Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, december 1966, jg. 9
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In Provo 12 stelt Roel van Duyn een aantal problemen aan de orde die van wezenlijke betekenis zijn voor de revolutionaire antikapitalistische beweging.
Hij schrijft: “Om een werkelijke revolutie tot stand te brengen is er een klasse van mensen nodig die zijn belang ziet in de revolutie en die zich ermee kan vereenzelvigen. Die revolutionaire klasse is in de allereerste plaats het kolossale hongerproletariaat in de onderontwikkelde werelddelen. De verhongerende massa’s hebben een evident belang bij een directe en algemene ommekeer in de verdeling van het voedsel en andere rijkdommen in deze wereld.” Van Duyn stelt vervolgens de vraag: Kan een wereldrevolutie van het hongerproletariaat slagen zonder hulp van een revolutionaire macht uit de rijke landen?” Laten wij even een paar dingen op een rijtje zetten.
Wij zijn het er over eens dat voor revolutie een klasse van mensen nodig is die belang bij de verandering van de maatschappij heeft. Wat zijn echter klassen?
Er zijn onderdrukkers en onderdrukten. De onderdrukkers van nu zijn de kapitalisten en de grootgrondbezitters, de onderdrukten de arbeiders en boeren zonder grond. De scheidslijn in de maatschappij loopt niet tussen jong en oud. Er zijn oude arbeiders en jonge kapitalisten en omgekeerd. De functie die men in het productieproces vervult, bepaalt tot welke klasse men behoort. Naast deze indeling: onderdrukkers/onderdrukten, zijn er nog allerlei lieden die niet direct een functie in het productieproces vervullen doch wel bij een van de klassen behoren.
Het gehele staatsapparaat met zijn ambtenaren, het beroepsleger, de politie, juristen en rechters, bestaat niet uit kapitalisten, doch is een werktuig van de heersende klasse. Ook veel intellectuelen behoren tot de ideologische achterban van de bourgeoisie. Professoren, pastoors, dominees, rabijnen, makelaars, advocaten, notarissen, enz., zij allen behoren tot de attributen die de onderdrukkers nodig hebben voor de handhaving van hun gezag en de bescherming van het heilige eigendom van de productiemiddelen. Zelfs de schoolmeester die de kinderen leert, dat de “daden van Piet Hein groot benne” is een hulpje van de uitbuiters, om maar te zwijgen van de broodschrijvers en journalisten die het systeem verheerlijken en de verkopers van alle mogelijke soorten wel of niet religieuze kitsch. Deze parasitaire drab wordt dagelijks met bakken over de onderliggende lagen van de maatschappij uitgestort.
De massa’s in de koloniale landen zijn er het ergst aan toe. In Azië, Afrika en Latijns-Amerika zijn er miljoenen mensen die permanent aan de rand van de hongerdood leven. Veertig, vijftig of zestig procent van de kinderen sterven binnen hun eerste levensjaar. De gemiddelde leeftijd waarop de mensen in Latijns-Amerika sterven is 30 jaar. In die landen tracht men zich van de onderdrukkers te ontdoen. Men ziet in Vietnam echter wat voor gevolgen deze pogingen hebben als zij geïsoleerd blijven.
Een wereld strategie voor het neerslaan van de uitbuiters is daarom noodzakelijk. De uitbuiters moeten op alle fronten tegelijk worden aangevallen.
Het is niet simpel om antwoord te geven op de vraag of een wereldrevolutie van het hongerproletariaat kan slagen zonder hulp van een revolutionaire macht uit de rijke landen. Revoluties in achterlijke landen zijn geslaagd zonder hulp van revolutionaire krachten in de ontwikkelde kapitalistische landen, als men onder slagen verstaat het wegjagen van de heersende kapitalisten. In Rusland, China en Cuba zijn de kapitalisten weggejaagd, doch men kan wat de eerste twee landen aangaat nog niet spreken van volledige vrijheid voor de onderdrukten uit het verleden. Bedoelt men met het slagen van de revolutie de invoering van een ander productiesysteem, dan is er in die landen wel wat veranderd. In de niet-kapitalistische landen behoren de productiemiddelen (mijnen, fabrieken, de transportmiddelen en de grond) niet meer aan kapitalisten en grootgrondbezitters. Deze productiemiddelen worden beheerd door een staatsapparaat dat geen werktuig is van de kapitalistische klasse doch van een bureaucratische kaste die uit de voorheen door de kapitalisten uitgebuite klassen van de maatschappij is voortgekomen. In tegenstelling tot de kapitalistische klasse, die grote rijkdommen bezat, bezitten de bureaucraten niets, zij beheren alleen maar en leven er goed van. Hierin lig ook het verschil tussen de kapitalistische klasse en de bureaucratische kaste.
Wij hebben gezien dat onder bepaalde omstandigheden het mogelijk is in koloniale landen de imperialisten hun macht te ontnemen zonder grootscheepse steun van revolutionaire krachten in de zogenaamde rijke landen. Dat neemt niet weg dat iedere revolutionair verplicht is zich in te zetten voor elke bevrijdingsbeweging van mensen en volken waar deze zich voordoet en op welk niveau hij zich ook voltrekt. De arbeiders van West-Europa en Amerika zijn op dit moment niet erg revolutionair. Zij laten het Vietnamese volk rustig uitmoorden en hebben geen hand uitgestoken toen de slachtpartijen in Congo, Angola, Algerije en Indonesië aan de gang waren. Toch hebben de arbeiders in de Europese landen en in de VS enorm belang bij de nederlaag van hun eigen onderdrukkers. Want voor de verzekering van de wereldvrede en de bevrediging van de meest elementaire culturele en materiële behoeften van alle mensen moet met het kapitalisme worden afgerekend.
Het kapitalisme kan alleen vernietigd worden door zijn economische, politieke en militaire kracht te breken. De strijd vangt aan met een politiek gevecht gecombineerd met vakbondsacties van de arbeiders en strijd in de bedrijven. In de zogenaamde derde wereld is de situatie zo rijp, dat ook in de meeste landen tot militair verzet kan worden over gegaan.
Niemand meer dan wij kunnen de mening van Van Duyn begroeten, dat het provotariaat het revolutionaire complement van het hongerproletariaat moet worden. In vele revoluties na 1945 heeft de jeugd de spits afgebeten en in al deze gevallen heeft onze beweging onvoorwaardelijk achter de revoluties gestaan terwijl de officiële arbeidersorganisaties van stalinisten en reformisten verstek lieten gaan. Dat wij het niet bij woorden hebben gelaten bleek o.a. in 1961 toen onze kameraden Raptis en Santen tot langdurige gevangenisstraffen in Amsterdam werden veroordeeld voor hulp aan de Algerijnse vrijheidsstrijd.
Van Duyn en de Provo’s in het algemeen vergeten bij al hun beschouwingen een heel belangrijk element nl. de arbeidersbeweging in het eigen land. Wij begrijpen hun weerzin tegen de voetbal- en televisie-aanbiddende burgermannetjes, die zich op alle mogelijke manieren in de boot laten nemen door de bureaucraten van de vakbonden en de gevestigde politieke partijen. Laat ons echter niet vergeten dat corrumpering van de arbeidersklasse een van de wapenen is waarvan de uitbuiters zich bedienen.
Wij wonen in Nederland en het zwaartepunt van de strijd tegen het kapitalisme ligt voor ons in dit land. Deze strijd moeten wij combineren met een zo groot mogelijke daadwerkelijke ondersteuning van de revolutie in de koloniale landen.
Als de revolutionaire jongeren werkelijk willen strijden tegen de uitbuitersklasse – iets waarvan wij overtuigd zijn – dan doen zij er goed aan zich te realiseren HOE HET KLOOTJES VOLK, KLOOTJESVOLK IS GEWORDEN.
Strijd tegen de staat? Akkoord. Strijd tegen het koningschap? Akkoord. Hulp aan het hongerproletariaat in de derde wereld? Akkoord. MAAR OOK STRIJD TEGEN DE CORRUMPERING VAN DE ARBEIDERSKLASSE D.W.Z. TEGEN DE LEIDINGEN VAN DE TRADITIONELE PARTIJEN EN VAKBONDEN EN SOLIDAIR ZIJN ALS DE ARBEIDERS IN DE STRIJD GAAN.
Als de revolutionaire jongeren aan de twee-fronten-oorlog tegen uitbuiters en bureaucraten willen deelnemen heten wij ze van harte welkom.
K. de Bruin