Redactie

De variaties in de Nederlandse bourgeoisie


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1972, nr. 3, jg. 15
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Nederland van handelskapitalisme tot industriestaat
De Revolutie van de Lage Landen 1566–1648
De wording van het communisme in Nederland 1907-1925

De Nederlandse bourgeoisie is traditioneel een handeldrijvende bourgeoisie. De industriële ontwikkeling heeft zich hier veel later ingezet dan in de omringende kapitalistische landen. Naast enkele grote trusts (Shell, Unilever, Philips en AKZO) neemt het haven- en het scheepvaartkapitaal een belangrijke deel van de activiteiten voor haar rekening. De politieke ontwikkeling in Nederland is in hoge mate bepaald door de relatief sterke positie van deze groepen ten opzichte van het eigenlijke industriële kapitaal.

Pas laat na de 2e wereldoorlog kwam in het kader van de EEG de ontwikkeling van een op de Europese markt gerichte industrie tot stand. Vanaf die tijd kon ook in de strijd van de arbeiders een opgaande beweging geconstateerd worden.

De oprichting van de PvdA vlak na de 2e wereldoorlog veroorzaakte geen “doorbraak”. En dat was toch de bedoeling van de oprichting van die partij en het opheffen van de PvdA [sic – MIA]. Pas nu, na het op-gang-komen van de industrialisatie begint de deconfessionalisering zich af te tekenen. Vooral de greep van de KVP op de katholieke arbeiders brokkelt af en daarmee de invloed van deze partij in de verkiezingen. In het NKV gaan steeds meer stemmen op voor eenheid met het NVV en het CNV. Hierdoor begint zich binnen de KVP een strijd te ontwikkelen tussen de vleugel die het NKV vertegenwoordigt en die aandringt op samenwerking met de PvdA en de meerderheid, die het belang van de kapitalisten bij uitstek verdedigt. Maar ook deze laatste vleugel is geen eenheid.

Binnen de Nederlandse bourgeoisie was de Atlantische en nog breder internationaal gerichte vleugel in het verleden sterk in de meerderheid. Met de geleidelijke versterking nationaal, en ook door Europese kapitaalsverbindingen, van andere sectoren van de bourgeoisie, vooral binnen het kader van de opgang van de EEG (verbreed door de Engelse toetreding) met de versterking van de positie van het Europese kapitaal tegenover het Amerikaanse dat zijn dollar en zijn prestige gevoelig in waarde zag dalen, met de relatieve verzwakking van de sector internationale handel en transport, met de daling van de relatieve betekenis van de koloniale belangen trad er een verschuiving in de machtsverhoudingen op. Hoewel bepaalde elementen in de vroeger geheel dominerende sectoren (die bovendien vaak ook nog sterke Europese belangen hebben) nog buitengewoon machtig blijven is de enger Europees georiënteerde vleugel van de Nederlandse bourgeoisie opgerukt.

Dit heeft doorgewerkt in zekere wijzigingen in de Nederlandse politiek. De tendens tot bescherming van de dollar praktisch tot iedere prijs bv. wordt zwakker, als dit ten koste gaat van Europese belangen. Ook is in het algemeen in het politieke vlak de traditionele slaafse gebondenheid van de Nederlandse bourgeoisie aan het Amerikaanse imperialisme enigszins afgezwakt.

Door de voortzetting van de inflatie gedwongen hebben de VS het failliet van de gangbare Amerikaanse politiek van crisisbestrijdende maatregelen moeten vaststellen. De Nederlandse bourgeoisie staat nu ook voor de vraag in hoeverre zij de inflatie nog kan aanvaarden.

Eén stroming schijnt er alles op te zetten om koste wat het kost de inflatie te lijf te gaan (het oude Amerikaanse pad te betreden). Deze uitgesproken pro-Amerikaanse stroming, belichaamd allereerst in DS’70, forceerde daartoe een kabinetscrisis. De VVD, waarin alle sectoren van de grote bourgeoisie vertegenwoordigd zijn, maar waar de traditioneel dominerende elementen nog wel op de voorgrond treden, solidariseerde zich voor een belangrijk deel met DS’70, terwijl er in de CHU in zwakkere zin ook verwante tendenties waren. Hier kwamen de internationaal buiten-Europese oriëntering, de steun aan de dollar en de harde anti-inflatie politiek duidelijk naar voren. Daartegenover staan de meer Europese sectoren van de bourgeoisie, die over het algemeen qua kapitaalsconcentratie en industriële kracht nog onderdoen voor de meer “Amerikaanse” en daarmee verwante sectoren. Zij zijn gevoeliger voor arbeidsconflicten en meer bereid nog tot overleg en overeenkomst tussen werkgevers en werknemers. Hun belang valt zo tot op zekere hoogte samen met dat van de confessioneel-burgerlijke partijen met een grote arbeiders-vakbonds achterban. In deze kringen verwacht men dat overleg een redelijke uitkomst zal geven, vooral als de PvdA in de regering is opgenomen. Langs deze weg van de voorzichtige loonmatiging via compromissen hoopt men dan het inflatiegevaar te kunnen beperken. Door de politieke versplintering van de bourgeoisie en de merkwaardige meerklassenstructuur van de confessionele burgerlijke partijen komen overigens de precieze belangen van de verschillende sectoren van het kapitaal niet altijd glashelder op partijpolitiek plan tot uitdrukking.

Eén ding is zeker, ook de confessionele partijen staan onder toenemende druk van de arbeiders. De confessionele vakbonden kunnen deze druk steeds moeilijker opvangen en oefenen daarom invloed uit in de met hen verwante partijen, om te voorkomen dat de arbeiders deconfessionaliseren en naar de PvdA en het NVV toegaan. Maar de PvdA en het NVV hebben nog veel meer met de arbeiderswensen te maken dan de confessionelen. Hun politiek, die er in de eerste plaats op gericht is het “algemeen belang” voorop te stellen, vereist een overleg dat zich via de “normale” overlegorganen afspeelt. Onder druk van de arbeiders kon het NVV weliswaar in de periodes dat de PvdA niet in de regering zat een “linksere toon” aanslaan, maar zij hoeden zich er wel voor definitief de weg naar regeringsverantwoordelijkheid af te snijden door de belangen van de arbeiders daadwerkelijk te ondersteunen.

De arbeidersbelangen, komen, door de zwakheid en verdeeldheid van de vakbeweging en de afwezigheid van een krachtige proletarische partij, zelfs op het vlak van een strijdbare reformistische belangenbehartiging, van de kant van de “progressieve” partijen niet of nauwelijks aan het bod. Zij zijn geheel op hun eigen, voorlopig nog beperkt economische strijd aangewezen.

Dit kwam tot uitdrukking in de Rotterdamse havenstaking, de Groningse strokartonstaking, en ook in de metaalstaking.

Onder invloed van deze klimaatsverandering is een verdere afbrokkeling van de confessionele partijen te verwachten, dat de meerderheid van de rechtse regeringspartijen in Nederland definitief tot het verleden zou kunnen gaan behoren. Een zo grote groei van de “progressieven” (PvdA, D’66, PPR), dat zij een meerderheid kunnen behalen is echter zeer onwaarschijnlijk. Wel zal een sterke progressieve vooruitgang, de bereidheid van de “Europese” bourgeoisie en van de confessionele partijen versterken om met de PvdA enz. een coalitieregering aan te gaan. De toenemende kans daarop inspireerde DS’70 en de VVD tot krachtige pogingen om nog voor de verkiezingen een voor de arbeiders zeer ongunstig loonakkoord af te dwingen. Ondanks hun soepeler opstelling wil de confessionele bourgeoisie natuurlijk in de praktijk ook niet veel speling op het loonfront laten.

Enerzijds verplaatst de strijd van de arbeiders zich hierdoor naar het economische vlak, anderzijds krijgen de komende loononderhandelingen een zeer sterk politiek karakter. De vakbondsbestuurders zullen daarbij rekening houden met wat “haalbaar is en hun respectievelijke, eventuele partijgenoten-ministers niet al te zeer in de kou willen zetten. Een glimp van deze tendens tot aanpassing zagen we reeds in de slotfase van de Pelgerstaking, die na verklaringen over “stukstaken” werd geliquideerd, omdat een overwinning zou zijn bereikt: bij de komende ontslagen zou de helft van de ontslagen onder de stakers vallen, terwijl een aantal stakingbrekers in dienst zou blijven (???). De Waarheid paste zich ook zozeer aan, in het kader van haar politiek van collaboratie met de PvdA en de NVV bureaucratie dat zij tevreden durfde te constateren: “Tegelijkertijd heeft de Pelger directeur Bood na herhaald aandringen moeten verklaren bij deze afwikkeling geen rancune toe te passen.” De arbeidersklasse gaat een moeilijke tijd tegemoet. De economische ontwikkeling wijst erop dat naast de groeiende structurele werkloosheid, de conjuncturele werkloosheid een steeds groter vorm zal aannemen. De stagflatie is een gevolg dat eigen is aan de huidige kapitalistische ontwikkeling. De arbeiders staan daarbij tegenover een bourgeoisie waarvan een belangrijk deel steeds minder bereid zal zijn tegemoet te komen aan de looneisen. Zeker bij het doorzetten van de lange neergaande golfbeweging, zal ook de “Europese” sector van de bourgeoisie, de grenzen van haar soepelheid laten zien. En zij kan zich dat tezamen met haar overige klassegenoten, des te beter permitteren, gezien de miserabele toestand van de arbeidersbeweging en de nog steeds onduidelijke klassenverhoudingen op partijpolitiek vlak:
- een reeds vergaand gedeproletariseerde PvdA, behartiger van zekere korte afstandsbelangen van beter betaalde, hoger gekwalificeerde lagen onder de witteboord werkers tegenover die van de grote massa; geleidelijk op weg samen met PPR, D66 en ook de PSP, naar een “kleinburgerlijke” democratische volkspartij, die liefst de gezamenlijke massavakbeweging als passief drukmiddel op de achtergrond zou willen manipuleren;
- een vakbondsbureaucratie, die enerzijds door een combinatie van het permanente proletariseringsproces, de deconfessionalisering en de druk van de basis, meer afstand is gaan nemen ten opzichte van haar traditionele partijbindingen, zich zelfstandiger politiek is gaan opstellen en enigszins naar vakbondseenheid streeft, doch anderzijds het ontwikkelingsproces naar een strijdbare eenheidsvakbeweging weer afremt, op kritieke momenten de klassenstrijd weer op dood spoor zet en nog steeds haar jarenlange internationale reputatie eer aan doet van een model van integratie in het kapitalistische systeem te vertegenwoordigen;
- een CPN, die in het vacuüm (dat eerst enkele jaren geleden duidelijk werd met de versnelde “verburgerlijking” van de PvdA en de opleving van de klassenstrijd, maar dat reeds ontstaan was met het verdwijnen van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) een enorme speling kreeg voor een sterke invloedsuitbreiding en een politieke monopolisering van de leiding in de klassenstrijd, doch tegelijkertijd door haar ingekankerd stalinistisch karakter (d.w.z. super bureaucratisch, reformistisch en sektarisch) niet in staat en niet bereid is om deze unieke kans te benutten om werkelijk door te breken naar de massa en werkelijk, socialistisch, leiding te geven aan de klassenstrijd;
- een invloed van de KVP en de AR op de arbeidersklasse via NKV en CNV, die weliswaar afbrokkelt, doch zich door alle genoemde verhoudingen vrij lang weet te handhaven.

Door de lange duur waarbinnen zich de historische versplintering van de arbeidersklasse kon consolideren onder betrekkelijk stabiele klassenverhoudingen, is het begrijpelijk dat, ondanks het naoorlogse proces van versnelling in de objectieve klassendifferentiatie, de versluierende en remmende bovenbouwstructuren zo’n taai leven blijken te bezitten.

Er zal nog heel wat klassenstrijd nodig zijn om zowel op vakbonds als op politiek niveau, de eenheid van de arbeidersklasse te bewerkstelligen; een eenheid die nodig is voor de ontplooiing van een effectieve antikapitalistische strijd. Deze zal zich echter niet goed kunnen ontwikkelen als de subjectieve factor blijft ontbreken: een revolutionaire organisatie die zich ontwikkelt tot marxistische arbeiderspartij, geworteld in de massa. In de huidige verhoudingen van het extreem politiek isolement van de arbeidersklasse, en het politieke slop waarin alle “linkse” partijen die klasse dreigen te voeren, dient alle nadruk te worden gelegd op de harde verdediging van het bedreigde materiële levenspeil in de ruimste zin, buiten alle parlementaire gescharrel om. Er zal daarbij moeten worden gewaakt tegen elke opportunistische uitleg van de mogelijke leus “voor een arbeidersregering”. Ook een combinatie van de “Progressieven” met de samenwerking in een of andere vorm met de CPN en de PSP, is geen arbeidersregering (ook niet als de CPN mede in de regering zou zitten); dat blijft een burgerlijke regering, evenals vroegere Labourregeringen in Engeland. Een arbeidersregering kan slechts ontstaan in een prerevolutionaire situatie, en voor de vorming van zo’n regering is het bestaan van een revolutionaire arbeiderspartij met een massabasis een voorwaarde.

Die harde verdediging van de arbeidersbelangen kan slechts effectief zijn, als via de strijd voor overgangseisen, glijdende loonschaal met een prijsstijgingsindex onder controle van de arbeidersbeweging; glijdende urenschaal voor de verdeling van het beschikbare werk onder alle arbeiders, als garantie tegen ontslag; controle op de boeken van de bedrijven en op de bedrijfsvoering; zelfstandige voortzetting van de bedrijven bij sluiting; verkorte handhaving van alle verworven formele en praktische rechten en vrijheden (stakingsrecht niet in de laatste plaats) tegen alle ondermijning door de sterke staat-in-voorbereiding – het perspectief geopend wordt op de werkelijke strijd om de macht.

Alleen in het kader van een dergelijk perspectief via overgangseisen, kan de dagelijkse klassenstrijd zich ontwikkelen naar een doeltreffende belangenbehartiging van de arbeidersklasse op elk niveau, vanaf dat van de dagelijkse levensbehoeften tot en met de zelfbevrijding van de klasse als zodanig toe.

De huidige ontwikkeling van het kapitalisme en de neergang van de burgerlijke parlementaire democratie, doet het volgen van de leuzen van Joop den Uyl, Harry ter Heiden en Paul de Groot/Henk Hoekstra meer dan ooit neerkomen op variaties op een inkapseling in de politiek van de soepeler sectoren van de Nederlandse bourgeoisie; op achteruitgang en nederlagen. De strijd voor de overgangseisen zal de arbeidersklasse laten zien wat alle traditionele “arbeidersleiders” waard zijn, waardoor zij zich beter van hen zal kunnen bevrijden om zelfstandig haar eigen klassenorganisaties te kunnen leiden.