvers, dichters, kunstenaars, enz. Schuldig waren dus ‘straatschenders en vandalen’, ‘renegaten en agenten (van het zionisme)’, ‘revisionisten en zionisten’.
In december 1970 was de situatie moeilijker. Ditmaal toonden de arbeiders zich als de ontevredenen: arbeiders in Gdansk, Gdynia, Stettin, Elblag, Slupsk, Krakau, Poznan, Lodz, in een paar fabrieken in Warschau, enz. In het begin poogden de autoriteiten nog geruchten te verspreiden over ‘straatschenders aan de Baltische kust’. Het was evenwel gemakkelijker om de arbeiders wijs te maken, dat de studenten en intellectuelen van maart 1968 straatschenders en ‘bananowcy’[2] – de eerste groep – waren, renegaten, zionisten en revisionisten – de tweede groep -; moeilijker was het echter hen ervan te overtuigen dat nu de arbeiders (oftewel zijzelf) de straatschenders waren. Gomulka moest het veld ruimen en Gierek nam het roer over. Tot een dialoog tussen hem en de stakende arbeiders kwam het pas op 24 januari 1971 (het begon allemaal op 14 december 1970), op de scheepswerf “Adolf Warski” te Stettin. De arbeiders van de Warski-werf en van de reparatiewerf te Stettin boden de machthebbers hun eisen aan:[3]
1. Wij eisen het aftreden van de huidige CRZZ,[4] welke nooit is opgekomen voor de verdediging van de werkende massa’s. Wij eisen onafhankelijke vakbonden, die onderworpen zijn aan de arbeidersklasse.
2. Wij eisen het ongedaan maken van de prijsverhogingen voor voedingsmiddelen tot het niveau van 12 december 1970.[5]
3. Wij eisen een loonsverhoging van 30 %.
4. Wij eisen doorbetaling van het volledige loon tijdens de stakingsdagen.
5. Wij eisen vergoedingen van de verliezen, die geleden zijn i.v.m. de staking en i.h.b. daarbij inbegrepen de verzorging van moeders en kinderen van de arbeiders, die zijn omgekomen bij de ongeregeldheden of ten gevolge daarvan arbeidsongeschikt werden.
6. Wij eisen de invrijheidstelling der arbeiders, die vastgehouden worden i.v.m. de ongeregeldheden en eisen het achterwege laten van enige juridische en ambtelijke consequenties t.a.v. hen.
7. Wij eisen, dat er absoluut geen juridische en ambtelijke stappen worden genomen tegen de stakingscomité’s en de stakers. Indien bovenstaande eis niet wordt aangenomen, zal de staking voortgezet worden.
8. Wij eisen, dat de strijdkrachten zich onthouden van inmenging op de werkplaatsen en dat de militie[6] niet langer de eer van het leger besmeurt door zich te verkleden in militaire uniformen.
9. Wij eisen de publiekelijke herroeping van het besluit van de Ministerraad van 17 december 1970 over het gebruik van de wapenen.
10. Wij eisen de bestraffing van hen, die schuldig zijn aan de slachting der arbeiders die streden voor de rechtvaardige zaak van de werkers en eisen het onverbiddelijke verbod om te schieten op ongewapende arbeidersmassa’s.
11. Wij eisen de bestraffing van de verantwoordelijken, die de huidige economische crisis van het land mogelijk maakten, zonder aanzien van hun tegenwoordige positie in het partij- en staatsapparaat.
12. Wij eisen, dat men de benaming ‘straatschenders’ voor arbeiders terugneemt, in de pers, op de televisie en radio en dat zij, die ons als zodanig betitelden, bestraft worden. De werkende massa’s moesten wel demonstreren, omdat hun bestaan op het spel stond.
13. Wij eisen, dat de salarissen van hen die in het partij- en staatsapparaat werken, beperkt worden en op gelijke hoogte worden gebracht met de gemiddelde lonen in de industrie.
14. Wij eisen de optrekking der prijzen voor maaltijden in de kantines van de MO en KW[6] naar de algemeen gangbare prijzen in het land.
15. Wij eisen, dat er gepaste maatregelen worden genomen om de sociale woningbouw uit te breiden en tevens een rechtvaardige verdeling van het beschikbare woningbestand, zonder begunstiging voor bevoorrechte sociale groeperingen.
16. Wij eisen verkleining van het overheidsapparaat tot redelijke proporties.
17. Wij eisen het ongedaan maken van de telecommunicatieblokkade van de stad Stettin.[7]
18. Wij eisen permanente en feitelijke informatie over de economische en politieke situatie van het land via de nationale massamedia.
19. Wij gaan niet aan het werk, als onze eisen niet ingewilligd worden door de regering en zolang we daar niet over geïnformeerd worden door de nationale massamedia.
20. Wij eisen, dat de parlementsafgevaardigden van het district Stettin naar ons toe komen, met generaal Jaruzelski aan het hoofd om onze gerechtvaardigde eisen te kunnen regelen.[8]
21. Wij, werfarbeiders, distantiëren ons van elk politiek en antistaatsoptreden, terwijl ons optreden uitsluitend een economisch karakter draagt. De arbeiders zelf onderstreepten het karakter van hun eisen als zijnde economisch. “Geen vrijheid zonder brood” was één van de populairste leuzen in december 1970. “Geen brood zonder vrijheid” riepen de studenten in maart 1968.
Gierek werd geconfronteerd met eisen van arbeiders; zij eisten ‘brood’, oftewel verbetering van de materiële omstandigheden. Maar daarmee was de kous niet af. Hoewel de arbeiders zelf het economische karakter van hun eisen aangaven, is ook het politieke karakter hier gemakkelijk terug te vinden. De Gierek-ploeg heeft dat onmiddellijk begrepen en toen er concessies gedaan moesten worden, wist zij, dat er aan bepaalde eisen van economische aard toegegeven kon worden zonder daar een hoge prijs voor te hoeven betalen. Het inwilligen van politieke eisen zou aanzienlijk meer gekost hebben: de macht zou als inzet op het spel gestaan hebben, maar die luxe kan de bureaucratie zich niet veroorloven. Daarom ook was de belangrijkste kwestie voor Gierek de ontwapening van de arbeidersbeweging. Zoals gebruikelijk wilde de bureaucratie dat bereiken tegen een zo laag mogelijke prijs en maakte gebruik van aloude demagogische propagandaleuzen: “Socialisme, arbeidersmacht, onze economie en partij, er moet gewerkt worden, willen jullie helpen?, enz.” Met deze oude beproefde methode kwam men deze keer bedrogen uit.
De arbeiders van Lodz, trouw aan de tradities van hun beweging,[9] lieten zich niet van de wijs brengen met die mooie woorden van de “Heren des huizes”.[10] Gierek moest de eerste grote concessies doen. De prijsverhogingen van december werden ingetrokken. Tot op de dag van vandaag kan de bureaucratie het zich niet permitteren de prijzen van de voedingsmiddelen officieel te verhogen, uit angst voor een nieuwe golf van arbeidersprotesten. De bureaucratie moet zich tevreden stellen met verborgen prijsverhogingen, (nota bene gelegaliseerd met een onlangs uitgegeven decreet over de prijzen van nieuwe artikelen). Op 14 december 1974 berichtte de pers – niet zonder reden precies 4 jaar na december 1970 – dat er geen nieuwe prijsverhoging voor voedingsmiddelen van kracht zou worden.
De arbeiders eisten eveneens loonsverhogingen en een verbetering van de levensstandaard. Sinds de gedenkwaardige december zijn pen en papier niet gespaard om de grootscheepse loonsverhogingen in Polen te beschrijven en wel voor alle sectoren en categorieën van de werkende bevolking. Volgens officiële gegevens stegen de reële lonen in de loop van 3 jaar met 24 %, wat samenging met een verhoging van sommige sociale voorzieningen. Daarmee ging ook gepaard een permanente (verborgen) prijsverhoging. De officiële gegevens spreken tevens van een voortdurende groei van de arbeidsproductiviteit, die in 1973 toenam met 10,2 %, maar de lonen over dezelfde periode stegen slechts met 5,7 %. Het gevolg hiervan is eenvoudig; terwijl de arbeider ongeveer 10 % meer produceert, vergroot hij zijn inkomen niet in verhouding tot zijn verhoogde inspanning.
Hoe kan de toename van de arbeidsproductiviteit bereikt worden? Niet alleen door de modernisering van de productiemiddelen. Ook heeft men geprobeerd dit te bereiken door loonsverhogingen afhankelijk te maken van de toename van de productiviteit en door daaraan de illusie te plakken van een consumptiemodel voor iedereen. Het nieuwe consumptiemodel is opgesteld ten gunste van de individuele consumptie van duurzame goederen (auto, eengezinswoning, enz.) in de socialistische maatschappij. Terwijl de arbeiders werken en gedurende 20 jaar sparen voor een eigen huis, worden ze nu in staat gesteld hun dagelijkse vleesproblemen[11] te vergeten in naam van een “hoger doel”.
Terwijl men nu nog bepaalde maatregelen in Giereks politiek kan ontdekken, die tot op zekere hoogte aan de economische eisen van de arbeidersklasse tegemoet moeten komen, bleven de politieke eisen onbeantwoord. De arbeiders eisten onafhankelijke vakbonden, onderworpen aan de arbeidersklasse. De waarheid over de vakbonden en het arbeiderszelfbeheer luidt als volgt: afgezien van een korte periode in de jaren 1956-57 werd hun bestaan in feite gereduceerd tot een bureaucratische karikatuur. De arbeiders eisen permanente en feitelijke informatie over de economische en politieke situatie in het land. Het is voldoende om een blik te werpen in één der Poolse kranten om zich ervan te kunnen overtuigen hoe de bureaucratie de arbeiderseisen “inwilligde”; bv. de kranten van augustus 1974 schrijven over “atmosferische storingen”, die de planuitvoering van het laden en lossen in de havens van Gdansk en Gdynia bemoeilijken... Eén der belangrijkste arbeiderseisen was het recht om te strijden voor de “rechtvaardige arbeiderszaak”, oftewel het stakingsrecht. Het antwoord hierop kan men vinden in wet nr. 27, uitgevaardigd op 30 juni 1973, par. 150, punt 7 over “speciale straffen bij inbreuk op de arbeidsdiscipline” en het verlies van het recht op premie bij vrijwillige arbeidsneerlegging. In de punten 13 en 15 eisten de arbeiders, dat de privileges van hen, die in de partij- en overheidsapparaten werkzaam zijn, afgeschaft worden. Niet alleen omdat natuurlijk niemand het aandurfde om enige van de bestaande privileges af te schaffen, maar omdat ze bovendien nog gelegaliseerd zijn. Verder raden we aan om wet nr. 42 van 7 oktober 1972 te bekijken en decreet nr. 269 te lezen over de “bezoldiging van personen die leidende overheidsfuncties bekleden”, alsook decreet nr. 270 over de “pensioenverzorging van personen die leidende politieke en overheidsfuncties bekleden en van hun familieleden” (sic).
Als men de mate, waarin de arbeiderseisen ingewilligd zijn, in overweging neemt, kan men moeilijk verwachten dat de problemen van Gierek en zijn ploeg snel van de baan waren.
In augustus 1974 verschenen er in de Poolse pers (bekend van de “permanente en feitelijke informatie” – eis nr. 15) berichten over slechte weersomstandigheden die het werk in de havens van Gdynia en Gdansk bemoeilijkten en de uitvoering van het plan voor de zomerperiode onmogelijk maakten.
Wat interessantere mededelingen die verder gingen dan weerpraatjes, vinden we in de “Glos Wybrzeza” (De Stem van de Kust) van 28 augustus 1974. In een gesprek met de havenarbeiders van Gdansk informeert Stanislaw Czajkowski naar de oorzaak van de storingen bij het lossen van de schepen. Een paar antwoorden maken – behalve van de “uitzonderlijke ongunstige weersomstandigheden” – melding van nog andere oorzaken. Volgens Glos Wybrzeza ging het hier om een te snelle invoering van nieuwe normen zonder voldoende uitleg en discussie; sommige arbeiders beseften dat het ‘basisloon’ lager was dan normaal, wat leidde tot een zekere ‘onrust’. Toen het hele maandloon bevredigend bleek, was het “misverstand” opgehelderd en behoorde de kwestie volgens Czajkowski alweer tot het verleden. Helaas, het bleek dat de slechte weersomstandigheden het nog steeds gemunt hadden op de Poolse havens. Op 4 september meldde Radio Gdansk dat voortdurende regen de arbeid in de havens van de Driestad[12] vertraagden. Op dezelfde dag sprak Radio Stettin van aanzienlijke vertragingen bij het laad- en loswerk in de plaatselijke haven.
Aan de andere kant van de Baltische Zee, in Zweden, zagen de slechte weersomstandigheden van de Poolse kust er iets anders uit. “Aftonbladet” van 27 augustus 1974 bericht dat 8.000 havenarbeiders in Gdynia en Gdansk doelbewust het arbeidstempo vertraagden. Volgens Zweedse, uit Polen terugkerende, handelaars zouden vlak bij de haven van Gdynia ong. 100 arbeiders bepaalde leuzen hebben staan roepen en hogere lonen geëist hebben. Een andere Zweedse krant, “Arbetet” van dezelfde dag geeft wat meer bijzonderheden: al sinds een paar weken zijn er in Gdynia en Gdansk stakingen aan de gang, waarbij diverse actievormen gehanteerd worden om het arbeidstempo te vertragen. Bij het lossen van de schepen is het leger ingeschakeld. Deze acties hebben zich snel uitgebreid over andere havens. De acties komen erop neer, dat de arbeiders langzamer dan normaal werken en sommigen hebben het werk helemaal neergelegd. De reden voor deze stakingen is de ontevredenheid over de lonen. De “Financial Times” (hoofdzakelijk spreekbuis van de Engelse zakenwereld) van 29 augustus 1974 vermeldt als de oorzaak van de onrust in de havens de invoering begin 1974 van nieuwe hogere arbeidsnormen, alsmede ontevredenheid met het nieuwe premiesysteem. Het nieuwe beloningssysteem, zoals dat officieel gepubliceerd werd in juli 1973 voorziet in de uitbetaling van premies voor z.g. concrete arbeidsresultaten, verbonden met het persoonlijk initiatief en individuele inspanningen. De verlaging van de kwaliteit van de productie kan een arbeider bv. beroven van de totale premie. Elke dag, dat een arbeider onrechtmatig op zijn werk afwezig is, kan zijn premie met ong. 20 % verlaagd worden; bij 2 dagen met ong. 50 % en bij meer dan 2 dagen kan hem dat zijn totale premie kosten. Een arbeider verliest zijn recht op premie ook, als hij zijn gereedschap beschadigt, als hij steelt op zijn werk, dronken is, alsook (jazeker) wanneer hij willekeurig de arbeid onderbreekt (wet nr. 27 van 30 juni 1973).
In het eerste kwartaal van 1974 werd het nieuwe premiesysteem van toepassing. Tevens bleek dat de nieuwe premies lager waren dan in 1973. De veelgeprezen basisloonsverhogingen konden deze verschillen niet ongedaan maken. Een andere oorzaak voor de verbittering van de havenarbeiders was ongetwijfeld de vergelijking van hun eigen premies met de premies en beloningen van de directie en van het partij-/regeringsapparaat. De ontevredenheid van de arbeiders werd ook veroorzaakt door de verouderde installaties in de havens, het verouderde gereedschap en de zware arbeidsomstandigheden, door de hogere frequentie van de arbeid op zondag, de onrechtvaardige verdeling van flats, enz. De arbeiders waren ook tegen de permanente aanwezigheid van ORMO-eenheden[13] in de havens en hun optreden bij het “handhaven van de orde”.
De “Financial Times” besluit zijn artikel met eraan te herinneren, dat het niet alleen moeilijk is de arbeiders d.m.v. materiële prikkels te overtuigen van de noodzaak om de winst van het bedrijf te vergroten, maar dat het ook vanuit politiek oogpunt een zeer hachelijke kwestie kan blijken. De Poolse arbeiders kunnen dus (waarschijnlijk ook tot verdriet van westerse geldschieters) even halsstarrig zijn als hun West-Europese collega’s en evenals zij zijn ze in staat op te staan tegen de beroving van loon en rechten.
In de jaren 1956-57, en zelfs nog daarvoor, d.w.z. sinds de crisis van het stalinisme in Polen, sprak men onder economen steeds maar over hervormingen, en niet alleen onder economen, maar ook onder de intelligentsia: “We hebben een hervorming nodig.”
Die discussie over hervormingen had niet altijd een bijzonder concreet karakter; in sommige jaren verstomde de discussie, in andere klonk ze luider. De discussie hield eigenlijk nooit op, maar het werd ook nooit duidelijk, of wel sprake was van de uitvoering van een hervorming, volgens welke er gewerkt moest worden. Waarom? ... omdat bepaalde stappen geen enkel totaalsysteem opleverden. Het waren steeds maar zigzag-manoeuvres. Altijd weer schrok de heersende groep terug voor de gevolgen van welke dieper ingrijpende hervorming dan ook. In brede kringen van de intelligentsia ontstond daarentegen een bijna mystiek geloof, dat alleen een hervorming redding kon brengen; bepaalde veranderingen konden volgens sommigen wel en anderen niet beschouwd worden als een hervorming. Van de andere kant wilde niemand beseffen, dat iemand de kosten van zo’n hervorming moet dragen, terwijl een ander daar weer voordeel uit zal trekken.
Men zei, dat een hervorming in het voordeel van iedereen zou zijn, maar over de kosten werd niets gezegd. Toen het echter aankwam op praktische stappen, zag de arbeider geen enkele verandering in zijn eigen voordeel. Voor hem betekende het helemaal geen hervorming, alleen maar een soort organisationele verandering. Enerzijds waren er geen gegevens voorhanden op basis waarvan men kon zeggen dat de hervorming tot dit of dat resultaat geleid had, bv. de instelling van experimentele fabrieken, die daarna veralgemeend moesten worden in het hele systeem... je kunt wel zeggen, dat er nooit iets consequent veralgemeend werd. Na een poosje hield de pers helemaal op te spreken over wat er gebeurde met die ervaringen met experimentele fabrieken. Alles raakte in vergetelheid. Dat is nu juist het karakter van Poolse hervormingen, dat ze eigenlijk nooit ingevoerd zijn als iets uniforms. Vandaar dat ze steeds ruimte lieten voor hoopvolle verwachtingen en het uitdenken van allerlei plannen. Anderzijds waren ze geen aanleiding tot de vorming van enige concrete oppositie van de arbeidersklasse: je mag iets concreets bekritiseren, stelling nemen tegen een bepaald concreet voorstel, maar niet tegen bepaalde geïsoleerde experimenten of maatregelen, e.d. In de praktijk was een hervorming steeds verbonden met bepaalde technocratische concepten. Was er sprake van stimulansen of prikkels, dan ging het in feite om hoe ingenieurs aan te moedigen en hoe directeuren te interesseren in de arbeidsresultaten van het bedrijf.
Verdergaand was de nieuwe Gierek-hervorming na december 1970. Deze was niet het resultaat van theoretische uitgangspunten, maar van de feitelijke situatie: er moest redding komen, iets gedaan worden om te voorkomen, dat de arbeiders weer zouden revolteren.
De WOGi (Wielkie Organizacje Gospodarcze = Grote Economische Organisaties) ontstonden (waarvan men heilig geloofde, dat ze de economische problemen zouden oplossen), maar uiteindelijk had dat geen enkele invloed op de logica van het techno-bureaucratisch bestuur. De omzet van de buitenlandse handel werd vergroot en verbreed; alleen is het nog onbekend of dat ten voordele is van de arbeidersklasse, of zelfs i.h.a. van de hele economie. Polen verkoopt zich uit voor deviezen beneden de eigen productiekosten: op deze manier verkoopt ze haar goedkope (jazeker) arbeidskracht. De overeenkomsten van het Gierek-regime met het internationale kapitaal (we moeten hier ook herinneren aan de aankoop van koper van de Chileense fascistische Pinochet-regering), de oprichting van internationale ondernemingen met zgn. gemengd kapitaal, enz., leidt ertoe dat de crisisinvloeden van de kapitalistische economie zich doen voelen in de economie van een socialistisch land, hetgeen het gevolg is van een zich vrijwillig verbinden met het mechanisme van de kapitalistische markt.
De “nieuwe loonpolitiek” vergrootte alleen maar de differentiatie van de inkomens binnen een enkel bedrijf en tussen de diverse bedrijven onderling, bv. tussen de grote ondernemingen en de kleine fabriekjes, in welke laatste de arbeiders minder verdienen. In de grote ondernemingen verdienen ze meer, omdat alleen zij een gevaar kunnen vormen voor het systeem. De praktijk bevestigde echter het principe, dat de bureaucraten alweer vergeten waren, nl. dat de fabriek de organisator is van het proletariaat. Het verschil in beloning tussen directeur en arbeider nam nog meer toe. Het Gierek-plan van graduele loonsverhogingen (volgens branche, groep, enz.) bevoorrechtte degenen, die als eerste loonsverhogingen kregen, omdat daarop weer prijsverhogingen volgden (die geleidelijk aan de loonsverhogingen begonnen uit te hollen).
Ook de beslissingsvrijheid van de directeuren werd verruimd: de socialistische directeur moet een socialistisch manager worden. Hij beslist over de inkomensverdeling binnen de onderneming, over het in dienst nemen van de arbeiders, over de investering van de eigen bedrijfswinst, over het ontslag van arbeiders[14] (wettelijk nog wel niet geregeld, maar bv. al wel bestaat de weltelijke mogelijkheid om een arbeider te ontslaan ingeval van dronkenschap). Wat leverde de Gierek hervorming op voor de diverse sociale lagen in de jaren 1971-74? Voor de technocraten – een laag die onder Gierek uitdrukkelijk bevoorrecht wordt – betekent het in de praktijk een verruiming van bepaalde volmachten, een vergroting van eigen macht. De bureaucratie – een per definitie bevoorrechte laag in een bureaucratisch systeem – werd er in feite niet beter, maar ook niet slechter van onder het gierekisme. De “benadeelden” van 1968, studenten en intellectuelen, kregen bepaalde compensaties (zoals buitenlandse reizen, beurzen, hogere salarissen, enz.). Blijven nog de arbeiders ... voor hen veranderde er in vergelijking met de Gomulka tijd zoveel, dat, terwijl ze vroeger de bureaucratie tegenover zich vonden, zich daar nu ook de technocraten bijgevoegd hebben. Beide groepen controleren hen; de bureaucratie d.m.v. haar administratieve apparaat; de technocraten via een controle in de praktijk, die neerkomt op het controleren of de arbeider wel voldoende uitgebuit wordt. Bovendien vindt men onder de technocraten steeds meer van zulke elementen, die weten (gebruik makend van hun technocratische kennis) hoe die uitbuiting productief te controleren en hoe, op basis van zgn. “wetenschappelijke” methodes, de uitbuiting verhoogd kan worden.
Heeft de arbeidersklasse al concrete antwoorden weten te vinden op die “nieuwe” economische politiek van Gierek? Stakingen ... werden eigenlijk al in zekere zin een vast bestanddeel van het economisch functioneren. Het zijn al geen sensaties meer. Stilletjes wordt er mee afgerekend. De bureau-technocraten zijn nu alleen nog bang voor de uitbreiding van de stakingsgolf. In hun belang is het de staking tot één fabriek beperkt te houden. Een staking in een kleine fabriek vormt maar een klein risico, maar uitbreidingsperspectieven zijn een reële bedreiging. Zij zorgen, dat arbei- [hier stopt het artikel – MIA]
_______________
[1] Dit is de vertaling van een artikel van één van de kameraden van de Grupa Polskich Marksistów Rewolucyjnych (Groep van Poolse Revolutionaire Marxisten), Poolse afdeling van de IVe Internationale, verschenen in haar orgaan Biuletyn “NA LEWO”, nr. 2 (1975), p. 5-17. Het tijdschrift is verkrijgbaar via het redactieadres van “De Internationale”.
[2] Bananowcy, scheldwoord in maart 1968 gebezigd door de Poolse pers ter aanduiding van de beter gesitueerde jeugd, waarvan de ouders zich konden veroorloven om bananen te kopen, welke in Polen zo duur gijn (45 zloty per kg. bij een gemiddeld maandsalaris van ± 2.500 zloty), dat de arbeidersklasse zich deze luxe niet kan veroorloven.
[3] De bandopnamen van deze confrontatie zijn destijds ook vertaald, zie o.a.: “Pologne, 24 janvier 1971: Gierek face aux grévistes de Szczecin, Paris 1971; Rote Fahnen über Polen. Seit wann schiesst die Arbeiterklasse auf sich selbst, Trikont, Schriften zum Klassenkampf nr. 34, 1972.
[4] Centralna Rada Zwiazków Zawodowych = Centrale Raad der Vakbonden.
[5] Op 12 december 1970 had de overheid onder Gomulka besloten de prijzen voor voedingsmiddelen te verhogen met 10 tot 30 %. Dit werd de directe aanleiding tot de opstand.
[6] ‘MO’ = Milicja Obywatelska, zgn. burgermilitie, vergelijkbaar met het politieapparaat in het Westen. ‘KW’ = Komitet Wojewódzki P.Z.P.R., regionaal comité van de Poolse Verenigde Arbeiders Partij. Genoemde apparaten hebben hun eigen kantines, waar de prijzen veel lager liggen, dan bv. in de fabriekskantines.
[7] Onmiddellijk na het uitbreken van de opstanden had de overheid alle televerkeer van de betreffende plaatsen met de hoofdstad en de rest van het land geblokkeerd.
[8] Jaruzelski was (en is dat nog) minister van Defensie in december 1970, werd door Gomulka, Spychalski, Cyrankiewicz, Moczar, e.a. kennelijk zo onbetrouwbaar geacht dat hij een tijdlang onder huisarrest werd geplaatst. Men acht hem dan ook niet verantwoordelijk voor het bevel aan het leger om op de stakende arbeiders te schieten.
[9] Lodz is een van de oudste en grootste industriële centra van Polen (textiel- en textielmachineindustrie), ± 800.000 inwoners, waarvan ± 60 % werkzaam in de industrie. De textielindustrie ontstond in 1820 onder Russisch tsaristisch bewind (zie m.n. de dissertatie van Luxemburg “Die industrielle Entwicklung Polens”, 1898 Leipzig). De arbeiders van deze stad speelden een belangrijke rol in de arbeidersstrijd in Polen: in 1892 ontstond in Lodz de eerste algemene werkstaking van Polen; van 1905-07 centrum van revolutionaire beweging en gewapende arbeidersopstand; 1928, 1933 en 1936 algemene werkstakingen van de textielarbeiders.
[10] Sarcastisch bedoeld voor Staats- en Partijleiding.
[11] De voorkeur van de Poolse consument gaat w.b. het dagelijkse voedselpakket sterk uit naar vleesproducten. Nog eind februari 1975 doken er in de Poolse pers alarmerende berichten op over vleestekorten. Huisvrouwen molesteerden hier en daar slagerijen, die steeds leeg zijn, als blijk van haar ongenoegen. Begin maart gaf – hoogst ongebruikelijk – minister-president Jaroszewicz in een radiotoespraak o.a. toe, dat er een “gevoelige schaarste” bestond in de levensmiddelensector.
Sinds maart jl. wordt er weer melding gemaakt van stakingen in de fabrieken van Warschau en Lodz. Om aan de hoge vraag rond Pasen te kunnen voldoen zouden in de Baltische steden op grote schaal de voedselvoorraden van het leger ingezet zijn. Ook stuurde de Sovjet-Unie aanzienlijke vleesladingen, de DDR boter, om de onrust in te dammen. (Poolse politieke humor: “Waarom is het onmogelijk vlees te vinden in onze winkels? Omdat we zo snel op ’t communisme afgaan, dat onze arme dieren ons niet bij kunnen houden” of “Waarom is er geen melk in onze winkels? Omdat Gierek vergeten is met de koeien overleg te plegen”.)
[12] Driestad (Pools ‘Trójmiasto’), gebruikelijke Poolse aanduiding voor de 3 dicht bij elkaar gelegen kuststeden Gdansk, Gdynia en Sopot.
[13] ORMO = Ochotnicza Rezerwa Milicji Obywatelskiej (Vrijwillige Reserve van de Burgermilitie – zie noot 6), een in 1946 opgerichte organisatie om de MO bij te staan in het handhaven van de publieke orde en rust. In eerste instantie opgericht tegen reactionaire krachten in de jaren vlak na de oorlog. Vgl. de wet “eenheden bestaande uit arbeiders, die buiten hun werktijd de orde handhaven op straat”. In de praktijk zijn het speciaal getrainde en betaalde eenheden, die altijd worden ingezet om demonstraties uit elkaar te slaan.
[14] Normaliter kan ontslag pas volgen, nadat diverse instanties daarmee akkoord zijn gegaan (vakbonden, bedrijfsraad, partijcel, directie)