Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, oktober 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Het begint geleidelijk aan in breder kring door te dringen dat de zg. ‘culturele revolutie’ weinig met revolutie heeft te maken en meer een hoogtepunt is in de neostalinistische ontwikkelingsfase die China nu doormaakt. Enkele overeenkomsten met de periode van vestiging en heerschappij van het stalinisme in de USSR dringen zich op:
- het algemeen feit van de economische achterlijkheid van het land;
- het buitengewoon sterke bureaucratiseringsproces;
- het onderdrukken van elke denkbare oppositie en kritiek;
- het isolement;
- de lijn van ‘vertrouwen in eigen krachten’, wat min of meer op hetzelfde neerkomt als het ‘socialisme in één land’, d.w.z. op het prijsgeven van het idee van de wereldrevolutie o.a.;
- een steeds opportunistischer buitenlandse politiek na een korte linkse periode direct na de overwinning van de revolutie in 1949;
- het opbouwen van groepen en partijen over de hele wereld die slechts kritiekloze meelopers van Peking zijn;
- het systematisch aankweken van een primitieve vaderlandsverheerlijking en een quasi religieuze persoonsverheerlijking;
- een poging – zij het dan maar eenmaal, nl. bij de ‘grote sprong voorwaarts’ om het economisch ontwikkelingsproces te forceren.
Deze overeenkomsten treffen nog te meer waar de wereldkrachtsverhoudingen zich na de periode van vestiging van het stalinisme in de USSR zo ingrijpend ten gunste van het socialisme hebben gewijzigd. Het was de buitengewone achterlijkheid van China die ertoe bijdroeg dat bepaalde stalinistische trekken zich in versterkte mate voordoen: de ontwikkeling van een enorme bureaucratische laag van een zeer laag ontwikkelingsniveau die aan de massa’s een verstikkend en soms belachelijk conformisme oplegt en de vaderlands- en persoonsverheerlijking tot onvoorstelbaar primitieve diepten doet afdalen.
Diezelfde gewijzigde wereldkrachtsverhoudingen in combinatie met bepaalde specifieke kanten van de Chinese maatschappij en de gang van de Chinese revolutie 1919-1949, hebben echter ook een aantal niet onbelangrijke afwijkingen van het stalinistisch ‘model’ ten gevolge gehad.
In de loop van de zeer lange burgeroorlog die aan de socialistische revolutie vooraf ging (en niet op haar volgde zoals in Rusland) heeft de Communistische Partij een buitengewoon sterke positie onder de boerenmassa’s verworven. Geworteld in die massa en het lot van die massa’s meebelevend, heeft zij een traditie van egalitarisme, van gelijkheidsdrang en beperking van de materiële privileges van de bureaucratie ontwikkeld.
Met de beëindiging van de burgeroorlog was het land niet totaal uitgeput, waren de kernkrachten van de revolutie niet voor een groot deel gesneuveld.
Men verkeerde toen niet in een gevaarlijk isolement en buiten de steun van het socialistisch blok was er de koloniale revolutie die de Chinese revolutie hielp beschermen.
De ongehoorde revolutionaire dynamiek van de Chinese massa’s kon zo na 1949 ongebroken doorwerken, wat zelfs onder de huidige stalinistische kramp nog tot op zekere hoogte het geval is.
Dit is te zien in het geweldig arbeidsenthousiasme van de massa’s, het radicale elan van de jeugd; in de traditie van massamobilisering.
Lerend uit de ervaring van andere socialistische landen konden in deze situatie een aantal stalinistische fouten worden vermeden. Een soepeler politiek werd gevoerd ten opzichte van de boeren, die overigens niet leidde tot een capitulatie voor het sociaal-politieke bewustzijnspeil van de boeren, zoals dat bv. op een bepaalde manier in Polen het geval is. Integendeel, men durfde door te stoten naar een sociaal hogere fase dan waar men in de USSR op het platteland aan durft denken: de communes, die na een periode van forceren, ook bij alle zwakheden die zij nog vertonen, een succes genoemd kunnen worden.
De industriële ontwikkeling werd – na de weinig gelukkige ‘grote sprong voorwaarts’ – aan de mogelijkheden en behoeften van de landbouwontwikkeling aangepast, in het kader van een economische planpolitiek die de verspilling van het supercentralisme onder Stalin wist te vermijden.
Tenslotte zijn er, ondanks alle bureaucratisering en onderdrukking van kritiek tot nog toe geen massale bloedbaden aangericht.
Geen geringe afwijkingen van het klassieke stalinisme inderdaad, maar niettemin niet van dien aard dat de neostalinistische grondtendens daarmee beslissend wordt aangetast. Deze is immers zo sterk dat de nawerking van de revolutionaire dynamiek niet kan verhinderen dat China steeds meer in een slop raakt.
Worstelend met de taaie achterlijkheid van het land werd de Chinese CP niet een blijvende subjectieve doorbraak factor. Zoals bv. de Joegoslavische Liga van Communisten zich in een zeer achterlijk land als een permanente vernieuwingskracht in de richting van de proletarische democratie wist te ontplooien waardoor het bewijs geleverd werd dat economische achterlijkheid zonder meer niet automatisch-mechanisch tot een hoge graad van bureaucratische verstarring hoeft te leiden. De Chinese situatie was overigens wel wat ongunstiger dan de Joegoslavische. Naast de objectieve factor van de loodzware druk van het lage ontwikkelingspeil (economisch, cultureel, wetenschappelijk en eigenlijk ook politiek) heeft tot het falen van de Chinese CP ook de sociale en politieke ideologische achtergrond van de partij zelf, dus de specifieke aard van de subjectieve factor, sterk bijgedragen: na de fysieke ondergang van het revolutionaire proletariaat in 1926-27 was de CP voornamelijk een boerenpartij die zeker sedert de dertiger jaren nooit anders dan in de sfeer van het internationale stalinisme heeft geleefd. Zeer terecht stelt I. Deutscher (in zijn Le maoïsme: genèse et perspectives, Temps Modernes nr. 221, p. 667) dat na een zeer korte periode van kennismaking met het leninisme, de invloed van het stalinisme zeer groot was. De langdurige heroïsche strijd van de CP doet vaak voorbij zien aan het feit dat de Chinese burgenoorlog onder opportunistische, niet socialistische leuzen is gevoerd, Stalin wist in het kader van de volksfrontlijn vanaf 1935 de Chinese CP zelfs een tijd van landhervorming af te houden. En niet zo lang voor de ondergang van de Kwomingtang leidde de internationale stalinistische lijn er nog toe dat Mao c.s. de bereidheid toonden op voorstel van generaal Marshall tot een vergaande samenwerking met die failliete Kwomingtang van Tsjang Kai-Sjek (jan.-feb. 1946). De socialistische revolutie drong zich pas aan de partij op in de allerlaatste fase van de strijd: de verovering van het meer ontwikkelde, meer proletarische en stedelijke oosten.
Bij de overwinning was er een partij en een leger gestaald in de strijd, maar zeer monolithisch en met alle beperkingen van een langdurig geestelijk isolement in primitieve omstandigheden en beïnvloeding met stalinistische schema’s was er een leiding die grote bekwaamheden had, maar sterk paternalistisch en bureaucratisch was, buitengewoon zelfverzekerd en zeker niet gewend aan kritiek van binnen of buiten.
Eén middel ware er geweest om de huidige stalinistische kramp te voorkomen, en dat was dat de Chinese CP China hecht zou hebben proberen te integreren in de kring der socialistische landen, en niet in de laatste plaats in economisch opzicht. De belangentegenstelling als gevolg van de ver uiteenliggende ontwikkelingsniveaus van China en de USSR vond echter onvoldoende tegenwicht in de politiek van beide partijen. Deze waren te bureaucratisch om het vraagstuk van die samenwerking waarlijk internationalistisch aan te pakken.
De Sovjetleiding vertoonde te sterke neigingen om met het imperialisme tot compromissen te komen zonder dat het daarbij duidelijk wist te maken dat het de Chinese belangen bleef behartigen; zij steunde China op een aantal punten niet of te weinig en sprak niet op de daartoe geëigende momenten uit dat de verdediging van China tegenover het imperialisme een onwrikbaar beginsel was. Zo kon het ook niet anders of de Sovjetleiding moest wel in gebreke blijven in het overtuigen van de Chinezen dat een afzonderlijk Chinees kernwapen militair overbodig was, en economisch een onnodige verspilling van krachten. Ondanks alle moeilijkheden die aan de Russische adviseurs in de weg werden gelegd, was het volstrekt onaanvaardbaar dat men deze terugtrok en de grootscheepse economische steun stopzette.
Mao en de zijnen stelden daartegenover o.a. de problemen van: hun grote mogendheidsdrang en toenemend overgevoelig chauvinisme; hun bureaucratisch wantrouwen tegenover de destalinisatie van het vroegste begin af (zij het tijdelijk en op beperkte wijze onderbroken door de ‘honderd bloemen’-periode 1956-57); hun onvermogen in het algemeen om kritiek te verwerken, en zeker tijdens de ‘grote sprong voorwaarts’ 1958-59 waarmee men de USSR wilde passeren.
Zo liep het naar de breuk van 1960 waarna de staliniserende ontwikkeling in China onvermijdelijk versneld verder ging, zowel op het terrein van de binnenlandse als op dat van de buitenlandse politiek. Wat die laatste betreft bleek de immer kunstmatiger poging tot internationaal leiderschap van de koloniale revolutie en van de hele communistische wereldbeweging via een aantal Chinese groepjes, slechts een schijninternationalisme op te leveren ter verhulling van een aanpappen met zelfs de rechtervleugel van de koloniale bourgeoisie (Pakistan, Malawi, Centraal-Afrikaanse republiek, Madagaskar) en met de contrarevolutie (Boumedienne in Algerije). Dit alles in het kader van een zeer vage lijn van ‘strijd’ bijna uitsluitend tegen het Amerikaanse imperialisme waarbij van socialistische eisen niets te bekennen valt en iedere burgerlijke of feodale bondgenoot welkom is; een lijn die voerde naar de bloedige ondergang van de sterk Chinees beïnvloede PKI in Indonesië, en als het ware het Amerikaanse imperialisme tot agressie uitnodigde.
Steeds krampachtiger moest er worden gezocht naar middelen om de ‘rode’ schijn op te houden. En het middel meende men in eerste instantie te hebben gevonden niet in de bestrijding van het imperialisme, maar in de bestrijding van de USSR. Hierbij kon een dankbaar gebruik en misbruik worden gemaakt van de kritiek op het opportunisme van de Sovjetleiders in de buitenlandse politiek (waar men zich zelf ook aan schuldig maakte), van het beeld van de conservatieve volgevreten Russische bureaucraat, van de grote, wijdverbreide sympathie voor de koloniale revolutie en de gekleurde koloniale volken in het algemeen en voor de langdurige indrukwekkende strijd van het Chinese volk voor zijn bevrijding en socialistische opbouw.
Het merkwaardige is dat de Chinese leiding in dit pogen het ‘revolutionaire China’-beeld en het schema. ‘USSR/rechts China/links’ overeind te houden, steun ondervond van de kant van het Amerikaans imperialisme.
Aan die zijde bestond er behoefte kunstmatig de stelling van het ‘rode’, ‘revolutionaire’ en ‘gevaarlijke’ China te handhaven teneinde de agressie in Vietnam te rechtvaardigen en China te kunnen blijven isoleren en zo te verhinderen dat de vergaande bereidheid van de Chinese leiders tot compromissen met het imperialisme makkelijk tot uitdrukking kon komen.
Dit van twee zijden opgetrokken ‘rode’ rookgordijn werd op onbarmhartige wijze verscheurd door de ontwikkeling van de Vietnamese revolutionaire oorlog. Deze ontmaskerde de buitenlandse politiek van China, dat niet de hulp geeft waartoe het in staat is, dat een tekort aan daden door grote woorden vervangt, dat Russische wapentransporten heeft durven bemoeilijken, dat zelfs druk op Hanoi uitoefent om minder hulp van de USSR te aanvaarden en ‘te vertrouwen op eigen krachten’, en dat zo in wezen wil vechten ‘tot de laatste Vietnamees’. Na de Russische steun aan het revolutionaire Algerije van Ben Bella en aan Cuba werd China opnieuw en op duidelijke wijze op het terrein van de koloniale revolutie door de USSR gepasseerd in Vietnam. Wat in niet geringe mate ertoe bijdroeg dat China’s laatste communistische bondgenoten, de Noord-Koreaanse en de Japanse CP’s, wegvielen. Bij elkaar een moeilijk te verdragen situatie voor de Chinese leiding en een situatie die niet kon nalaten invloed op de binnenlandse verhoudingen in China uit te oefenen en een crisis naderbij te helpen. Een crisis, die in eerste instantie werd en wordt gevoed door het binnenlandse slop waarin de neostalinistische politiek voerde.
Er bestaat in brede kring een nogal rozig beeld van de opbouw van China, gebaseerd op de niet geringe prestaties die op allerlei gebied zijn geleverd: o.a. waterbeheersing en irrigatie, rijstproductie, voedseldistributie, commune gewijze organisatie en modernisering van het platteland, gezondheidszorg, hygiëne, onderwijs; en daarnaast op de indruk van de idealistische sfeer: relatief geringe tegenstellingen in beloning, de verwerping van economische prikkels, van het winstbeginsel en van de hele libermannistische neo-NEP politiek van de USSR en elders in socialistisch Oost-Europa.
Bij het enthousiasme over dit beeld gaat men voorbij aan de fundamentele zwakheden die samenhangen met de neostalinistische bureaucratiseringstendens (met haar typische Chinese afwijkingen die wij aangaven). Wij noemen:
- de steeds grotere afstand tussen massa’s en leiding, waardoor ook (ondanks een zekere decentralisatie) noodzakelijke kritische correcties van de kant van de basis steeds minder kansen krijgen;
- de subjectief-utopische drang om etappes over te willen slaan, waar het ontwikkelingspeil nog niet toe in staat stelt; d.w.z. het proberen of hebben proberen te vestigen van volledige socialistische en communistische vormen, onder het negeren van de kracht van bepaalde economische wetten die gelden voor de gehele overgangsperiode van kapitalisme naar volledig socialisme.[1]
- een gevaarlijke overschatting van de eigen kracht wat betreft economische groei en voedselproductie, bv. bij de bevolkingspolitiek die nog steeds niet tot de hoognodige drastische vermindering van het geboortecijfer heeft geleid; met als gevolg dat betrekkelijk grote hoeveelheden voedingsmiddelen moeten worden geïmporteerd en de consumptie op een zeer laag, wankel peil moet worden beperkt;
- het oneconomische karakter van het ‘vertrouwen op eigen kracht’ i.p.v. te streven naar een verbetering van de internationale arbeidsverdeling tussen de socialistische landen, die nu weliswaar nog zeer veel te wensen overlaat, maar die zelfs in het huidige Comeconverband voor China al een zekere verspilling van krachten zou kunnen voorkomen;
- een te groot vertrouwen in de traditionele economisch-technische methodes, en
- een te sterke oriëntering op de korte afstandsoplossing van de concentratie van de agrarische bevolking in de zeer dichtbevolkte rijststreken om de rijstproductie te kunnen verhogen;
- in het algemeen de illusie (vanuit een overschatting van de subjectieve factor) dat door politieke mobilisering onder zeer primitieve leuzen alle maatschappelijke problemen kunnen worden opgelost, waardoor men zich steeds verder verwijdert van concrete en wetenschappelijke maatstaven.
Het kon niet uitblijven dat kritiek en weerstand opkwam tegen deze politieke lijn op buiten- en binnenlands gebied; kritiek en weerstand van velerlei soort en van verschillend politiek gehalte; kritiek van de kant van intellectuelen, wetenschapsbeoefenaars, schrijvers en kunstenaars die vooral tijdens de ‘honderd bloemen’ naar voren kwam, maar toen tijdelijk werd onderdrukt; kritiek op de onderdrukking van de vrijheid van wetenschap en kunst en op de bureaucratische politiek in het algemeen; kritiek op de anti-Sovjetpolitiek en drang tot herintegratie in de kring van de andere socialistische landen; kritiek op de utopische trekken in de maoïstische politiek; kritiek van bepaalde legerkringen die een modern beroepsleger met alle modernste wapens wensen en geen romantisering van een politiek volksleger dat op zijn bajonetten moet vertrouwen tegenover de (hun inziens) onderschatte kracht van het Amerikaans imperialisme; kritiek op de krampachtige politiek t.o.v. het Amerikaans imperialisme (zowel van rechts als van links); kritiek op de koloniale politiek en in het bijzonder de Vietnam-politiek, enz., enz.
Dat wil zeker niet altijd zeggen linkse kritiek, maar wel in het algemeen een kritiek waarin de antibureaucratische en antistalinistische tendenties niet de minst belangrijke zijn. De Vietnamese oorlog en de internationalisering daarvan stimuleerde deze kritiek en oppositie. Zo zeer dat Mao en zijn kring naar de uiterste middelen hebben gegrepen om zichzelf en de huidige lijn te kunnen handhaven. Nadat Lin Piao de oppositie in het leger had bedwongen, kon dit worden aangewend als de basis van de maoïstische politieke macht meer dan de partij, die kennelijk niet in alle opzichten meer ‘betrouwbaar’ was. En onder dekking van het leger werd de ‘rode garde’ losgelaten, d.w.z. dat niet de jeugdbeweging van de CP maar jongeren daarbuiten werden gemobiliseerd om d.m.v. massale terreur het neostalinistisch maoïsme te redden.
Deze actie had een driedubbel doel. Allereerst moest hiermee alle oppositie (niet in de laatste plaats die in de partij) worden gesmoord. Voorts moest opnieuw de mythe van het ‘linkse, rode, revolutionaire China’ worden hersteld o.a. door het oproepen van een sfeer van uiterste soberheid en fanatieke politieke toewijding aan Mao. En tenslotte was zij een uitlaatklep om revolutionaire energie van de jeugd te laten ontsnappen zonder enig gevaar voor de bureaucratie.
Heel even dreigden de rode gardes hier en daar uit de hand te lopen; niet zozeer wat de barbaarse gewelddadigheden betreft als wel wat de bereidheid aangaat in Vietnam te gaan vechten, wat niet de bedoeling was.
Maar in het algemeen scheen het alsof de opzet slaagde: voor de binnenlandse publieke opinie een revolutionair rookgordijn op te trekken, om te maskeren dat men de Vietnamese oorlog niet massaal steunt en zich in feite voorbereidt op een compromis met het Amerikaanse imperialisme, waar de proefballon van Chen Yi in wezen op duidde.
Of Mao en Lin Piao zo een solide ovenwinning hebben behaald is echter sterk de vraag. Het enorme verzet tegen de rode gardes, ook van de kant van de partij, is een teken aan de wand. De zuiveringen gaan onverminderd voort, vooral onder intellectuelen, schrijvers en kunstenaars. Een zeer groot deel van de communistische geestelijke elite (o.a. alle leidende kaders op economisch gebied) werd uit al haar functies ontslagen. De hogere klassen van de middelbare scholen zijn evenals de universiteiten voor een jaar gesloten. Zelfs de voor het onderwijs meest noodzakelijke boeken worden verbrand om plaats te maken voor Mao’s werken. Alles wat ook maar in de verste verte enig kritisch en zelfstandig denken zelfs ook maar indirect zou kunnen bevorderen moet verdwijnen of totaal gezuiverd worden. En de rode gardes worden gewapende hulptroepen van het leger waarmee de stalinistisch-bureaucratische opzet van deze hele door het leger geleide campagne treffend wordt gedemonstreerd.
De massale terreur en het gebruik van de meest primitieve middelen bewijzen in wezen hoe sterk het antistalinistisch verzet was en is geworden, een verzet van waaruit China verlost zal moeten en kunnen worden uit de huidige onhoudbare situatie.
Het is de taak van de communistische wereldbeweging en van de hele revolutionaire arbeiders- en massabeweging om China bij die bevrijding te helpen. En dat kan door het stelling nemen voor de onvoorwaardelijke verdediging van China tegenover het imperialisme, wat o.a. inhoudt dat van de USSR geëist moet worden dat het alsnog ondubbelzinnig uitspreekt dat een aanval op China als een aanval op de USSR wordt beschouwd;
- door het voortgaan te werken voor een eenheidsfront van socialistische landen met China tegen het imperialisme;
- door het aanbieden van alle mogelijke economische steun van de kant der socialistische landen;
- kortom, door alles te doen om China uit haar levensgevaarlijke isolement te venlossen en zo ook het destalinisatieproces aldaar te bevorderen.
Gerard BARENDREGT
_______________
[1] Iets waaraan de Cubaanse leiding met indertijd Che Guevara voorop zich ook schuldig maakte met alle negatieve gevolgen van dien, en wat in Cuba ook gepaard ging met een zekere bureaucratiseringstendens. Waarmee wij overigens niet willen beweren dat de Chinezen de Kosygin-politiek nu maar klakkeloos zouden moeten overnemen; alleen stellen we vast dat het overwinnen van de problemen van de overgangsfase naar het socialisme niet tot stand komt door dogmatische ontkenning van reële economische krachten maar door het rekening houden met die krachten om ze op het geëigende tijdstip zo snel mogelijk ongedaan te maken.