Bron: De Internationale, 1975, nr. 3-4, 1ste kwartaal [?], jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
1. De regering van de MNR, die aan de macht gekomen is na de geslaagde opstand van april 1952, stortte in november 1964 met de val van Paz Estenssoro ineen. Maar deze regering, die in het begin door de meerderheid van de arbeidersklasse en de boeren ondersteund werd en die sinds haar ontstaan de radicalisering van de kleinburgerlijke lagen uitdrukte, had reeds in die tijd een sterke verzwakking ondergaan. Zij bleek niet in staat te zijn de problemen op te lossen die aan de revolutionaire crisis van 1952 ten grondslag lagen. De economie van het land kende geen enkele vooruitgang, de arbeiders werden van hun economische en politieke veroveringen beroofd, de boeren bleven, hoewel ze gedeeltelijk grond hadden gekregen, in de allergrootste ellende leven, en werden aan de controle van een bekrompen en conservatieve bureaucratie onderworpen. De stedelijke kleinburgerij kon aan haar armoede niet ontsnappen en de democratische rechten doen gelden waar ze in haar strijd tegen de oligarchische regeringen voor opgekomen was. Ondanks de nationalisatie van de mijnen bleef het land in de greep van het imperialisme en haar wereldomvattende financiële instellingen. De elementen van dubbele macht die de arbeidersklasse en de boeren hadden ingesteld (vorming van arbeidersmilities, arbeiderscontrole, controle van de vakbonden op de radio, enz.) werden, door de afwezigheid van een revolutionaire leiding die in staat was ze te ontwikkelen in het perspectief van een gecentraliseerde strijd om de macht, steeds verder uitgeschakeld. Na een periode van desillusie en gedeeltelijke demobilisatie hadden de massa’s in voortgaande mate hun strijd weer opgenomen en de laatste jaren van het regime werden gekenmerkt door groeiende conflicten tussen de regering en de arbeidersklasse, terwijl de lagen van de stedelijke burgerij en de studenten zich actief mobiliseerden. In het leger zelf – zoals de veelbetekenende episodes van oktober 1954 (de strijd van Sora Sora) aantoonden – tekenden zich verschijnselen van demoralisatie af. Soldaten weigerden mee te werken aan de repressie. De militaire staatsgreep waarvan Barrientos de hoofdpersoon was, was een preventieve ingreep die erop gericht was de nieuwe opkomst van de massabeweging een halt toe te roepen.
De politieke verandering van 4 november 1964, die in het begin door de massa als een overwinning werd gezien, belette de beweging zich volgens haar eigen dynamiek te ontwikkelen, doordat ze een gunstiger machtsverhouding aan de arbeiders toekende. Het nieuwe regime begon met demagogische veroordelingen van de verkapte dictatuur van Paz en aarzelde niet zich op de revolutionair-nationalistische tradities te beroepen. Barrientos wilde tijd winnen en hij was gedurende enkele maanden gedwongen een situatie te aanvaarden waarin de massa’s, die in zekere zones opnieuw bewapend waren, bepaalde democratische rechten genoten, voornamelijk het recht hun vakbonden en politieke organisaties weer op te bouwen. Maar dit duurde slechts zeer korte tijd. De militaire regering begon vrij snel en energiek te werken aan drie wezenlijke doelen: het herstel van de “orde” in de mijnstreken, het verwezenlijken van een verbond met de boerenbureaucratie, dat haar in staat stelde de boeren te controleren of te neutraliseren, en een economische “rationalisering” gebaseerd op een drastische verlaging van de lonen. Deze doelen werden in hoge mate langs de enig mogelijke weg bereikt: de instelling van een bloedige militaire dictatuur. Het leger bezette de mijnstreken; de vakbonden werden praktisch opgeheven. Ieder democratisch recht werd onderdrukt en de leiders van de arbeidersbeweging werden gearresteerd, verbannen of verplicht onder te duiken.
De zwakte van het nieuwe regime lag vooral in de smalheid van haar maatschappelijke basis en de afwezigheid van marges voor economische manoeuvres. Niettemin zal het ongeveer vijf jaar stand houden. Dit was niet het resultaat van reële successen, noch van een algehele verplettering van de massabeweging, maar in laatste analyse van een relatief evenwicht tussen de krachtsverhoudingen in de gegeven binnen- en buitenlandse context. Barrientos volbracht in ieder geval een belangrijke operatie: het leger begon steeds meer de rol van de politieke partij van de heersende klasse te spelen en zich grondig bezig te houden met de leiding van het land op alle niveaus. Deze operatie kon de afwezigheid of de buitengewone domheid van de min of meer traditionele partijen compenseren. De overwinning op de guerrilla van Che gaf Barrientos een extra respijt. Maar hij had niet de middelen om het uit te buiten; integendeel, in het leger en in de regering zelf deden zich serieuze wrijvingen voor en nieuwe massamobilisaties tekenden zich af.
Tijdens de regering van Siles Salinas, die Barrientos opvolgde, versnelde de verzwakking van het regime zich. Het leger ziet zich genoodzaakt een scherpe ommezwaai te maken: de nieuwe president, generaal Ovando, volgde een reformistische lijn.
2. De staatsgreep van 26 september 1969 van generaal Ovando was niet zonder analogie met die van 4 november 1964: ze kwam voort uit de noodzaak aan een situatie het hoofd te bieden die zeer snel verslechterde en gekenmerkt werd door een steeds duidelijker hervatting van de massabeweging. Maar juist door de mislukking van de rechtse dictatuur moest de leger-partij zich op een ander pad begeven. Ze wilde als een politieke macht verschijnen die over de lessen van het recente verleden had nagedacht; die zelfs de redenen had begrepen, die de guerrilla-actie geïnspireerd hadden en die een revolutionair nationalistische, anti-imperialistische oplossing voor de problemen die de brede massa’s verontrustten, voor ogen had. De nationalisering van Gulf Oil werd de meest symbolische geste van een oriëntatie die pretendeerde de verhoudingen met het imperialisme te herzien en de ontwikkeling van het autochtone kapitaal te stimuleren. Een anti-imperialistische demagogie, het perspectief van een economische vooruitgang, een socialiserende retoriek, de bevestiging van de noodzaak van de herstructurering van de staat op een “nationale” basis en van een industriële revolutie op het platteland waren de motieven die de reformistische vleugel naar voren bracht om zich de steun of het gunstige oordeel van de massa van de arbeiders, de boeren en de stedelijke kleinburgers te verzekeren. Het relatieve succes dat in het eerste jaar door de regering Velasco in Peru werd behaald en de nieuwe oriëntatie, die zelfs door imperialistische kringen aangegeven werd en waarvan het rapport Rockefeller de meest expliciete uitdrukking was, schenen aan het reformisme van Ovando een internationale kans te geven.
In het kader van de gegeven krachtsverhoudingen was de prijs van deze operatie onvermijdelijk het herstel van de rechten van de politieke en vakbondsorganisaties van de arbeidersklasse en het aanvaarden van het feit van de nieuwe beginnende opgang van de massa’s. Verder, het feit dat Ovando niet in staat was zijn beloften te houden en zijn ommekeer slechts zeer bescheiden praktische implicaties had, lokte de uitbarsting van serieuze conflicten uit en spitste de strijdbaarheid toe van de massa’s, die voortaan een aanzienlijk grotere vrijheid van actie genoten.
De manoeuvres van burgerlijke sectoren die niet de prijs voor de nieuwe koers wilden betalen en de machinaties van imperialistische kringen die iedere concessie weigerden, riepen twaalf maanden nadat Ovando aan de macht kwam een nieuwe crisis op. Deze crisis bleek des te ernstiger daar het leger zich politiek gedifferentieerd had. Door de onmogelijkheid om een voorlopig compromis te vinden stootte de gevoerde politiek op tegenovergestelde initiatieven. De militaire rechtervleugel had waarschijnlijk zowel de reactie van links als het niveau van de massamobilisatie onderschat. In ieder geval, zodra het duidelijk was dat de massa’s klaar stonden om actief in te grijpen tegen iedere fascistische of fascinerende poging, hervonden de militairen die zich rekenschap van het gevaar gaven, volledig een gemeenschappelijke basis in het kader van de bevestiging van de reformistische lijn. Maar als resultaat van de crisis en van de waarschuwing, die ze in de ogen van de massa’s vertegenwoordigde, moest Torres, de opvolger van Ovando, radicalere houdingen aannemen. Dat hield in de praktijk enkele supplementaire maatregelen in ten aanzien van de posities van de imperialisten en vooral duidelijkere economische en politieke concessies aan de arbeidersklasse. In deze context, terwijl de crisis van het regime maar bleef verergeren (reactionaire probeersels, samenzweringen, manoeuvres en druk van buitenaf, enz.), nam de opgang van de massa een omvang en een kracht aan die men sinds april 1952 niet meer had waargenomen. Zij breidde zich uit van het proletariaat tot veel bredere lagen van de stedelijke kleinburgerij en zelfs enige sectoren van de boeren. De bijeenroeping van de Volksvergadering in mei 1971 geeft symbolisch het hoogste punt van deze opgang aan.
Het faillissement van de regering Torres, in enkele uren smadelijk omvergeworpen, is in de laatste analyse een bevestiging ervan dat iedere “democratische, anti-imperialistische en anti-oligarchische” etappe in Bolivia objectief onmogelijk is en dat iedere consolidatie – ook al is ze maar kort – van een burgerlijk democratisch regime eveneens onmogelijk is. Zodra een massabeweging zich ontwikkelt, tendeert zijn dynamiek er onweerstaanbaar naar het kapitalistische regime als zodanig aan de kaak te stellen; een beslissende confrontatie wordt dan gauw onvermijdelijk.
De tragedie van het Boliviaanse proletariaat is geweest dat de meerderheid van de organisaties, die zich op de arbeidersklasse beroepen, niet heeft begrepen dat dit patroon onvermijdelijk was of dat ze zelfs als ze het gevaar aanvoelden, niet in staat waren alle politieke en operationele consequenties die het inhield, te trekken.
3. Banzer kwam aan de macht als gevolg van een nieuwe reactionaire opstelling van het leger en dankzij de steun van het Amerikaanse imperialisme en het Braziliaanse “sub-imperialisme”. Zijn coup werd vooral geïnspireerd door nationale burgerlijke lagen die van de gedeeltelijke economische opgang in sommige streken in de jaren ’60 hadden geprofiteerd. Deze lagen, die zowel met de Argentijnse als de Braziliaanse bourgeoisie banden hebben, gingen er zelfs toe over te dreigen met een afscheiding van een gedeelte van het grondgebied en deze chantage droeg veel bij tot het besluit van het leger om Torres te ontslaan, die voortaan beschouwd werd als niet in staat te zijn de situatie te controleren, en weer een rechtse, dictatuur te vestigen. Het akkoord met de Phalange had aan de andere kant tot doel een samenwerking mogelijk te maken met conservatieve sectoren van de middenklassen en het compromis met de MNR beantwoordde aan de noodzakelijkheid een steun te vinden bij de volkslagen of ze te neutraliseren. Vanuit deze optiek vermeed Banzer een directe confrontatie in de mijnstreek.
De heterogene samenstelling van het regeringsblok is een van de redenen geweest van de instabiliteit van het nieuwe militaire regime dat bij herhaling stond te schudden door binnenlandse crises.
De belangenconflicten tussen de bourgeoisie van andere landen, vooral Argentinië en Brazilië, hebben ook een rol gespeeld. In deze context was het voor Banzer onmogelijk de arbeidersbeweging volledig te verpletteren. Hij moest zelfs een gedeeltelijk functioneren van de vakbonden in de arbeidersstreken toelaten. Het resultaat was dat zich, vooral in oktober-november 1972, belangrijke demonstraties en arbeidersstakingen voordeden, die duidelijk de wil tot verzet en tegenaanval in de sectoren van het proletariaat en de stedelijke kleinburgerij te kennen gaven. Zij waren het slachtoffer van strenge economische maatregelen. Het zou toch een vergissing zijn een wezenlijk gegeven te onderschatten: de staatsgreep van Banzer maakte het de heersende klasse mogelijk de ergste crisis van de laatste 20 jaar te boven te komen door een onstuimige massabeweging terug te werpen en hard te treffen.
De nationale bourgeoisie en het imperialisme beseffen de structurele instabiliteit van het land en het gevaar van nieuwe oplevingen van de massabeweging volkomen. Ze geven zich rekenschap van de noodzaak – vanuit hun standpunt gezien – dat zij uitbuitingsplannen opzetten en een politieke reorganisatie op relatief lange termijn doorvoeren en voor een gehele periode de arbeidersklasse breken. Aan de andere kant moeten ze pogen een economische ontwikkeling te stimuleren die, hoewel gedeformeerd en gedeeltelijk, maatschappelijk gezien de bourgeoisie versterkt, middenlagen bindt en tenminste een gedeelte van de groeiende massa werklozen en half-werklozen uitwegen verschaft. Aan de andere kant moeten ze zich een meer “wetenschappelijk” onderdrukkingsapparaat verschaffen dat in staat is het voorbeeld te volgen dat door het gorillaregime in Brazilië gegeven wordt. Banzer heeft op dit terrein geen enkele beslissende stap voorwaarts gedaan, maar toch zijn er tekenen (economische projecten, beslissingen van blokken, militaire hulp) voor het feit dat de inlandse heersende klassen en het imperialisme in deze zin proberen op te treden; het zou verkeerd zijn te verwachten dat hun initiatieven in elk geval tot een snelle volledige mislukking gedoemd zijn.
4. Hoewel het slechts een bescheiden minderheid van de bevolking vormt heeft het proletariaat dankzij zijn integratie in de sleutelsectoren van de economie en dankzij zijn geografische concentratie een wezenlijke rol in de belangrijkste strijd van de laatste decennia gespeeld. In deze concentratie schuilt de kracht van de arbeidersklasse: de hoofdstad van de mijnstreken heeft voor alle regeringen zware problemen geschapen. Deze waren dikwijls genoodzaakt serieuze concessies te doen en moesten zelfs bij herhaling situaties van dubbele macht accepteren. Maar tegelijkertijd hebben de geografische positie en het relatieve isolement soms bij beslissende wendingen een effectieve mobilisatie verhinderd en anderzijds de repressie door ware massamoorden vergemakkelijkt. De Boliviaanse mijnwerkers hebben vrij snel een hoog niveau van vakbondsbewustzijn bereikt en zijn periodiek door hun eigen toestand tot hevige politieke mobilisaties gedreven. Hun strijdvaardigheid en hun vermogen om terug te komen, zelfs na de zwaarste nederlagen, worden op het Zuid-Amerikaanse continent niet geëvenaard. Maar dit alles is niet voldoende geweest om ze een globaal politiek zelfbewustzijn te verschaffen, om ze werkelijk de noodzaak te doen begrijpen van een autonome, politieke klasseorganisatie, die zich onderscheidt van de vakbonden. Zoals in het merendeel van de andere Latijns-Amerikaanse landen heeft het Boliviaanse proletariaat niet de ervaringen van de traditionele, sociaaldemocratische en stalinistische massaorganisaties opgedaan. In het specifieke geval van Bolivia had dat twee consequenties: de vorming van politieke kernen die direct het revolutionaire marxisme benaderen en de organisatie van de grote meerderheid van het proletariaat gedurende een lange periode onder de vlag van revolutionair-nationalistische bewegingen met kleinburgerlijke leiding, die werkten in het belang van de zogenaamde nationale bourgeoisie. Dit verschijnsel verklaart het radicalisme, dat de bewegingen in Bolivia op hun toppunt bereikten en dit radicalisme verklaart op zijn beurt waarom de MNR in staat was gedurende een lange periode een hegemonie of een zeer grote invloed op de arbeidersklasse uit te oefenen. De opstand van april 1952 maakte het de arbeidersklasse mogelijk belangrijke veroveringen af te dwingen (waaronder arbeiderscontrole en milities) en jarenlang een zeer grote strijdvaardigheid en een zeer hoog bewustzijn van haar eigen kracht te behouden. Maar de onderwerping aan de leiding van een partij die in laatste analyse de belangen van andere klassen vertegenwoordigde, verhinderde haar een tactiek en een strategie uit te stippelen die aan de behoefte van haar strijd beantwoordde in een revolutionaire crisissituatie die objectief de proletarische macht aan de orde stelde. Grosso modo werd april 1952 de “Februari” van Bolivia. Het aanvaarden van de leiding van de MNR blokkeerde voor de arbeidersklasse de weg naar Oktober. Dit werd de historische prijs voor de afwezigheid van een autonome politieke klassenorganisatie, van een revolutionaire partij met een brede massa-invloed.
5. De MNR zou niet zo lang de hegemonie behouden hebben en het proletariaat zou onder de dictatuur van Barrientos en onder het regime van het militaire reformisme politiek niet ontwapend zijn geweest, als het centrisme de weg naar de opbouw van de revolutionaire partij niet versperd had.
Vooral bij monde van Lechin en zijn fractie heeft het centrisme zodanig geopereerd dat de groeiende oppositie van de arbeidersklasse tegen de MNR-regering niet buiten het kader van de regering en de partij trad. Zo belet hij dat deze oppositie het concrete vertrekpunt wordt van een politieke rijping van het geheel en van de vorming van een onafhankelijke klassepartij. Deze houding veranderde niet radicaal na de formatie van de PRIN, die steeds een centristisch stempel behield, zowel wat haar ideologie betreft als haar politieke strategie en vooral in haar praktische interventie. Het is waar, dat Lechin zich sinds de geboorte van de nieuwe partij inspande om zich voor te doen als de woordvoerder van de revolutionaire aspiraties van de arbeidersklasse, maar in feite ging hij nooit verder dan de strijd voor onmiddellijke eisen, terwijl hij zich op meer algemeen politiek terrein tot meer demagogische uitspraken beperkte over de noodzaak van het socialisme en de revolutie zonder enige steun van een adequate strategie. De hoogste bekwaamheid van het lechinisme – waarvoor de massa’s die er vertrouwen in stelden een uiterst hoge prijs betaald hebben – bestond uit het steeds handig vermijden van beslissende keuzen bij belangrijke veranderingen. Het apparaat van de COB was veel meer dan de PRIN, zijn instrument om in de massa invloed uit te oefenen. Lechin was tweeslachtig en koketteerde met de guerrilla van Che, maar hij paste er wel voor de krachten en de invloed waarover hij nog beschikte, in de strijd te betrekken. Tenslotte paste het lechinisme zich, ten tijde van het militaire reformisme, ondanks alle demagogische voorstellen en zekere differentiatie naar links met betrekking tot de pro-Moskou CP en de opportunistische Lora, in feite aan bij het Torres-regime dat in quasi-ideale voorwaarden voorzag voor zijn traditionele vertoningen: het zich voordoen als verdediger nr. 1 van het mijnproletariaat, het zich van het bureaucratisch mechanisme van de COB bedienen, die weer snel op poten was gezet, het afleggen van verklaringen over de revolutie en het socialisme, die even luidruchtig als gespeend van praktische inhoud waren. Door haar samenstelling, haar ontstaan en haar functies, moest de Volksvergadering natuurlijk het hoogtepunt van deze nieuwe gestes vormen. Hoe luidruchtiger de speeches waren, des te minder was het proletariaat op de komende veranderingen voorbereid. Het resultaat was dat de massa zich nog een keer ongewapend tegenover de wrede aanval van de repressiekrachten bevond. De volledige verwerping van het centrisme in al haar vormen is een gebiedende voorwaarde voor het lanceren van de tegenaanval door de arbeidersklasse en om zich in staat te voelen de revolutionaire strijd om de macht effectief te voeren.
6. In 1952 waren de boeren één van de drijvende krachten van de revolutionaire beweging, één van de pilaren van het nieuwe regime. Door de agrarische hervorming werden hun traditionele vijanden neergeslagen en zij kregen de grond door zich te bevrijden van een eeuwenlange onderdanigheid. Om hun veroveringen te verdedigen organiseerden zij hun eigen milities, die naast de arbeiders gedurende een hele periode elementen van dubbele macht introduceerden.
Maar na het verkrijgen – hoewel gedeeltelijk – van de grond, na hun verandering in kleine bezitters – hoewel armoedige – begonnen de boeren zich te demobiliseren en conservatiever te worden. Ze bleven georganiseerd en zelfs voor een gedeelte bewapend. Maar in hun organisatie ontstond een boerenbureaucratie, die zich met de macht verbond door zich tot instrument van de behoudzuchtigheid en de repressie te maken. De milities zelf werden steeds meer – in de mate dat ze bestonden – de gewapende arm van dit bureaucratisch apparaat. Dit alles werd ook mogelijk als gevolg van een groeiende demoralisatie die veroorzaakt werd doordat men constateerde dat bij gebrek aan financiële en technische hulp, de eigendom van de grond geen enkele verandering in de productiviteit van de grond en de levensomstandigheden betekende. Zo begon de boerenbeweging uiteen te vallen, zich alleen maar te manifesteren bij partiële sporadische acties, ieder revolutionaire dynamiek te verliezen. Ze werd in het defensief gedrongen en in deze geest bleef ze passief aan het regime dat haar de grond geschonken had gehecht.
Deze demobilisatie van de boeren duurt nu al 15 jaar en is onder andere één van de ernstigste beperkingen van de opgang van 1970-71 geweest en bijgevolg een van de elementen die de machtsgreep van Banzer begunstigd hebben.
7. De radicalisatie van kleinburgerlijke lagen uitte zich in de jaren ’40 en ’50 in gedeeltelijk tegenstrijdige verschijnselen. De MNR werd in grote mate een uitdrukking van deze radicalisatie, die zich echter ook uitdrukte door het toetreden van kleinburgers tot stalinistische of pro-stalinistische groeperingen, die tijdens de tweede wereldoorlog of direct daarna zich tegen het revolutionaire nationalisme afzetten door het onjuist als een fascistische stroming te karakteriseren. Pas later paradoxalerwijs, toen de MNR steeds conservatiever werd, begon de Communistische Partij haar te steunen – ter ere van haar mensjewistische concepties van een revolutie in Latijns-Amerika – en droeg zij zodoende bij aan het voortduren van de hegemonie van een burgerlijke leiding over de massa. Het tijdperk van Barrientos vormde, vooral vanaf 1966-67 een belangrijke etappe in de rijping van aanzienlijke sectoren van de stedelijke kleinburgerij. Vooral op dit moment beginnen de studenten zich te radicaliseren en zich zo te integreren in een wereldverschijnsel. De onderneming van Che was een supplementaire stimulans voor deze nieuwe golf van radicalisatie die door de mislukking van de guerrilla op geen enkele manier werd afgeremd. Jammer genoeg ging deze radicalisatie en de gerechtvaardigde verwerping van de onbruikbare schema’s van de pacifistische weg en revolutie in etappes samen met een brede aanhang voor het debrayistische spontaneïsme en de “foco”-concepties. De les van 1967 leidde tot geen enkele serieuze overdenking. Integendeel de guerrilla van Teoponte in 1970 had de bitterste vruchten van het foco-avonturisme gegeven: ze werd het symbool van de steriliteit van een fundamenteel kleinburgerlijke conceptie die pretendeert een revolutionair initiatief te bevatten terwijl ze de reële dynamiek van de klassenstrijd en iedere deelname van de arbeidersklasse en de arme boeren buiten beschouwing laat.
8. De revolutionaire marxisten zullen hun strategie en hun oriëntering niet kunnen vaststellen zonder een analyse te maken van twee beslissende gebeurtenissen uit de periode, die op de val van het MNR-regime volgde: de guerrilla van 1967 en de nederlaag van augustus 1971.
Het initiatief voor de guerrilla werd door Guevara en zijn kameraden genomen in een politieke context die volledig het lanceren van gewapende strijd rechtvaardigde. Aan de ene kant had de dictatuur van Barrientos aan de arbeidersbeweging iedere mogelijkheid tot legale actie ontnomen door uitschakeling van de laatste burgerlijk democratische resten; aan de andere kant manifesteerden de massa’s, verre van verpletterd en gedemoraliseerd te zijn, een groeiende strijdvaardigheid. Sinds september 1965 hadden de voorhoeden zich vastgebeten in de perspectieven van een gewapende strijd in de vorm van guerrilla. Dat werd bevestigd door de weerklank, in de vorm van het stimuleren van mobilisaties, die de guerrilla bij de massa ondervond. Dit werd ook bevestigd door de langdurige politieke repercussies die de actie van Che zelfs na haar mislukking had. Ondertussen, en zonder in enige mate de wending te minimaliseren die door de guerrilla gegeven wordt aan de politieke strijd in Bolivia, dringen een reeks kritische overwegingen zich op.
Allereerst werd de keuze van het terrein ter discussie gesteld. Deze keuze gaf inderdaad niet het voordeel van een volledige voorbereiding die voor het begin van de operaties uitgewerkt is en belette tegelijkertijd ieder contact met de lokale bevolking. Ten tweede, al had Guevara gelijk dat hij de Boliviaanse guerrilla in een continentaal licht plaatste, was zijn analyse van de conjuncturele situatie in andere landen – vooral in Peru – hetzij uitzonderlijk oppervlakkig, hetzij weinig gefundeerd. Maar de fundamentele tekortschieting betrof het verband met maatschappelijke en politieke machten die in staat waren de onmisbare politieke en logistieke steun te geven. Het dagboek van Che verschaft over deze materie duidelijke aanwijzingen.
Guevara was zich beslist van dit centrale probleem bewust en hij begreep dat hij het niet kon oplossen zonder een beroep te doen op militanten en kaders van organisaties van de bestaande arbeidersbeweging. Maar het was zijn vergissing dat hij mikte op de pro-Moskou CP of op een sector ervan en in mindere mate op een rotte centrist als de bureaucraat Lechin. Het feit dat deze keus grotendeels bepaald werd door de oriëntering van de Cubaanse politiek ten tijde van de Tricontinentale Conferentie (breuk met China, stalinistische aanval van Fidel op het trotskisme), verklaart de genomen beslissing zonder haar natuurlijk te rechtvaardigen.
De tweede vergissing lag in een objectieve sektaristische conceptie van de politieke verhoudingen tussen de krachten die voor de gewapende strijd waren. Het was in principe juist om energiek te hameren op de eenheid van het militaire front. Het was ook correct dat de kern die het initiatief nam de leidende rol verdedigde die Che normaal had. Maar daaruit vloeide niet voort dat allen die zich bij de guerrilla wilden aansluiten automatisch de politieke hegemonie van de ELN moesten accepteren en nog minder dat ze er organisatorisch in op moesten gaan. Behalve dat de houding van de leiding van de ELN in dit opzicht Monje en co een alibi gaf werd zij een zeer ernstig obstakel voor de versterking van de kern van strijders en nog veel meer voor de krachtige uitbreiding van de guerrilla-actie.
Tengevolge van deze vergissingen slaagde de guerrilla er niet in effectieve banden te smeden met de massa’s, er vaste voet in te krijgen, zich een minimale solide infrastructuur te verschaffen, op tijd te groeien door het toevloeien van andere krachten die sinds de eerste maanden beschikbaar waren. Zo waren de consequenties catastrofaal en de Guevara kern werd tot het meest tragische isolement veroordeeld, toen de repressie haar eerste serieuze slagen toediende. Vandaar de onvermijdelijke liquidatie in zeer korte tijd.
9. Wat de gebeurtenissen van augustus 1971 betreft moeten we weten waarom een massabeweging die tot op de vooravond van de gebeurtenissen een spectaculaire ontplooiing had gekend met een buitengewone snelheid werd verpletterd, zonder op een groot verzet te stuiten.
Heel in het algemeen was de afwezigheid van een revolutionaire partij, die op nationale schaal in de massa’s ingeplant is, de bepalende factor.
We moeten constateren dat de opportunistische partijen en stromingen er ondanks de voorafgaande ervaringen in slaagden hun hegemonie over de meerderheid van de arbeidersklasse en de geradicaliseerde kleinburgerij te behouden. Maar we moeten er tegelijkertijd aan herinneren dat de boeren zich als nationale macht noch gedurende de opkomst noch op het moment van de staatsgreep zelf mobiliseerden. Vooral in de gebieden rond La Paz en Santa Cruz was er in 1970 en in 1971 strijd van de boeren; maar ze kwamen niet boven het stadium van lokale explosies uit, hoewel ze een potentiële tendens aangaven, die niet ontging aan de geschrokken burgers, die reeds bezig waren hun coup voor te bereiden. Zo’n situatie maakte het mogelijk dat het leger zijn krachten concentreerde op de steden, zelfs op een beperkt aantal steden en zo zijn kansen op een snel succes vermenigvuldigde.
Ten tweede had de meerderheid van de arbeidersbeweging en de kleinburgerij ondanks alle demagogische verklaringen en het formele aannemen van ogenschijnlijk radicale teksten, geen duidelijk begrip van de aard van de Torres-beweging. Ze begreep ook de onontkoombare dynamiek van de situatie niet. Het ontbreken van een precieze analyse en de afwezigheid van een volledige ontmaskering van de aard van het militaire reformisme en haar verwarde ideologie beletten de massa’s een duidelijk inzicht te krijgen, op een correcte manier te begrijpen dat een grote botsing op korte termijn onvermijdelijk was. Erger nog: de illusie was wijd verspreid dat Torres tegenover een “fascistische” aanval zelf tenminste met behulp van het leger terug zou slaan en dat hij per slot van rekening gedwongen zou zijn het volk de wapens te leveren, waar hij een beroep op deed.
De fout van de analyse betrof ook de evaluatie van de verworvenheden van de opgang van de arbeidersklasse en vooral de evaluatie van de betekenis van de Volksvergadering, die de belangstelling trok van de wereldopinie. De Vergadering, die Torres accepteren moest, was ongetwijfeld een manifestatie van de kracht van de massabeweging. Zij wees op een situatie van embryonale dubbele macht, vertegenwoordigde een geschikt instrument voor de propaganda en de revolutionaire agitatie en voor een confrontatie tussen de verschillende stromingen over de beslissende problemen. Maar zij had geen enkele beslissingsmacht, ze beschikte over geen wezenlijke kracht om haar eventuele besluiten op te leggen, en, wat nog erger is, zij was niet de directe uitdrukking van de soevereine wil van de massa’s. Zij werd op geen enkele wijze ondersteund door in de ondernemingen, dorpen, voorsteden en in het leger democratisch gekozen organen. Op dit beslissend gebied is geen enkele vergelijking mogelijk met de Russische sovjets van 1917. Bovendien werd de samenstelling bepaald door willekeurige criteria en sektarische kleingeestigheden voerden veelal de boventoon boven algemene politieke overwegingen. Tenslotte werden de wezenlijke vraagstukken – waaronder de naderende politieke veranderingen en de middelen om een dreigende staatsgreep te weerstaan – genegeerd of ontweken. In feite leek de Vergadering meer op een steriel en onmachtig parlement dan op een instrument om de massa’s te mobiliseren. Tijdens de staatsgreep bleek ze absoluut niet in staat om enige richting te geven en het gewapende verzet van de massa’s te leiden.
In een context van revolutionaire opgang, van crisis in het apparaat van de heersende klasse, aan de vooravond van een grote confrontatie waarbij de inzet in laatste analyse de macht is, worden de problemen van de gewapende strijd de beslissende politieke problemen. De grote meerderheid van de leiders van de arbeidersbeweging hebben deze fundamentele waarheid vergeten. Ze vleiden zich met de illusie de verandering ongehinderd uit te stellen en Torres en de “antifascistische” sectoren van het leger te dwingen voor hen de kastanjes uit het vuur te halen.
Voor zover ze zich het probleem van de gewapende strijd gesteld hebben – in ieder geval zonder enige moeite tot systematisering – zijn ze niet in staat geweest deze insurrectionalistische en spontaneïstische opvatting, die door zoveel tragische ervaringen in Bolivia en daarbuiten was weerlegd, te boven te komen. Verder was het revolutionaire front ook verzwakt door avonturistische en militaristische fouten, die door verschillende van haar leden en vooral door de ELN begaan waren. De ELN had de lessen van 1967 niet verwerkt, zij was haar sektaristische en bureaucratische strekking niet ontgroeid. Ze had de draagwijdte van de ommekeer van september 1969 niet tijdig begrepen; daarom heeft zij zich onder andere in het desastreuze avontuur van Teoponte gestort, waardoor de ELN heldhaftige energie vermorste en het spel van opportunisten en centristen verlichtte. Zelfs na Teoponte volhardde de ELN in een confuse oriëntering ten koste van haar massawerk, dat ontwikkeld kon en moest worden.
10. De Boliviaanse trotskistische beweging heeft rond 1940 en gedurende haar vierde nationale conferentie in het begin van 1946 het politieke toneel betreden. Zij heeft een nationale structuur opgebouwd, die het haar mogelijk heeft gemaakt haar activiteiten zelfs op een inplanting in de mijnwerkersmassa’s te richten, die in deze periode hun vakbond consolideerden. Hoewel ze noemenswaardige krachten gewonnen heeft, die haar in staat stelden afgevaardigden en senatoren in het parlement te krijgen, is zij tengevolge van een reeks vergissingen, interne conflicten en de repressie van 1949-50 niet in staat geweest de MNR haar hegemonie over de arbeidersklasse en de arme middenklasse te betwisten. Direct na april 1952 is de POR erin geslaagd zich te ontwikkelen, waarbij ze een reële invloed op de boeren kreeg en de stoot gaf aan hun beroepsorganisatie en de grondbezettingen en heeft de POR een reële invloed in de mijnwerkerssector gekregen. In de strijd voor het tot stand komen van de COB heeft zij een meerderheid in haar vergaderingen veroverd, waarmee zij de massa’s heeft gemobiliseerd om de nationalisatie van de mijnen onder arbeiderscontrole en het recht van veto af te dwingen. Haar ideologische invloed komt tot uiting in de redactie van het eerste beginselprogram van COB, dat een pool voor de hergroepering van de massa’s tegenover de burgerlijke regering vormt. De politieke activiteit van de POR heeft in de praktijk geleid tot het tegenover elkaar komen staan van twee lijnen, van twee programma’s, dat van de bourgeoisie met zijn pretenties van een onafhankelijke ontwikkeling en dat van de revolutionaire arbeidersklasse. Om het gevaar dat zij vormde is de POR voortdurend door het systeem van de MNR aangevallen. Zij is met geweld onderdrukt en ten slotte gescheurd, tengevolge van de capitulatie van de tendens LORA-MOLLER, die in oktober 1954 de rijen van het trotskisme verlaten hebben en in de MNR zijn getreden. Deze scheuring heeft de POR verzwakt en heeft haar verhinderd de latere crises van het regime Paz Estenssoro en de afkeer van de massa’s ten aanzien van de MNR ten volle in haar voordeel uit te buiten. Het vermogen tot analyse van de leidende kern, die de continuïteit van de partij verzekerd heeft, en de positieve weerslag van de Cubaanse revolutie in Bolivia hebben het de POR echter mogelijk gemaakt belangrijke regionale posten te veroveren en nieuwe kaders aan te trekken om effectief in de maanden oktober-november 1964 te kunnen interveniëren. Vanaf het moment dat Barrientos erin geslaagd was zijn brute dictatuur in te stellen begreep de POR, dat het noodzakelijk was tot een nieuwe oriëntering in de gewapende strijd te komen en vanaf 1965 is zij begonnen zich daarop voor te bereiden.
Als de guerrilla van Che tenslotte in 1967 begonnen is, heeft de POR het revolutionaire belang ervan begrepen en hem haar steun toegezegd en zich beslist uitgesproken voor een directe interventie. De voorwaarden om op korte termijn met bescheiden, maar in elk geval in verhouding tot de groepen van Che noemenswaardige, krachten aan de strijd deel te nemen, bestonden. Deze mogelijkheden werden echter niet uitgebuit. Hoofdzakelijk door de politieke en materiële sabotage van de leiders van de stedelijke ELN-groep, uitgesproken sektarische, antitrotskistische elementen, die – nog verbonden met de Moskou CP – allerlei obstakels opgeworpen hebben.
11. Na de dood van Che heeft de POR, in overeenstemming met de leiding van de Internationale, een oriëntering opgesteld die gericht was op het opnieuw lanceren van de gewapende strijd, waarbij de begane fouten vermeden en de lessen uit de nederlaag getrokken zouden worden. Juist de reorganisatie van de guerrilla waarin de POR betrokken is, zou haar verbinding met de massabeweging en de klassenstrijd in deze periode betekenen. Deze oriëntering is op het 9e Wereldcongres bediscussieerd en aangevuld. Op basis van deze analyse heeft zij haar opvatting van de gewapende strijd gebaseerd en verwierp zij daarmee de gedachte dat de gewapende confrontatie zich slechts op het laatste moment van de opstand zou voordoen. Bijgevolg zou men zich op een harde en langdurige strijd moeten voorbereiden, die misschien continentale afmetingen zou aannemen. Deze strijd zou in het begin de vorm van de guerrilla in zijn drie vormen hebben: op het platteland, in de steden en in de mijnen. Deze guerrilla zou zich kunnen ontwikkelen zonder zich van de massa’s te isoleren en zonder sektarisch te worden. Juist omdat de revolutionaire arbeiders- en boerenbeweging in Bolivia een zeer lange strijdtraditie heeft, juist omdat talrijke kaders over de afgelopen ervaringen hadden nagedacht met begrip voor de impasse van de traditionele opvattingen, juist omdat er geen democratische marges waren, zou de gewapende strijd vanaf het begin op een directe deelneming van arbeiders, boeren en gepolitiseerde studenten hebben kunnen rekenen en zou ze stevige banden met de massabeweging hebben kunnen slaan.
Achteraf is deze oriëntering, die tegen de illusie van een democratische etappe van ook iets betekenende duur waarschuwde en die de gewapende strijd als één van de wezenlijke taken van de POR naar voren bracht, een juiste oriëntering gebleken.
Maar de opvatting van de POR, zowel als van de Internationale over de gewapende strijd, vanaf de door de partij geïnspireerde guerrillakernen tot de vorming van het revolutionaire massaleger, bleef nog zeer vaag. Wat dit betreft heeft het gewicht van de kameraden van de PRT(C) druk op de opvattingen van de POR uitgeoefend, zonder dat de Internationale dit in evenwicht bracht. In feite heeft de POR, tengevolge van haar tradities en haar werkelijke arbeiders- en boereninplanting (90 %) (in tegenstelling tot de PRT) twee lijnen ontwikkeld tegelijkertijd dat ze op een propagandistische en soms abstracte manier de noodzaak van het Revolutionaire Leger naar voren bracht, heeft ze correct precieze voorstellen ontwikkeld om de bewapening van het proletariaat en van de boeren te beginnen met de organisaties, die de massa’s als de hunne beschouwen (arbeidersmilities, boerenregimenten).
Gezien de zeer zwakke infrastructuur van de POR zou men ten slotte het belang van de directe militaire taken die men de partij oplegde, nog veel meer hebben moeten afwegen. Reeds vanaf september 1965 had de POR “de guerrilla als een voortzetting van de massastrijd” opgevat. Vanaf 1968 preciseerde zij dat er geen zuivere plattelandsguerrilla in plattelandsgebieden zou kunnen bestaan, maar een combinatie van guerrilla in plattelandsgebieden – uitgekozen volgens politieke en niet uitsluitend technische criteria – met een guerrilla in de mijngebieden en een guerrilla in de grootste stedelijke concentraties. Voor het toepassen van deze lijn heeft de POR een overeenkomst gesloten met de ELN en de internationale krachten, die haar in januari 1968 ondersteunden, voor samenwerking, waarbij de organisatorische en politieke onafhankelijkheid van beide organisaties gehandhaafd zou blijven. Alleen de ontwikkeling van de gewapende strijd in de loop van de tijd en de gezamenlijke oplossing van de taken van de revolutie, zouden een verandering van deze overeenkomst nodig maken. Dat wil zeggen, de POR en de ELN fuseerden niet, maar behielden hun organisatorische grenzen.
De concrete toepassing van deze overeenkomsten is niet gemakkelijk geweest. In de praktijk bleek dat er in de ELN een weerstand en een stalinistisch vooroordeel was, die vanaf het begin gezamenlijk werk vertraagd hebben; en toen de samenwerking begonnen was verbeterden de betrekkingen POR-ELN. De gedeelde verantwoordelijkheid voor de taken en de gemeenschappelijke gevaren verzekerden het goede bondgenootschap tussen de beide organisaties. Maar de repressie van juli 1969, in september gevolgd door de moord op Inti Peredo verlamden en desorganiseerden zijn plannen. De dood van Inti Peredo betekende het afbreken van de correcte ontwikkeling van zijn groep naar een juiste opvatting over de guerrilla als een verschijnsel van klassenstrijd in verbinding met de massa’s. Peredo’s dood heeft een zeer zware crisis in de leiding van de ELN teweeg gebracht met scheuringen en interne conflicten. De overeenkomsten met de POR werden verbroken en iedere organisatie herkreeg haar vrijheid. Dit veroorzaakte niet alleen een opnieuw ontstaan van de antipartij vooroordelen in de ELN, maar ook een terugkeer tot de foco-theorie, die Inti gedwongen was te overstijgen. De nieuwe leiders van de ELN hebben de door Ovando geschapen situatie niet uitgebuit en hebben zich verwikkeld in de funeste ervaring van Teoponte. De POR begreep integendeel snel de verandering die ontstaan was. Zij is van de illegaliteit overgegaan in de semi-illegaliteit. Zij heeft in november 1969 een buitengewone conferentie bijeengeroepen, waar zij de aard van de regeringen Ovando, de beperkte grenzen van het reformisme analyseerde en zij heeft de onvermijdelijkheid van nieuwe confrontaties op korte termijn voorzien. In de praktijk heeft zij haar werk onder de massa’s versterkt, zonder af te zien van de reconstructie van de groepen, die door de repressie vernietigd waren en door het stoppen van het gemeenschappelijk werk met de ELN gedesorganiseerd. Zij heeft in Santiago een internationale kaderscholing gehouden, publicaties uitgegeven, zij heeft in de strijd geïntervenieerd om de verdwenen vakbondsleidingen te herstellen; zij was op het mijnwerkerscongres van Siglo Veinte, zij heeft een overgangsprogram uitgewerkt dat de directe economische noodzaken combineerde met andere taken van politieke aard. De partij was de kampioen voor de strijd voor het weer aan het werk komen van de 3.500 onder Barrientos ontslagen mijnwerkers, waaronder bijna al onze mijnarbeiders, voor het opnieuw op het peil van 1965 brengen van de lonen, voor het teruggeven van de vakbewegingslokalen, van arbeidersradio-omroepen, voor de vrijheid van de gevangenen, waaronder verscheidene leiders van de partij. Bij de nationalisatie van de Gulf Oil, die door Ovando afgekondigd was, heeft de POR de nationalisatie-eis veralgemeend tot elk imperialistisch eigendom. Waar men hierbij erop vooruitliep is Ovando met zijn leger tussenbeide gekomen om dit eigendom aan haar imperialistische patroon terug te geven. De POR heeft zijn activiteit naar de universiteiten uitgebreid door te interveniëren in Cocha Bamba, Oruro en in La Paz door middel van de universitaire beweging Che Guevara, daardoor kreeg zij voor het eerst sedert lange tijd een gehoor bij de studenten, wat haar tenslotte mogelijk maakte in de verkiezingen voor de universitaire centra te interveniëren. Bij de arbeiders en de boeren heeft zij de stelling van de bewapening van de massa’s en het vormen van gewapende afdelingen ontwikkeld en ze nam zelf het initiatief om ze, daar waar ze invloed had, te organiseren, te beginnen met haar eigen militanten, zoals gebeurd is in de vakbond van arbeiders in de voedingsindustrie.
Aan het einde van het eerste regeringsjaar heeft Ovando een crisis doorleefd. Zijn zogenaamde democratische opening heeft krachten losgemaakt die hij niet meer heeft kunnen controleren. In zijn wanhoop is hij in conflict met de kerk gekomen en heeft hij pastoors en dominees verjaagd, die beschuldigd werden van inmenging in het politieke leven. Aan het einde heeft hij zich bloot gegeven door de universiteiten van La Paz, Cochabamba en Sucre aan te vallen. Wegens de ernst van de situatie hebben de militaire commandanten en het imperialisme toen besloten met toestemming van Ovando zelf, de verwisseling van de ploeg voor te bereiden.
Het ongeduld van generaal Miranda veroorzaakte de crisis van de eerste week van oktober 1970. De luchtmacht bood Miranda weerstand en vormde een concentratiepunt van ontevreden militairen, waaronder generaal Torres, die zo juist afgezet was als opperbevelhebber van de gewapende macht. Deze sector vroeg de steun van de COB, die zij 50 % van de ministeries in het nieuwe kabinet aanbood. Met het schrikbeeld voor ogen van de massa’s die in 1952 het leger hadden verslagen, heeft de door Torres geleide oppositionele sector tegen Miranda, de situatie tijdens de historische vergadering van generaals en officieren in de grote kazerne van Miraflores in haar voordeel veranderd. Het COB, waarvan Lechin de voornaamste leider was, heeft met de MNR en alle linkse partijen behalve de POR(C) en de ELN, het Politieke Commando georganiseerd om de discussie met de nieuwe regering over de organisatie van het kabinet tot een goed einde te brengen. Toen generaal Torres de militaire crisis eenmaal in zijn voordeel opgelost had, nam hij zijn aanbod aan de COB van 50 % van de ministeries terug en gaf haar daarvoor in de plaats de belofte een programma op te stellen voor de verwezenlijking van zaken, die door de COB goedgekeurd zouden zijn. Hierdoor geraakte het Politieke Commando in een crisis, die de stoot heeft gegeven tot het uittreden van de MNR en die haar praktisch buitenspel zette. Zoals daarvoor bij Ovando hebben de bourgeoisie en het imperialisme getracht met Torres tijd te winnen om hun front te herstellen, om de militaire onenigheden over het bevel en de opvolgingen te overwinnen. Maar de opgang van de massa’s die aan de val van Ovando was voorafgegaan, heeft zich in toenemende mate doorgezet tot het optreden van de Volksvergadering. Onder Torres is de POR van de semi-illegaliteit, die ze onder Ovando had in de legaliteit overgegaan. In de tien maanden van de regering Torres heeft de POR haar organisatie weer hersteld. Zij heeft met behulp van de Chileense kameraden in Cochabamba en Orcuro kaderscholingen gehouden. Haar CC heeft een plenum gehouden en besloten haar nationaal congres bijeen te roepen. De invrijheidstelling van de gevangen kameraden heeft haar activiteit in de vakbeweging versterkt. In La Paz hebben we de vakbond van arbeiders in de voedingsindustrie veroverd en een deel van de nationale leiding.
Wij hebben in de mijnverkiezingen enige posten gewonnen. Op het congres van de COB van La Paz hebben we de politieke discussie beheerst en we zijn erin geslaagd de steun te krijgen voor een these die voorgesteld was door de groep van de POR; wij hebben posten in de leiding gekregen. Om posities op het platteland te veroveren zijn we op het congres van onafhankelijke boeren geweest en tenminste een derde van de landelijke leiding was POR-ist. Wat de volksvergadering betreft is de positie van POR duidelijk en consequent geweest. Tegenover allerlei soort reformisten, die de Volksvergadering vanaf het begin als een volksmacht beschouwden of die van mening waren dat zij een van de regering afhankelijk orgaan was, was de POR correct van mening dat – men aan de ene kant niet op basis van hoogdravende analyses kan voorstellen alle macht aan de Volksvergadering – en ook niet het scheppen van andere machtsstructuren, wat de massa’s niet begrepen zouden hebben.
Maar door “legaliteit” van deze vergadering in de ogen van de massa’s te gebruiken, heeft de POR eraan gewerkt haar om te vormen in een werkelijke macht van het sovjettype met het doel haar van de volgende elementen te voorzien, die in embryonale staat of afwezig waren:
1. een structuur die van de basis uitgaat en zich middels tussenorganen verheft tot de nationale Volksvergadering;
2. de grootste democratie op alle niveaus, met verkiezing van de gedelegeerden door de basisorganen, terugroepbaar op ieder moment en verplicht voor hen verantwoording af te leggen;
3. absolute onafhankelijkheid tegenover de burgerlijke regering. De financiering van de kosten van de Vergadering en van het onderhoud van de gedelegeerden zal direct door de arbeidersorganisaties moeten geschieden, in volle vrijheid, zonder afhankelijkheid van de uitvoerende macht, zoals dat het geval was in mei 1971, toen generaal Torres zich ertegen verzette haar economisch te ondersteunen en er slechts een symbolische Vergadering kon zijn;
4. een eigen gewapende macht, als reëel verdedigingsinstrument van de Volksvergadering, waardoor ze haar beslissingen kan laten uitvoeren;
5. grotere integratie van de boeren op een wijze, die op een juiste manier het verbond van proletariaat en boeren uitdrukt. Verkiezing van de gedelegeerden door regionale congressen van onafhankelijke vorm.
Dat waren de opvattingen waarmee de POR werkte. Zij was zich bewust van de grenzen van de Volksvergadering, maar zelfs binnen dit kader is zij er nooit toe gekomen haar slechts als een tribune voor aanklachten te beschouwen. Bovendien heeft de POR zich niet tevreden gesteld met het tot uitdrukking brengen van haar opvattingen, maar ze heeft ook op departementaal niveau in verbinding met de massa-organisaties concrete actie-initiatieven genomen.
Concreet heeft de POR in samenwerking met de groep Sandoval Moron in Santa Cruz, vanaf de Volksvergadering, de gewapende bezetting van grote gebieden, die van Cooper en Cie. waren, geleid en georganiseerd. Zij heeft ze verdeeld voor de vorming van Viviendas. In La Paz heeft zij ook gewerkt aan het dynamiseren van de COD (Departementale Arbeiders Centrale) en gepoogd haar te veranderen in een actieve en dynamische regionale onderafdeling van de Volksvergadering, de werkelijke kiem van de arbeidersmacht. Met de agrarische vakbonden, waarin zij een invloed heeft, heeft zij de bezetting van landbouwgronden georganiseerd en de verdrijving van hun oude eigenaren, zoals in de provincies Camacho, Loaysa en Nor Yungas van het departement La Paz. Door deze met de massa’s verbonden acties heeft de POR posten in de Volksvergadering kunnen veroveren. De deelname van kernen van haar militanten aan de botsingen van 19 augustus in Santa Cruz en van 21 augustus in La Paz en het offer van Tomas Chambi en andere kameraden hebben bovendien aangetoond dat de POR het militaire probleem concreet gesteld heeft zonder zich in slaap te laten wiegen met illusies, die gevoed worden door de opportunistische en centristische leiders van de Volksvergadering en van zijn vakverenigingen. Nu we afstand genomen hebben, achteraf, kunnen we zeggen dat de POR, al heeft zij het proces juist geanalyseerd en heeft zij zich consequent in de klassenstrijd opgesteld, niet zonder beperkingen, fouten en besluiteloosheid was, die zij overwinnen moet om de resultaten van haar inspanningen en offers politiek te kapitaliseren.
Al is het waar dat de ervaring van het werk met de ELN positieve resultaten opgeleverd heeft door een herwaardering van de POR in de ogen van de massa’s en het haar mogelijk heeft gemaakt haar posities in het bijzonder bij leraren, jonge studenten en in bepaalde fabrieken te verbeteren, het kostte haar haar lenigheid en onverschrokkenheid, die in vroegere periodes kenmerkend voor haar waren. De hoofdzaak is dat men begrijpt dat de garantie voor goede politieke en objectieve resultaten in het werken aan de fronten en in bondgenootschappen van deze aard afhangt van het initiatief en de kracht waarmee revolutionairen handelen om de minst duidelijke sectoren te winnen. De strijd om de hegemonie moet bij deze activiteit altijd gesteld worden. Indien de POR een grotere dynamiek en een grotere precisie in het vraagstuk van de gewapende strijd gehad had, zou zij tot een snellere ontwikkeling bij de fijngevoelige kaders van de ELN de stoot gegeven hebben, zoals bij Inti die openstond voor een vrij en gemeenschappelijk werk.
Dit gebrek aan strijdlustigheid was er ook tijdens de regering van Torres. De gerealiseerde inspanningen waren niet in overeenstemming met de objectieve noodzaak en waren beneden de eigen capaciteiten van de krachten van de partij. Het begrip van de taken is niet altijd opgewassen geweest tegen de noodzakelijke onverschrokkenheid om de traagheid door middel van strijdacties te overwinnen.
12. De Boliviaanse situatie onder de dictatuur van Banzer kon zijn chronische politieke en economische instabiliteit niet te boven komen. Het koppige verzet van de massa’s tegen de militaire onderdrukking heeft in het land het afdwingen verhinderd van de maatschappelijke stabiliteit, die particuliere investeerders voorstonden. Het zo vaak uitgeroepen “economische wonder à la Brazilië”, waarvan de inheemse uitbuiters droomden was nergens te zien. In plaats daarvan werd de economische crisis steeds scherper, de inflatie bereikte weer hoge percentages en bedreigde de koopkracht van de massa’s. De Boliviaanse afhankelijkheid van het Yankee-imperialisme en het Braziliaanse sub-imperialisme maakte het niet mogelijk reële voordelen te trekken uit de prijsverhoging van de grondstoffen, in het bijzonder van tin en petroleum. Het verzet van de massa’s werd gevoed door het voortduren van de crisis, waaruit de constante en taaie wedergeboorte van hun strijd voortspruit. Banzer zou om deze strijd in te dammen en de ontevredenheid van het volk weg te nemen in zekere mate aan de behoeften van het volk moeten voldoen en de werkloosheid moeten oplossen en het levensniveau handhaven, zo niet verhogen. Maar de toestand van de massa’s wordt integendeel voortdurend slechter. De laatste monetaire devaluaties en de verhoging van de aller noodzakelijkste levensmiddelen in prijs hebben hevige explosies in belangrijke sectoren van de massa’s veroorzaakt en zullen dit doen. De werkloosheid neemt een permanente vorm aan en er is geen ontwikkeling die de constante groei van arbeidskracht op het platteland en in de steden kan opnemen. De vraag naar werkkracht voor de katoenpluk heeft slechts een onbetekenend deel van de massa werklozen kunnen opnemen en de schepping van 10.000 openbare ambten in de loop van twee jaar dictatuur heeft er slechts toe geleid de werkloosheid te verminderen in de rijen van de partijen die de regering steunen. Het nationaal inkomen daalt en het fiscale tekort is ieder jaar groter. De dictatuur van Banzer kan deze toestand niet direct veranderen. Naarmate deze crisis zich verscherpt drijft zij de massa’s tot strijd.
Ondanks de omvang van de repressie is de arbeidersbeweging ontwaakt, gestimuleerd door de economische crisis en de klappen die het levenspeil voortdurend krijgt. De vakbonden zijn weer tot leven gekomen en ze zijn weer begonnen hun federaties van mijnwerkers, in de ondernemingen, in de bouw, banken, enz., te laten functioneren en zij hebben het probleem gesteld hun hoofdorganisaties, de COB op gang te helpen. De op gang gekomen massabeweging tendeert er snel toe haar economische eisen te combineren met andere, die een politiek karakter hebben. Het mijnwerkerscongres van Potosi van 19 november 1973 heeft zijn socialistische stellingen goedgekeurd en zich tegen de denationalisatiepolitiek van Banzer, voor petroleum en gas, uitgesproken. Het heeft ook algemene amnestie gevraagd, vrijlating van de gevangenen; terugkeer van de uitgewekenen, een loonsverhoging van 100 % boven het instellen van een minimumloon voor het gezin en de glijdende loonschaal. Overeenkomstige voorstellen duiken op in de arbeiderssector, in de fabrieken, in de bouw, bij het onderwijs, de bank- en handelsbedienden.
Deze ontwikkeling van de arbeidersbeweging, van relatieve versterking van de vakbeweging veroorzaakt zoals vroeger de relatieve verzwakking van het regime door het in leven roepen van tegenstellingen en nieuwe conflicten in het officiële front. Het imperialisme en de Boliviaanse bourgeoisie voelen met het oog op de conclusie van het mijnwerkerscongres en de radicalisering van de fabrieken van La Paz zware druk opkomen en zijn gedwongen hun front te reorganiseren. Het leger, achter de schermen de absolute baas over de macht, verwerpt zonder meer de door Banzer voor juni van dit jaar beloofde verkiezingen en handhaaft orde in de FNP door het opofferen van de vleugel van Paz Estenssoro van de MNR, die het parlement verlaten heeft terwijl haar leiders uit Bolivia zijn gezet. Leger en particuliere bedrijven steunen direct op de kern van het kabinet. De FSB verkrijgt politieke posities. De hardsten komen aan de oppervlakte. Tegelijk heeft Banzer de onderhandelingen over petroleum en gas ten gunste van Brazilië beslist, wat een bron zou kunnen zijn voor dit perspectief van een nieuwe botsing met de massa’s.
In Bolivia rijpt de toestand naar een nieuwe crisis, waarin de atomisering en de zwakte van de revolutionaire linksen negatief blijft wegen, al is het waar dat de arbeidersorganisaties een zeker nieuw leven verraden. Meer nog, er bestaat de tegenstrijdigheid dat de reformistische en stalinistische leidingen, die niet opgewassen zijn tegen de nieuwe ontwikkeling van de arbeidersbeweging onder de specifieke omstandigheden van de repressie in Bolivia zich op de posten van belangrijke leidingen handhaven, zoals het geval was bij de mijnwerkers op hun congres in Potosi van verleden november, dat zijn oude en heterogene leiding in functie gelaten heeft. Reformisten en stalinisten blijven wat de ontwikkeling van het proces betreft als remmen optreden en willen nu de arbeidersbeweging een andere weg laten inslaan, een naar een nationaal democratische strijd. Dat is de betekenis van de overeenkomst van de vier, tussen de twee CP’s, de PRIN en de MNR van Silez Zuazo en de beweging geleid door generaal Torres, die zich openlijk verbindt met het Argentijnse peronisme.
In het kader van de klassenstrijd hebben de revolutionaire marxisten de verantwoordelijkheid te helpen bij de opbouw van een leiding die tegen dit proces opgewassen is. Maar een dergelijke leiding kan slechts uit een intensieve activiteit voortspruiten, die de verhelderende discussie over de aard van de Boliviaanse revolutie, over de te voeren strategie en tactiek, combineert met de werkelijke en concrete actie te midden van de massa’s. Het Boliviaanse revolutionaire proces heeft geleid tot de vereniging van de massa’s in het kader van de COB en de Volksvergadering. Bijgevolg waren de Boliviaanse linksen eveneens gedwongen zich in de loop van de gevechten van 21 augustus te verenigen. Toen de verbanning eenmaal daar was, werd deze eenheid in de verbanning voortgezet en zo ontstond de FRA. De deelname van de POR aan de FRA is de consequentie geweest van de eenheid in de strijd van 19 en 21 augustus van geheel links, van arbeidersorganisaties die tot de COB behoren en van groepen officieren van het leger en de Carabiniers, die zich verenigd hebben in de strijd tegen de militaire staatsgreep. Op dit plan heeft de partij de fout begaan de eerste verklaring te tekenen, die de vorming van de FRA aankondigde en die toegespitst was op het socialistische karakter van de Boliviaanse revolutie. Een vraagstuk dat bepaald en verklaard is door de goedkeuring van het oprichtingsstatuut van de FRA en van haar militair plan en die haar aard als politiek-militair strijdorgaan voor het socialisme, samengesteld uit de voornaamste arbeiderspartijen en organisaties van het land bepaald hebben. Deze fout, geconcretiseerd door het tekenen van een dergelijk document en niet de deelname aan het front, dat juist was, is het motief van de kritiek van de Internationale, een kritiek die de POR aanvaard heeft door zijn zelfkritiek van 1 april 1972.
De deelnemers aan de FRA, waaronder de twee communistische partijen, de PRIN, de PS, de MIR zijn overeengekomen te strijden om het proletariaat naar de macht te leiden zonder parlementaire tussenvormen. Maar de FRA scheurde aan de top en bleef verlamd. Deze partijen maakten een draai. Ze keerden terug tot hun oude doelen en herhalen nu dat er geen objectieve omstandigheden zijn voor de strijd voor het socialisme en zij werken in het kader van de lijn van brede fronten om nationale burgerlijke coalitieregeringen aan de macht te brengen.
Daarvoor hebben de twee CP’s, de pro-Moskou en de pro-Chinese zich verbonden met de PRIN en de door Silez Zuazo geleide MNR om een “Front van Vier” te vormen. Hun perspectieven zijn in dit opzicht verschillend. Zij menen wrijvingen in de sfeer van de bourgeoisie te zien en geloven dat er een vooruitstrevende sector bestaat. Zij verwachten van de dictatuur van Banzer een zekere democratische opening. Zij baseren deze illusie op het semilegale functioneren van de arbeidersbeweging, op de door de dictatuur gedane voorstellen voor algemene verkiezingen en brede amnestie. De werkelijkheid logenstraft de hoop van het reformisme. Het leger en de particuliere investeerders steunen op de regering. De verkiezingen zijn voor onbepaalde tijd verschoven en men verwacht geen algemene amnestie. De dictatuur maakt zich op voor de confrontatie met de massa’s. De revolutionaire marxisten moeten deze dwalingen bestrijden door voortdurend terug te komen op het vraagstuk van de aard van de Boliviaanse revolutie. Niet alleen in de propaganda, maar door zich uit te spreken voor een politiek van eenheid van actie, die in tegengestelde richting gaat, steunend op de ervaring van de massa’s en hun politieke verworvenheden. De basisvoorwaarde voor elke revolutionaire oriëntering is, dat geen enkele revolutie in etappes de economische, sociale en politieke problemen zal kunnen oplossen, die aan de chronische crisis van het land en het eeuwige lijden van de massa’s ten grondslag liggen. De ervaring van het regime van de MNR is wat dit betreft afdoend geweest. Ten gevolge van de door de opstand van 1952 opgelegde maatregelen is trouwens iedere objectieve basis voor een “democratische en anti-oligarchische revolutie” verdwenen en zal ieder revolutionair proces onvermijdelijk vanaf het begin uitlopen op het terrein van antikapitalistische socialistische doelen. Veel meer dan in welk neokoloniaal land ook zal de revolutie in Bolivia een permanente revolutiedynamiek hebben of zich niet ontwikkelen. Dat is de fundamentele les van de gebeurtenissen van 1971, die zonder de minste twijfel de broosheid en de buitengewone onzekerheid hebben aangetoond van iedere “democratisch reformistische” poging, die het kader van het systeem als zodanig niet doorbreekt. Daar vloeit uit voort dat revolutionairen iedere politiek moeten verwerpen die – direct of indirect – samenwerkt met de zogenaamde nationale bourgeoisie of met bepaalde sectoren ervan. De strijd op dit terrein is, in laatste instantie, een strijd voor de politieke autonomie van het proletariaat dat, ondanks zijn strijdvaardige geest en zijn heldenmoed, lang onder de invloed is geweest van burgerlijke of kleinburgerlijke bewegingen of leiders en nog steeds lijdt onder de ideologische invloed van het kleinburgerlijke revolutionaire nationalisme en zelfs voor kort onder het militaire reformisme van generaal Torres. Deze traditionele opvatting van het revolutionaire marxisme wordt aangevuld met een duidelijke voorstelling over de rol van de boeren, de voornaamste bondgenoot van de drijfkracht van de revolutie, de arbeidersklasse. We moeten ons verzetten tegen stromingen die het belang van de boerenmassa’s voor het Boliviaanse revolutionaire proces negeren of minimaliseren en die volhouden dat de slagkracht van de arbeidersklasse voldoende is om het kapitalistische staatsapparaat omver te werpen. De ervaring heeft geleerd dat elke korte revolutionaire opgang onvermijdelijk dreigt uit te lopen op een isolement van de arbeidersklasse, indien de boeren zich niet mobiliseren en zo op een botsing uitloopt tegen de krachten van de repressie, die op haar geconcentreerd zijn, zoals dat het geval was in de loop van talrijke arbeidersslachtingen en op 21 augustus 1971, met de reeds bekende gevolgen.
Een van de eerste taken van de POR in deze periode is dus het verdiepen en heractualiseren van haar analyse over de sociaaleconomische toestand op het platteland en de potentiële tendensen die daar rijpen, het uitvoeren van een politiek, die weerklank kan vinden onder de boeren en hun volledige inschakeling in de strijd, in verbinding met het proletariaat, voorbereidt. De POR moet preciezer de maatschappelijke categorieën onderscheiden, die zich tengevolge van de agrarische hervorming op het platteland afgetekend hebben; het landbouwproletariaat van de plantages en van de suikerraffinaderijen, dat zich voornamelijk in de oostelijke zone van het land ontwikkelt; de arme boeren die weinig land hebben en zonder loonarbeid zijn en de middelgrote boeren. Op dezelfde wijze moet men rekening houden met het verschijnsel van de kolonisatie, d.w.z. het verplaatsen van sectoren van de plattelandsbevolking en zelfs van werkloze arbeiders van Altiplane en de dalen in de maagdelijke gronden van de tropische zones. Elk van deze categorieën heeft haar eigen karakteristiek en haar eigen eisen, waarmee men rekening moet houden om ze in bondgenootschap met het proletariaat te mobiliseren. De POR moet haar werk op het platteland intensiveren door een eisenplatform uit te werken op basis van de behoeften van iedere categorie om partij te trekken van haar revolutionaire potentiëlen. Het belang van het boerenwerk spruit niet slechts voort uit algemene theoretische overwegingen, maar uit de concrete rol in de periode van de confrontatie, waarin we leven. Bolivia is een land dat een grote boerenbevolking heeft. Een groot deel van het leger bestaat eveneens uit boeren. Het ontwaken en de revolutionaire mobilisatie van de boeren zal een bijkomende factor vormen in de ontbinding van de gewapende krachten van de bourgeoisie.
Uitgaande van de noodzaak van de gewapende strijd gesteld door het 9e Congres en uitgaande van haar eigen ervaring van 1967 tot 1971 moet de POR duidelijk haar opvattingen over de gewapende strijd op basis van de huidige politieke verhoudingen van Bolivia formuleren. De gewapende strijd beantwoordt aan de behoeften van de massa’s en de klassenstrijd. De guerrilla van Che van 1967 werd juist ten volle door de massa’s geaccepteerd omdat zij er een praktische, concrete vorm in zagen om zich uit de vicieuze cirkel te bevrijden van militaire interventies en slachtingen om datgene toe te passen, wat de voortdurende verklaringen van het arbeiderscongres over de strijd om de macht en, voor het socialisme stellen. Daarom gaven de guerrilla’s, ondanks de nederlaag een kwalitatieve stoot aan de Boliviaanse politieke strijd en gaven ze de stoot tot mobilisaties en massastrijd. Men moet zonder aarzelen twee tegengestelde, maar even verkeerde opvattingen over de gewapende strijd afwijzen: a) de foco-theorie, die afziet van de klassenstrijd en b) die van de spontane opstand, die de gewapende confrontatie beperkt tot de eindetappe van de strijd om de macht en die verwacht dat de massa’s op dat moment zonder militaire organisatie de problemen van haar bewapening oplossen. De POR heeft de gewapende strijd correct als een noodzakelijk deel van zijn politieke opvatting van de macht gesteld en zij heeft het vermeden in militaristische afwijkingen te vervallen. Ze heeft er altijd aan vastgehouden, dat de gewapende acties van het guerrillatype als doel een beter doordringen van de partij in de massa’s moet hebben om de politieke en gewapende interventie van deze massa’s zelf. De gewapende acties, d.w.z. de militaire activiteit, staat niet tegenover de opbouw van de partij, maar zijn verbonden met het politieke werk in de massa’s als onafscheidelijke delen van een globale strategie om de beperkingen van het populisme, het spontaneïsme, het reformisme te doorbreken en de macht te grijpen.
13. Rekening houdend met de Boliviaanse ervaring zal het proces een ontwikkeling moeten volgen, die men als volgt kan samenvatten:
a) de huidige periode van heractivering van de arbeidersbeweging met sterke repressie op de voorhoede; een bepaalde semilegaliteit voor het functioneren van de massaorganisaties en illegaliteit voor politieke voorhoedeorganisaties. Aan deze periode beantwoordt een type politieke en concrete militaire activiteiten, die dialectisch gecombineerd moeten worden: I. Gewapende initiatieven van de voorhoedeorganisatie, uitgevoerd door gewapende afdelingen. Het doel ervan is de arbeiders- en boerenbeweging te stimuleren, in de massa’s de noodzaak van bewapening en milities te ontwikkelen, en menselijke krachten, materiële en technische middelen bijeen te brengen. Deze initiatieven van gewapende strijd zullen zowel in de mijnstreken en op het platteland als in de grote stedelijke concentraties kunnen en moeten verwezenlijken; in de specifieke etappe echter waarin het mijnproletariaat en het fabrieksproletariaat de arbeidersbeweging leidt en waarin de conflicten en de botsingen rond deze sectoren voorzien kunnen worden moeten de gewapende acties van de partij in deze sector gerealiseerd worden, waarbij met hun problemen rekening gehouden wordt. II. Interventie in de huidige strijd, waarvan de dynamiek de mobilisatie van massale sectoren inhoudt, wat zou kunnen leiden tot het opnieuw opkomen van kiemen van dubbele macht, van de oude traditie van arbeidersmilities van de vakbeweging en boerenregimenten. In dit perspectief tendeert de bewapening van de massa’s ernaar zich te veralgemenen en zich te concretiseren in gewapende arbeiders- en boerenafdelingen. De interventie van de partij zal onontbeerlijk zijn om te verhinderen dat men tot de beperkingen van het verleden terugvalt, toen de milities van het oude type volkomen defensief verhinderd hebben door te stoten tot de machtsgreep. Uitgaande van deze ervaring, moet het militaire initiatief van de afdelingen van de partij en van de voorhoedegroepen de stoot geven tot een nieuw type milities die offensief zijn en in staat zich te verplaatsen. De propaganda voor bewapening van de massa’s en de noodzaak van hun gewapende machten is niet voldoende; de partij en de voorhoedeorganisaties moeten zich midden in het werk plaatsen, terwijl ze tegelijkertijd de massa’s stimuleren hun mobilisaties te versterken. Tegelijkertijd moeten de revolutionairen politiek werk in het burgerlijke leger ontwikkelen, waarbij ze trachten de soldaten en onderofficieren voor het kamp van het proletariaat te winnen. Dit werk moet de revolutionaire propaganda verbinden met de directe eisen van de soldaten en onderofficieren (democratische rechten, levensvoorwaarden, enz.). Het is duidelijk dat men geen illusies over de resultaten van dit werk kan hebben; de politieke en militaire desintegratie van het burgerlijke leger zal pas verwezenlijkt worden als het in botsing komt met de gewapende krachten van het proletariaat.
b) De veralgemening van de botsing: het militaire offensief van het burgerlijke leger, waartegen de massa’s in verzet zijn gekomen, of de imperialistische militaire interventie na een gedeeltelijke overwinning van de massa’s of de verovering van de macht geven als consequentie de gelegenheid tot de vereniging van de revolutionaire gewapende macht op een hoger plan. Dat zij een permanent karakter krijgt, dat het kader van de productieplaatsen overstijgt waarin de milities daarvoor optraden. De verbinding tussen de partijafdelingen en de arbeiders- en boerenmilities vormt het vertrekpunt van het Revolutionaire Massaleger. Het Revolutionaire Leger krijgt zijn uiteindelijk gezicht in het raam van een algemene burgeroorlog.
De politiek-maatschappelijke dubbelheerschappij wordt aangevuld met de geografisch militaire verdubbeling. De idee van het Revolutionaire Leger is dus innig verbonden met de idee van de revolutionaire crisis, met de burgeroorlog en met de massamobilisatie. Het is niet een leger dat op een willekeurig moment als bij toverslag ontstaat en dat zich uit zichzelf kan ontwikkelen.
14. De POR is voorstander van de eenheid van actie tussen de partijen en stromingen, die strijden tegen de militaire dictatuur en het imperialisme. Maar in dit front is er geen plaats voor de partijen en de stromingen van de bourgeoisie, die geen ander perspectief hebben dan het vervangen van de dictatuur onder handhaving van de hegemonie van de bourgeoisie. Na de 21e augustus heeft het eenheidsfront, dat in feite in de militaire actie van die dag door de Boliviaanse linkse partijen gevormd is, zich organisatorisch geuit in de FRA. In de FRA zag men de mogelijkheid de strijd voort te zetten. Maar de FRA is verlamd en verdeeld, toen ze over de werkelijk concrete organisatie van de botsing tegen de dictatuur begon te discussiëren. Vandaag is zij vervangen door andere gedeeltelijke fronten met nationalistische burgerlijk-democratische inhoud, waaraan de POR niet zou kunnen deelnemen.
In elk geval blijft het probleem van de eenheid en het eenheidsfront op de agenda staan. De massa’s voelen de noodzaak ervan. De POR moet zich van deze gevoelens bedienen en werken om de arbeiders- en boerenmassa’s in een verenigd front te verenigen op voorwaarde dat dit in staat is doelmatige acties te verwezenlijken en zich niet beperkt tot steriele verklaringen. Eenheid van actie tegen de inmenging van de regering in de arbeidersbeweging en de beperking die de dictatuur haar oplegt. Eenheid van actie om de COB te laten functioneren, voor de bevrijding van de gevangenen. Eenheidsfront voor concrete doelen. Eenheid kan ook tot stand komen in de militaire activiteit. Wanneer bepaalde organisaties gewapende acties voeren, zou de POR erin kunnen slagen eenheidsacties te verwezenlijken op het vlak van die operaties op voorwaarde dat zij een inbreng heeft die verbonden is met de krachten die betrokken zijn in de uitwerking van de plannen en de technische leiding van de acties; onder handhaving tegelijkertijd van een strenge politieke en organisatorische autonomie van de partij.
15. In de nieuwe opgang van de arbeidersbeweging, waaraan de POR deel heeft, brengt zij een program naar voren dat de directe taken van de massa’s verbindt met het maximum program door middel van een overgangsprogram. De voornaamste punten van een dergelijk program zijn:
1. Algemene loonsverhoging tegen de waardevermindering van het geld, die de loontrekker verarmd heeft. Glijdende loonschaal om het levenspeil van de massa’s te verdedigen. Wedertewerkstelling van hen die om politieke en maatschappelijke redenen ontslagen zijn; werk voor de werklozen. Permanente mobilisatie van de werklozenorganisaties in samenwerking met de arbeidersvakbonden. Strijd tegen de constante prijsverhogingen. De monetaire devaluatie moet betaald worden door de particuliere ondernemingen en de staat en niet door de miserabele volkshuishoudingen.
2. Tegen de plundering door het imperialisme, verdediging van het staatseigendom over de natuurlijke rijkdommen. Verdediging van de petroleum, van het gas en het ijzer. Verdediging van de COMIBOL en van de genationaliseerde mijnen, die het fascisme terug wil geven aan de imperialistische vraatzucht. Herstel van de arbeiderscontrole met het recht van veto door de comités voor arbeiderscontrole. Nationalisatie van de imperialistische ondernemingen onder arbeiderscontrole. Tegen het binnendringen van het Braziliaanse sub-imperialisme in de departementen Santa Cruz en Beni. Taaie en militante oppositie tegen de verdeling van het land, die aangewakkerd wordt door de agro-industriële bourgeoisie van Santa Cruz, weg met het yankee imperialisme en het Braziliaanse sub-imperialisme uit Bolivia.
3. Verdediging van de Boliviaanse arbeidersvakbeweging. Voor een vrij en onafhankelijk functioneren van de COB, van de nationale vakbondsfederaties en van de vakbonden. De politie, het leger en de fascistische gewapende benden weg uit de arbeiderscentra. Voor de verdediging van de democratische rechten en vrijheden. Vrijheid voor alle politieke en vakbondsgevangenen. Sluiting van de concentratiekampen en van de particuliere gevangenissen. (De huizen die de FSB en de MNR veranderd hebben in martelkamers en gebruiken voor gevangenhouding en executie van revolutionairen, naast de politie en het leger, zonder controle, noemt men particuliere gevangenissen).
Voor het onttrekken van de universiteit aan de fascistische klauwen, die haar gevangen houden. Herovering van de universitaire autonomie. Afschaffing van het statuut van de Boliviaanse universiteit, voor de volledige uitoefening van het paritaire beheer door docenten en studenten.
4. Verdediging van de boeren en van hun rechten op de grond die zij bewerken, verdediging van hun recht op basis, middelbaar en technisch onderwijs. De regimenten die de vitale centra bezetten en die de arbeiders onderdrukken weg van het platteland. Hulp van de staat voor de kolonisten met technische assistentie. Gegarandeerde prijzen voor hun oogsten, kredieten en verstrekking van arbeidsinstrumenten. Vergroting van de percelen van de arme boer met herverdeling van de latifundia, die nog bestaan en van de reserves van de ex-eigenaars; aanmoediging van vrijwillige coöperaties met staatshulp.
Voor het afzetten van Banzer. Hiervoor moet de bewapening van de massa’s georganiseerd worden. Strijd voor de herleving van de arbeidersmilities en de boerenregimenten. Centralisatie van de militaire leiding van de training en de bewapening in een militaire arbeidersstaf. Maar het is niet voldoende de dictatuur omver te werpen, om haar te vervangen door een burgerlijke regering met een liberaal gezicht.
Een nieuwe macht moet in het leven geroepen worden die de ervaring van de Volksvergadering voortzet, haar beperkingen en tekortkomingen van 1917 overstijgt en verrijkt door een democratisch functioneren, verenigd op een arbeidersbasis en met een brede boerenvertegenwoordiging, onafhankelijk van de burgerlijke macht en steunend op de gewapende macht van het proletariaat. De COB en de linkse partijen moeten de Volksvergadering bijeenroepen. Voor de arbeiders- en boerenregering, de politieke uitdrukking van de macht van de onderdrukte massa’s en geleid door het proletariaat, de enige manier om de kapitalistische en imperialistische uitbuiting te liquideren.
16. Om dit program op gang te brengen en toe te passen is een partij nodig. Maar om deze rol te vervullen moet de POR zich versterken en tegen de aangeduide taken opgewassen zijn. De te kleine ontwikkeling van de POR wordt een obstakel voor de voortgang van de revolutie.
De POR is gedurende haar hele geschiedenis in staat geweest haar integratie in de arbeiders- en boerenbeweging te handhaven. Maar zij heeft ook haar zwakheden geopenbaard; als zij die niet overwint, kan zij niet het doeltreffende instrument worden waar de arbeiders om te winnen behoefte aan hebben. Dat maakt het voor haar noodzakelijk zich kwalitatief en kwantitatief te veranderen; zich dieper in de sleutelsectoren van het land in te planten. Haar ploeg van de nationale leiding verbreden, haar middenkaders te vermeerderen. De versterking van haar leidende centrum is vitaal, gezien de taak al haar activiteiten te plannen, daarbij de capaciteiten van haar kaders nationaal te gebruiken en haar krachten te verdelen naar belangrijkheid en te concentreren op de hoofdassen van haar activiteit naar iedere periode. Dit centrum van de partij zal veel capabeler en doeltreffender zijn als het nauw verbonden is met het centrum van de Internationale. De POR zal haar infrastructuur, die zich in de gebeurtenissen van augustus 1971 als zwak heeft doen kennen, moeten verbeteren, haar communicatie en propaganda moeten verbeteren, haar pers en publicaties moeten regelen. De partij moet haar leden in een agressieve strijd tegen ieder soort reformisme rekruteren, een strijd die geleverd moet worden op het politieke vlak en op het vlak van de strijdinitiatieven, waardoor ze altijd als reëel en betrouwbaar alternatief voor de massa’s overkomt.
MNR
Movimiento Nacionalista Revolucionaria, Revolutionaire Nationalistische Beweging; de grootste burgerlijke partij, die de revolutie van 1952 leidde; na 1952 echter steeds meer afgegleden naar rechts en onder leiding van Paz Estensoro onder meer verantwoordelijk voor het bloedbad van de mijnwerkers in 1964.
PRIN
Partido Revolucionaria de la Izquierda Nacional, Revolutionaire Partij van Nationaal Links; een afsplitsing van de MNR, die onder leiding staat van Juan Lechin, de belangrijkste vakbondsleider.
COB
Confederación Obrera Boliviana, Boliviaans Vakverbond, de sterke eenheidsvakcentrale die vooral op de mijnwerkers is gebaseerd.
ELN
Ejercito de Liberación Nacional, Nationaal Bevrijdingsleger; de organisatie gesticht door Che Guevara, maakt deel uit van de Junta de Coordinación, het coördinatieorgaan van de Chileense MIR, de Argentijnse ERP, de Uruguese Tupamaros en de ELN.
PRT(C)
Partido Revolucionaria de los Trabajadores, Revolutionaire Arbeiderspartij; de Argentijnse partij die het Revolutionaire Volksleger (ERP) heeft gevormd, meestal aangeduid met (C), naar de naam van haar blad El Combatiente (De Strijder)
POR(C)
Partido Obrera Revolucionaria, Revolutionaire Arbeiderspartij, de Boliviaanse afdeling van de Vierde Internationale, meestal ter onderscheid van de Lora-groep, die dezelfde naam gebruikt, aangeduid als POR (Combate), naar haar blad.
FNP
Frente Popular Nacionalista, Nationalistisch Volksfront; de reactionaire regeringscoalitie, die bestaat uit MNR en FSB.
FSB
Falange Socialista Boliviana, Boliviaanse Socialistische Falange; een reactionaire kleinburgerlijke formatie, die zijn inspiraties heeft opgedaan in Spanje.
FRA
Frente Revolucionaria Antiimperialista, Anti-imperialistisch Revolutionair Front, een eenheidsfront van verschillende linkse groepen en partijen.
PS
Partido Socialista, Socialistische Partij.
MIR
Movimiento de la Izquierda Revolucionaria, Beweging van Revolutionair Links.
Comibol
Comisión de los minos Bolivianos, Boliviaans Mijncomité; het beheerorgaan van de genationaliseerde mijnen.