T.W.

Antwoord


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, december/januari 1967-1968, jg. 11
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Het vraagstuk van het neokapitalisme en de taken van de arbeidersklasse in deze periode is in brede kringen van de revolutionaire arbeidersbeweging in discussie. Mogelijk heeft de toon van mijn artikel aanleiding gegeven dit artikel als een “aanval” op Ernest Mandel te beschouwen. Laat ik voorop stellen, dat het mij slechts te doen was om een discussie over dit belangrijke vraagstuk uit te lokken, een vraagstuk waarover mijns inziens nog geen vaststaande mening gevormd is. Het feit dat “De Internationale” in België gelezen wordt maakt het onderwerp interessanter maar voor de Nederlandse lezer is het van minstens even groot belang, omdat het uiteindelijk niet de vraag is welke invloed de ideeën van Mandel heeft, maar in hoe verre ze juist zijn en van belang zijn voor de analyse van de huidige economische toestand.

Aan een discussie tussen de tendensen van de IVe Internationale heeft ons orgaan nooit een belangrijke plaats ingeruimd. Integendeel is de idee van de revolutionaire hergroepering door ons steeds naar voren gehaald. En in Nederland staan wij beslist op het standpunt van de vorming van een nieuwe revolutionair-marxistische partij. Het komt niet in ons hoofd op het idee te verkondigen dat aanhangers van Ernest Mandel niet in een dergelijke partij zouden thuis horen.

Zonder meer meen ik dan ook te kunnen aannemen dat de toon van de discussiebijdrage van F.v.C. niet zo bedoeld is als hij klinkt en dat kameraad F.v.C. in werkelijkheid nooit getwijfeld heeft of ik “de politieke eerlijkheid zal bezitten om zijn antwoord te publiceren”. Integendeel kan ik hier verklaren dat ik deze discussie bijdrage zo niet verwacht had, dan toch wel erop gehoopt had.

Werkloosheid en de crisis

Ten aanzien van het vraagstuk der werkloosheid wil ik er in de eerste plaats op wijzen dat men niet zonder meer kan stellen, dat werkloosheid alleen een gevolg van crisis is. Het kapitalisme kent buiten de crisisperiode ook werkloosheid. Kameraad F.v.C spreekt dan ook zeer terecht over MASSALE werkloosheid, welke de vooroorlogse crisisperiode kenmerkte. Aan de andere kant is het feit dat het kapitalisme er nu reeds gedurende 20 jaar in slaagt om grote crises te vermijden nog niet voldoende om zonder meer deze periode te stellen tegenover de periode van voor de tweede wereldoorlog. Een juiste vergelijking zou zijn een vergelijking met een vooroorlogse periode van hoogconjunctuur. Of het kapitalisme in staat zal zijn de reusachtige crises (zoals die van 1929) “praktisch uit te schakelen” is een vraag die pas in de toekomst beantwoord kan worden. Daarvoor is een periode van 20 jaar te kort. Trouwens F.v.C zegt dit niet. Dit betekent dus eenvoudig dat wij in een hoogconjunctuurperiode leven, welke langer duurt dan wij verwacht hadden.

Crises

Ernest Mandel schrijft in Traité d’Economie Marxiste (p. 423):

“...de kapitalistische crisis is een crisis van overproductie van ruilwaarden. Hij wordt niet verklaard door een tekort aan productie of aan fysieke consumptiecapaciteit, maar door een tekort aan betalende consumptie”.

En verder (p. 427):

“De verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal en de daaruit voortvloeiende dalende tendentie van de gemiddelde winstvoet zijn de algemene ontwikkelingswetten van de kapitalistische productiewijze. Doordat zij een periodieke verandering van de productieprijs van de waren mee brengen, scheppen ze de theoretische mogelijkheid van alle crises van overproductie indien men een verschil in tijd tussen de productie en de verkoop van de waren aanneemt.”

Het voert ons te ver Mandel geheel te volgen in zijn behandeling van de periodieke crises.
Na te hebben geconstateerd dat het kapitalisme na de tweede wereldoorlog vier recessies gekend heeft maar geen enkele crisis met de diepte van die van 1929, zegt hij dat het hier om een nieuw verschijnsel gaat, dat voortkomt uit het feit dat de kapitalistische economie van deze fase zowel aan de consumptie als aan de investeringen een grotere stabiliteit geeft dan in de periode van de vrije concurrentie of in de eerste periode van het monopoliekapitalisme. Meer en meer passen de grote monopolies een investeringspolitiek op lange termijn toe, een “programmering” zo niet een “planificatie” van de investeringen. Ten slotte na het ontstaan van nieuwe factoren van onstabiliteit geconstateerd te hebben zegt hij:

“Het gehele systeem ontwikkelt zich niet zo zeer naar een ononderbroken groei dan wel naar een stagnering op lange termijn.”

Dit alles wil echter niet zeggen dat in de periode van grote stabiliteit er geen werkloosheid zal optreden. Integendeel het feit dat er in Amerika een zeker permanente werkloosheid onder een belangrijk deel van de negerbevolking heerst en de groeiende werkloosheid in West-Europa als gevolg van automatisering en rationalisatie, bewijst dat het kapitalisme zijn abnormale “periode van volledige werkgelegenheid” te boven gekomen is en weer een “normaler” functionerend kapitalisme geworden is. Hiermee ontken ik niet de grotere stabiliteit, de grotere mogelijkheid om crises uit te stellen en ik heb evenmin gezegd dat Mandel beweert dat er nooit meer crises zullen uitbreken, maar ontken ik wel dat het industriële reserveleger in zekere mate uitgeschakeld is. “Men kan hoogstens zeggen dat dit voor bepaalde periodes het geval was, maar het is niet karakteristiek voor het neokapitalisme als zodanig.

Dat er een permanente inflatie is, kan natuurlijk niemand ontkennen.
Dat Mandel opkomt tegen de inkomenspolitiek van de vakbeweging is natuurlijk volkomen juist. Bezwaar heb ik slechts tegen de passage, waarin hij schrijft dat er een middel is ZONDER DE KAPITALISTISCHE WINST AAN TE TASTEN. In de eerste plaats omdat mij dit onmogelijk lijkt, in de tweede plaats omdat ik mij in het geheel geen zorgen maak over de winst van de kapitalisten en dit van Mandel ook verwacht.

Dat de zin door mij uit zijn verband gerukt is, kan ik werkelijk niet zien. Als F.v.C. wil zeggen dat het een minder gelukkige wijze van uitdrukken was of misschien een minder juiste wijze van vertalen wil ik dit direct aannemen.

Antikapitalistische structuurhervorming

Er is door mij niet geschreven dat “antikapitalistische structuurhervormingen” reformistisch of sociaaldemocratisch zijn. Ik heb wel gezegd dat er “economisme” uit te proeven valt, een teveel de nadruk leggen op vakbewegingspolitiek zonder het overigens niet te waarderen dat de arbeiders erop gewezen wordt dat de vakbeweging altijd en overal voor de belangen der arbeiders behoort op te komen.

Dat ik beweerd heb dat deze uitdrukkingen behoren tot de radicale geluiden, welke in sociaaldemocratische kringen af en toe gehoord worden, slaat wel op sommige linkse en links doende leden van reformistische partijen, maar wil in het geheel niet zeggen dat de reformistische en sociaaldemocratische leiding zelf hiertoe zou komen en dat deze formuleringen dus “reformistisch” zouden zijn.

In “Voorwaarts”, het orgaan van de Socialistische Jeugd van Nederland, van oktober 1967 is een artikel van Ernest Mandel uit “International Socialist Journal, nr. 10” overgenomen. In dit artikel getiteld Antikapitalistische structuurhervormingen schrijft hij:

“...de term “structuurhervormingen” kan worden uitgelegd in twee diametraal tegengestelde betekenissen. In het ene geval betekent het een hervorming van het kapitalisme met geen ander doel dan het beter laten functioneren van de economie, in het andere geval komt het neer op hervormingen, die worden afgedwongen door de klassenstrijd van de arbeiders en die VOLLEDIG ONVERENIGBAAR zijn met de normale werking van welke vorm van kapitalistische economie ook. Het laatste geval luidt een tijdperk in waar het machtsmonopolie van het kapitaal plaats maakt voor een dubbele macht van kapitaal en arbeid beide.
Zo’n onnatuurlijke toestand kan niet onbestendig voortduren. Of de arbeidersklasse delft op den duur het onderspit waarbij de hervormingen weer ongedaan worden gemaakt, óf de hervormingen worden geconsolideerd door de verovering van de macht, door het proletariaat en de socialisatie van de productiemiddelen, die dan democratisch worden bestuurd door de arbeiders zelf.”

Ongetwijfeld is het hier veel duidelijker gezegd dan in het artikel in “De Groene”. Duidelijk is hier de kwestie van de dubbelheerschappij gesteld. Natuurlijk blijft de vraag bestaan: hoe deze dubbelheerschappij er moet komen en wat dan wel de organen van de dubbelheerschappij moeten zijn. Gezien de ervaringen van de Boliviaanse tinarbeiders valt er over dit vraagstuk nog wel iets meer te zeggen. Een discussie hierover zou echter in het verband van dit artikel te ver voeren. Hoewel ik er reeds nu op wil wijzen dat ik niet alle kritiek van Regis Debray in “Révolution dans la Révolution” onderschrijf.

In genoemd artikel in “Voorwaarts” schrijft Ernest Mandel verder:
“2) Voor het opbouwen van de dubbele macht van arbeid en kapitaal, het voorkomen van technocratische misvormingen en het verankeren van de hervormingen in de arbeidersmassa zelf is het nodig om de gezagsverhoudingen in de onderneming aan de orde te stellen: het beslissingsrecht over de organisatie van de arbeid, arbeiderscontrole over de productie, de afschaffing van handel en bankgeheimen en het openbaar maken van de boekhouding.”

Tot zover ben ik akkoord. In punt 4 schrijft Ernest Mandel echter:

“4) Het programma van antikapitalistische structuurhervormingen moet nauw verbonden zijn met een duidelijke regeringsformule: een arbeiderregering, die steunt op de vakbeweging. Zo leert de massa van de arbeiders beseffen dat het gaat om de overname van de macht door hun eigen klasse en niet om stap voor stap in samenwerking met burgerlijke partijen tot structuurhervormingen te komen, wat een illusie is.”

Hier komt weer de vakbeweging om de hoek kijken. Geen woord over comités geen woord over arbeiderspartijen. Hoe moet deze dubbelheerschappij er nu eigenlijk uitzien? Wanneer kan zij ontstaan? Moet er een prerevolutionaire situatie zijn?

Kameraad F.v.C. zal begrijpen dat de verschillen anders liggen en niet zo diepgaand als hij in zijn discussiebijdrage meent. Op alle vragen van hem kan ik gezien de plaatsruimte niet ingaan. De noodzaak van een overgangsprogramma zien wij natuurlijk. En een discussie hierover is ook volgens ons van zeer grote waarde.

Een verbinding van de strijd van de guerrilla’s met de stedelijke bevolking is ook volgens ons in Zuid-Amerika zeer noodzakelijk. Het feit dat “Che” kon vallen, maakt een discussie over Zuid-Amerika zeer noodzakelijk. Maar er zijn ongetwijfeld lieden in Zuid-Amerika, die zich trotskisten noemen en die ongelofelijke schade aan de revolutionaire beweging hebben toegebracht en de werkelijke trotskisten in diskrediet hebben gebracht.

Mijn opmerking is door zijn kortheid niet duidelijk. De bedoeling was op te komen tegen een politiek die zijn nadruk op de vakbeweging legt en de guerrilla’s verwaarloost. Dat Ernest Mandel deze “vakbewegingspolitiek” verdedigt in Zuid-Amerika heb ik niet willen zeggen.

Het gewicht dat hij in het algemeen aan de vakbeweging hecht acht ik echter te groot.
T.W.

PS
In het volgend nummer hopen wij een artikel over Zuid-Amerika te brengen, waarin naast de opvattingen van Regis Debray ook andere opvattingen over de strijd in Zuid-Amerika behandeld zullen worden.
Voor een verdere discussie zowel over de structuurhervormingen als over andere onderwerpen staan onze kolommen open.