Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, januari 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In de “Vrije” van oktober geeft Hans Jar een korte beschouwing naar aanleiding van het artikel van Daniel Guérin. Hij stelt dat de anarchisten ondanks alle onderlinge verschillen “een ding gemeen hebben en dat is hun – in al of niet actieve vorm – afwijzen van de staat. Anarchisten ontkennen de autoriteit van een niet vrij gekozen gezag.” Dan gaat hij verder: “Marx en Engels echter zijn primair uitgegaan van de economische werkelijkheid; het probleem van de staat was voor hen van secundair belang.”
Volgens Engels is de staat “een product van de maatschappij, een schijnbaar boven de maatschappij staande macht”,[1] zij is “de staat van de machtigste, economisch heersende klasse, die door haar tussenkomst ook tot politiek heersende klasse wordt en zo nieuwe middelen verwerft om de onderdrukte klasse er onder te houden en uit te buiten.”[2]
Hieruit blijkt duidelijk dat voor Engels het probleem van de staat niet van secundair belang was. De marxisten willen juist de strijd voor deeleisen, voor een minimumprogram, voor beperkte looneisen zo snel mogelijk omzetten in een strijd tegen de georganiseerde staat. Het zijn juist de revisionisten van allerlei richting, die steeds weer proberen ons van de directe strijd tegen de kapitalistische staat af te houden en de strijd op beperkte onderdelen, op het mogelijk bereikbare binnen de staat te richten.
Maar dit wil niet zeggen dat men niet uit moet gaan van de economische werkelijkheid, want deze is het welke het karakter van de staat bepaalt. Maar ter verandering van de economische werkelijkheid, van de maatschappelijke verhoudingen zal men het instrument dat deze maatschappij, deze economische werkelijkheid beschermt, moeten aanvallen. Een strijd welke zich zou richten tegen de staat zonder de maatschappij te veranderen moet toch ook voor anarchisten doelloos zijn.
Marx schrijft dan ook: “niet meer als tot nu toe de bureaucratisch-militaire machinerie van de ene hand in de andere over te dragen, maar haar STUK TE BREKEN, dit is de voorwaarde voor iedere, werkelijke volksrevolutie op het continent”[3] en “maar de arbeidersklasse kan niet de gereedstaande staatsmachinerie eenvoudig in bezit nemen en deze voor haar eigen doeleinden in beweging stellen.”[4]
Er kan dus geen verschil bestaan omtrent de rol van de kapitalistische staat en het gehele probleem wordt dus verplaatst naar de rol welke de staat na de revolutie zal moeten spelen.
Het zal ieder duidelijk zijn dat in de eerste periode na de machtsovername door de arbeiders een apparaat nodig is om de bereikte resultaten veilig te stellen. Het enige middel daarvoor is de dictatuur van het proletariaat, dat wil zeggen dat het proletariaat zich tot heersende klasse verklaart en de macht aan zich trekt en alle vertegenwoordigers van de oude heersende klasse uitsluit van de macht. Maar dit heeft niets te maken met “minachting van de staat voor het individu”, dit heeft niets te maken met “opgelegd gezag”. Hans Jar schrijft zelf: “Anarchisten ontkennen de autoriteit van een niet vrij gekozen gezag”. Terecht ziet hij dus de noodzakelijkheid van een gezag en keert hij zich tegen het “opgelegde gezag”. Maar het wezen van de dictatuur van het proletariaat is juist dat het gezag wel vrij gekozen is. Juist het proletariaat – en het proletariaat alleen – heeft het recht het gezag te kiezen en het wordt slechts opgelegd aan de niet-proletariërs, aan degenen die voortgekomen zijn uit de oude heersende klasse. Het is toch niet de bedoeling van Hans Jar om de vrijheid en deelneming aan het gezag van deze mensen te verdedigen.
Natuurlijk weten wij dat de ontwikkeling in de Sovjet-Unie na 1917 getoond heeft dat zich op de basis van de dictatuur van het proletariaat een bureaucratie ontwikkelen kan, welke ook de rechten van het proletariaat tot een farce maakt. Maar dat verwijt treft niet ons maar diegenen die zich marxist noemen zonder het te zijn.
Wij hebben er in onze artikelen over het zelfbeheer reeds opgewezen en willen het hier nog eens duidelijk herhalen: het brengen van de eigendom der productiemiddelen in handen van de collectieven van arbeiders en het beheer door deze collectieven (zelfbeheer) zijn volgens ons de vormen waarin de ontwikkeling van de economie zich zal voltrekken in de overgangsperiode tussen kapitalisme en socialisme.
In sommige geschriften van Marx en Engels wordt gesproken over het in handen van de staat brengen (tot staatseigendom maken) van de productiemiddelen. In latere geschriften wordt het woord staat vervangen door gemeinwesen en commune. De nieuwste analyses van de overgangsperiode tussen het kapitalisme en het socialisme hebben aangetoond dat de vormen waarin de maatschappij zich in die landen ontwikkeld voor een belangrijk deel samenhangt met de trap van ontwikkeling van die maatschappij. Het Joegoslavische model heeft bewezen dat er (zonder dat wij overigens dit regime als het voorbeeld van een socialistische maatschappij zien) andere vormen van organisatie mogelijk zijn, waarin meer vrijheid voor het proletariaat bestaat, dan het Russische voorbeeld ons tot nog toe getoond heeft. Wij achten het de plicht van elke revolutionaire partij de eis te stellen dat in de proletarische maatschappij het recht tot partijvorming bestaat voor iedere stroming, welke zich stelt op de basis van het gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen.
Maar dit alles, deze vrijheid, die moet gelden voor iedere proletarische stroming, kan natuurlijk nooit betekenen dat dezelfde vrijheid zou worden toegekend aan stromingen, welke zich ten doel stellen de macht aan het proletariaat te ontnemen.
Deze vorm, waarin dus de vrijheid van organisatie gebaseerd is op de vraag of het doel is de socialistische maatschappij of niet, en waarbij de macht moet liggen in handen van de raden, sovjets of hoe men ze ook mag noemen, deze vorm is de werkelijke dictatuur van het proletariaat.
Dictatuur van het proletariaat, de proletarische democratie, betekent vrijheid voor het proletariaat, maar geen vrijheid voor de oude heersende klasse De dictatuur van het proletariaat is de uitdrukking van een macht, die pas verdwijnen kan als de gehele wereld een socialistische is.
Maar zij zal steeds meer van staatsvorm tot organisatievorm worden naarmate de overblijfselen van de kapitalistische maatschappij verdwijnen. Tot slot is het goed nog eens te herhalen wat F. Engels hierover gezegd heeft:
“De staat is dus niet van alle eeuwigheid. Er zijn maatschappijen geweest die het zonder hem klaarspeelden, die van staat en staatsmacht geen begrip hadden. Op een bepaalde trap van de economische ontwikkeling, die noodzakelijk met de splitsing van de maatschappij in klassen verbonden was, werd door deze splitsing de staat nodig. Wij naderen thans met rasse schreden een trap van ontwikkeling van de productie, waarop het bestaan van deze klassen niet alleen opgehouden heeft noodzakelijk te zijn, maar ook een directe belemmering voor de productie wordt. Even onvermijdelijk als zij vroeger zijn ontstaan zullen zij ten onder gaan. Met hen valt onvermijdelijk de staat. De maatschappij, die de productie op grondslag van vrije en gelijke associatie van de producenten opnieuw organiseert, zal de hele staatsmachinerie een plaats inruimen die haar dan zal toekomen: in het museum van oudheden, naast het spinnewiel en de bronzen bijl.”[5]
_______________
[1] F. Engels: De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat. Hoofdstuk IX.
[2] F. Engels: idem.
[3] Karl Marx: Brief aan Kugelmann (12-4-1871)
[4] Karl Marx: De burgeroorlog in Frankrijk (laatste hoofdstuk).
[5] F. Engels: De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat. Hoofdstuk IX.