Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, februari/maart 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De algemene interne sociaaleconomische tegenstrijdigheden van China in zijn huidige neostalinistische ontwikkelingsfase, hebben een hoogtepunt bereikt. De sociale tegenstellingen hebben geleid tot een explosie.
Een leidende vleugel van de sterk wassende bureaucratie, die het zwaarst belast is met stalinistische tradities, blijkt steeds meer onvermogend om de grote problemen van een achterlijke economie op weg naar het socialisme en van de binnenlandse en buitenlandse politieke verhoudingen, op te lossen. En op de mislukkingen van haar lijn op economisch en buitenlands politiek gebied en op de daardoor toenemende oppositie in alle organisaties, bestuur en leger reageert zij niet met wezenlijke correcties, maar met de uitbouw van haar eigen bureaucratisch apparaat, met rekrutering van nieuwe brede lagen jeugdige uiterst onontwikkelde en makkelijk plooibare bureaucraatjes, om de oude lijn kunstmatig te kunnen voortzetten; een lijn die zowel afwisseling als mengsel van rechts opportunisme en conservatisme enerzijds en van quasi links avonturisme anderzijds is.
Hoe sterker de oppositie tegen die lijn wordt, des te krampachtiger, primitiever en gewelddadiger middelen worden gehanteerd, onder het mom van een “culturele revolutie” die niet cultureel en niet revolutionair, maar eerder het tegengestelde daarvan is. In wezen is de “culturele revolutie” de ideologische dekking voor een soort nieuwe “sprong voorwaarts”; d.w.z. in het ritme van afwisselende conservatieve en avonturistische periodes, een hernieuwde poging om het ontwikkelingstempo op elk terrein te forceren onder veronachtzaming meer dan ooit van economische realiteiten, wetenschappelijke maatstaven en marxistische politieke beginselen, en dat vanuit de mythische gedachte dat een verzameling simpele ideetjes alles kan overwinnen als men er maar voldoende in gelooft; en dat het rode China nu eenmaal superieur is boven alle andere socialistische landen die immers geleid worden door conservatieve onbetrouwbare Europeanen.
Om dit te begrijpen moet men zich, naast het analyseren van de maatschappelijke achtergronden, ook enigszins proberen in te leven in de mentaliteit van Mao en de zijnen: vele jaren lang de onaantastbare leiding van de Chinese revolutie, enorm overtuigd van eigen superioriteit; die tot 1949 toe door niemand werd geholpen; steeds sterk stalinistisch beïnvloed; in het kader van een monolithische partij opgegroeid waar geen werkelijke open discussie bestaat; overtuigd van het feit dat als men maar “de juiste politieke lijn” (voorgesteld als een aantal eenvoudige schemaatjes waaronder enkele waarheden als koeien) volgt alles kan worden opgelost; zonder idee van de noodzaak dat een marxistische politiek in wisselwerking met de ontwikkeling van de problemen van de sociaaleconomische werkelijkheid zich voortdurend moet vernieuwen; iedere kritiek ervarend als een aanslag op zich zelf, op China, op het socialisme, als noodzakelijkerwijs afkomstig van antisocialistische vijanden, van burgerlijke opportunisten en intellectuelen en buitenlanders die van de wetenschap misbruik maken om China’s ontwikkeling tegen te houden en onvoldoende geloven in het alvermogen van de massa, enz., enz.
Het toenemend isolement, de toenemende binnenlandse en buitenlandse oppositie en kritiek stimuleren onder deze omstandigheden alleen maar een versterking van deze maoïstische lijn, van extreem chauvinistische demagogie, van hysterische vreemdelingenhaat, superioriteitswaan, van politieke willekeur en massamobilisering uitsluitend ter versterking van eigen bureaucratische positie en liquideren van elke oppositie, van militarisering van het bureaucratisch regime en van de meest dwaze persoonsverheerlijking. Een lijn die funest is voor de economische ontwikkeling en voor de verhoudingen in de socialistische wereld en voor de strijd tegen het imperialisme.
De Chinese leiding vergiftigt de verhoudingen in de socialistische wereld door hetze en provocaties; zij verwaarloost en belemmert de internationale ondersteuning van de Vietnamezen; en zij belemmert ook de effectieve verdediging van China tegen de bedreiging van een imperialistische aanval. Dit laatste uit zich in een mystiek vertrouwen in het vermogen van het Chinese volk om met geweren in de hand elke vijand met de modernste wapens uitgerust te kunnen overwinnen en in een hoogst onverantwoordelijk bagatelliseren van de gevaren van een imperialistische aanval en van een kernoorlog. “Vernietiging, opoffering en lijden zullen voorkomen dat het volk tot onderworpen slavernij wordt gebracht”, zei Lin Piao op 2 september 1965. De Mao-vleugel van de Communistische Partij is van mening dat de schade van Amerikaanse bombardementen snel kan worden hersteld; dat men niet te veel vertrouwen moet stellen in moderne wapens uit het buitenland (lees de SU); dat er gevaar bestaat dat men in vredestijd tot politieke degeneratie vervalt. In “Peking Review” van 13 januari 1967 wordt in het document, “Bestudeer ‘Problemen van strategie in China’s Revolutionaire Oorlog’”, de opmerking gemaakt: “Voorzitter Mao zei lang geleden “... de kernbom is een massaslachtingswapen, maar het eindresultaat van een oorlog wordt bepaald door het volk, niet door één of twee nieuwe soorten wapens”, e.d.
De voortdurende “overwinningen” door de maoïsten verkondigd, in hun strijd tegen “reactionairen”, “bourgeoiselementen”, “rechtsen” en dergelijken, die zich zo hardnekkig blijven verzetten tegen Mao’s lijn, roepen de vraag op waar die oppositie nu eigenlijk uit bestaat en waar zij voor staat.
Er kan meteen worden gesteld dat een massale oppositie in het geding is. Er is geen sprake van dat de resten van de bourgeoisie daarbij enige serieuze rol spelen. Deze beschuldiging is des te meer pure demagogie waar Mao c.s. nogal omzichtig met die bourgeoiselementen zijn omgesprongen als zij zich aan de economische regels hielden (een politiek die op zichzelf niet geheel fout is overigens).
De oudste oppositie komt voort uit de intelligentsia: universiteitsdocenten en andere intellectuelen, schrijvers, kunstenaars, journalisten, leraren; kortom de geestelijke elite die het al verschillende malen te verduren heeft gehad; zo direct na de “100 bloemen” periode, in 1958 tijdens de “grote sprong” en opnieuw bij de golf van kritiek op het “humanisme”, 1964-65, die in zekere zin een aanloop was naar het huidige offensief tegen de intellectuelen en tegen alle buitenlandse en ook Russische cultuur.
De tweede grote haard van oppositie is de Communistische Partij zelf. Dit was zo sterk het geval dat Mao een tijd in de minderheid kon worden gedrongen in het Centraal Comité. Voorts zijn er vele oppositionelen op verantwoordelijke posten in het economische leven en het bestuur, categorieën die voor een deel natuurlijk weer met de eerste twee samenhangen; wat tot op zekere hoogte ook geldt voor de militaire oppositie. De technische kaders in het economische vlak hebben ernstige bezwaren tegen het periodieke forceren van het groeitempo, het verwaarlozen van elementaire economische tendenties, het doorkruisen van nuchtere economische maatstaven met daden van politieke willekeur, het lichtzinnig ontkennen van de betekenis van materiële hulp van andere socialistische landen; welk laatste argument ook in kringen van militaire specialisten naar voren wordt gebracht die de onderschatting van de gevaren van de Amerikaanse wapen superioriteit onverantwoordelijk achten.
Deze opposities werden gevoed door de jarenlange confrontatie met de harde werkelijkheid van grote delen van de verantwoordelijke kaders in bestuur, economisch leven, onderwijs, wetenschap en cultuur, waardoor men wel tot realistischer denkbeelden moest komen dan de officiële lijn voorschreef. Deze ontwikkeling werd zo sterk dat zeer grote sectoren van de politieke, economische en militaire bureaucratie min of meer oppositioneel werden, zij het dan veelal onder het formeel blijven belijden van de officiële leuzen, met verlegging van enkele accenten. Het is absoluut niet zo dat Mao en de zijnen hiertegenover een wezenlijk antibureaucratisch verzet zouden vertegenwoordigen. Zij vertegenwoordigen op een of andere manier een achterlijk, chauvinistisch deel van de bureaucratie dat niet mee is kunnen komen met de eisen die de steeds gecompliceerder problemen van de socialistische opbouw en de problemen van de hele wereldontwikkeling, aan een socialistische leiding stellen; een bureaucratische vleugel die uit een kinderlijk-romantische visie in geïdealiseerde herinneringen van voor 1949 is blijven steken, alles met kunstmatig politiek enthousiasme, kadaverdiscipline en materieel extreme onthouding, denkt te kunnen oplossen; en ieder die zich daartegen verzet als een zatte conservatief beschouwen; die nu door de gang van de wereldontwikkeling en het maatschappelijk proces in China zelf, aan de kant dreigen te worden geschoven; en die zich als in een stuip uit alle macht daartegen verzet en daarbij inderdaad ongebruikelijke bureaucratische middelen hanteert dan de oppositie van de technocraten en intellectuelen.
Te duidelijker bleek de holheid van de antibureaucratische pretentie van Mao c.s. toen het verrassend en veelzeggend verzet van de vakbonden aan de dag trad; d.w.z. van het georganiseerde industriële proletariaat; wat Mao en de zijnen tot de contrarevolutionaire maatregel van de ontbinding van de vakbonden bracht.
Kortom gaat het hier om een zeer groot deel van alle categorieën van de Chinese bevolking die in algemene, vaktechnische en politieke ontwikkeling, boven de massa der boeren uitsteken. Moeilijk is het om te beoordelen waar het hier en daar geconstateerde verzet van boeren op neerkomt. De schaarse berichten wezen op bezwaren tegen te grote afdrachten aan de staat, wat natuurlijk parallel loopt aan de looneisen van sommige groepen arbeiders, en wijst op een beginnend verzet tegen het systematisch drukken van de consumptiebehoefte van de massa.
Heel duidelijk ligt het met de oppositionele tendens in Mongolië en Sinkiang, waar nationale minderheden zich verzetten tegen gedwongen assimilatie aan de Chinese cultuur en taal mede door middel van massavestiging van Chinezen in die gebieden. Zo sterk was deze weerzin tegen de gedwongen sinificatie (verchinezing) dat honderdduizenden uit Sinkiang naar de SU zijn gevlucht vanwaar ze voor geen prijs meer teruggestuurd wilden worden.
De antimaoïstische opposities zijn ten zeerste versterkt door een reeks van mislukkingen en nederlagen van de officiële lijn: de mislukkingen van de “grote sprong voorwaarts” 1958-59; het bij alle correcties daarna niet-halen van alle nagestreefde plancijfers en het deprimerend laag blijvende consumptiepeil; de destructieve gevolgen van de huidige pogingen sinds het begin van de “culturele revolutie” periode om op geforceerde wijze met politieke willekeur deze onbevredigde situatie politiek en economisch te doorbreken; op het gebied van de buitenlandse politiek, het totale isolement van China in de socialistische wereld, niet alleen wat de Oost-Europese landen betreft maar ook t.o.v. de voormalig koloniale landen als Cuba, Noord-Korea en zelfs Noord-Vietnam; en ook ten opzichte van de revolutionaire bewegingen in Latijns-Amerika, Afrika en Azië. Doorslaggevend waren de verpletterende nederlaag van de PKI in Indonesië die sterk met de Chinese KP verbonden was, waardoor het machtsevenwicht in Oost-Azië zeer is verslechterd, ten nadele ook van de Vietnamezen, en het opvallend en pijnlijk tekortschieten tegenover de strijdende Vietnamezen (opnieuw onlangs weer werden Russische transporten in China gehinderd) die natuurlijk in China groot prestige hebben.
De opposities zijn al in het stadium gekomen van eigen politieke organisatie. Door de Mao-leiding zelf werden een aantal namen van organisaties genoemd, meest op het thema van “rode boeren- en arbeidersorganisatie”. Maar ondanks deze – waarschijnlijk ook nog niet zo algemeen voorkomende – concrete politieke organisatievormen, en ondanks de formidabele omvang van de oppositie, heeft deze geen of nauwelijks kans gezien een duidelijke alternatieve politieke lijn te ontwikkelen. Natuurlijk komt niet alles wat er gebeurt precies over, maar op dit vlak ontbreekt tot nog [toe] zelfs de zwakste indicatie. Ook in vroegere oppositionele stadia kwam men zelden of nooit verder dan deelkritiek en meest nog in zeer omzichtige vorm, waarbij de hoogste leiding altijd gespaard bleef. Er is in China ook geen enkele traditie van open en kritische politieke discussie, in of buiten de partij. De maoïstische leiding heeft haar oorspronkelijk revolutionair prestige en de extreme verering van de kant der onontwikkelde massa’s ten volle uitgebuit, zij heeft in elk geval de figuur op een onaantastbaar afgodsplan verheven ter versterking van de door haar beheerste delen van de bureaucratie. En geëxploiteerd zijn ook de meest primitieve nationalistische gevoelens van de minst ontwikkelde delen van de massa’s. Er is systematisch gespeeld op de eeuwenoude angst voor en haat tegen vreemdelingen. In een dergelijke fanatiek-emotionele koortssfeer is het niet moeilijk oppositionele kritiek in diskrediet te brengen als “burgerlijk”, “antisocialistisch”, “Anti-Chinees”, en kan men makkelijk de allerbeste internationalistische argumenten voor meer samenwerking tussen de socialistische landen, aanvallen als “heulen met de revisionistische Russen”; wat des te gemakkelijker kan aangezien er inderdaad contacten zijn (waar ook eigenlijk weinig tegen is, lijkt ons). In zo’n sfeer is er buitengewoon veel politieke en algemeen menselijke moed voor nodig om dwars tegen een zee van primitiviteit in te gaan. En die moed heeft geen enkele oppositionele stroming tot nog toe weten te vinden, voor zover in het buitenland althans bekend is geworden.
Het is ondoenlijk om te voorspellen hoe dat in de nabije toekomst zal worden. Hoe dan ook, het destalinisatieproces is ook in China niet tegen te houden. We moeten er echter wel rekening mee houden dat het verzet ertegen buitengewoon taai zal zijn. De huidige economisch en politiek catastrofale ontwikkeling kan natuurlijk niet alsmaar zo voortgaan. Er is dan ook een middengroep, ook in het leger, die onder leiding van mensen als Tsjoe-En-lai op een compromis aanstuurt. Makkelijker zou het zijn als de leiding van de SU steeds een waarlijk internationalistische houding tegenover China zou hebben aangenomen. Dat zou hebben betekend dat men ondanks alle pesterijen, de economische hulp in 1960 rustig had voortgezet; dat men bij elke bedreiging van de kant van het Amerikaanse imperialisme, zich ondubbelzinnig had uitgesproken voor de onvoorwaardelijke verdediging van China door de SU – iets wat op het ogenblik bij de gevaarlijk-kwetsbare situatie van China voor imperialistische aanvallen, meer dan noodzakelijk is en van de Russische leiders moet worden geëist door de arbeidersbeweging in de hele wereld; dat men verder nimmer op de kinderlijke provocaties van de Chinezen zou zijn ingegaan.
Peking stuurt nu regelrecht op een volledige breuk met de SU aan; en ongelukkigerwijs faalt de leiding van de SU om hier het juiste internationalistische antwoord op te geven, een antwoord van een wereldleiding die zich verantwoordelijk weet voor het lot van de hele mensheid.
Plicht is het nu allereerst overal te demonstreren dat tegenover het imperialisme (de Tsjiang Kai-sjek kliek speelt immers met de gedachte nu China direct aan te vallen!!) China op de volledige steun en bescherming van de arbeiders- en massabeweging over de hele wereld, en van die van alle socialistische landen kan rekenen, hoe krankzinnig de politiek van Mao ook moge zijn.
Daarnaast moet er van de leiders van de SU en de overige Oost-Europese socialistische landen geëist worden dat er opnieuw grootscheepse economische steun wordt aangeboden.
Op die basis pas is het mogelijk om concrete scherpe kritiek op Mao’s neostalinisme invloed te doen krijgen in China zelf; om de antistalinistische delen van de oppositie te sterken, op hun moeizame weg naar de destalinisatie in China; en om de uiteindelijke vestiging van de proletarische democratie, in commune en bedrijf, vakbonden, partijorganisaties en bestuur, voor te helpen bereiden.
G .BARENDREGT