Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1972, nr. 2, jg. 15
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Op 8 en 9 april vond een conferentie plaats van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale (Revolutionair-Marxistische tendens). Op de agenda stond een discussie over de verschillen tussen de Revolutionair-Marxistische tendens en het Verenigd Secretariaat. De conclusie van de discussie werd een in dit nummer opgenomen resolutie vastgelegd.
Uit de inleiding, die gehouden werd over de historische ontwikkeling van de IVe Internationale en de verschillen, die in deze ontwikkeling zijn ontstaan, nemen we het volgende over:
In de vooroorlogse periode werd uit de leninistische theorie van het imperialisme, als hoogste stadium van het kapitalisme veelal de conclusie getrokken, dat de neergaande lange golf, waarin het kapitalisme in de jaren 1920 tot 1940 verkeerde, de laatste crisis van het kapitalisme zou zijn. Vooral na de grote crisis van 1929 doken deze gedachten in steeds sterkere vorm op. Het boek Het Imperialisme van Sternberg werd in linkse kringen overal gelezen en geprezen. Men trok er de conclusies uit dat deze crisis de doodscrisis van het kapitalisme was en er geen herstelmogelijkheden meer zouden zijn. In die tijd bestond er nog geen goed inzicht in de lange (25 à 30 jaar) en korte (5 à 7 jaar) golfbewegingen in het kapitalisme.
De IVe Internationale heeft nooit de theorieën van Sternberg overgenomen, maar ging wel uit van de meer algemeen verbreide denkbeelden over de eindfase van het kapitalisme (dat niet meer aan een wereldoorlog zou kannen beginnen zonder onherroepelijk het risico van een revolutie te lopen). Deze ideeën zouden ook na de 2e wereldoorlog nog vrij lang nawerken.
De internationale conferentie van 1946 spreekt nog over de “voortgaande doodsstrijd” van het kapitalisme, het tweede wereldcongres zwakt dit reeds af tot een schijnbare opgang.
Eerst met het 6e wereldcongres zou er definitief afgerekend worden met deze theorieën en een zorgvuldige analyse van het kapitalisme en zijn lange opgaande golf gemaakt worden.
Pablo ontwikkelde langzamerhand een eigen opvatting omtrent de economische ontwikkeling die er op neer kwam dat de nieuwe ontwikkeling van het kapitalisme, het neokapitalisme, slechts beperkte recessies te zien zou geven en dat de door Lenin gekenschetste imperialistische fase in wezen afgesloten was.
De opvatting over de huidige periode van het kapitalisme had zijn gevolgen op de door de tendens verdedigde politiek, die er op gebaseerd was dat “zoals de eerste wereldoorlog het tijdperk van de sociaaldemocratie afsloot en dat van de verbreiding van de actie van het bolsjewisme opende, zo de tweede wereldoorlog dat tijdstip van het marxisme heeft afgesloten, dat in wezen gevoed werd met de ervaringen van alleen de bolsjewieken.”
“Deze ervaring kwam precies overeen met de fase van het imperialisme, door Lenin geanalyseerd,die als voornaamste epicentrum de kapitalistische landen van Europa had.”
Pablo richtte zich met zijn tendens in hoofdzaak op de koloniale revolutie en later na de opgang van de jongerenbeweging op deze laatste groep. Bij deze oriëntering kwam de noodzaak van de vorming van de revolutionaire arbeiderspartij op het tweede plan te staan en werd de nadruk gelegd op het spontaneïsme aan de basis.
De verschillen tussen de revolutionair-marxistische tendens en het Verenigd Secretariaat liggen voor een belangrijk deel in de appreciatie van de bevrijdingsbeweging in de derde wereld als epicentrum van de revolutie. De revolutionair-maxistische tendens oriënteert zich meer op randgroepen en stelt de opbouw van de partij, die zich op de arbeiders in de hoogst ontwikkelde kapitalistische [landen] richt, daarbij ten achter.
De opbouw van de revolutionaire partij komt volgens haar meer tot stand door het bijeenbrengen van diverse groepen dan door de daadwerkelijke opbouw rond het program van de IVe Internationale.
De destalinisatie heeft altijd de volle belangstelling van de IVe Internationale gehad. De waardering van dit verschijnsel heeft bij de revolutionair-marxistische tendens een vorm gekregen die ertoe geleid heeft dat het idee van de politieke revolutie in feite vervangen wordt door een regeneratie van delen van de bureaucratie. Wat later enigszins doch onvoldoende gecorrigeerd werd.
Het doorbreken van de “liberalisering” tot de economische sector kreeg de tendens van een te positieve waardering van de NEP-politiek, markteconomie als verschijnsel. De Joegoslavische ontwikkeling heeft de gevaren van de markteconomie voldoende aangetoond. Een verwarring van zelfbeheer en markteconomie betekent uiteindelijk een verzwakking van de planeconomie, die uiteindelijk het monopolie van de buitenlandse handel zou aantasten. Door dit niet in te zien werd een wezenlijke trotskistische positie verlaten. Bij de opbouw van de revolutionaire voorhoede wreekt zich een niet-dialectische visie over de verhouding van subject en object. Een onkritische benadering van de massa en een overschatting van het spontaneïsme maakten dat de revolutionair-marxistische tendens zich sterk op de theorieën van Rosa Luxemburg oriënteerde en zelfs tot de ideeën van de Gorter-Pannekoek tendens neigde.
Het zelfbeheer wordt als een magische wondersleutel beschouwd, die alle problemen van de organisatie van de arbeidersklasse oplost. De vraag van de mogelijkheid van het zelfbeheer binnen het kapitalisme komt daarbij aan de orde. Maar het probleem van het zelfBEHEER in de socialistische en de overgangsmaatschappij mag niet verward worden met het BESCHIKKINGSrecht over goederen en de richtlijnen van de planeconomie.
De trotskistische beweging heeft er tamelijk lang over gedaan om tot een juist inzicht te komen omtrent de lange opgaande golf en afstand te nemen van de conclusies die gebaseerd waren op verschijnselen, die voortvloeiden uit de voorafgaande lange neergaande golf.
Het 9e wereldcongres komt in 1969 tot de conclusie dat het einde van de lange opgaande golf in zicht is. Deze is in de VS in 1940 begonnen en in de rest van de wereld later. Tot de kenmerken van deze periode behoort: de anticyclische budgetteringspolitiek, de bewapeningsindustrie, de inflatie politiek, die uitgelopen is op een devaluatie van de dollar.
Tijdens deze opgang vertonen zich kleinere recessies, die in de komende neergangsperiode een verscherpt karakter zullen krijgen. Een verdergaande kapitaalsconcentratie, die tot nieuwe contradicties zal leiden, is te verwachten. Het ingrijpen van de staat heeft het fragmenteren van de recessies mogelijk gemaakt, die niet in alle landen tegelijk optraden. Op den duur echter zal door de nauwere internationale financieel-monetaire samenwerking de synchronisatie van deze recessies onvermijdelijk worden.
De resolutie van het 9e wereldcongres besluit de economische analyse als volgt:
Historisch gezien heeft het naderende einde van de periode van expansie op lange termijn die zich in de internationale imperialistische economie uitstrekt van 1940 tot 1965, diepere oorzaken dan de verschijnselen op het vlak van de munt, van het kredietsysteem of van de interventionistische politiek van de burgerlijke staten. Het wijst erop dat de contradictie tussen de groei van de productiekrachten en de remmende rol van de privétoe-eigening een contradictie aan de hand van lapmiddelen gedurende een ganse periode naar het tweede plan had weten te verschuiven, opnieuw machtig aan de oppervlakte verschijnt. De efficiency van die lapmiddelen brokkelt af. De stimulerende effecten van de permanente inflatie worden te niet gedaan door de negatieve uitwerkingen op het gebied van de wereldhandel. De stimulerende effecten van de wapenproductie dalen vanaf het ogenblik dat ze een kolossaal niveau bereikt hebben en dat een nieuwe heropleving van de conjunctuur een nieuwe sprong van de militaire uitgaven zou vergen, die zelfs de Amerikaanse economie niet meer zou kunnen torsen. De steeds sterker geaccentueerde relatieve verarming van de semikoloniale landen herleidt voortdurend de fractie van de totale industriële productie van de imperialistische landen, die ze kunnen opslorpen. Maar de uitwisseling tussen de imperialistische landen die zich gedurende de lange periode van expansie geweldig ontwikkeld hebben, worden meer en meer geremd door de inter-imperialistische concurrentie en door de geleidelijke egalisering van het technisch niveau van alle imperialistische landen.
Kortom, de enorme productiviteit die zich vandaag in de imperialistische landen opstapelt, komt meer en meer in conflict met de behoeften aan meerwaardevorming van het kapitaal zelf. Alleen de expanderende economie van de arbeidersstaten zou een tijdelijke uitlaatklep kunnen vormen; maar alhoewel hun uitwisselingen met de imperialistische mogendheden steeds toenemen, blijven ze te beperkt om een algemene recessie te kunnen afremmen. Deze limieten, die tegelijk functie zijn van de zeer middelmatige exportcapaciteiten van de arbeidersstaten en van het geheel van de wereldcontext die kredieten op lange termijn hoogst onwaarschijnlijk maakt, zullen in de nabije toekomst niet op een belangrijke manier overschreden worden.
Nadat in de jaren ’50 en begin ’60 een vrije lange betrekkelijke stabiliteit in de arbeidersstaten bestaan heeft en er een politieke apathie van de massa’s was door het stijgen van het levenspeil en het ontstaan van reformistische illusies ten gevolge van de “democratisering”, is hierin sinds 1957 verandering gekomen. De oorzaken van het verdwijnen van de stabiliteit waren:
- de daling van de economische groei en de negatieve werking van de “economische hervormingen” van de laatste jaren voor de massa;
- de internationale tegenstellingen onder de arbeidersstaten en communistische partijen;
- het onvermogen van de bureaucratie een nieuwe alternatieve ideologische lijn te ontwikkelen in de plaats van het stalinisme;
- de invloed van de Amerikaanse imperialistische agressie;
- de invloed van de succesvolle strijd van de Vietnamese massa en de opgang van de revolutionaire strijd in West-Europa.
Bij het falen van de oude economische politiek ten aanzien van de nieuwe industriële taken en de onwil tot een democratisch-centralistisch systeem van zelfbeheer over te gaan, grijpt de bureaucratie en in het bijzonder haar technocratische vleugel naar de zogenaamde “socialistische markteconomie”, die niet zonder gevaren is.
Deze gevaren zijn vooral te zien in het bijzondere geval van Joegoslavië, waar de ontwikkeling van de kapitalistische elementen in de economie verontrustende vormen aanneemt.
Ten aanzien van de voorbereiding van de revolutionaire partij, die in de tweede helft van de jaren ’50 inzette, werden onder andere de volgende punten uit de resolutie van het IEK (december 1969) naar voren gehaald:
- de noodzaak tot het vermijden van het verkeerde dilemma: óf ultralinks spontaneïsme, óf geheel opgaan in de linkervleugels van de massabeweging;
- de noodzaak van het bereiken van een politiek overwicht in de nieuwe radicale voorhoede van studenten en jongeren;
- dit na te streven door een van de plaatselijke omstandigheden afhankelijke prioriteit hetzij bij een jeugdorganisatie, die zich richt op de drie sectoren: universiteit, middelbare school, bedrijf; hetzij bij een volwassenenorganisatie, als de voorhoedebeweging een zeker peil heeft bereikt, hetzij bij een combinatie van beide mogelijkheden.
1. Na enkele jaren van discussie over de politieke lijn van de internationale trotskistische beweging en over de verschillen tussen de trotskistische stromingen m.n. de Internationale Revolutionair-Marxistische Tendens van de IVe Internationale en het Verenigd Secretariaat van de IVe Internationale, is de Nederlandse sectie van genoemde tendens tot een internationale heroriëntering gekomen, die haar door het voor haar verdwijnen van de tegenstellingen die tot de scheuring van 1965 leidden, steeds dichter bij de posities van het Verenigd Secretariaat bracht, en aan de andere kant verwijderde zij zich van de oriëntering van de Internationale Tendens, die een aantal fundamentele trotskistische beginselen prijs gaf of verzwakte, vooral wat betreft de opvatting over de opbouw van de revolutionaire partij.
2. Deze ontwikkeling kwam ideologisch duidelijk tot uitdrukking in de documenten van de conferentie van oktober 1971. In de conclusie van het document over “Politieke ontwikkeling en partijopbouw” werd de noodzaak onderstreept van de hereniging van de beide internationale trotskistische organisaties, vooral ook aangezien de organisatorische verdeeldheid in Nederland een ernstige belemmering vormde voor de vergrote ontwikkelingsmogelijkheden van de trotskistische beweging.
3. Op haar conferentie van 8 en 9 april 1972 ging de Nederlandse sectie over tot een nadere concretisering van de heroriëntering. Ter discussie stonden de beide documenten ter voorbereiding van de internationale conferentie van de Internationale Tendens, het “Adres-Manifest” en de “Bijdrage tot een kritische beoordeling van de ontwikkeling van de IVe Internationale en van de organisatorische perspectieven van de revolutionair-marxistische tendens”. Van het Verenigd Secretariaat stonden ter discussie “De nieuwe opgang van de wereldrevolutie” (stellingen aangenomen op het 9e wereldcongres), de “Resolutie over de Chinese culturele revolutie” (aangenomen op datzelfde congres), en de resolutie van het Internationale Executief Comité (december 1969) “De opbouw van de revolutionaire massapartijen in kapitalistisch Europa”.
De conferentie kon zich verenigen met de lijn van de drie laatstgenoemde documenten.
In de twee eerstgenoemde documenten van de Internationale Tendens vond zij de reeds vermelde tendens tot verzwakking van een aantal trotskistische principes nader bevestigd. Met name: het verlaten van de leninistische opvatting over de opbouw van de IVe Internationale en de revolutionaire partij in de verschillende landen, wat nog bijzonder werd versterkt door het voorstel de naam IVe Internationale te laten vallen; de afwezigheid van een serieuze marxistische analyse van de hedendaagse kapitalistische ontwikkeling en eveneens van de arbeidersstaten, wat reeds eerder leidde tot een foutieve beoordeling van het destalinisatieproces en de economische ontwikkeling in Joegoslavië.
4. Gezien het feit dat de Internationale Tendens steeds verder verwijderd raakt van de internationale trotskistische beweging en zich steeds meer distantieert van het bolsjewisme, en in een onvruchtbaar isolement terecht gekomen is ten aanzien van de hele internationale ontwikkeling van het revolutionaire marxisme;
gezien het feit dat de Nederlandse sectie door de handhaving van haar band met de Internationale Tendens zich ideologisch en organisatorisch isoleert en ernstig belemmerd wordt in haar ontplooiingsmogelijkheden;
gezien het feit dat zij door verbreking van de nog formele banden met de Tendens een vereniging van de revolutionair-marxistische krachten in Nederland kan bevorderen, wat een voorwaarde is voor het werkelijk benutten van de toegenomen mogelijkheden voor de serieuze voorbereiding van een revolutionaire voorhoedebeweging;
heeft de Nederlandse Sectie op haar conferentie besloten:
- de organisatorische banden met de Internationale Revolutionair-Marxistische Tendens van de IVe Internationale te verbreken;
- aansluiting te vragen bij het Verenigd Secretariaat van de IVe Internationale.
9 april 1972.