Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, juli 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In De Brug, het blad van de Socialistische Werkers Partij, van 12 juni jl. komt een interessant document voor: een brief die op het ogenblik in de Sovjet-Unie circuleert en die toegeschreven wordt aan Nikolai Boecharin, tijdens en na de Oktoberrevolutie een der belangrijkste leiders van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie. Na in 1929 in ongenade te zijn gevallen bij Stalin, werd hij in 1938 wegens zgn. deelname aan een samenzwering geëxecuteerd. Zijn brief richt zich tot een toekomstige generatie van partijleiders. De redactie van De Brug spreekt in een begeleidend commentaar de verwachting uit, dat de rehabilitatie van Boecharin “slechts een kwestie van tijd kan zijn”. Evenals die “van alle anderen – Trotski incluis” voegt het blad daar terecht aan toe.
Wij vragen hieronder de aandacht voor een iets ouder document, dat naar alle waarschijnlijkheid ook nog, of weer, in de Sovjet-Unie zal circuleren en dat van groot belang zal blijken te zijn voor het eerherstel van twee andere leiders van de Oktober: A.A. Joffe en L. D. Trotski. Evenals het door De Brug gepubliceerde document werpt het een schel licht op de methoden die door J.W. Stalin, zijn handlangers en via chantage gedwongen helpers werden toegepast op de bolsjewistische leiders die Stalins bureaucratie in de weg stonden.
Op de 16e november 1927, nauwelijks tien dagen na de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie, schoot A.A. Joffe zich zelf dood. Naast zijn bed liet hij een brief voor Leon Trotski achter. Hoewel Adolf Abramowitsch Joffe tot arts was opgeleid, had hij zich op zeer jonge leeftijd bij de revolutionaire beweging aangesloten. Hij speelde een actieve rol in de revolutie van 1905, en bleef niet gespaard voor de gevangenissen en verbanningen van de tsaar. Enige tijd voor het begin van de Eerste Wereldoorlog keerde hij uit Oostenrijk naar Rusland terug om de ondergrondse distributie van Trotski’s Weense blad Pravda te organiseren, werd gearresteerd en naar Siberië verbannen. Hij werd pas in 1917 bevrijd.
In oktober 1917 maakte hij deel uit van de beide organismen die rechtstreeks verantwoordelijk waren voor de opstand: het “Oktober-Centrale Comité” van de Bolsjewistische Partij en het Militaire Revolutionaire Comité van de Petrogradse Sovjet.
Na de revolutie werd hij door Lenin uitgekozen voor de belangrijkste diplomatieke posten: hij leidde de eerste delegatie naar de vredesonderhandelingen van Brest-Litovsk in december 1917, was de ambassadeur in Duitsland in de stormachtige dagen van 1919, ondertekende de vrede met de Polen na de oorlog van 1920, werd gedelegeerd naar de Conferentie van Genua in 1923 en gezonden naar China om Sun Yat-sen, de nationalistische Chinese leider, te winnen en trad ten slotte op als Sovjet-ambassadeur in Japan.
Joffe had reeds lange tijd met zijn gezondheid gesukkeld: lang voor de revolutie werd zijn gezondheid reeds ondermijnd door een erfelijke zenuwontsteking. Maar dat weerhield hem niet van actieve deelname in de Revolutie, vaak in de frontlinie waar dat noodzakelijk was.
Hij behoorde tot de eersten die de door Trotski geleide Linkse Oppositie ondersteunden en om redenen die in de brief worden uiteengezet, was hij ten slotte gedwongen, de enige uitweg te zoeken. En, de lezers zullen er niet aan twijfelen: hij stierf ongebroken.
De brief zelf heeft een eigen geschiedenis. Toen Trotski per telefoon van Joffe’s dood op de hoogte werd gesteld, zei men hem ook, dat er een brief voor hem lag naast het bed van de overledene. Maar toen Trotski in haast arriveerde, was de brief weg. Op zijn aandringen echter, werd een fotokopie overhandigd aan Christian Rakovski. Reeds in die dagen functioneerde Stalins GPOe voortreffelijk.
Joffe’s begrafenis werd op een werkdag vastgesteld. Toch woonden 10.000 Moskouse arbeiders hem bij, waaruit Stalin kon opmaken, dat de Oppositie niet bepaald verslagen was.
De weduwe van Joffe, Maria Michailovna, had een belangrijke rol gespeeld in het Volkscommissariaat van Onderwijs. Ze had niet geaarzeld tot de Oppositie toe te treden toen haar man het deed. Kort na haar mans dood hield zij een openhartige rede en werd daarvoor verbannen. Vanuit haar eerste verbanningsoord werd zij verder verbannen, omdat zij oppositionelen die in moeilijke omstandigheden verkeerden, had geholpen, zodat zij nog verder van Moskou terechtkwam en er voor lange tijd niets meer van haar werd vernomen. Men zegt, dat zij ongeveer in 1937 dezelfde weg als haar man tien jaar eerder, is opgegaan. Hun zoon stierf aan de ontberingen van de verbanning.
Aan Leon Trotski
Waarde Leo Davidovitsj,
Gedurende mijn gehele leven heb ik gedacht dat de politicus op tijd moet weten heen te gaan, zoals een toneelspeler het toneel verlaat en dat hij het beter te vroeg dan te laat kan doen. Als nog geheel groen jong man heb ik, toen de zelfmoord van Paul Lafargue en zijn vrouw Laura Marx zoveel gerucht maakte, in de socialistische partijen sterk de juistheid van hun gedrag verdedigd en, zoals ik mij herinner met scherpte geantwoord op August Bebel, die door de zelfmoord werd afgestoten, dat men over de gekozen leeftijd der Lafargues kon twisten (het gaat niet om de jaren maar om het mogelijke nut van de persoon), doch in geen geval het beginsel kan betwisten dat een publiek persoon het leven gaat verlaten op het ogenblik waarop hij zich bewust is niet meer nuttig te kunnen zijn aan de zaak, die hij heeft te dienen.
Meer dan 30 jaar geleden heb ik mij de filosofie eigen gemaakt, dat het menselijk leven slechts zin heeft in de mate waarin en voor zover het in dienst van het oneindige gesteld wordt – voor ons de mensen – en dat het werken voor het overige van zin is beroofd, wijl al het overige begrensd is. Als ook aan de mensheid een eind moet komen, zal dit in elk geval op zodanig tijdstip geschieden, dat voor de mensheid als het absoluut oneindige beschouwd kan worden. En wanneer men zoals ik in de vooruitgang gelooft, kan men zich zeer wel indenken, dat zelfs bij het ondergaan van onze planeet de mensheid de middelen zal kennen andere, jongere planeten te gaan bewonen en daardoor haar bestaan te verlengen; daarom zal alles wat heden ten bate van de mensheid kan worden volbracht nog in verwijderde eeuwen doorwerken en aan ons bestaan de enig mogelijke zin geven.
Hierin en slechts hierin alleen heb ik de zin van het leven gezien. En wanneer ik het achter mij liggende overzie, waaronder de 27 jaren in de rijen onzer partij doorgebracht, heb ik, zo schijnt mij, het recht te verklaren, dat ik gedurende mijn gehele bewuste leven naar deze zin van het leven heb geleefd: het werk en de strijd voor het welzijn der mensen.
Zelfs de jaren van gevangenis en vestingstraf, als men van directe deelneming aan de strijd en aan het dienen der mensheid uitgeschakeld is, kunnen niet geschrapt worden als jaren waarin het leven zin heeft, wijl culturele voorbereiding en zelfvorming in die jaren er toe hebben bijgedragen latere arbeid te verbeteren, waarom ook die jaren als jaren kunnen worden beschouwd in dienst der mensheid doorleefd. Ik geloof het recht te hebben, dat naar deze opvatting geen dag van mijn bestaan zonder zin was.
Maar nu schijnt mij, dat het uur gekomen is, waarop mijn leven de zin verliest, zodat de verplichting ontstaat heen te gaan, een eind aan dit leven te maken. Sedert meerdere jaren weigert onze partijleiding, overeenkomstig haar algemene methoden aan oppositionele communisten geen werk te geven, mij politieke arbeid of staatsarbeid, waarvan omvang en karakter mij in staat zouden stellen mijn krachten op de nuttigste wijze te gebruiken. In het laatste jaar heeft men mij, zoals gij weet, als oppositioneel geheel en al van politiek en arbeid verwijderd gehouden. Aan de andere kant kon ik dit jaar ten dele door mijn ziekte en ten dele door motieven, die u zonder twijfel nog beter bekend zijn dan mij, niet actief deelnemen aan het werk en de strijd der oppositie. Na heftige innerlijke strijd en in de aanvang slechts tegen mijn zin, heb ik mij teruggetrokken op die vorm van werk, die ik slechts hoopte te moeten aanvaarden ingeval ik geheel invalide zou worden: cultureel, literair en pedagogisch werk. Hoe pijnlijk mij dit werk in de aanvang ook was, heb ik die taak vastbesloten aanvaard en ben ik gaan hopen, dat dit werk mijn leven nuttig en nodig zou maken zoals ik hierboven bedoelde en waarmee mijn bestaan naar mijn oordeel gerechtvaardigd zou zijn. Mijn gezondheidstoestand ging echter voortdurend achteruit. Op 20 september werd ik om mij onbekende redenen voor een onderzoek van specialisten uitgenodigd door de medische commissie van het Centraal Comité en deze specialisten stelden vast: actieve tuberculose der beide longen, ontsteking van de hartspier, chronische ontsteking van de galblaas, chronische blindedarmontsteking en een chronische algemene zenuwontsteking. Zij verklaarden mij beslist, dat mijn gezondheidstoestand veel slechter was dan ik vermoedde en dat ik er niet aan zou kunnen denken mijn cursus aan de universiteiten (Moskouse universiteit en Oosters instituut) tot aan het eind te vervolgen. Zij voegden er aan toe, dat het integendeel het best zou zijn deze plannen op te geven, onnodig geen dag langer in Moskou te blijven en geen uur langer buiten verpleging, doch onmiddellijk naar het buitenland te vertrekken naar een daarvoor geëigend sanatorium. Wijl deze reis in twee dagen niet kon worden ondernomen, schreven zij mij bepaalde medicamenten en een bepaalde behandeling voor. Om daarvan te kunnen profiteren moest ik in afwachting van mijn vertrek naar de polikliniek van het Kremlin gaan.
Op mijn positieve vraag: “Bestaat er uitzicht op genezing in het buitenland en kan ik mij in Rusland laten verplegen zonder mijn arbeid neer te leggen?” verklaarde de professoren en assistenten, de behandelende geneesheer van het Centraal Comité Abrossov, een ander communistisch arts en de leider van het hospitaal in het Kremlin, A. Konseil, dat de Russische sanatoria mij geen verlichting konden brengen, dat ik hoop mocht koesteren bij behandeling in het buitenland, daar ik tot nu toe nooit langer dan twee à drie maanden voor genezing in het buitenland was en thans tenminste daar 6 maanden zou moeten blijven (een maximum tijd werd door hen niet genoemd). Zij voegden er aan toe, dat ik bij precieze navolging der voorschriften zoal niet volkomen zou genezen, het mij in ieder geval mogelijk zou zijn nog lange tijd te werken. Gedurende ongeveer twee maanden werd geen enkele maatregel getroffen door de medische commissie van het Centraal Comité (en toch had het C.C. op eigen initiatief de consultatie doen plaats vinden), niet met betrekking tot mijn verblijf in de vreemde en evenmin inzake mijn behandeling hier. In plaats daarvan werd aan de apotheek van het Kremlin verboden, welke mij tot dusver overeenkomstig de voorschriften medicamenten had verstrekt, daarmee voort te gaan en ik werd feitelijk beroofd van gratis verstrekking van geneesmiddelen, welke mij steeds was toegestaan. Ik werd verplicht de onontbeerlijke geneesmiddelen te kopen in de apotheken van de stad; het schijnt dat hiertoe werd overgegaan op het moment, toen de leidende groep in de partij tegenover de kameraden der oppositie de methode in toepassing te brengen: “hun in de maag te treffen”.
Zolang ik nog voldoende in staat was om te werken, lette ik nauwelijks op dit alles, doch wijl mijn toestand steeds slechter werd, begon mijn vrouw moeite te doen voor mijn uitzending naar de vreemde zowel bij de medische commissie van het C.C. als persoonlijk bij N. Semasjko, die steeds openlijk er voor opkwam: “De oude garde te beschermen”. De zaak werd echter doorlopend uitgesteld en alles wat mijn vrouw verkreeg was een uittreksel van de beslissing der doktoren. In dit uittreksel worden mijn chronische kwalen opgesomd en aangegeven is, dat de raad van doktoren op mijn uitzending aandringt naar een sanatorium van de soort als dat van Prof. Friedländer voor een verblijf, dat tot een jaar zou kunnen duren. Ondertussen moest ik 9 dagen geleden definitief gaan liggen, gelet op de verergering van mijn chronische kwalen en vooral de ergste onder die kwalen, mijn zenuwontsteking, die opnieuw zich scherp uitte, mij dwingende helse pijnen te ondergaan, die ondragelijk waren en mij niet langer in staat stelden te lopen. Gedurende deze negen dagen heb ik het geheel zonder verpleging moeten stellen en de kwestie van mijn reis naar het buitenland werd niet nader onderzocht. Geen der doktoren van het C.C. heeft naar mij omgezien. Prof. Davidenko en Dr. Lewin, die bij mij geroepen werden, schreven mij een paar middelen voor, die geen verzachting konden brengen; zij verklaarden dat men “niets kon doen” en dat de reis naar het buitenland dringend noodzakelijk was. Dr. Lewin zei mijn vrouw, dat de zaak vertraagd werd, omdat de medische commissie klaarblijkelijk geloofde dat mijn vrouw de reis met mij wilde maken en dat “zeer duur komt”. Wanneer kameraden, die niet tot de oppositie behoren, ziek worden, zendt men hen en dikwijls met hun familie naar het buitenland, terwijl men hen laat vergezellen door onze doktoren of professoren; ik ken zelf vele gevallen van deze soort en moet erkennen dat toen ik de eerste crisis van de zenuwontsteking doormaakte, men mij naar het buitenland zond, vergezeld van mijn vrouw en kind en van de professor Konabik; toen bestonden de thans heersende zeden in de partij nog niet.
Mijn vrouw antwoordde dat ondanks de treurige toestand, waarin ik mij bevond, zij volstrekt niet beweerde dat ik door haar of door wie ook vergezeld zou moeten worden. Daarop verzekerde Dr. Lewin, dat in deze verhoudingen de kwestie zeer snel opgelost zou zijn. Mijn toestand werd slechter en mijn lijden zo verschrikkelijk, dat ik tenslotte aan de dokter onverschillig welke verlichting vroeg. Dr. Lewin herhaalde mij heden, dat de doktoren niets konden doen en dat de enige weg naar het heil het onmiddellijk vertrek naar het buitenland was. Tegen de avond deelde de dokter van het C.C. Potiomkine, aan mijn vrouw mede, dat de medische commissie van het C.C. besloten had mij niet naar het buitenland te zenden en mij in Rusland te verplegen. De reden daarvan was dat de specialisten op een lange behandeling in de vreemde aandrongen, een kort verblijf onnuttig achtende en dat het C.C. voor mijn genezing slechts toestemde een som van hoogstens 1000 dollars (2000 roebels) ter beschikking te stellen en onmogelijk vond meer te besteden.
Zoals gij weet heb ik in het verleden aan onze partij wat meer gegeven dan 1000 dollars, in alle geval meer dan ik aan de partij had gekost sedert de revolutie mij van al mijn middelen beroofd heeft en ik mijzelf voor eigen rekening niet meer verzorgen kon.
Meer dan eens hebben Engels-Amerikaanse uitgevers voor fragmenten van mijn herinneringen (naar mijn vrije keus slechts onder voorwaarde dat zij betrekking moesten hebben op politiek belangrijke tijdperken) tot 20.000 dollar geboden. Het politiek Bureau weet heel goed, dat ik voldoende ervaring heb als journalist en diplomaat om geen woord te schrijven, dat nadelig zou kunnen zijn voor onze partij of de staat. Het weet evengoed dat ik dikwijls bij het Commissariaat van Buitenlandse Zaken en in mijn kwaliteit als gezant de censuur heb uitgeoefend over Russische Werken, uitgegeven in de landen waar ik mij ophield. Voor enige jaren heb ik het Politiek Bureau om toestemming verzocht voor het uitgeven van zulke memoires en verklaarde ik mij graag bereid aan de partij de volle vergoeding daarvoor af te dragen, omdat het mij pijnlijk is geld van de partij aan te nemen voor mijn verpleging. Ik kreeg van het C.C. een antwoord, volgens hetwelk “aan diplomaten en in diplomatieke arbeid werkende kameraden formeel verboden is memoires uit te geven zonder vroegere keuring der handschriften door het Commissariaat van Buitenlandse Zaken en het Politiek Bureau van het C.C.” Wijl ik wist, dat de uit deze dubbele censuur voortkomende onregelmatigheden en vertragingen alle betrekkingen met buitenlandse uitgevers onmogelijk zouden maken, heb ik toen, in 1924, alle voorstellen afgewezen. Voor kort kreeg ik uit het buitenland een nieuw aanbod, dat mij 20.000 dollar vergoeding garandeerde; daar ik echter wist hoe men bij ons de geschiedenis van de partij en van de revolutie vervalst, leek het mij onmogelijk aan zulke vervalsingen mee te werken, er niet aan twijfelende dat de gehele censuur van het Politiek Bureau (en de uitgevers staan op het persoonlijk karakter der memoires dus op de karakteristiek van personen die daarin een rol spelen) daarin bestaat, geen juiste waardering toe te laten der personen en van hun handelingen, noch van de een noch van de ander, dat is te zeggen noch van de werkelijke leiders der revolutie noch van de huidige leiders, die tot deze waardigheid zijn opgeklommen. Ik acht het niet mogelijk memoires uit te geven zonder het Politiek Bureau voor het hoofd te stoten en zie daarom geen middel mij te doen verplegen zonder het geld van het C.C. te ontvangen, dat voor mijn gehele arbeid van 27 jaar mogelijk acht mijn leven en gezondheid te schatten op een bedrag dat de 2000 roebel niet overschrijdt. In mijn huidige toestand is het mij klaarblijkelijk onmogelijk, welke arbeid dan ook te doen. Indien ik ondanks helse pijnen de kracht had mijn cursus voort te zetten, zou dat enige ernstige maatregelen nodig maken.
Ik zou per brancard moeten worden verplaatst, men zou mij moeten helpen bij het raadplegen van bibliotheken en archieven, boeken en het noodzakelijke materiaal, enz.
Gedurende mijn laatste ziekte had ik de beschikking over het gehele personeel van een gezantschap; thans kan ik volgens mijn rang zelfs niet beschikken over een privésecretaris. Bovendien wijst de onoplettendheid, waarin ik in de laatste tijd blootsta, (zoals thans nu ik sedert 9 dagen praktisch gesproken zonder hulp ben en de door prof. Davidenko voorgeschreven elektrische behandeling niet wordt toegepast) er op, dat ik zelfs niet kan rekenen op zo’n dringend nodige zaak als het transport per brancard.
Zelfs bij de nodige verzorging en uitzending naar het buitenland voor het onontbeerlijk verblijf zou mijn toestand in de hoogste mate kritiek blijven; de laatste keer heb ik ongeveer twee jaar in een toestand van acute zenuwontsteking doorgebracht zonder een beweging te kunnen maken; ik had toen geen andere ziekte dan die en toch komen alle andere kwalen, die ik sedert opliep, daaruit voort; thans stelt men ongeveer 6 kwalen bij mij vast; zelfs indien ik voortaan de nodige tijd kon besteden aan een behandeling, is het twijfelachtig, dat ik op nuttige verlenging van mijn leven zou kunnen rekenen.
Nu men het onmogelijk acht mij ernstig te verzorgen (want de behandeling in Rusland is mogelijk, maar naar het oordeel der doktoren zonder uitzicht en de behandeling in het buitenland voor twee maanden is ook vergeefs) verliest mijn leven de zin, zelfs afgezien van mijn hierboven geschetste opvatting. Het is twijfelachtig dat men een leven noodzakelijk kan achten in ongelooflijke pijnen doorgebracht, aan het bed geketend zonder beweging en zonder de mogelijkheid enige arbeid te vervullen.
Dat zijn de redenen, waarom ik zeg, dat het ogenblik gekomen is waarop het noodzakelijk is een eind aan dit leven te maken. Ik ken de algemene opvatting van de partij, die tegen zelfmoord gekant is, maar ik neem aan dat allen die zich rekenschap zullen geven van mijn toestand mij daarom niet kunnen veroordelen. Bovendien oordeelt prof. Davidenko dat de oorzaak van mijn terugval in de acute zenuwontsteking in de emoties van de laatste tijd te vinden is. Als ik in goede gezondheidstoestand was, zou ik in mij kracht en energie gevonden hebben om tegen de huidige toestand in de partij te strijden, maar in de staat waarin ik mij thans bevind acht ik het ondragelijk, dat de partij stilzwijgend uw uitsluiting uit haar rijen duldt, ofschoon ik er rotsvast van overtuigd ben, dat vroeg of laat in de partij een crisis zal uitbreken, die haar dwingen zal degenen uit te stoten, die haar tot deze schande hebben geleid. In dit opzicht is mijn dood een protest tegen hen die de partij tot een zodanige staat hebben gebracht dat zij op geen enkele wijze tegen deze smaad kan reageren. Wanneer het veroorloofd is het grote en het kleine met elkaar te vergelijken, zou ik willen zeggen, dat een historisch gebeuren van zo grote betekenis als uw uitsluiting en die van Zinovjev, een uitsluiting die onvermijdelijk voeren moet naar de Thermidor van onze revolutie en het feit, dat men mij na bijna 27 jaar revolutionair werken op verantwoordelijke posten tot de toestand brengt, dat mij niet anders overblijft dan mij een kogel door het hoofd te schieten, hetzelfde regime van de partij illustreren. Misschien zullen de beide gebeurtenissen, het grote feit en het kleine samen de schok teweeg brengen, die de partij zal doen ontwaken en haar zal doen stilstaan op de weg naar de Thermidor. Ik zou gelukkig geweest zijn, dat ik dit zou kunnen geloven, want dan zou ik weten niet vergeefs te sterven; doch bij mijn vaste overtuiging dat het uur van ontwaken voor de partij zal komen, kan ik er niet aan geloven dat dit uur reeds thans zou hebben geslagen. Desondanks twijfel ik er niet aan, dat mijn dood nuttiger is dan de verlenging van mijn leven.
Waarde Leo Davidovitsj, door tien jaren gemeenschappelijke arbeid en naar ik hoop persoonlijke vriendschap zijn wij aan elkaar verbonden en dat geeft mij het recht u op het moment van het afscheid te zeggen, wat mij in u als zwakte schijnt. Ik heb nooit getwijfeld aan de juistheid van de door u aangewezen weg en gij weet dat ik meer dan 20 jaar, sedert de “Permanente revolutie” met u ben gegaan, maar ik heb altijd gedacht dat het u ontbrak aan de leninistische onbuigzaamheid en ontoegevendheid, aan zijn vastbeslotenheid zo nodig alleen te blijven gaan op de weg die hij als juist had erkend in het vooruitzicht dat hem in de toekomst de meerderheid, allen als de juiste weg zouden erkennen. Politiek hebt gij altijd gelijk gehad, te beginnen met 1905 en ik heb u dikwijls gezegd dat ik met eigen oren Lenin heb horen erkennen, dat in 1905 niet hij maar gij gelijk had. Voor de dood liegt men niet en ik herhaal het u thans opnieuw.
Maar gij hebt dikwijls uw juiste standpunt prijs gegeven ten gunste van een vergelijk, een compromis, waarvan gij de waarde te hoog hebt aangeslagen. Dat is een fout. Ik herhaal politiek had gij altijd gelijk en thans hebt gij meer gelijk dan ooit. De dag zal komen dat de Partij het zal begrijpen en de geschiedenis het zal erkennen.
Laat u daarom niet afschrikken, wanneer een of ander zich van u losmaakt en vooral als velen niet zo vlug komen, als wij allen zouden wensen. Gij hebt gelijk, maar het onderpand voor de overwinning van uw waarheid is juist strikte ontoegeeflijkheid, de strengste steilheid, de afwijzing van ieder compromis, zoals dat steeds het geheim van de overwinning van Iljitsj geweest is.
Ik heb u dat dikwijls willen zeggen en kan er eerst nu toe besluiten op het uur van het vaarwel.
Nog twee woorden van persoonlijke aard. Ik laat een vrouw, een ziek meisje en een kleine jongen achter, die onvoldoende toegerust zijn voor een onafhankelijk bestaan. Ik weet dat gij nu niets voor ze kunt doen en dat ik in geen enkel opzicht op de huidige partijleiding mag rekenen. Maar ik twijfel er niet aan, dat de dag niet ver verwijderd is, waarop gij de plaats zult innemen die u toekomt. Vergeet dan de mijne niet. Ik wens u energie en dapperheid, zoals gij die tot heden getoond hebt en spoedige overwinning. Ik omarm je van ganser harte. Vaarwel! Uw A. Joffe.
Moskou, 16 november 1927.
PS. Ik heb m’n brief geschreven in de nacht van 15 op 16 november en vandaag is Marie Michailovna naar de medische commissie gegaan om op mijn uitzending naar het buitenland aan te dringen, al zou het slechts zijn voor een of twee maanden. Men heeft haar geantwoord dat naar het oordeel der specialisten een kort verblijf in het buitenland absoluut nutteloos was. Men heeft haar verklaard dat de medische commissie besloten had mij direct over te brengen naar het hospitaal van het Kremlin. Aldus weigert men mij zelfs een korte gezondheidsreis, hoewel alle doktoren erkennen dat een behandeling in Rusland volkomen nutteloos is en mij geen verbetering zal brengen.
Waarde Leo Davidovitsj, ik betreur het, dat mij niet gegeven is je te zien. Niet omdat ik twijfel aan de juistheid van mijn besluit en in de hoop dat gij mij daarvan zou kunnen afbrengen. Neen, ik twijfel in geen enkel opzicht dat mijn besluit het beste is en het meest redelijke van alle beslissingen die ik zou hebben kunnen nemen. Maar ik heb angst voor mijn brief. Zo’n brief kan niet anders dan subjectief zijn en in een sterk subjectivisme het criterium verliezen van de objectiviteit; dus kan een enkele zin die onjuist klinkt de gewekte indruk geheel wijzigen. Anderzijds reken ik natuurlijk op het benutten van deze brief door u, daar mijn besluit slechts nut kan hebben op deze voorwaarden.
Daarom laat ik u niet alleen de volle vrijheid mijn brief te corrigeren maar verzoek ik u zelfs dringend alles er uit te halen, wat u onnodig zal schijnen en eraan toe te voegen, wat gij onontbeerlijk zult achten.
Vaarwel waarde Leo Davidovitsj, vindt kracht. Gij zult daarvan nog veel nodig hebben en veel energie. En neem mij niet kwalijk. A.