Bron: De Internationale, 1949, nr. 1, november [Met dank aan Rob Gerretsen]
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Inhoud
Ontstaan en groei van de EVC
Wie zijn en waren de handlangers van de reactie?
De CPN en de stakingen in 1945-46
De rol van de EVC-leiding bij de stakingen in 1945-46
Ja-en-neen Congres
De concessies van de EVC-leiding en het resultaat
Inhoud fusierapport
De CPN-politiek in 1947, de koers van Paul de Groot
De EVC-leiding in 1947
Tariefstelsel en het bedrog van medezeggenschap
Arbeiderscontrole op de productie
Wat bracht het tarief?
Stalinistische en trotskistische opvattingen in de loonstrijd
De teruggang van de EVC
Scheuring met de afdeling Rotterdam, royementen, het OVB
Indonesië
De CPN en Indonesië
De EVC en Indonesië
Indonesië en de strijd van de RCP
Gedwongen koerswijziging van het stalinisme
De politiek van de EVC-leiding, 1948-49
Het tweede EVC-congres
Willen Blokzijl en de EVC-leiding werkelijk vakbondseenheid?
Strijd voor de overwinning, is strijd voor een juiste leiding en een juiste politiek
Vakbondseenheid of . .. een nieuwe “zuivere” vakbond
Politiek en vakbeweging
Partij en vakbeweging
Trotskisten in de vakbeweging
Het tweede EVC-Congres, gehouden in Amsterdam op 31 augustus, 1, 2, en 3 september 1949, heeft zich bezig gehouden, althans had de taak zich bezig te houden, met het geven van een verklaring over de teruggang van deze organisatie van 180.000 leden tot nog geen 100.000.
De ontwerpresolutie, daartoe door het Hoofdbestuur van de EVC ontworpen, had een basis moeten vormen voor de discussie hieromtrent en moest tevens een kritische beschouwing leveren van het organisatie- en vakbondspolitieke beleid van de afgelopen jaren.
De passages, die hierop betrekking hadden, vormden dan ook het voornaamste deel van de voorgestelde resolutie.
Wij hebben ons tot taak gesteld in dit geschrift voor de Nederlandse arbeidersklasse aan te tonen, dat het zittende Hoofdbestuur van de EVC volledig verantwoordelijk moet worden gesteld voor de catastrofale ontwikkeling van de organisatie. Dit Hoofdbestuur heeft zich geheel laten leiden door de politiek van de CPN en heeft trouw alle koerszwenkingen van het stalinisme in de EVC nagebootst, tot groot nadeel van de arbeidersklasse.
Dit Hoofdbestuur tracht deze verantwoordelijkheid van zich af te schuiven door een infame leugen- en lastercampagne tegen het oppositionele deel van de organisatie welke zij ondergebracht heeft in de betiteling “de trotskisten van de RCP, leden van de Vlamgroep, e.d.“ Zij doet dit in opdracht van de CPN-leiding, hierin ijverig gesteund door het dagblad De Waarheid en andere periodieken van deze partij.
Dit optreden richt zich in werkelijkheid tegen alle actieve en strijdbare leden van de EVC, die er een, aan de
[Bladzijde twee is onbedrukt]
Facsimile van de binnenzijde van de kaft
ging van haar eisen. In deze omstandigheden had die organisatie, welke aan dit streven uitdrukking gaf, de beste kansen. Het was hierdoor, dat de EVC alle andere organisaties in groei achter zich kon laten en de NVV-leiding zelfs tot fusiebesprekingen kon dwingen.
Hoe heeft de EVC-leiding deze kansen voor de arbeiders benut? De Nederlandse kapitalisten moesten alle mogelijke middelen verzinnen om de arbeidersklasse weer in het gareel van haar vooroorlogse onderdrukkings- en uitbuitingspolitiek te krijgen. Haar voornaamste politieke propaganda onder de arbeiders bestond uit het verkondigen van de valse gedachte, dat het gehele Nederlandse volk één lotsgemeenschap vormde en dat de heersende armoede (welke in werkelijkheid het gevolg was van de door de kapitalisten van alle landen veroorzaakte oorlog) door allen moest worden gedragen. Zij maakte hierbij handig gebruik van het door de grote arbeiderspartijen (SDAP en CPN) gepleegde verraad. Deze partijen hadden zich voor en tijdens de laatste oorlog uitgesproken vóór “vaderlandsverdediging” in plaats van voor verbroedering der volkeren, strijd tegen het oorlogsgevaar en voor het internationalisme. Hiermee hadden zij de arbeidersklasse aan het kapitalisme uitgeleverd.
De Nederlandse regering bedroog de arbeiders door hen voor te spiegelen, dat de verhoging van de welvaart alleen maar mogelijk was als de productie werd opgevoerd, als het “vaderland” werd opgebouwd en de individuele arbeidsprestatie werd verhoogd. Staken zou tegen het belang van de arbeiders zelf zijn!
De Nederlandse ondernemers hadden alleen behoefte aan een snelle opbouw van hun bedrijven en industrieën om winst te kunnen maken en om aan de strijd voor verovering van afzetgebieden te kunnen deelnemen. De Nederlandse staat had tevens belang bij verhoogde productie, om door uitvoer de deviezen te verkrijgen, nodig voor de koloniale oorlog tegen de Indonesiërs.
Hoe was de houding van de EVC-leiding ten opzichte van deze kardinale problemen? Heeft deze de ware bedoelingen en het bedrog van de Nederlandse kapitalisten ontmaskerd? Heeft zij, toen de arbeiders zo zeer bereid waren tot strijd, deze ondersteund en geleid? Neen, duizend maal neen! Wij zouden dat met elk nummer van Werkend Nederland uit die periode kunnen aantonen, en zullen hieronder enkele van de meest sprekende bewijzen geven.
De arbeiders, die zich in de EVC organiseerden deden dit omdat zij strijd wilden voeren. Als grootste georganiseerde macht binnen de EVC, trad echter spoedig de CPN op, die er in slaagde de meerderheid in de leiding te bemachtigen. Het is deze leiding. die schuldig is aan de verraderlijke politiek, die gevolgd werd.
De CPN-leiding verklaarde in 1945 “bereid te zijn aan de regering deel te nemen en de verantwoordelijkheid voor het besturen van het land mede te dragen.“
(Uit Grondslagen voor de discussie over de politieke toestand en de taken der partij in de overgangstoestand, van oorlog naar de vrede, uitgave van de CPN) Of, zoals het zo fraai is uitgedrukt in het Manifest aan het Nederlandse volk (Uitgegeven door het bestuur van de CPN in bevrijd Nederlands gebied): “Om de belangen van ONS volk en ONS land te dienen wensen wij ELKE VERANTWOORDELIJKHEID OP ONZE SCHOUDERS TE NEMEN, OOK DIE VAN DEELNAME AAN DE REGERING”.
De CPN trachtte zich aannemelijk te maken als partner voor de burgerlijke partijen om een ministerszetel te kunnen verkrijgen, en offerde hieraan, zoals wij kunnen bewijzen de belangen van de arbeiders op.
Paul de Groot verklaarde 7 jan. 1946 op het CPN-congres: “Het vraagstuk van de wederopbouw van het land en de verhoging van de productie is het CENTRALE VRAAGSTUK in de huidige binnenlandse toestand”
“In de discussie, die aan het congres is voorafgegaan, hebben sommige partijgenoten gezegd:
“Wij zijn voor de opbouw, maar dan voor een socialistische opbouw. Ofwel wij zijn voor de opbouw maar dan moeten eerst de looneisen van de arbeiders vervuld worden.“
Dat is het bekend geluid, dat wij ook tijdens de bezetting hoorden van hen, die zeiden: “Wij willen wel tegen de Duitsers vechten, maar niet voor het kapitalisme, of wij willen wel strijd tegen het fascistische Japan, maar eerst moeten er garanties gegeven worden, dat Indonesië onafhankelijk wordt.“
Paul de Groot antwoordde hierop:
“Maar wij hebben gezegd: onvoorwaardelijke strijd tegen de Duitse bezetters, onvoorwaardelijke deelname aan de oorlog tegen Japan. En er is gebleken, dat de overwinning op Hitler de baan gebroken heeft voor een socialistische ontwikkeling in de wereld, en dat de overwinning op Japan de baan gebroken heeft voor de onafhankelijkheid voor Indonesië.“
En hij vervolgt:
“Zo ook zeggen wij thans: onvoorwaardelijke strijd en arbeid voor de wederopbouw, voor productieverhoging, tegen de reactionaire trusts en concerns, voor planmatige productie en nationalisatie!
Het is juist, dit is nog geen socialisme doch het is een grote stap naar het socialisme, het schept de voorwaarden voor de arbeidersklasse om verder te gaan en het socialisme te doen zegevieren.“
Paul de Groot en de CPN-leiding werkt geheel in de kaart van de Nederlandse kapitalisten door in de eerste jaren na de oorlog te verklaren dat stakingen door de ondernemers werden uitgelokt, welke opvatting Paul de Groot in de reeds eerder genoemde congresrede wederom suggereert. In verband hiermede meent hij over stakingen te moeten zeggen,
“Bij elk conflict moeten de arbeiders goed overwegen, hoe hun houding moet zijn en dit niet alleen vanuit het oogpunt van hun direct groepsbelang, doch ook vanuit het oogpunt van de positie van de arbeidersklasse, haar verhouding tot de overige bevolkingsgroepen en haar taak ten aanzien van de wederopbouw.“
De Groot trachtte de trotskisten, welke voortdurend dit weergaloze bedrog ontmaskerden, in diskrediet te brengen, door ons in één adem te noemen met fascisten enz., door te zeggen dat
“De arbeiders moeten dan ook waakzaam zijn tegen provocateurs, trotskisten, vrijgelaten NSB’ers, of andere lichte jongens, die hier en daar tot roekeloze stakingen ophitsen.
Volkomen parallel hiermee liep de politiek van de EVC-leiding. Het is onmogelijk, dat een vakbondsleiding, die de politieke koers volgt van de CPN op een juiste wijze leiding zou kunnen geven aan de strijd van de arbeiders. Deze CPN-politiek is dan ook noodlottig geworden voor het verloop van de eerste grote krachtmeting tussen kapitaal en arbeid in Nederland, de haven- en zeeliedenstaking in april 1946.
Van meet af aan stond vast, dat deze strijd, alleen maar gewonnen zou kunnen worden, als de gehele Nederlandse arbeidersklasse daarbij betrokken zou worden. Toen de regering voor de eensgezinde, dappere strijd van de havenarbeiders niet wilde zwichten, was het De Tribune die duidelijk de enige weg voor de overwinning aangaf. Wij citeren ons orgaan van 18 mei 1946:
“Het is duidelijk, dat een jonge organisatie als de EVC niet in staat zal zijn nog grotere bedragen wekelijks uit te keren dan zij al doet en ook niet in staat zal zijn om voor lange tijd de huidige uitkeringen bijeen te brengen; het gevaar van verlopen zit er in.
Maar dan is het ook duidelijk, dat in deze situatie een andere stakingsactie noodzakelijk is.
Oorzaak van het gelokaliseerd blijven van de staking is de misleidende gedachte, die momenteel maar al te vaak naar voren wordt gebracht van de kant van de CPN en ook door EVC leiders, dat de stakingen zoveel mogelijk beperkt moeten worden opdat de “wederopbouw” niet in gevaar zal worden gebracht.
In feite kan de overwinning pas behaald worden als resultaat van een algemene landelijke solidariteitsstaking waar ook een eis als de erkenning van de EVC aan verbonden zou moeten worden. Vooral het stileggen van de mijnen zou van enorme betekenis zijn en het reactionaire grootkapitaal door het onmiddellijk plat leggen van de gehele industrie een enorme slag toe brengen, die de heren een aanmerkelijke toon lager zou doen zingen. Hier zou de reactie in zeer korte tijd voor moeten zwichten.
Dat hierdoor de wederopbouw in gevaar gebracht zou worden, is reactionaire demagogie. Momenteel is de positie van het kapitaal zwak, het heeft de arbeidersklasse hard en hard nodig om haar geschokte positie te herstellen. Juist nu is de situatie zodanig, dat de arbeidersklasse haar eisen kan doorzetten als zij dat met volle kracht en eendrachtig doet.
Verwezenlijking van de arbeiderseisen draagt meer bij tot de wederopbouw van de wereld dan een opbouwen, organiseren en produceren in een opgelapte kapitalistische productie-anarchie.
Door één machtige, korte, algemene actie kunnen de arbeiders het gevaar van financieel verlopen van de staking overwinnen.
Wat deed echter de EVC-leiding? Door Koenen, destijds secretaris, werden de solidariteitsacties en -stakingen verhinderd. (Westersuikerfabriek en Brood- en Meelfabrieken) Tijdens de gigantische strijd in de haven achtten Blokzijl en van Wijngaarden het verantwoord een buitenlandse reis te maken. Tot tweemaal toe werden door Blokzijl en Hennink pogingen gedaan de staking te liquideren. Blokzijl ging, zonder enige opdracht of overleg met de stakers, op onderhoud bij minister-president Schermerhorn en stelde aan deze voor de staking te liquideren, niet op basis van inwilliging van de eisen van de stakende arbeiders, maar op basis van erkenning van de EVC. Volkomen terecht werd dit voorstel door de stakers afgewezen, maar door dit verraderlijke optreden van de CPN-hoofdbestuurders in de EVC was aan de staking een grote klap toegebracht. Later is door een verklaring van de Rotterdamse EVC-bestuurder Van Os komen vast te staan, dat door Paul de Groot aan de CPN-hoofdbestuurders van de EVC de eis werd gesteld de staking te liquideren, zulks in verband met de mogelijkheid voor de CPN een ministerszetel te bemachtigen. Koejemans schreef later in een hoofdartikel, in De Waarheid van 10 april 1947 de volgende hoon aan de arbeiders die deze heldhaftige strijd gevoerd hadden:
“Men zal zich herinneren, hoe zij (dat zijn de trotskisten volgens AJK) door middel van een ONVERANTWOORDELIJKE STAKINGSGYMNASTIEK in de Rotterdamse haven trachtten de EVC bij het Nederlandse volk in diskrediet te brengen.“
Terwijl de EVC juist groeide door de strijd van de arbeiders, spreekt Koejemans er dus van, dat die strijd de EVC “in diskrediet” bracht. Bij het Nederlandse volk, schrijft hij, en bedoelt in werkelijkheid: bij de bourgeoisie. Hoe het kon, dat die trotskisten er in slaagden de Rotterdamse arbeiders te laten staken? Dat schrijft Koejemans in hetzelfde artikel als volgt:
“Politieke avonturiers hebben een fijn gevoel voor de zwakke steeën in de arbeidersbeweging. Rotterdam was van oudsher hun terrein. Immers, de snelle groei van de werkende bevolking in deze stad in de laatste jaren van de 19e en vooral in het begin van de 20e eeuw heeft veroorzaakt dat deze snelle aanwas van het proletariaat, merendeels gerekruteerd van het platteland, geen gelijke tred kon houden met de politieke scholing.“
De Rotterdamse arbeiders, die voor en na de oorlog meermalen de spits voor de gehele Nederlandse arbeidersklasse in de strijd afbeten, waren dus, volgens Koejemans: domme boertjes, die zich door politieke avonturiers op sleeptouw lieten nemen!
Met zulk een leiding zijn de nederlagen voor de arbeidersklasse bij voorbaat verzekerd.
Onmiddellijk vóór het uitbreken van de havenstaking (de zeelieden hadden de strijd reeds op 4 april ingezet) was er sprake van een wetsontwerp van de reactionaire katholieke minister van Schaick, waarvan de bedoeling was stakingen in zeehavens te verhinderen, door personen of organisaties, die met leiding van zulke stakingen belast waren, te kunnen bestraffen met gevangenisstraf van één jaar of 10.000 gulden boete. Het lag in de bedoeling dit wetsontwerp er nog in het Noodparlement door te jagen. De Tribune van 13 april 1946 voerde daar agitatie tegen en schreef o.a. het volgende:
“De vakverenigingen zullen in deze zaak hun plicht moeten verstaan en met grote kracht moeten optreden tegen dit reactionaire drijven. Zij zullen niet mogen aarzelen dit te doen met het wapen, dat thans wordt aangetast: dat van de STAKING.
Hoe trad de EVC-leiding in die tijd op? In Werkend Nederland van 22 april 1946 schreef Blokzijl een hoofdartikel, getiteld: Staken, toen de zeelieden dus nog midden in de strijd stonden, waarin we lezen:
“Laten we hieruit onze lessen trekken en terdege nagaan wat men beoogt, vóór we ons in eindeloze conflicten storten , hoe gerechtvaardigd ze ook op zich zelf zijn. De lonen zijn nog altijd in schrille tegenstelling met de kosten van levensonderhoud. Die tegenstelling heffen we niet op door dan hier en dan daar te gaan staken. Dat zou slechts een spelen zijn in de kaart van de reactie. ZIJ TOCH HEEFT GEEN BELANG BIJ DE OPBOUW VAN NEDERLAND. Het gaat er haar slechts om oude machtsposities weer in ere te herstellen.
WIJ WILLEN EN WIJ MOETEN NEDERLAND WEER OPBOUWEN.“
Dat deze staking, de belangrijkste in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, niet in een overwinning eindigde, moet dan ook regelrecht verweten worden aan de politiek van de EVC-leiding, die zich liet leiden door de CPN-politiek van verdoezeling van de klassentegenstellingen, in plaats dat zij een krachtige politiek van trouw aan de beginselen van de klassestrijd voerde.
Midden in deze strijd verklaarde de NVV-leiding, dat de fusie met de EVC op korte termijn tot stand moest komen, en verlangde binnen veertien dagen een verklaring van de EVC, waarin deze de noodzakelijkheid van een snelle totstandkoming van de fusie moest bevestigen en zich tevens bereid zou verklaren verder geen stakingen tegen de NVV-bonden meer te voeren. Er was natuurlijk geen enkele staking tegen de NVV-bonden gericht geweest. De NVV leiding, die zelf bij elke staking verstek had laten gaan en zich volledig achter de regering en de ondernemers had geschaard, wilde de strijdbare EVC liquideren. Zij wist, mede doordat Blokzijl c.s. tot twee maal toe de haven- en zeeliedenstaking hadden trachten te liquideren, dat van de zijde van de stalinistische vakbondsbestuurders weinig gevaar voor haar eigen positie in een gefuseerde vakbond te duchten zou zijn.
Waar het haar om te doen was, dat was de arbeiders van de EVC onder haar controle te brengen, deze strijdwillende arbeiders op de knieën te krijgen.
Juli 1946 belegde de EVC-leiding een bijzonder congres, berucht geworden onder de naam Ja en Neen Congres, waar zij er een verklaring ten gunste van het NVV-bestuur door joeg, inhoudende dat de EVC gedurende drie maanden (tijdens de fusieonderhandelingen) geen stakingen zou ondersteunen.
De stalinistische vakbondsleiding had zoveel angst voor de arbeiders, dat zij pas op dit congres met haar bereidverklaring voor het NVV naar voren kwam. Zij dorst haar standpunt niet vroeger bekend temaken, omdat zij er van overtuigd was dat de arbeiders in de afdelingen haar afgevaardigden zouden hebben opgedragen deze verklaring af te stemmen. Met een grote rede van Blokzijl, die maar zeer terloops de vraag waarom het nu juist ging, aanraakt moest het verraad er door gejaagd worden. Slechts vier dagen voor het congres kwam Blokzijl in de Landelijke Raad met zijn capitulatievoorstel. Het ondemocratische verloop van dit congres heeft aangetoond dat het “Ja-woord” ook op dit congres zeker niet aanvaard geworden zou zijn. Als men niet had geknoeid met de Amsterdamse afvaardiging en als men de afdelingen tijdig in kennis had gesteld met het standpunt van Blokzijl c.s.
Thans behaalden de stalinisten in de EVC-leiding een kleine “meerderheid”.
Geschrokken van de grote oppositie op dit congres werd een versterkte campagne ingezet tegen de niet-stalinistische leden en functionarissen, welk drijven uiteindelijk de voornaamste oorzaak zou worden voor de grootste scheuring in de EVC, het afscheiden van de Rotterdamse afdeling.
Na dit congres werd de minderheid in de Landelijke Raad verboden haar eigen opvatting in de afdelingen inzake het fusierapport uiteen te zetten.
Op het Ja en Neen Congres sprak vrijwel het gehele congres zich uit vóór vakbondseenheid. Ook de oppositie sprak zich daarvoor ondubbelzinnig uit; het standpunt “nimmer fusie met het NVV”, werd slechts door weinigen verdedigd.
De arbeidersleden hadden echter het grootste wantrouwen in de landelijke leiding gekregen, gezien haar standpunt en haar houding inzake stakingen, productieverhoging, opbouw van het “kapitalistische” “vaderland”, enz. Dit wantrouwen werd nog versterkt door de concessies aan het kapitaal, waartoe het Hoofdbestuur van de EVC bereid leek, en welke concessies ze had neer gelegd in het fusierapport. Het is nuttig en leerzaam dit opnieuw voor het voetlicht te brengen.
Dit rapport bevat o.a. een actieprogram, dat wordt vooraf gegaan door de volgende verklaring:
“De besturen van het NVV en de EVC verklaren, dat het ANVB de verwezenlijking van zijn doeleinden zal nastreven door middel van overleg. Eerst wanneer dit overleg niet tot redelijke resultaten leidt, zal, met volkomen inachtneming van het algemeen welzijn, de democratische rechtsorde en de bijzondere moeilijke omstandigheden waarin ons land thans verkeert, tot het neerleggen van de arbeid worden overgegaan.“
In het actieprogram zelf lezen we onder het hoofd De ANVB streeft naar, o.a.:
“Invoering van een doelmatige Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie. (Punt 2).
Invoering in ondernemingen van ondernemingsraden en het stelsel van vertrouwensmannen.“ (Punt 3).
Wij zien dus dat het standpunt, niet alleen van de reformistische, maar nu ook van de stalinistische vakbondsbureaucraten geworden is: de arbeiders mogen alleen maar staken, als de kapitalistische rechtsorde niet in gevaar komt!
Wij stellen nog eens nadrukkelijk vast dat de PBO’s, waartegen de EVC de laatste twee jaren wél stelling neemt, in de jaren 1946-47, evenals de Ondernemingsraden, aanvaardbaar werden geacht. De Stichting van de Arbeid, een instituut dat reeds tijdens de oorlog ten bate van de Nederlandse kapitalisten was uitgedacht, om de loonstrijd van de arbeiders te kunnen onderdrukken, werd door de EVC-leiding aanvaard. Evenwel werden enkele wijzigingen in de statuten van de stichting voorgesteld. Dries Koenen verklaarde dat “de stichting de slagtanden waren uitgetrokken.“ Deze statuten
echter, zouden, met het akkoord van de EVC, o.a. het volgende inhouden:
“Zolang de toestand in het bedrijfsleven niet is gestabiliseerd, de orde in het bedrijfsleven te handhaven en, zo nodig, te herstellen en de terugkeer van normale verhoudingen tussen werkgevers en werknemers te bevorderen; nadien onverwijld op basis van een organisatorische samenwerking tussen werkgevers en werknemers duurzame goede sociale verhoudingen in het Nederlandse bedrijfsleven te verzekeren, door het bevorderen van duurzaam overleg tussen werkgevers en werknemers en tussen hun organisaties in het belang van de bedrijfsvrede.“
Handhaving van de bedrijfsvrede bleek de hoogste wijsheid van de stalinistische vakbondsleiding te zijn.
Deze statuten werden niet door de trotskisten, maar door Blokzijl, Van Wijngaarden, Van der Heul en alle andere stalinistische vakbondsleiders, voor de Nederlandse arbeiders aanvaardbaar geacht. Zij waren bereid de arbeiders uit te leveren aan de organen van het kapitalisme. Immers, in artikel 40 (onder het hoofd Controle door de overheid) werd nog bepaald:
“Het college van gecommitteerden is gerechtigd tot het treffen van alle regelingen, die nodig zijn, opdat de overheid elke controle, die zij nuttig of nodig mocht oordelen, kan uitoefenen.“
Wat was echter het standpunt van de trotskisten? De Tribune van 14 december 1946 schreef:
“De kapitalisten, die slechts een kleine minderheid van de bevolking vertegenwoordigen, vormen de helft van het bestuur van de Stichting van de Arbeid. De “arbeidersvertegenwoordigers” de andere helft. Als dan bedacht wordt dat onder deze leden mensen zijn als Van der Poll, Kupers, enz., dan weten de arbeiders wel wat hun te wachten staat zodra de Stichting kan voorschrijven wat ze wil.
Het enige antwoord van de arbeidersklasse kan slechts zijn: NAAR DE HEL MET DE STICHTING VAN DE ARBEID!”
Door de volkonen beginselloosheid van de EVC-leiding, door het met manoeuvres wegwerken van niet-stalinistische bestuurders, door het om hals brengen van de organisatiedemocratie, was het aan de NVV-leiding gelukt, binnen de EVC zelf, tegenstellingen te kweken en haar groeikracht te ontnemen. Duizenden EVC-arbeiders waren diep teleur gesteld door deze gang van zaken en verlieten de organisatie. De enorme achteruitgang van de EVC was het directe gevolg van de opdrachten die de CPN aan haar werktuigen in de vakorganisatie verstrekte, voor het voeren van deze misdadige politiek. Het NVV-bestuur kon zich bij deze terugloop aan ledental en invloed veroorloven de fusie te doen af springen. De NVV-arbeiders, die geen verschil meer zagen tussen de bankroete politiek van de stalinistische EVC-leiding en haar eigen leiding, en die bovendien vernamen dat de EVC-leiding met even verderfelijke ondemocratische methodes haar politieke tegenstanders afslachtte als dat in haar eigen organisaties gebeurd was, kwamen nauwelijks in oppositie tegen de dictatoriale beslissing van haar leiding, hoewel zij grote verwachtingen van de fusie gekoesterd hadden.
Als wij de loonpolitiek van de EVC-leiding gedurende dat jaar nader gaan bezien, aan de hand van enige sprekende uitlatingen, willen wij wederom eerst gaan kijken welk standpunt de opdrachtgevers van die leiding, de CPN-renegaten, hadden.
In 1947 bracht de CPN-leiding een, zoals zij dat zelf noemde “Waarlijk nationaal plan”, het zogenaamde Welvaartsplan, waarvan thans niemand, zelfs geen CPN-er, meer rept. In de brochure Welvaart voor een nieuw Nederland, bevattende “Algemene richtlijnen voor een nationaal Welvaartsplan”, schrijft de CPN-leiding het volgende:
“Tot nu toe hebben DE ONDERNEMERS geen klagen gehad over de verbetering van de arbeidsprestaties. De arbeiders hebben een open oog gehad voor DE VERMANINGEN VAN HUN ORGANISATIES, WAARTOE DE COMMUNISTISCHE PARTIJ IN DE EERSTE PLAATS BEHOORDE.
Zij zeiden onmiddellijk na de bevrijding in de tijd die daarop volgde: De productie moet omhoog, het koste wat het wil. De arbeiders begrepen hun nationale taak en zij deden wat ze konden.“
Openlijker verraad is niet mogelijk! Ronduit zegt men: de arbeiders hebben de vermaningen van de CPN opgevolgd TEN BATE VAN ... DE ONDERNEMERS!
Het is in deze tijd van devaluatie wel interessant te vernemen hoe deze lieden destijds bezorgd waren, als de kapitalisten zelf, toen zij de bourgeoisie nawauwelden dat verhoging van het loon alleen dan gegeven mocht worden, als de arbeiders grotere inspanning daarvoor gaven, want anders ... dreigde inflatie!
De CPN schreef in die zelfde brochure op pag. 21:
“De Communisten zijn verder van mening dat de verhoging van het levenspeil der arbeiders GEKOPPELD MOET WORDEN AAN DE VERHOOGDE PRODUCTIE.
WAAROM DUS PRODUCTIEPREMIES?
Om twee redenen. Allereerst omdat dit onder de huidige omstandigheden de belangrijkste stimulans is voor de arbeiders om hun inspanning te vergroten. Want productiepremies betekenen dat het loon gelijke tred zal houden met het productiepeil.
In de tweede plaats zijn de communisten voor de invoering van de productiepremies, omdat deze methode garandeert dat de lonen in overeenstemming blijven met de hoeveelheid beschikbare goederen. Het inflatiegevaar hangt ons land nog altijd dreigend boven het hoofd. Maar zolang tegenover hogere lonen meer producten staan, zolang kunnen zij geen gevaar voor inflatie opleveren.“
De CPN trachtte de arbeiders dezelfde leugens in te gieten als de kapitalisten dit deden, nl. dat loonsverhoging inflatie tot gevolg zou hebben.
Paul de Groot verklaarde in De Waarheid van 17 mei ’47 over het standpunt van de CPN, t.a.v. het economische program van de Nederlandse regering, het volgende:
“Onze bezwaren richten zich niet zozeer tegen het program van de tegenwoordige regering als wel tegen haar gebrek aan energie en initiatief.“
Met deze uitspraak stelde de voornaamste leider van de CPN zijn eigen beginselloosheid, zowel als het verraad aan de strijd van de arbeidersklasse van zijn partij, in een duidelijk daglicht.
De EVC-leiding volgde de aanwijzingen van de CPN getrouw op. In zijn rede op het eerste EVC-congres, in februari 1947, zei Blokzijl o.a. het volgende:
“De tweede moeilijkheid, welke overwonnen moet worden voor het verrichten van de taken, welke aan de hedendaagse vakbeweging gesteld moeten worden, is dus het vertrouwen en het geloof in de scheppende kracht van de arbeidersklasse te versterken; is gelegen in het feit dat we de arbeiders van Nederland doordringen van de noodzakelijkheid, vooral in de huidige omstandigheden, alles te geven voor de productieverhoging van Nederland. Laten we het sprookje dat dit een in de kaart spelen van de reactie is, uit onze gelederen bannen.“
Van der Heul, een van de meest karakterloze CPN-knechten welke door zijn functie zeer goed op de hoogte was met de inspanning die de EVC-leiding zich getroostte om de arbeiders van de strijd af te houden, verkondigde op dat congres de volgende schandelijke opvattingen over de stakingen, welke een Moltmaker, Kupers of Oosterhuis van het NVV, hem niet zouden kunnen verbeteren:
“Eén en ander brengt met zich mee, en wij willen het hier duidelijk uitspreken, dat we zeer voorzichtig met het stakingswapen moeten omgaan. Een veelvuldig gezegde in de EVC is: “De arbeiders, de leden, beslissen zelf.“ Daarmee wordt dan bedoeld, dat wanneer in een afzonderlijk bedrijf de arbeiders besluiten (ongeacht de reden) om het werk neer te leggen, de organisatie er te allen tijde achter moet gaan staan.”
“...het is juist dan in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van de leden, wanneer een kleine groep zonder meer kan besluiten het werk neer te leggen en daarbij geen rekening houdt met de belangen van de gehele organisatie. De gehele organisatie wordt vertegenwoordigd door haar bestuursorganen. Daarom moet het zo zijn, dat gebruikmaking van het stakingswapen kan worden overgegaan, wanneer de organisatie als geheel, nadat alle andere middelen hebben gefaald, een daartoe strekkend besluit neemt. Wij horen bij sommigen de tegenwerping al: “Maar dan beslissen dus de bestuurders.“ Ze vergeten daarbij te bedenken wie deze bestuurders zijn en hoe ze daar zijn gekomen.“
Kupers, die op 1 mei 1946 in het Concertgebouw verklaarde: “Wij zijn geen kruiers van de arbeidersklasse”, werd door Van der Heul in bescherming genomen, met de woorden:
“Deze uitspraak was mij persoonlijk niet sympathiek, daar zij aanleiding kan geven tot allerlei misverstanden ... wij zijn er van overtuigd dat het zo niet bedoeld is, ...“ (Zie officieel verslag eerste congres van de EVC, 1947, pag. 42).
Hoewel op dit congres besloten werd te ijveren voor de directe loonsverhoging van 10 % en een minimumloon van F. 50,- per week, ondergroef de EVC-leiding de eigen actie onmiddellijk, door in een resolutie over de productie te schrijven:
“De verhoging van de productie maakte het de werkende bevolking mogelijk met grote kracht haar eisen t.a.v. het regelen van de prijzen en het vergroten van haar koopkracht te stellen.“ “Het congres is voorts van mening, dat het waarborgen van rust in het bedrijfsleven, hetgeen bevorderd kan worden door het inwilligen van de gerechtvaardigde verlangens van de arbeidersklasse, één van de voornaamste voorwaarden is voor de verhoging van de productie.“
Volkomen in overeenstemming dus met de misdadige politiek van de CPN, geeft zij hier de arbeiders de valse voorstelling dat alleen bij verhoging van de productie (harder werken) looneisen kunnen worden gesteld. De arbeiders zouden in plaats van onverzoenlijke klassetegenstellingen, met de bourgeoisie gemeenschappelijke belangen hebben.
De Nederlandse arbeiders waren, zich herinnerend de scherpe uitbuiting en de jaagsystemen van voor de oorlog na de Tweede Wereldoorlog, niet bereid zich op dezelfde wijze weer te laten aandrijven door de kapitalisten en haar slavendrijvers. De CPN en de EVC-leiding vervulden met schaamteloze trots de rol, het verzet van de arbeiders tegen de terugkeer van die oude toestand te breken.
De meest geraffineerde uitbuitingsmethoden zijn van oudsher tariefstelsel en akkoordloon. De directies van talrijke bedrijven waren er na de oorlog niet in geslaagd deze mensonterende uitbuitingssystemen weer in te voeren, dankzij de beslistheid en de strijdvaardigheid van de arbeiders.
De EVC-leiding echter trachtte de arbeiders met het tariefstelsel te verzoenen. In plaats van een principiële afwijzing daarvan, in plaats van het organiseren van de strijd er tegen, rechtvaardigde zij dit stelsel, neen, had zelfs de moed het aan te prijzen. De Bedrijfsgroep Metaal van de EVC belegde in maart 1947 een speciaal Tarief-Congres om de arbeiders voor het tarief te winnen. Hierbij werden even schone als bedrieglijke theorieën opgesteld, teneinde een “rechtvaardig” tariefstelsel te verkrijgen. Als gevolg hiervan werden de eigen leden in verwarring gebracht en de gezonde en spontane weerstand van de arbeiders, welke steunde op haar droevige ervaringen, verzwakt. In de titel van een boekwerk, door het Economisch Bureau van de EVC uitgegeven, Verhoogde productie door tarief?, komt de gehele tendens reeds tot uiting. In het slothoofdstuk van dit propagandageschrift voor het tarief, welk door zijn “wetenschappelijk” karakter des te meer indruk op de arbeiders poogde te maken, lezen wij:
“Wanneer wij ons in dit verband afvragen in welke vorm tarief aanvaardbaar is, dan staan wij in de eerste plaats voor de moeilijkheid, dat het op het ogenblik gaat om de toepassing daarvan in de kapitalistische maatschappij, waarin wij het onder de gegeven noodzaken in verband met het economische herstel zien als een mogelijke stimulans voor vergroting van de arbeidsprestatie. Het feit dat onder de kapitalistische verhoudingen, die, velerlei misleidende leuzen ten spijt, op dit ogenblik op alle punten bestaan, herstel van het productieapparaat waarvan wij de noodzaak ten volle erkennen – onvermijdelijk automatisch tevens herstel is van het kapitalistische bezit, maakt daarbij ook op dit punt bepaalde voorbehouden, wat betreft de baten, noodzakelijk.“
Hier wordt dus ronduit gezegd dat men bereid is mee te werken aan het volledige herstel van het kapitalistische productiesysteem. Nadat men zich bereid verklaard heeft het tariefstelsel te propageren, wat, om de woorden van dit boek zelf te gebruiken, “automatisch tevens het herstel van het kapitalistische bezit betekent”, maakt men toch nog een voorbehoud. Maar het is in werkelijkheid een waardeloos voorbehoud, nl. het reformistische bedrog van de “volledige medezeggenschap”. Aldus het boek:
“Aanvaarding van het tarief zal dus op het ogenblik slechts mogelijk zijn ONDER BEPAALDE OMSTANDIGHEDEN. VOOROP STAAT HIERBIJ DE VOLLEDIGE MEDEZEGGENSCHAP DER ARBEIDERS, als uitgangspunt van alle verdere, meer technische, voorwaarden.“
Het is opmerkelijk dat, als de stalinisten hun klasseverraad theoretisch trachten te rechtvaardigen, zij zulke ijverige leerlingen van het reformisme blijken te zijn. Medezeggenschap zou alleen mogelijk zijn als er tevens een belangengemeenschap tussen de klassen zou bestaan. De gehele kapitalistische maatschappij is echter gevuld met klassetegenstellingen. De enige machtsorganen van de onderdrukte klasse, de arbeidersklasse, binnen het raam van die kapitalistische tegenstellingen, zijn haar strijdorganisaties, haar vakverenigingen, haar fabrieks- en stakingscomités, haar partij. Er moet door de arbeiders permanente strijd geleverd worden voor het behoud van de reeds veroverde democratische rechten van haar organisaties. Deze staan immers aan de voortdurende aanvallen van het kapitalisme bloot. De democratische rechten die de arbeiders bezitten, zijn steeds het product van de onverzoenlijke klassenstrijd tegen de bezitters. De EVC heeft bijvoorbeeld omdat zij de meest radicale arbeiders omvatte, welke voortdurend hun eisen aan de bezitters stelden, om deze reden nooit het recht van erkenning verkregen. Al die keren dat zij dit recht tijdelijk kreeg door het toestaan van onderhandelingen met haar vertegenwoordigers, was dit het gevolg van de tijdelijke machtsverhoudingen, de ondernemers en de overheid werden daartoe door de strijd van de arbeiders gedwongen.
Maar de gehele naoorlogse wetgeving op dit gebied, inclusief het zgn. “voorontwerp Vos” heeft de volkomen onderwerping van de vakorganisaties aan de staat ten doel. O.a. maakten de PBO’s en de Ondernemingsraden daarvan deel uit, die instellingen dus, welke in aanvang door de EVC-leiding werden aanvaard en waarvan zij het ware karakter wel wat laat “ontdekte”.
Nog in 1948 verscheen in opdracht van de Landelijke Raad van de EVC een rapport over Economische democratie, medezeggenschap en Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie, waarin nota bene de zo fel gehate Stichting van de Arbeid als een van de bestaande vormen van medezeggenschap wordt gekenmerkt.
Had men de arbeiders niet willen bedriegen dan had gezegd moeten worden dat de gehele medezeggenschap een product is van de machtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid. En dat de reformistische leuze van medezeggenschap het kweken is van illusies, waarvan het doel is de arbeiders van de klassenstrijd weg te houden. Zij hadden dan moeten zeggen dat zulke propaganda de illusie zou versterken van het “geleidelijk groeien van het kapitalisme in het socialisme”. Van deze reformistische gedachte echter blijken de samenstellers van het rapport Tariefstudie, zelf geheel doordrongen te zijn. Wij lezen op pag. 126: “De invoering van de economische democratie zal aan rationalisatie socialistische perspectieven geven, doordat het technisch organisatorische element ervan op de voorgrond gaat treden en het kapitalistisch-economische element overvleugeld wordt.“
Hier wordt opnieuw door de stalinisten het standpunt van Marx, Engels en Lenin, dat het socialisme alleen gevestigd kan worden door de machtsverovering van de arbeidersklasse en door de vestiging van de proletarische dictatuur, het standpunt dus van de gehele ervaring van de proletarische beweging, opgeofferd aan het altaar van het reformisme.
Strijd voor werkelijke medezeggenschap kan dan ook slechts betekenen dat de arbeiders aan de kapitalisten een deel van de macht over het productieapparaat ontnemen en zal zodoende het karakter aannemen van arbeiderscontrole over de productie. Leon Trotski schrijft hierover zeer terecht in zijn brochure Over arbeiderscontrole over de productie” het volgende:
“De arbeiders hebben de controle niet voor platonische doeleinden nodig, maar om de productie en handelsoperaties van de ondernemers praktisch te beïnvloeden. Dit kan echter niet bereikt worden, als niet de controle in de een of andere vorm, binnen deze of gene grenzen in directe beschikkingsfunctie verandert. In ontwikkelde vorm betekent derhalve arbeiderscontrole een soort economische dubbelheerschappij in de fabriek, de bank, de handelsonderneming, enz.“
Trotski vervolgt:
“De arbeiderscontrole is bijgevolg slechts mogelijk onder de voorwaarden van een scherpe verandering van de krachtsverhoudingen ten nadele van de bourgeoisie en haar staat. De controle kan de bourgeoisie slechts met geweld door het proletariaat worden afgedwongen, op de weg naar dat ogenblik, waarop het haar van de macht en daarna ook van de eigendom van de productiemiddelen berooft. Bijgevolg kan het regiem van de arbeiderscontrole een volgens zijn aard voorlopig, een overgangsregime, slechts beantwoorden aan de periode van het wankelen van de burgerlijke staat, van het proletarische offensief en van het achteruitwijken van de bourgeoisie, d.w.z. de periode van de proletarische revolutie, in de meest uitgebreide zin van het woord gedacht. Is de bourgeoisie reeds niet meer heer; d.w.z., niet meer geheel heer in zijn bedrijf, dan is hij bijgevolg ook niet meer volkomen heer in zijn staat. Dat betekent: het regime van de dubbelheerschappij in de bedrijven beantwoordt aan het regime van de dubbelheerschappij in de staat.“
Een dergelijke vorm van strijd is in Nederland nog niet aan de orde geweest. Een begin daarvan hebben we na de laatste wereldoorlog wel in Frankrijk gezien, waar de arbeiders direct tegen de machtsorganen van de kapitalistische staat vochten (leger en politie) voor de bezetting van fabrieken, teneinde onderkruiperwerk onmogelijk te maken en de inwilliging van de door hen gestelde eisen van de bezitters af te dwingen. Ook daar echter hebben de stalinistische vakbondsbureaucraten de arbeiders op de meest onvruchtbare manier storm laten lopen door hun “tactiek” van de zogenaamde “draaiende stakingen”. Dat zijn stakingen, nu hier uitgebroken, opgeheven en tegelijkertijd weer uitgebroken op een ander front van de klassenstrijd; een tactiek die de arbeiders slechts murw kon maken, geen werkelijke resultaten voor hen afwierp, doch er alleen maar op gericht was de stalinisten in de gelegenheid te stellen een compromis met de bourgeoisie aan te gaan.
De arbeiders van de fabrieken van Chenard en Walker te Parijs, die tegen de CGT-leiding verklaarden daaraan niet langer te willen meedoen, maar tevens de garantie gaven dat, als de CGT zou oproepen voor een algemene werkstaking, ook hun fabriek plat zou gaan, werden door de stalinistische secretaris-generaal van de CGT Benoit Frachon, uitgekreten voor trotskisten (het standpunt van die arbeiders was inderdaad ook het standpunt van de trotskisten), en voor... handlangers van De Gaulle!
Bij de stalinisten heeft het quasiwetenschappelijk getheoretiseer over medezeggenschap dan ook geen andere betekenis, dan het afzien van de werkelijke loonstrijd te maskeren.
Keren we thans terug tot de uitwerking van het Tariefcongres van de EVC-Metaal, dan lezen we hierover in de Beschrijvingsbrief voor de Tweede Landelijke Conferentie gehouden in augustus 1947, het volgende: dat uit de gehouden enquête bleek dat 98 % van de arbeiders het tarief in zijn vooroorlogse vormen scherp afwees, welke arbeiders hun standpunt grondden op hun oude ervaringen met de jaag- en uitbuitingssystemen. Dankzij echter de “bekwame” stalinistische inleiders, slaagde men er in op dit congres een tarief-resolutie met 93 tegen 8 stemmen aangenomen te krijgen.
De Beschrijvingsbrief stelt vast:
“De op het Tariefcongres aangenomen resolutie sprak zich op ondubbelzinnige wijze uit voor de aanvaarding van het tarief als prikkel voor de arbeiders in het kader van de algemene productieverhoging, mits de volledige medezeggenschap van de arbeiders gewaarborgd zou zijn, om te voorkomen dat het tarief weer zou ontaarden in een jaagsysteem, dat werkloosheid en crisis in de hand zou kunnen werken.“
Het verslag vervolgt op pag. 5:
“Het is verheugend dat de belangstelling voor ons werk in deze ondermeer tot uiting is gekomen in een aantal aanvragen van werkgevers en bedrijfskernen om naar aanleiding van een onderzoek in het bedrijf van advies te dienen bij de invoering van een tariefsysteem.“ (Vet van ons. L.)
Wat is het resultaat voor de arbeidersklasse van deze politiek? We zullen het de stalinisten zelf laten vaststellen. In de resolutie van de CPN, van december 1948, lezen we:
“Ondanks dat de productie tot boven de vooroorlogse stand is gestegen, drukt de reactie het levenspeil van de werkers verder naar beneden, zich daarbij beroepend op het “algemeen belang”, de onvoldoende productie, de deviezenpositie, enz.
Zij predikt in deze geest het handhaven van de “arbeidsvrede, die neerkomt op het aanvaarden van de aanvallen van het kapitaal, zonder dat de arbeidersklasse zich verdedigt.
Nog al te vaak laten vooraanstaande partijgenoten in de bedrijven, in de vakbeweging, in de gemeenteraden, enz., hun optreden door deze argumenten van de reactie beïnvloeden. Hierdoor wordt het kweken van een vastbesloten strijdstemming onder de arbeiders verhinderd. Zulk een houding komt neer op reformisme en moet in de partij en in de massa krachtig worden bestreden.“
Ook hier schuift de partijleiding, die zelf verantwoordelijk is voor deze politiek gedurende de gehele naoorlogse periode vóór deze zelfkritiek, de schuld daarvan af op een aantal “vooraanstaande partijgenoten in de bedrijven”, enz. In werkelijkheid heeft zij de arbeiders uit het CPN-gelid, die deze reformistische politiek van de leiding van het begin af aan bestreden, voor trotskisten uitgemaakt, hetgeen in de CPN zo ongeveer het ergste is wat een mens kan overkomen.
In navolging hiervan schrijft de EVC-leiding in de resolutie van het Tweede EVC-Congres, over het resultaat van de productieverhogings- en wederopbouwpolitiek het volgende:
“De verhoging van de productie, die het vooroorlogse peil reeds ver heeft overschreden, komt aan het ondernemerdom ten goede, dat buitensporige hoge winsten maakt ten koste van het levenspeil van de arbeiders.“
De EVC-leiding meent dit nu te moeten karakteriseren als: “roofbouw op de gezondheid en het levenspeil van de arbeiders”. Wij kunnen dit ten volle onderschrijven, maar verklaren hieraan de EVC-leiders, met haar politiek van productieverhoging en propaganda voor het tariefstelsel mede schuldig!
Honderden arbeiders, waaronder ook vele leden van de CPN, komen thans tot de conclusie, dat de politiek van de EVC-leiding in de achter ons liggende jaren, zoals wij overduidelijk hebben aangetoond, volkomen onjuist is geweest. Maar, vragen zij zich af, is de EVC dan niet de enige vakorganisatie in Nederland, die gestreden heeft voor de doorbreking van de loonstop en tegen de reactionaire regeringspolitiek? Inderdaad in de EVC heeft zich naast het meest karakterloze klasseverraad van de leiding, de moed en de strijdlust van de arbeiders gedemonstreerd, waardoor de naam van de EVC met alle stakingen, zelfs die waarbij de leiding verraad pleegde, onverbrekelijk is verbonden. Door het optreden van de in deze organisatie georganiseerde arbeiders, gaf de EVC uitdrukking aan datgene wat onder de gehele arbeidersklasse leefde. De EVC-leiding werd door deze strijdbereidheid van de arbeiders dikwijls gedwongen leiding aan de strijd te geven en de solidariteit te organiseren. Enorme bedragen aan geld offerden de Nederlandse arbeiders om uitdrukking te geven aan hun solidariteit met de stakende arbeiders. De politiek van de EVC-leiding echter, in opdracht van de CPN, vermorste al deze inspanning van de arbeiders en verhinderde de doorbreking van de loonstop over de gehele linie. Het voornaamste kenmerk van het optreden van de EVC-leiding bestond in het tegengaan van de stakingen, waar dit maar enigszins mogelijk was. Zij verklaarde dat de reactie de stakingen trachtte uit te lokken, dat staken spelen was in de kaart van de reactie. Dries Koenen verklaarde nog op het eerste CPN-congres dat de trotskisten de arbeiders tot actie trachtten aan te zetten. Zoals wij o.a. bij de zeeliedenstaking aantoonden, verhinderde de EVC-leiding overal dat de staking haar noodzakelijke uitbreiding zou krijgen. Noodzakelijk voor een succesvolle strijd. Overal ontbrak een krachtige actie voor duidelijke en centrale eisen. De gunstigste periode is geweest de propaganda voor de eisen van 10 % loonsverhoging, en een minimumloon van f. 50,- per week. De kracht werd daaraan echter ontnomen door de antistakingspolitiek van de leiding en het onvoldoende van de gestelde eisen werd bewezen, doordat de verschillende bedrijfsgroepen afzonderlijke eisen gingen stellen, zoals de Bond van Overheidspersoneel, die 15 % loonsverhoging eiste en de Bouwvak, die een uurloon van f. 1,12 propageerde. Hierdoor werd het bemoeilijkt in de bedrijven acties te ontketenen voor de 10 % en het minimumloon. De RCP en de trotskisten in de vakbeweging hebben voortdurend betoogd dat aan de looneisen de werkelijke kosten van het levensonderhoud moesten worden verbonden, het zogenaamde indexcijfer. Dit cijfer wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgesteld, maar behoort onder controle van de vakbonden te geschieden. Hierop is de door de RCP voorgestelde looneis van een basisloon van f. 60,- per week gebaseerd. Wij voegen daaraan toe deze loonvloer van f. 60,- te beschermen door een glijdende loonschaal. Een dergelijke loonpolitiek zou de gehele arbeidersklasse verbinden in één centrale actie, voorkomt ontmoediging welke veelal het gevolg is van de gelokaliseerde actietjes en stakinkjes. De EVC-leiding gaf er echter de voorkeur aan onze looneis belachelijk te maken. Of, zoals dat gebeurde op het congres van de BNOP, waar de Haagse afgevaardigde Drenth de noodzaak van dit basisloon en de glijdende loonschaal scherp en duidelijk aan de orde stelde, legt men de stuntelige verklaring af dat men “in principe” niets tegen deze leus heeft, maar... de arbeiders zijn nog niet zo ver! Dat verklaarde de stalinistische secretaris A. de Vries. Dat de Franse CGT onder de druk van de arbeiders verplicht werd deze leus te stellen, wordt in de EVC liefst verzwegen. De Franse arbeiders, die voor een nog sneller stijgen van de prijzen stonden, dan hier het geval is, kwamen, door de praktijk gedwongen, tot het stellen van deze eis, omdat elke loonsverhoging door staking veroverd, een week later te niet werd gedaan door het stijgen van de kosten van het levensonderhoud.
De trotskisten daarentegen laten zich bij hun economische politiek leiden door revolutionaire doeleinden. Het Overgangsprogram van de Vierde Internationale schrijft:
“De massa’s moeten bij hun dagelijkse strijd geholpen worden de brug tussen hun tegenwoordige eisen en het program van de socialistische revolutie te slaan. Deze brug moet een systeem van overgangseisen omvatten, die van de tegenwoordige verhoudingen en van het huidige bewustzijn van de brede lagen van de arbeidersklasse uitgaan en steeds tot een en dezelfde eindconclusie voeren: machtsverovering door het proletariaat.“
Zo ook stelden de trotskisten in de vakbeweging, tegenover het opnieuw dreigende gevaar van werkloosheid, de revolutionaire leuze van een evenredige verkorting van de arbeidstijd. Hierover zegt het Overgangsprogram:
“Op straffe van zijn eigen ontbinding kan het proletariaat niet toelaten dat een groeiend deel van de arbeiders in chronische werklozen, in paupers veranderd wordt, die van de aalmoezen van een vervallende maatschappij leven. Het recht op arbeid is het enige ernstige recht dat een arbeider in een op uitbuiting berustende maatschappij bezit. Intussen wordt hem dit recht voortdurend ontnomen. Het is tijd om zowel tegen de structurele als tegen de conjunctuurwerkloosheid, naast het parool van openbare werken, het parool van de indexwerktijd (beweeglijke schaal van de arbeidstijd) te stellen. Vakverenigingen en andere massaorganisaties moeten werkenden en werklozen in wederzijds borg staan en solidariteit verenigen. Het beschikbare werk moet tussen alle aanwezige arbeidskrachten verdeeld en in overeenstemming daarmee de duur van de arbeidsweek vastgesteld worden. De gemiddelde verdienste van iedere arbeider blijft dezelfde als bij de oude arbeidsweek. Het loon onder strenge garantie van een minimum, moet de prijzen volgen. Een ander program is in de huidige catastrofale periode onaannemelijk.
De bezittende klasse en haar advocaten zullen de “onrealiseerbaarheid” van deze eisen bewijzen. Kleinere en in het bijzonder geruïneerde kapitalisten zullen daarbij naar hun boeken verwijzen. De arbeiders wijzen deze tegenwerpingen en verwijzingen categorisch af. Het gaat niet om een “normale” botsing van tegengestelde materiële belangen, maar veeleer daarom, het proletariaat voor verval, demoralisering en ondergang te behoeden. Het gaat om leven en dood van de enige scheppende en progressieve klasse en daarmee om de toekomst van de mensheid. Is het kapitalisme niet in staat om de aanspraken, die onverbiddelijk uit de door hem voortgebrachte plagen ontstaan, te bevredigen, dan mag het te gronde gaan. De “realiseerbaarheid” of “onrealiseerbaarheid” is in dit geval een kwestie van krachtsverhoudingen, die slechts door strijd beslist kan worden. Op grond van deze strijd, wat ook zijn onmiddellijke praktische resultaten moge zijn, zullen de arbeiders het best de noodzakelijkheid begrijpen, om aan de kapitalistische slavernij een eind te maken.“
Maar de stalinisten geven er de voorkeur aan enige onrust in het bedrijfsleven te scheppen, zonder daarbij de arbeidersklasse te sparen voor de ene nederlaag na de andere. Hun bedoeling was en is ook niet de arbeidersklasse naar overwinningen te leiden. Hun bedoeling bestaat uit twee dingen: Aan de ene kant trachten ze de arbeiders te voeden met de illusie, dat zij toch de strijd willen en deze ook leiden – aan de andere kant hopen zij daarmee de bourgeoisie duidelijk te maken dat het de stalinisten zijn die de sleutelbewaarders zijn over de vraag: strijd of rust in de bedrijven; en daarom verdienen opgenomen te worden in de nationale regering. CPN en EVC-leiding gingen hand in hand in de bereidheid de belangen van de arbeidersklasse op te offeren aan een ministerstoel.
De oorzaak van de enorme terugloop van de EVC ligt in de allereerste plaats in de hiervoor geschetste politiek van de leiding. Hennink, een van de meest karakterloze vakbonzen, welke de EVC heeft voortgebracht, en die, in navolging van Boelaart heel gemakkelijk de arbeidersbeweging blijkt te kunnen verlaten, gebruikte met voorliefde de beeldspraak “Een moet eerst een vuist kunnen maken om toe te kunnen slaan”. De stalinisten hebben echter kans gezien om een bezielde en geestdriftige vakorganisatie van 180.000 leden, opofferingsgezinde en strijd willende arbeiders, te degraderen tot een in vele plaatsen geïsoleerde organisatie van nog geen 100.000 man. Terwijl de terugloop in ledental zeker nog niet gestuit is en voort zal gaan ten gevolge van de opnieuw geopende ketterjacht. Op het laatst gehouden congres dreigde een nieuwe omvangrijke scheuring met de ANBZ (Zeeliedenbond). Diep teleurgesteld over het onverdraagzame optreden van de CPN-drijvers in de EVC, en over de door de CPN voorgestane loonpolitiek hebben reeds duizenden en duizenden arbeiders deze organisatie verlaten.
Hoewel de verderfelijke loonpolitiek de voornaamste oorzaak is van de achteruitgang van de EVC, had deze politiek nog een aantal gevolgen, welke in hun uitwerking even funest waren en eveneens in belangrijke mate tot deze teruggang hebben bijgedragen. Zonder te kunnen blijven stilstaan bij de vele conflicten in de diverse landelijke en plaatselijke bedrijfsgroepen, moet hier toch wel aandacht besteedt worden aan de scheuring van Rotterdam, welke alleen reeds een 10.000 leden aan de EVC heeft gekost. Het conflict Rotterdam is in wezen een afspiegeling van de betekenis van alle andere kleinere scheuringen en royementen. De stalinisten konden bij de door haar voorgestane politiek geen oppositie dulden, omdat deze er op den duur onherroepelijk in zou slagen de EVC-leiding te ontmaskeren. Geschrokken door de geweldige oppositie op het Ja en Neen Congres werden vanaf die tijd zoveel mogelijk alle functies bezet door CPN-getrouwe leden. In Rotterdam, als oppositieafdeling moest een wig gedreven worden. Men begon met de Rotterdamse Bouwvakafdeling, waar de leiding in handen was van de niet-stalinistische bestuurders Oosterwijk en Appel. Tot driemaal toe werd het door de leden gekozen afdelingsbestuur door het Hoofdbestuur Bouwvak, onder aanvoering van Boelaart, niet erkend. Zelfs ging men zo ver, met de CPN’ers uit die bedrijfsgroep een aparte afdeling op te richten. Uiteindelijk dwong de houding van de leden, die achter hun bestuurders bleven staan het Hoofdbestuur toch dit afdelingsbestuur te erkennen. Evenzo trachtte men te manoeuvreren met het bestuur van de Plaatselijke Centrale, waar plotseling, op last van het Hoofdbestuur van de EVC, een functionaris, door hen aangewezen, op het afdelingskantoor geplaatst moest worden. Vanzelfsprekend werd dit door de Rotterdammers afgewezen. Deze gebeurtenissen vielen samen met een EVC bijeenkomst, waarvoor alleen CPN’ers waren uitgenodigd. Deze bijeenkomst was belegd door secretaris B.v.d. Heul. Op deze vergadering werden een aantal niet-stalinistische functionarissen opgesomd, die uit de EVC verwijderd zouden moeten worden. De afdeling Rotterdam sloeg hierover alarm in het land. Zij had daarbij van duizenden EVC-arbeiders uit de afdelingen de volledige sympathie. De Landelijke Leiding van de EVC zag zich gedwongen Van der Heul als secretaris te laten aftreden.
Rotterdam echter, in plaats van de opposanten in het land te helpen bij hun moeilijk oppositiewerk, verklaarde in een manifest:
“Met deze CPN-EVC-leiding kan niet meer gesproken worden over EVC-belangen.“
Hiermee stelde Rotterdam de scheuring op de dagorde. De RCP gaf onmiddellijk een manifest uit, getiteld Redt de eenheid in de EVC! Scheuring is misdaad! Hierin verklaar de onze partij:
“Ongetwijfeld, een scherp protest was op zijn plaats. Het manifest, dat de dagelijkse leiding van Rotterdam evenwel heeft uitgegeven, is meer dan dat: het is een onberedeneerde oorlogsverklaring, wier gevolgen funest kunnen zijn. Het spreekt niet over de noodzaak, acties tegen de loonstop voor te bereiden, klaagt het verraad aan de havenarbeiders- en zeeliedenstaking niet aan, stelt geen program op dat de EVC-arbeiders een perspectief biedt voor wat moet gaan gebeuren, doch beperkt zich tot een hevige aanval op het stalinistische geknoei.“
Het manifest besluit met de leuzen:
“Voorkomt de scheuring in de EVC, Leve de vakbondseenheid, weg met de loonstop!”
De Landelijke Raad van de EVC schorste het gehele Rotterdamse afdelingsbestuur, hoewel bij voorbaat vast stond dat de leden daar achter hun bestuur zouden blijven staan. In een bemiddelingspoging, ondernomen door twee leden van de Landelijke Raad, Kleiftsma en Van der Hek, werd toegestemd, zowel door de EVC-leiding als door het bestuur van Rotterdam. Blokzijl, die daar zou komen, zat echter in de Amsterdamse gemeenteraad, welker zitting zó belangrijk heette te zijn, dat hij geen tijd kon vinden de bijeenkomst met de Rotterdammers bij te wonen... In werkelijkheid liet hij zich ook hier door de CPN leiden, die het parool gegeven had: beter geen afdeling dan een oppositieafdeling. Een door 1200 man bezochte ledenvergadering van de afdeling Rotterdam verklaarde zich, met slechts vijf stemmen tegen, vóór het afdelingsbestuur.
In de discussie spraken bijna alle arbeiders zich tegen scheuring uit, maar tevens om pal te blijven staan tegen het CPN-gekuip. Er werd die avond een motie ingediend, waarin die gedachte was vervat. Van der Berg bracht deze motie niet in stemming, maar verklaarde zich met de inhoud, welke aan de vergadering onbekend bleef, akkoord. De motie wees elk verbreken van de band met de Landelijke Leiding van de hand. Van der Berg had niet de moed tegen de leden te zeggen dat het de bedoeling was een nieuwe vakorganisatie op te richten, doch sprak zich uit voor de gedachte de EVC te zuiveren. Enkele dagen later werd buiten de leden om in een algemene bestuursvergadering het Rotterdamse OVB opgericht.
Het gevolg, zowel van het stalinistische geknoei als van het verkeerde besluit van het Rotterdamse bestuur was, dat duizenden arbeiders de organisatie verlieten. De oppositionele EVC-arbeiders in het land, die Rotterdam verdedigden tegenover de Landelijke Leiding, stelden zich, op grond van de funeste uitwerking van de scheuring, niet achter het OVB. Het gevolg van deze ontwikkeling was dus tevens een verzwakking van de oppositie in het land.
Vastgesteld moet worden dat de stalinisten met hun faliekante politiek de directe aanleiding tot de scheuring gaven en ook de hoofdschuldigen zijn. De dagelijkse leiding van de toenmalige Rotterdamse EVC (thans OVB) is echter volledig medeverantwoordelijk. De nadien gevoerde politiek van de OVB-leiding, het afwijzen van samenwerking met de EVC inzake Indonesië (tot welke samenwerking het OVB nota bene zelf had opgeroepen), haar houding in de Amsterdamse havenarbeidersstaking en in de schoonmaakstersstaking, heeft haar de laatste resten sympathie van de EVC-arbeiders grondig bedorven.
Het zal niemand verwonderen dat de politiek van de Nederlandse stalinisten t.a.v. de vrijheidsstrijd der Indonesiërs even beginselloos was en neerkwam op een volledig verraad aan de zaak van de Indonesische volksmassa’s.
Het dagblad De Waarheid plaatste in 1945 advertenties waarin de arbeidersjeugd werd opgeroepen zich vrijwillig te melden voor het KNIL enz. De stalinisten trachten dit thans te verdedigen met de bedrieglijke uitvlucht dat het destijds ging tegen het Japanse fascisme. De enige revolutionaire leuze: “INDONESIE LOS VAN HOLLAND, NU !” is echter tot op vandaag uit hun propaganda verdwenen. Dit is volkomen begrijpelijk. Door de nationalistische politiek welke de CPN voerde kon men geen voorstander van deze leuze zijn. Integendeel, de CPN nam de leuze over van de NSB, nl.: “Indië verloren, rampspoed geboren.“ Dat dit geen ijdele bewering is zullen wij bewijzen.
In nr. 8 van Scholing en Strijd, het scholings- en kaderorgaan van de CPN, schreef een van de bekendste theoretici van de CPN, F. Baruch, in een artikel over Onze nationale belangen in Indonesië het volgende:
“Niemand, die zich van de rol die de Engelse reactie in Brits-Indië speelt, bewust is, kon zich aan de indruk onttrekken dat de aanvankelijke aanmoediging van de nationale vrijheidsbeweging door zekere Engelse woordvoerders ingegeven was door zelfzuchtige aspiraties t.a.v. Indonesië.
VOOR INDONESIë ZOU HET ONDER DEZE VERHOUDINGEN EEN ILLUSIE ZIJN TE GELOVEN DAT VOLLEDIGE VRIJHEID EN ONAFHANKELIJKHEID BINNEN HET RAAM VAN HET BEREIKBARE ZOU ZIJN. De formele staatkundige zelfstandigheid zou slechts kunnen betekenen dat Indonesië onder de politieke en economische invloed van machtiger groepen zou komen te staan. De nationalistische beweging in Indonesië zou verder van huis zijn dan ooit.“
Hier wordt door Baruch de Indonesiërs de raad gegeven: jullie enige mogelijkheid ligt in een politiek zoals deze thans tot uitdrukking wordt gebracht door... Hatta c.s., d.w.z. de politiek van een compromis met het Nederlandse koloniale kapitalisme, wat slechts mogelijk is met opoffering van de belangen van de Indonesische arbeiders en kleine boeren.
In plaats van de strijd tegen de Nederlandse regering op de agenda te stellen en aan te tonen dat de uitgaven voor bewapening de Nederlandse werkers verarmt en alleen reeds op grond hiervan de plannen van de Nederlandse kapitalisten moeten worden doorkruist, meent Baruch dat de uitbuiting van Indonesië, in het belang van de Nederlandse werkers moet doorgaan. Hij schrijft in hetzelfde artikel:
“Geen enkel land in West-Europa heeft zoveel geleden onder de gevolgen van de bezetting en krijgsverrichtingen als Nederland. De verliezen van ons volk worden door deskundigen geschat op de helft van ons vooroorlogse nationale vermogen. Onze fabrieken zijn vernield of leeggeroofd, grondstoffen zijn er niet; het transportwezen, voor de oorlog zulk een voorname bron van inkomsten, verkeert in staat van desorganisatie. Onze landbouw heeft door inundaties gebrek aan machines en kunstmest, vernieling van een groot deel van de veestapel, enorme schade geleden. Onze toekomstige exportmogelijkheden in Europa zowel voor landbouw als industrieproducten zijn ineengeschrompeld. WANNEER HIERBIJ OOK NOG KOMEN ZOU HET VERLIES VAN ONZE ECONOMISCHE BETREKKINGEN MET INDONESIë, DAN ZOU AAN HET TOEKOMSTIGE WELVAARTSPEIL VAN ONZE WERKENDE BEVOLKING OPNIEUW EEN ZWARE SLAG ZIJN TOEGEBRACHT.“
De CPN huldigde hier dezelfde opvattingen als de Nederlandse kapitalisten, nl. dat de Nederlandse fabrieken en industrie weer moesten worden opgebouwd door de uitbuiting van de Indonesiërs. Om dat te bereiken moesten de koloniale verhoudingen blijven bestaan en de onafhankelijkheidsbeweging met wapengeweld worden neergeslagen. De Nederlandse arbeiders waren voorbestemd om hiervoor te worden opgeofferd als kanonnenvlees, en De Waarheid plaatste de advertenties waarin opgeroepen werd om zich vrijwillig te melden voor de moordtroepen van de “Turk”!
Bij het gereedmaken van een van de eerste Nederlandse oorlogsschepen voor Indonesië, de “Jan Evertsen”, trachtte de RCP een staking te organiseren en hield hiertoe besprekingen met de arbeiders van de werf, die bereid waren te staken, als de EVC de staking zou ondersteunen. In een bespreking met een vertegenwoordiger van de EVC en een vertegenwoordiger van de Perhimpoenan Indonesia, stelden wij voor een oproep tot staken uit te geven. De EVC-leiding had, uit de activiteit van onze partijgenoten, de indruk gekregen dat een staking niet meer te vermijden was. Zodra zij echter zag dat de arbeiders wachtten op de parolen van de EVC, trok zij zich terug. Onmiddellijk daarop schreef Werkend Nederland van 11 februari 1946:
“Bij de Nederlandse Dok My, te Amsterdam, ligt de “Jan Evertsen” in reparatie. Er is gepoogd daar een staking uit te lokken om te verhinderen dat het schip kan worden uitgezonden “ter onderdrukking van het Indonesische volk”. Lieden, niet tot de EVC behorende, zouden de staking bewerkstelligen en de EVC mocht dan de leiding nemen. Zo werd er gezegd. Maar zo gaat het natuurlijk niet. Wij hebben geen “stakingmakers” nodig. Als wij, in gevallen als deze, een staking nodig achten, proclameren wij die zelf. Op grond van alle overwegingen die bij zo’n belangrijk besluit in overweging moeten worden genomen.
En in dit onderhavige geval zijn wij niet alleen niet vóór, maar zelfs zeer sterk tegen een staking en hebben die dan ook verhinderd.“
In hetzelfde artikel staat verder:
“Wanneer wij protesteren tegen het gebruik van geweld in Indonesië, dan richt zich dat tegen het gebruik van militair geweld ten ene, maar ook tegen geweld, aangewend door Indonesiërs ten andere zijde, niet in de laatste plaats, omdat het ene het andere uitlokt en als wederzijdse verontschuldiging wordt gebruikt.
Onze steuntoezegging houdt zeker ook in het verhinderen van, voor zover de EVC daartoe bij machte is, de aanwending van geweld.“
Wij zagen echter dat de EVC-leiding niet bereid was de aanwending van geweld van de Nederlandse regering te verhinderen, zij verklaart zich echter bereid het “geweld van de Indonesiërs te verhinderen en plaatst de vrijheidsstrijd der Indonesiërs op één lijn met de pogingen van de bourgeoisie tot instandhouding van de koloniale verhoudingen in Indonesië.
Bij de eerste “politionele actie” ging de Amsterdamse arbeidersklasse spontaan in algemene staking. Gortzak verhinderde dat de staking zich zou uitbreiden, door de arbeiders te adviseren weer rustig aan de slag te gaan. En de EVC-leiding?
Zij stelde zich op het “standpunt” dat de staking een “politieke staking” was, waarin de EVC geen partij kon kiezen en haar leden vrij liet. De kassen van de EVC zouden echter gesloten blijven.
Op het eerste EVC-congres in 1947, werd een resolutie aangenomen,waarin o.a. het volgende staat:
“Het Congres stelt vast dat het in het belang van beide volken is, het uitzenden van troepen te doen geschieden volgens bepalingen welke in vrijelijk overleg tussen de regeringen van Indonesië en Nederland moeten worden vastgesteld.“
De RCP maakte gedurende al deze jaren propaganda voor de leus: “Onmiddellijke terugtrekking van alle troepen uit Indonesië – Indonesië los van Holland, Nu!”
Het lijkt ons overbodig thans aan de arbeiders van de EVC te vragen: Welke politiek is juist geweest, die van de RCP of die van de stalinisten van de EVC en de CPN?
Wij vragen echter aan elke eerlijke arbeider, die lid is van de EVC: Wanneer maak je een eind aan de verderfelijke politiek van je leiding? Wij willen je echter bij voorbaat waarschuwen bij elke poging die je mocht ondernemen om de oude revolutionaire leus “Indonesië los van Holland, Nu!” – in ere te herstellen, zul je te maken krijgen met dezelfde stroom van leugen, laster en verdachtmakingen, waarmee de stalinisten de trotskisten belasteren. Pogingen de CPN een consequente revolutionaire politiek te doen voeren, zullen je de overtuiging opleveren dat de CPN van een revolutionaire klassepartij is verworden tot een partij welke geregeerd wordt door beginselloze bureaucraten, welke op hun beurt slechts de bevelen hebben uit te voeren welke Moskou hen opdraagt. Het hoofdbestuur van de EVC had in de resolutie van het tweede congres van 1949 zeer veel kritiek op (natuurlijk oppositionele!) bestuurders. Zelfkritiek ontbrak echter volkomen en hiertoe was, in het bijzonder bij de door die leiding gevoerde Indonesië politiek, alle reden toe. Als echter in genoemde algemene resolutie door de EVC-leiding wordt gezegd:
“De EVC hernieuwt zijn betuigingen van solidariteit met de Indonesische vrijheidsstrijd en in het bijzonder met de Indonesische vakbeweging (SOBSI) en belooft met meer kracht dan voorheen met hen tezamen te strijden voor de volledige zelfstandigheid van Indonesië.”
dan menen wij te moeten vaststellen dat het Indonesische volk en de strijd voor haar onafhankelijkheid, door de stalinistisch leiders keer op keer zijn verraden en dat zij reeds alleen op grond hiervan het recht op vertrouwen van de Nederlandse arbeidersklasse heeft verbeurd.
Mede onder invloed van de Franse aanhangers van de Vierde Internationale, brak in april 1947 bij de autofabrieken van Renault een enorme staking uit. De stalinisten, zowel van de CPF als van de door de stalinisten geregeerde vakorganisatie, de CGT, keerden zich aanvankelijk tegen de staking. Onder leiding van het door de arbeiders uit de stakers gekozen stakingscomité, werd echter de staking algemeen, waardoor de stalinisten gedwongen werden zich er achter te plaatsen, wilden zij niet het contact met de stakers en haar basis onder belangrijke delen van de Franse arbeidersklasse verliezen. Deze actie van de arbeiders dwong de stalinisten zelfs uit de regering te treden.
De staking bij Renault werd het sein voor een spoorwegstaking, eveneens georganiseerd door het stakingscomité en een reeks van andere stakingen. De arbeiders dwongen de stalinistische leiding opnieuw haar houding te bepalen, hetgeen duidelijk tot uitdrukking werd gebracht door de Franse CP-leider, Thorez, in een onderhoud dat deze had met de minister-president Ramadier:
“Ramadier: De staking bedreigt de gehele situatie van de “loonstop” en compromitteert de prijsverlagingspolitiek van de regering. Ik verzoek u niet tot deze politiek terug te keren.
Thorez: Maar de CGT (de Franse EVC) is bij deze gebeurtenis voorbij gelopen door de trotskisten, die de leiding voor de eisen van de arbeiders schijnen te hebben genomen. Daarom heeft de CGT, teneinde zich niet te laten omver lopen, vanavond besloten deze eisen te ondersteunen. En wij van de Communistische Partij, zullen deze eisen eveneens ondersteunen.“ (Overgenomen uit France Soir, van 3 mei 1947)
Door de golf van stakingen welke Frankrijk overstroomde werd het voor de stalinisten steeds moeilijker, zich openlijk in het nationale front te plaatsen.
Gelijktijdig vond het Amerikaanse kapitalisme het noodzakelijk, geschrokken door de revolutionaire ontwikkelingstendensen in Europa en de koloniale landen, een breed opgezette tegen-revolutionaire propaganda-actie in te zetten. Samenwerking met de Sovjet-Unie had voor Amerika, nu de oorlog voorbij was, weinig zin meer. Het gehele optreden van Amerika kreeg zodoende een tweeledig doel. De ingezette anticommunistische campagne moest het herstel van de Sovjet-Unie door handels-politieke belemmeringen, bemoeilijken; en tevens de geradicaliseerde arbeidersklasse terugdringen. Deze reactionaire politiek moest door de West-Europese regeringen, welke van een dreigende ineenstorting werden gered door de financiële steun van het Marshallplan, worden uitgevoerd.
Door deze wijziging in de internationale situatie, werd het voor de Sovjetbureaucratie noodzakelijk een tegencampagne te gaan voeren. Daarbij trachtte zij de arbeider van de verschillende landen als pionnen op het schaakbord van de internationale diplomatie te gebruiken. De Russische Stalinbureaucratie had daarbij de volgende oogmerken:
1e. Zij wilde de Amerikaanse bourgeoisie bewijzen, dat in geval van een oorlog tegen de Sovjet-Unie de arbeidersklasse de zijde van de laatste zou kiezen. (Men herinnert zich wel de verklaringen van de verschillende CP-leiders in Europa in 1948.)
2e. De stakingsacties moesten bewijzen dat de stalinisten nog een greep op de massa’s hadden.
3e. Met de uitwerking van de stakingsacties wilde de Stalinbureaucratie een tegenoffensief tegen het Marshallplan voeren. (Economische moeilijkheden voor de West-Europese regeringen door stagnatie in de industriële opbouw van deze landen.)
4e. Als echter bij werkelijke belangrijke stakingen de regeringsmacht in gevaar werd gebracht (zoals in Frankrijk) toonden de stalinisten zich bereid op schandelijke wijze de stakingen de nek om te draaien, om daarmee haar “goodwill” tegenover de bourgeoisie te demonstreren.
In geheel Frankrijk moesten de arbeiders vechten om uit de diepe ellende en armoede te komen, waarin zij onder het naoorlogse kapitalisme verkeerden, ondanks het feit dat de stalinisten deel van de (kapitalistische) regering uitmaakten. Evenals in de andere landen (voor Nederland toonden wij dat hiervoor uitvoerig aan), stonden ook de Franse stalinisten op het standpunt dat de arbeiders harder moesten werken ten bate van de opbouw van kapitalistisch Frankrijk.
De Franse arbeidersklasse echter begreep dat zij door eigen initiatief, door middel van de eigen stakingscomités, de strijd moest organiseren, waardoor zij de CPF-leiding dwong opnieuw haar positie te bepalen. Wil dat echter zeggen dat de stalinisten het offensief van de Franse arbeiders te leiden tot een strijd om de macht? Een vooraanstaand functionaris van de Franse CP verklaarde hierover in een onderhoud met de redacteur van De Waarheid:
“Ongetwijfeld had een deel van de ontevreden massa gedacht, dat de communisten na hun uittreden uit de regering een soort burgeroorlog op touw zouden zetten en zij meldden zich bij de partij. Het Centraal Comité zag het gevaar hiervan in. Wij willen niet naar links, wij willen slechts verhinderen dat Frankrijk naar rechts gaat.“ (Aldus De Waarheid van 5 juni 1947.)
De zogenaamde “linkse koers” van de stalinisten is, zoals wij gezien hebben geen revolutionaire koers. De politiek van de CPN wordt, evenals van de stalinistische partijen in de andere landen, bepaald door de nationaal-bureaucratische belangen van de stalinkliek, op rechtstreekse aanwijzingen uit het Kremlin, welke politiek wordt bepaald door de situatie waarin de Sovjet-Unie verkeert en bij de toepassing waarvan de binnenlandse politieke verhoudingen in aanmerking worden genomen. De diverse stalinistische partijen staan dus niet in dienst van de belangen van de internationale arbeidersklasse, doch zijn slechts werktuigen in handen van de Stalinbureaucratie, welke de proletarische massa’s slechts wenst te gebruiken in het diplomatieke spel tegen het imperialisme.
Door de toenemende verarming in Nederland kon de massa zich niet beperken tot de door de CPN-EVC voorgestane politiek van opbouwen en produceren, maar ging zij regelmatig in actie tegen de aanvallen van de bezitters op het loonpeil van de arbeiders. De Indonesië-politiek van de regering werd eveneens aangevoeld als een directe oorzaak van de verarming, om nog maar niet te spreken van de talrijke slachtoffers die onder de arbeiders-soldaten vielen voor de belangen van de koloniale bezitters. Om de strijd van de arbeiders te onderdrukken en deze weer volledig onder controle van de burgerlijke partijen en de PvdA te brengen, werd ook in dit land, in overeenstemming met Amerika, een felle anticommunistische hetze ingezet. (Tsjecho-Slowakije; CPN-wethouders uit de gemeentebesturen, enz.) Hierdoor verloor de CPN-leiding de illusie opgenomen te kunnen worden in een nationaal kabinet. Wilde zij verder contact met de arbeiders niet verliezen, wat immers tot gevolg zou kunnen hebben dat niet de CPN, maar de RCP de enige revolutionaire partij in dit land is, dan was de enige mogelijkheid daarvoor dat zij trachtte de leiding over het verzet van de arbeiders te behouden. Deze politieke koers werd door de CPN-leiding aan de arbeiders meegedeeld in haar resolutie van december 1948. De RCP, welke door haar consequente revolutionaire politiek reeds tot een factor in de Nederlandse arbeidersbeweging is geworden,kon niet langer worden geregeerd. De resolutie zegt o.a. het volgende:
“De gehele partij moet van het gevaar van het trotskisme doordrongen worden en het trotskistisch gewroet in het openbaar stelselmatig bestrijden. In de scholing moet het karakter van het trotskisme worden bestudeerd als verrottingsverschijnsel van de kleine burgerij en het janhagel, uit wier kringen de reactie haar hulptroepen werft.“
Ook in de vakbeweging trekken de stalinisten deze lijn volkomen door.
In getrouwe navolging van de politieke koersverandering van de CPN, trachtte de EVC-leiding stakingen te ontketenen. Ook wanneer voor het voeren van dergelijke acties door de betreffende bonden nog onvoldoende voorbereidingen in de bedrijven waren getroffen. Waar de mogelijkheden gunstig waren, zoals bij de lassersstaking bij de NDSM, ging men echter, evenals in het verleden, niet tot de noodzakelijke uitbreiding over. Echter, de havenarbeidersstaking wilden de stalinisten perse tot een grote staking opvoeren, hoewel de leiding van Transport wist dat het op dat moment vrijwel onmogelijk was de vaste havenarbeiders in de strijd te betrekken en zeer zeker niet zonder de noodzakelijke steun van de Rotterdamse havenarbeiders. De leiding van Transport (Kleinsma, e.a.) trachtten de actie in overeenstemming met deze inzichten te voeren. Er werd een beroep gedaan op het OVB. Niet om Rotterdam plat te leggen (Kleinsma wist dat dit niet zonder meer mogelijk was, zelfs niet met de volle medewerking van het OVB-bestuur.), maar om tenminste in Rotterdam geen besmette schepen te lossen. Van der Berg had in Rotterdam geen behoefte op het redelijk verzoek van Kleinsma in te gaan. Hij zweeg in alle talen, hoewel Kleinsma als zijn mening uitsprak, dat de programs van OVB-Transport en EVC-Transport voldoende punten van overeenstemming bevatten, om een goed gemeenschappelijk actieprogram te kunnen opstellen.
Ondanks de hysterische woede van het Hoofdbestuur van de EVC had Kleinsma in het begin van de staking te Amsterdam, gezien bovenstaande moeilijkheden, aan de arbeiders voorgesteld de staking op te heffen. De stakersvergadering van 1800 man besliste: door staken. Kleinsma onderwierp zich aan deze uitspraak en trachtte daarna de staking zo goed mogelijk te voeren.
Het minste wat onder die omstandigheden van het OVB verwacht kon worden, was wel een dreiging met sympathiestaking en het niet lossen van besmette schepen, om hierdoor het Amsterdamse havenkapitaal te dwingen tot zo groot mogelijke concessies aan de arbeiders. De OVB-leiding, welke steeds de mond vol heeft over het beslissingsrecht van de arbeiders, schreef in de Nieuwe Strijd van 31 januari 1949, in verband met de pogingen van EVC-Transport:
“Het is vanzelfsprekend dat onze organisatie op provocaties niet zal ingaan.
Uit het conflict zullen de Amsterdamse havenarbeiders harde lessen moeten trekken. Zij zullen moeten beseffen dat, wanneer dit conflict slechts door een vierde gedeelte van de havenarbeiders wordt ondersteund, maatregelen dienden te worden getroffen om het bedrijf weer in te gaan.”
“Met hun eigen programma, en niet van een politieke beweging, zal het hen slechts mogelijk zijn gezonde en goede acties te voeren. Samen verenigd in het OVB, dat een middel wil zijn om de gedachte van de bedrijfsorganisatie collectief uit te dragen, zullen zij hiertoe in staat zijn.“
Wij menen dat de OVB-leiding op dat moment stenen voor brood verkocht. Deze houding van de OVB-leiding kwam het Hoofdbestuur van de EVC goed gelegen. Immers nu kregen zij de kans Van der Berg c.s. te “ontmaskeren”. Dat was voor haar nog belangrijker dan de strijd van de havenarbeiders. Echter kort voor het gedwongen opgeven van de havenarbeidersstaking antwoordde Wietze Smid – onder druk van de OVB-arbeiders – aan Blokzijl: Waarom komen jullie dan ook niet met het OVB praten? Een OVB-delegatie werd naar Amsterdam gezonden. De stalinistische plaatselijke leiding van de EVC-Transport aldaar (de niet-stalinisten waren tijdens de staking uit het bestuur gewerkt), gedroeg zich tegenover de delegatie van het OVB-bestuur volkomen ultimatief. Zij stelde de eis dat het OVB zich volledig achter de Amsterdamse staking zou stellen. De OVB-delegatie wilde niet zonder meer op deze eis ingaan en verdween onverrichter zake. Een nieuwe scheldkanonnade in Werkend Nederland volgde. Op deze wijze wordt er met de belangen van de arbeidersklasse gespeeld door krakelende vakbondsbureaucraten. Het droevige resultaat ervan is nederlaag en desertie uit de vakbeweging.
Om de indrukken van de talrijke nederlagen voor de arbeiders weg te werken, werd door de EVC-leiding de “theorie” uitgevonden dat “talrijke” overwinningen niet bekend gemaakt konden worden, omdat anders de looncontrole op het spoor gebracht zou kunnen worden van de overtredingen van de loondecreten. Deze “theorie” werd echter gelanceerd na de beëindiging van de stakingsgolf, om niet het droevige resultaat van de ene nederlaag na de andere te behoeven erkennen.
In werkelijkheid is deze stalinistische gelegenheidstheorie een nieuwe belemmering voor de strijd van de arbeiders voor de doorbreking van de loonstop. Wil de arbeidersklasse echter de loonstop en dus tevens alle besluiten van de Rijksbemiddelaars, doorbreken, dan staat zij voor de opgaven zogenaamde zwarte lonen wit te maken, waarbij alle resultaten een zo groot mogelijke bekendheid moeten worden gegeven, als aansporing voor de arbeiders in andere steden of bedrijven, eveneens de strijd tegen de loonstop in te zetten. Intussen wenden de stalinisten de slechte resultaten van hun geforceerde acties (Die dus het gevolg waren van hun eigen zigzag- en avonturierpolitiek) aan, om de laatste onwelgevallige functionarissen uit de leiding van de EVO weg te werken.
Dit is dan ook de betekenis van die passage van de ontwerpresolutie voor het tweede EVC-congres, welke handelt over de stakingen en de daarbij “aan het licht gekomen” reformistische en andere tekortkomingen van verschillende bondsfunctionarissen.
Dit congres gaf dan ook een resolutie te zien, waarin de stalinisten op de meest leugenachtige en lasterlijke wijze, geheel naar het voorbeeld van de gebruikelijke methodes van het Kremlin, de revolutionaire arbeiders besmeurden.
Thans is wel duidelijk geworden dat Blokzijl hiertoe opdracht ontving tijdens zijn bezoek aan Moskou. De ontwerpresolutie bevatte de volgende passage:
“De trotskisten van de RCP, de Vlamgroep, e.d. zijn principiële tegenstanders van elke vakorganisatie. Zij zijn tot de EVC alleen toegetreden om er te wroeten en ondermijningswerk te verrichten, dat de reactie ten goede komt.
In conflicten tonen zij zich, ondanks hun radicale taal de handlangers van de ondernemers en brengen zij twijfel en verdeeldheid onder de stakers. Zij zijn tegenstander van het Wereldvakverbond en van de solidariteit van de EVC, met de vakbonden van de Sovjet-Unie.“
Echter is de EVC-leiding in dit opzicht een duidelijke nederlaag toegebracht. Deze resolutie heeft zij er niet ongewijzigd door kunnen krijgen, ondanks het feit dat vrijwel de meeste congresafgevaardigden nauwkeurig geselecteerd waren naar hun politieke overtuiging en kritiekloze volgzaamheid. Door de zeer krachtige oppositie van de gehele zeeliedenorganisatie en een groot deel van Transport, werden de stalinisten gedwongen deze passages van de resolutie in meer algemene termen te stellen, waarbij RCP’ers en trotskisten niet meer met name worden genoemd. Op dit congres ontmaskerden de zeelieden het misdadige optreden van de door de CPN geïnstrueerde EVC-leiding, door middel van een zeer principiële verklaring van hun Bondsraad, waarin over de antitrotskisten passage het volgende werd gezegd:
“Er dreigt echter een verdere versplintering van de EVC, nu de meerderheid van het Hoofdbestuur (leden van de CPN) als oorzaak voor de teruggang, die leden meent aansprakelijk te kunnen stellen, die een andere politieke opvatting hebben (trotskisten, e.d.) en welke thans met uitstoting worden bedreigd.”
“De passage van de resolutie, waarin staat dat trotskisten van de RCP, de Vlamgroep, e.d. uit de organisatie moeten worden geweerd is onaanvaardbaar en moet worden gebrandmerkt als een ontoelaatbaar drijven van de CPN-politiek in de Landelijke Leiding van de EVC. Men geeft zich niet de moeite uit de geschriften van genoemde organisaties aan te tonen dat deze groeperingen principiële tegenstanders van de vakbeweging zijn. Overigens kan de vakbond slechts één standpunt innemen nl. dat de leden niet beoordeeld of veroordeeld worden naar hun politieke opvatting of godsdienstige overtuiging, maar naar hun gedrag in de vakbeweging.“
Zij stelden in die verklaring verder klaar en duidelijk de oorzaken en betekenis vast van de verkeerde stalinistische politiek van de EVC-leiding. Zij bekritiseerden fel de verkrachting van de vakbondsdemocratie, zoals dat ook in de voorbereiding van dit congres weer tot uitdrukking was gekomen, o.a. met het door de stalinistische leiding van de ABWB (Bouwvak) geforceerde conflict in haar Haagse afdeling, waar het gehele afdelingsbestuur op een enkele stalinist na, werd geroyeerd en in het optreden van de leiding van de BNOP, die nadat zij haar pogingen de congresafgevaardigden eenvoudig aan te wijzen had moeten opgeven, de afdelingen beval in elk geval geen trotskisten als afgevaardigden naar het congres te zenden.
De gehele ontwerpresolutie, later Algemene Resolutie genoemd, bleef echter een typisch stalinistisch product. Het is daarom dan ook een tekortkoming van de op dit congres aanwezige oppositie, dat zij uiteindelijk haar stem aan deze gewijzigde resolutie gaf. Temeer daar vooral de zeelieden blijk hebben gegeven de misdadige rol van het stalinisme in de arbeidersbeweging te hebben begrepen. De EVC-leiding heeft bakzijl moeten halen op dit congres. Zij heeft er zelfs aan mee gewerkt dat in het nieuwe Hoofdbestuur de opposanten Kleinsma en Hoiting werden verkozen. Schijnbaar heeft men van de ongunstige ontwikkeling in Rotterdam geleerd dat met het wegwerken van diverse functionarissen ook vele leden de organisatie verlaten. Dit is dan ook de werkelijke reden van het compromis waartoe de stalinisten bereid waren: de positie van mannen als Kleinsma is nog niet voldoende ondergraven en in de Zeeliedenorganisatie heeft men nog geen CPN-fractie van enige betekenis kunnen ontwikkelen.
Het zou echter een gevaarlijke illusie zijn te denken dat de stalinisten door dit compromis eerlijk geworden zouden zijn. Van hun werkelijke bedoelingen hebben zij er niet één los gelaten. Dit wordt o.a. duidelijk bewezen in een artikel in het CPN-tijdschrift Politiek en Cultuur van september 1949, waarin satelliet Harm schrijft:
“De trotskistische agenten isoleren en hen verdrijven uit de vakbeweging, betekent hen de mogelijkheid te ontnemen tot massabeïnvloeding en een agentuur van de bourgeoisie in de arbeidersbeweging opruimen.“
De werkelijke betekenis van de lastercampagne tegen de trotskisten is alleen te vinden in het feit dat de trotskistische woordvoerders in en buiten de EVC het stalinisme ontmaskeren voor wat het is: de syfilis in de arbeidersbeweging, zoals Trotski scherp en terecht heeft opgemerkt. De trotskisten geven duidelijk en klaar de weg aan voor een goede klassepolitiek. Juist daarom waren de RCP’ers uitverkoren om als zondebokken dienst te doen. Hiermee trachten de stalinisten de aandacht van hun verantwoordelijkheid af te leiden en gelijktijdig hun gevaarlijkste tegenstanders te treffen.
De belachelijkheid de RCP en de trotskisten te vereenzelvigen met lieden als Toon van der Berg, zal voor de lezers van dit geschrift duidelijk zijn.
Welke richtlijnen werden op het tweede EVC-congres door de stalinisten aan de arbeidersklasse gegeven? De voornaamste problemen zijn nog steeds: doorbreking van de loonstop en strijd tegen de dreigende werkloosheid. Ook thans nog, nu zij toch een “linkse koers” vaart, blijft de EVC-leiding hier volkomen in gebreke. Als afweer van verslechteringen eist zij opnieuw de inwilliging van de F. 2,50-eis (Joekes heeft reeds F. 1,- gegeven, de EVC eist dus in werkelijkheid slechts een loonsverhoging van f. 1,50).
Bij het program voor verbeteringen stelt zij slechts: “Voor loonsverhoging”. Verder geen enkele concrete looneis, welke verhoging van het levenspeil voor de arbeiders zou kunnen brengen.
Tegenover de dreigende werkloosheid wordt zeer juist de leuze van verkorting van de werktijd gesteld. Het is echter noodzakelijk voor de concretisering van de gedachte van de glijdende urenschaal, de strijd aan te binden voor een 40-urenweek. Desbetreffende voorstellen werden verworpen. Het blijft een hinken op twee gedachten.
Het tweede EVC-congres heeft zich voor vakbondseenheid uitgesproken. Het kan de EVC-arbeiders wel duidelijk zijn dat de tot nu toe gevoerde politiek de vakbondsverdeeldheid alleen maar groter heeft gemaakt. Een van de weinige aanknopingspunten in het optreden van de NVV-leiding voor een samengaan met de EVC, was gelegen in de felle aanval welke Vermeulen te Genève deed op het dictatoriale verbod dat de katholieke kerk de katholieke arbeiders oplegt, dat hen verhinderd lid van het NVV te zijn. Stellig was deze rede van Vermeulen een van de sporadische uitingen van het Hoofdbestuur van het NVV, die de NVV-arbeiders regelrecht uit het hart gegrepen was. Zij immers voelen in de praktijk maar al te duidelijk de nadelen van de vakbondsverdeeldheid!
In plaats van zich volledig achter de rede van Vermeulen te plaatsen, lanceert de EVC-leiding de krankzinnige verklaring dat deze rede een deel zou zijn van de voorbereiding voor de derde wereldoorlog.
Wat had moeten gebeuren?
De EVC-leiding had tot haar leden moeten zeggen: wendt je tot je medearbeiders, die in het NVV zijn georganiseerd. Spreekt er met deze arbeiders over dat zij van hun leiding gaan eisen dat deze de consequenties trekt uit Vermeulens rede – d.w.z. de NVV-arbeiders moeten de verbreking eisen van de faliekante samenwerking met de confessionele bonden, omdat die samenwerking de doorbreking van de loonstop in de weg staat. De NVV-leiding moet samenwerking zoeken met de EVC, opdat de vooruitstrevende arbeiders van die twee organisaties gezamenlijk de strijd kunnen gaan aanbinden tegen de aanvallen van de reactie op de lonen van de arbeiders en voor de doorbreking van de de loonstop. Dat was de taak van de EVC-leiding als het haar ernst was geweest met de eenheid van de arbeidersklasse.
In plaats daarvan zeiden ze tot hun leden: wendt je tot de NVV-arbeiders, zegt hen dat Vermeulens rede slechts oorlogsvoorbereiding is. Voor de EVC-arbeiders was dit een onmogelijkheid, omdat dit slechts tot gevolg zou hebben gehad dat de NVV-arbeiders zich nog vaster aan hun leidding gebonden zouden hebben. Want die NVV-arbeiders begrepen zeer goed de aanval die Vermeulen op de confessionele vakbondsleiders deed en zij weten ook heel goed dat de samenwerking in de Unie ten nadele van de strijd en de belangen van de arbeidersklasse is. Maar om welke reden zouden zij zich tot de stalinistische EVC-leiding aangetrokken voelen, als die de enige keer dat een van hun bestuurders een waar woord spreekt daar slechts minachtende en krankzinnige kritiek op levert?
Daarnaast, het om hals brengen van de vakbondsdemocratie door de stalinisten. Er is niets wat de arbeiders zo huiverig maakt voor een organisatie als juist dit. En volkomen terecht.
Indien het de EVC-leiding ernst zou zijn met haar streven naar vakbondseenheid, dan zou zij moeten beginnen met het vertrouwen van de eigen gelederen en van de vele geschorste en geroyeerde leden, evengoed als van de duizenden gedeserteerde arbeiders, te herwinnen. Dan zou zij moeten beginnen met herstel van de vakbondsdemocratie in de organisatie.
Van de NVV-arbeiders kan men moeilijk verwachten dat zij het belang van vakbondseenheid inziende, zullen ijveren voor eenheid met de EVC als zij voortdurend bemerken hoe dikwijls de EVC-leiding de royementsbijl hanteert. Dat gebeurt in de EVC immers heel wat vaker dan in hun eigen organisatie. Het zou in dit verband noodzakelijk zijn, als eerste stap op weg naar herstel van de eenheid in de gelederen van de EVC, om een commissie van onderzoek te benoemen, die eerlijk zou nagaan op welk een schandelijke wijze het Hoofdbestuur van de ABWB de eenheid in de Haagse Bouwvakafdeling heeft verbroken en het gehele afdelingsbestuur werd geroyeerd. Die commissie zou tevens tot taak hebben de gronden te onderzoeken waarop de secretaris van de Haagse BNOP, Dolleman, werd geroyeerd en de volkomen gezochte “argumenten” waarmee de tweede voorzitter van de Haagse EVC, Drenth, van zijn functie werd ontheven.
Betekent echter het feit dat in dit land meerdere vakbonden bestaan tevens dat de arbeiders de strijd tegen het kapitalisme niet succesvol zouden kunnen aanbinden? Neen, in genendele! Het kapitalisme zal de arbeidersklasse noodzaken in verzet te komen. De ervaring heeft geleerd dat in periodes van grote stukken strijd, de arbeiders scherper doordrongen zijn van samengaan en hun leidingen zullen dwingen een gezamenlijke actie voor hun eisen te voeren. De kwestie van vakbondseenheid wordt dan opnieuw- op de agenda geplaatst, er moet daarbij worden na gestreefd dat de sociaaldemocratische vakbondsbureaucratie haar politiek van ondersteuning van de Nederlands regering opgeeft en de coalitie met rechts verbreekt, welke thans de voornaamste steunpilaar van de loonstop vormt. Dat een dergelijke politieke ontwikkeling mogelijk is, is door de ontwikkeling in Frankrijk bewezen. In de Force Ouvrière zijn reeds stemmen opgegaan, onder de druk van de arbeiders, samen te gaan met de CGT. De Franse arbeiders zullen deze houding van enkele leiders van de Force Ouvrière nog niet zien als een bewijs dat ze de klassenstrijd nu eens ernstig willen organiseren. Zij weten dat alleen de diepe ontevredenheid van de arbeiders met de loonpolitiek van de Franse regering en de oppositie in de organisatie zelf de reden van deze gewijzigde houding zijn. Daarom zullen de meest doelbewuste arbeidersleden van de Force Ouvrière er naar streven dat de reformistische leiders, welke elke gelegenheid zullen aangrijpen om de strijd uit de weg te gaan, worden verwijderd en vervangen door een leiding, welke haar trouw aan de zaak van de arbeidersklasse heeft bewezen.
Het hoopvolle perspectief, dat door de ontwikkeling steeds weer wordt bevestigd, is, dat de arbeiders in staat zijn de leiding van de grote vakbonden te dwingen de strijd tegen het kapitalisme te organiseren of deze te vervangen door een andere leiding, dan wel comités te kiezen, die de plaats van de onwillige vakbondsbureaucraten innemen. De sektarische opvatting dat deze strijd het beste gevoerd zou kunnen worden buiten de bestaande massavakbonden om, is een gevaarlijke illusie en betekend in werkelijkheid de arbeiders alleen het zware karwei te laten opknappen. Als men twijfelt aan de mogelijkheid dat de meest klassebewuste arbeiders de leiding van de grote massavakbonden stalinistische zowel als reformistische, zouden kunnen veroveren, geeft men slechts uitdrukking aan zijn ongeloof dat de arbeidersklasse het kapitalisme zal kunnen verslaan en het socialisme vestigen. Het een is een noodzakelijke etappe voor het andere. De trotskisten hebben hierbij een onverwoestbaar vertrouwen in de overwinning van de arbeidersklasse.
Duizenden EVC-arbeiders, welke de moeilijke strijd tegen de stalinistische leiding moe zijn en steeds meer inzien welk een schitterende kansen deze leiding heeft verknoeid, vragen zich met verbittering af of het juist is alle werkkracht aan die EVC te blijven geven. Hierbij denken we vooral aan het oude NAS-kader.
Zij, die de loonpolitiek van het stalinisme bekritiseren worden onmiddellijk als “arbeidsvijandige elementen” bestempeld. Het gehele bestuur bijvoorbeeld van de Haagse bouwvakafdeling, welke leiding gaf aan de sterkste bedrijfsgroep in die plaats, en de enige, luistert goed heren stalinisten, waarvan het ledental, ondanks de grote teruggang over de gehele linie, kon worden gehandhaafd, kreeg naar het hoofd geslingerd “Amerikaanse gangsters” te zijn, omdat zij de onrechtmatige schorsing van enkele van hun, niet erkenden en niet bereid waren een door de stukadoors gekozen stakingsleider te laten vervangen door een stalinistische satelliet, welke zou worden aangewezen door het hoofdbestuur van de ABWB. De secretaris van de Haagse afdeling van de BNOP, tevens Bondsraadslid van die organisatie, werd geroyeerd omdat hij bij de geschorste bouwvakkers inlichtingen had gevraagd over de ontwikkelingen in die organisatie, bij welke gelegenheid hij door A. de Vries (secretaris van het Hoofdbestuur van de BNOP) werd uitgemaakt voor een “betaald spion van Amerika”.
Deze functionaris is reeds vanaf zijn veertiende jaar onafgebroken in de socialistische beweging en zijn vader, de bekende oud NAS-functionaris Willem Dolleman, medewerker van Sneevliet, werd met deze door de nazi’s gefusilleerd.
Wij moeten toegeven, het is moeilijk en zwaar onder zulke omstandigheden te moeten werken in de arbeidersbeweging. Welke lessen moeten we echter trekken uit het vooroorlogse NAS?
Weliswaar omvatte zij de meest revolutionaire arbeiders doch door haar geringe omvang was deze vakorganisatie van de grote massa van de georganiseerde arbeiders geïsoleerd. Terwijl het juist de taak van de klassebewuste arbeiders is om leiding te geven en opheldering te brengen. Zij moeten het optreden van de vakbondsbureaucraten ontmaskeren. Dat kan men niet van buiten uit doen, maar dat moet gebeuren in die massavakbonden zelf, waar de arbeiders zijn georganiseerd. Het huidige standpunt van de leiding van het OVB, dat NVV en EVC voor de arbeiders geen waarde meer zouden hebben, omdat de arbeiders het daar niet voor het zeggen hebben en omdat beide organisaties niet op het “zuivere” standpunt van de bedrijfsorganisatie staan, is een isolerend en daarom sektarisch standpunt. In het OVB-orgaan Nieuwe Strijd van 15 aug. 1949, wordt met voorliefde een uitspraak van een syndicalist aangehaald, waarin deze verklaard, dat in het OVB het “enge begrip” van vakorganisatie heeft afgedaan. De periode dat deze OVB nu bestaat heeft echter duidelijk bewezen dat de factoren ontbreken om deze organisatie een werkelijke massabasis te geven. Het is een volslagen utopie te denken dat het mogelijk is, naast het reformistische NVV en de stalinistische EVC een derde massaorganisatie te kunnen bouwen, zolang reformisme en stalinisme de grote massa van de georganiseerde arbeiders, onder hun invloed hebben. De massa’s toeroepen: het OVB is “DE zuivere” organisatie met de juiste grondslag – is niet alleen een onvruchtbaar sektarisch gedoe; het is tevens het willoos overleveren van de massa’s aan de verraderlijke leiding van reformisme en stalinisme.
Vakbondsverdeeldheid maakt het moeilijker tot eensgezinde strijd te komen. Vakbondseenheid daarentegen is een wapen tegen het ondernemersdom en tegen de vakbondsbureaucraten.
Bij de Haagse tram waren van de ongeveer 2400 arbeiders er plus minus 2000 in het NVV georganiseerd. Ondanks de tegenwerking van het afdelingsbestuur en het Hoofdbestuur, maakte deze vakbondseenheid het mogelijk een succesvolle eenheid in de strijd te smeden, bij de staking van 1948.
Het argument derhalve dat in reformistische vakorganisaties, zoals in Nederland het NVV, geen strijd zou kunnen worden georganiseerd, wordt steeds weer opnieuw door de feiten gelogenstraft. De enorme havenstaking, in 1949, te Londen, was hiervan weer eens een overtuigend bewijs.
Daarom is het enige juiste parool “WERKT IN DE MASSAORGANISATIES!”
En als de bureaucraten afdelingen, groepen of personen naast de organisatie zetten, door schorsingen of royementen, tracht dan weer binnen de organisatie te komen. Blijf je beschouwen als een deel van de oppositie in de organisatie en maak herstel van de eenheid mogelijk door volledige bereidheid tot samenwerking. Bij fusiemogelijkheden voor uitgestoten groepen of afdelingen, kan als regel geen andere eis gesteld worden dan die van vakbondsdemocratie, het recht van het vrije woord. Voor de verwezenlijking van het proletarisch klasseprogram moet in de organisaties zelf bij de arbeiders, met die arbeiders, gevochten worden.
Wachten tot de vakbondsbureaucraten zich bekeerd hebben voor het program van de onverzoenlijke strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme, betekent wachten tot sint-juttemis. Woorden van zulke lieden geuit in deze richting, hebben slechts de bedoeling de arbeiders te bedriegen.
Een andere verkeerde conclusie welke veel arbeiders trekken als zij het geknoei van de CPN in de EVC gezien hebben, is, dat het gevaar ligt in “de politiek in de vakbeweging”.
Deels is deze verkeerde opvatting een gevolg van de onverantwoordelijke methodes die de stalinisten in de vakbeweging toepassen om deze aan haar partijpolitiek te onderwerpen, deels ook, en van die kant wordt deze tendens versterkt, een gevolg van het syndicalisme. Bij de verdediging van deze syndicalistische politieke opvatting past men zelfs de ondemocratische methode toe, althans wil men die toepassen, vakbondswerkers, die lid zijn van een politieke partij, te verbieden een functie in hun partij te vervullen. Deze opvatting maakt thans bv. een “gewichtig” punt van discussie uit in het OVB. In wezen is er met de syndicalisten precies hetzelfde aan de hand als met de stalinisten: beiden willen verbieden dat vakbondsfunctionarissen gebruik maken van de burgerlijk democratische rechten van het kapitalisme, nl. te werken voor een politieke overtuiging, welke anders is dan het hunne. De syndicalisten willen de arbeiders “verbieden” dat zij voorstanders zijn van de proletarische dictatuur, zoals op het OVB-congres eveneens tot uitdrukking kwam. De tegenstellingen in de EVC tussen CPN’ers en oud-NAS arbeiders, RCP’ers, enz., zijn echter geenszins het gevolg van het feit dat die CPN’ers hun opvatting verdedigen. Niet dat Blokzijl lid van de CPN is en voor die partij een gemeenteraadsfunctie behartigd, maar dat de partij, waarvan hij lid is met de meest verderfelijke manoeuvres, gebruik makend van een aantal willoze werktuigen, de vakbeweging onderwerpt aan de verderfelijke politiek van die partij, dat heeft die tegenstellingen veroorzaakt. Het feit dus dat de politiek van de CPN in lijnrechte tegenstelling is met de belangen van de arbeidersklasse.
De trotskistische vakbondswerkers zijn honderden malen opgetreden voor de politiek van de RCP. Honderden malen? Voortdurend! Inzake alle belangrijke vraagstukken van de arbeidersklasse! Inzake de loonpolitiek van de stalinisten, inzake hun verraad aan de strijd van de Indonesische massa’s, inzake hun verderfelijke tactiek bij vele stakingen, enz., enz. Daarbij ondervonden zij van de oppositionele arbeiders (ook van die welke ten gevolge van het gekuip der stalinisten tot syndicalistische tendensen overhellen), alleen maar een loyale en kameraadschappelijke ondersteuning. Daaruit moet de les geleerd worden dat de syndicalistische kleinburgerlijke beperkte vakbondsopvattingen onjuist en onvruchtbaar zijn; dat het er om gaat de arbeiders in de vakbond te helpen aan een juiste consequente klassepolitiek. Precies zoals elke loonstrijd politieke betekenis heeft, zo heeft de vakbond ook de taak de strijd van de arbeiders niet alleen als een bedrijfsstrijd, maar noodgedwongen tevens als een strijd tegen de kapitalistische staat te zien. Marx heeft daarover zeer juiste woorden gesproken:
“De arbeidersklasse behoort, geheel afgezien van de algemene knechtschap, die met het loonstelsel samenhangt, niet de uiteindelijke werking van de dagelijkse strijd te overdrijven. Zij mag niet vergeten dat zij tegen de gevolgen, maar niet tegen de oorzaken strijd voert; dat zij de dalende beweging slechts vertraagt, maar haar niet van richting verandert, dat zij slechts pijnstillende middelen toepast, maar de ziekte niet geneest. Zij behoort daarom niet uitsluitend in deze onvermijdelijke guerrillastrijd op te gaan, die onafgebroken uit de onophoudelijke aanvallen van het kapitaal, of de veranderingen op de markt voortvloeit. Zij moet begrijpen dat het tegenwoordige stelsel bij alle ellende die het over haar brengt, tegelijkertijd de voor de nieuwe economische ombouw der maatschappij noodzakelijke materiële voorwaarden en maatschappelijke vormen voortbrengt.”
“De vakverenigingen doen goed werk als centra van verzet tegen de aanvallen van het kapitaal, zij falen ten dele ten gevolge van onverstandig gebruik van hun macht. Zij falen in het algemeen, omdat zij zich beperken tot een guerrillaoorlog tegen de uitwerking van het bestaande stelsel, in plaats van tegelijkertijd te trachten dit te veranderen, in plaats van hun georganiseerde kracht te gebruiken als hefboom om de arbeidersklasse voorgoed te bevrijden van de loonslavernij.“ (Aldus Marx in zijn Loon, prijs en winst.)
Uit onze stellingname voor een zo groot mogelijke vakbondseenheid is reeds gebleken dat de vakbeweging het beste aan zijn doel beantwoord, als daarin zoveel mogelijk arbeiders zijn georganiseerd. De vakbond is een organisatie welke de gemeenschappelijke belangen van de arbeiders tot uitdrukking brengt tegenover de ondernemer, het kapitalisme en al haar machtorganisaties.
Door haar karakter van massaorganisatie komen in de vakbeweging tevens de voornaamste politieke stromingen van de arbeidersbeweging tot uiting. De in de vakbeweging georganiseerde arbeiders hebben daarbij tot taak hun eigen koers te bepalen. Echter het gehele karakter van de vakorganisatie, zo groot mogelijke lagen van de arbeiders te organiseren, maakt dat zij nimmer de meest doelbewuste voorhoede vormt. Deze voorhoede wordt gevormd door de politieke partij van het proletariaat. Het kenmerkende verschil tussen partij en vakbond is er dus in gelegen dat de eerste een ideologisch homogene organisatie vormt wil zij in staat zijn werkelijk politieke leiding aan de arbeidersklasse te geven. Terwijl daarentegen de vakbeweging de massa van de arbeiders moet omvatten, om de strijd voor de verwezenlijking van de looneisen van de arbeiders te kunnen voeren.
Afscheuring van een opportunistische vleugel in de revolutionaire partij kan deze zelfs versterken omdat zulk een scheuring in de partij een voorwaarde kan zijn voor de doorvoering van de gemeenschappelijk genomen besluiten, waardoor de partij als leidinggevende factor beter aan haar doel beantwoordt.
Scheuring in de vakbeweging, die de verdeeldheid vergroot moet echter principieel worden afgewezen.
Wij willen deze problemen aan de hand van de Nederlandse verhoudingen verduidelijken.
De arbeiders van het NVV, de EVC en het OVB, om ons tot de moderne organisaties te beperken, wensen hogere lonen en bestaanszekerheid. De scheiding welke deze afzonderlijke organisaties tussen de daarin georganiseerde arbeiders veroorzaakt, vormt bij elk klassenconflict een handicap in de strijd en daardoor een voordeel voor de bezittende klasse.
De bureaucratieën, welke een bijna overheersende rol in deze organisaties vervullen, blijken een belemmering om de eenheid tussen deze organisaties tot stand te brengen, hoewel de arbeidersklasse haar gemeenschappelijk belangen het beste zou kunnen verwezenlijken door gemeenschappelijke krachtsinspanning en strijd, tot uiting gebracht door één vakbond, welke hen allen omvat. De NVV-bureaucratie was kort na de tweede wereldoorlog vóór vakbondseenheid met de EVC, omdat de EVC-arbeiders de ene staking na de andere proclameerden, waarin de in het NVV georganiseerde arbeiders veelal werden meegetrokken. Door de fusie hoopten zij de in de EVC georganiseerde arbeiders het staken onmogelijk te maken. Doordat de EVC-leiding bereid bleek, in opdracht van de CPN, elke concessie om tot een fusie te komen, te doen, ontstonden hiertegen sterke tegenstellingen in de EVC, welke tot gevolg hadden dat de EVC in invloed en aan omvang terugliep. De NVV-leiding, tevreden met de verzwakking van de EVC, kon zich hierop veroorloven de fusie af te wijzen. Hiermee is het onvruchtbare karakter van de beginselloze fusiepolitiek van de EVC-leiding aangegeven. Thans erkent zij in de Algemene resolutie van het tweede EVC-congres, het NVV niet eens meer als een vakorganisatie, welke foutieve gedachtegang evenzeer een belemmering voor de eenheid van beide organisaties betekent. De EVC-leiding stond en staat door haar beginselloosheid en ondergeschiktheid aan de CPN, waarvan zij alle koerszwenkingen meemaakt, de eenheid evenzeer in de weg. De OVB leiding verklaarde de grote vakcentrales als verouderde organisatievormen welke voor de arbeidersklasse van geen waarde zouden zijn. Zij staat hierdoor volkomen negatief t.a.v. de noodzaak van vakbondseenheid, wat zij ter gelegenheid van het aanbod van Kupers, gedaan op het laatste NVV-congres, nog eens weer heeft bevestigd. In deze drie vakbondsleidingen komen ook drie stromingen uit de politieke arbeidersbeweging tot uitdrukking, nl. de reformistische, de stalinistische en de syndicalistische. Hoewel de OVB-leiding die zich met voorliefde tegen elke politieke partij richt, deels behebt is met anarchistische-kleinburgerlijke opvattingen.
Indien echter bv. de stalinisten in de EVC trachten de EVC een stalinistische vakbondspolitiek te doen voeren en, in opdracht van de CPN, op grond van de in deze partij genomen besluiten, voor deze politieke opvattingen (en elke gedachte over loonstrijd is een politieke gedachte) de meerderheid in vakorganisatie zou trachten te verkrijgen, zou daartegen op zichzelf geen enkel bezwaar zijn. Eveneens zou het voor de arbeiders geen bezwaar zijn dat de meerderheid van de EVC gevormd wordt door CPN’ers. Het enige bezwaar wat da arbeiders daartegen kunnen hebben, is het feit dat de politieke opvattingen van de CPN en van het stalinistische deel van de EVC-leiding, volkomen onjuist is en tot nederlagen leidt. Het bezwaar tegen al deze vakbondsleidingen kan niet zijn dat zij politieke opvattingen, zoals de reformistische, de stalinistische of de syndicalistische huldigen; maar dat zij de succesvolle strijd van de arbeidersklasse in de weg staan.
Doordat bv. de stalinistische politiek volkomen in tegenstelling is met de werkelijke belangen van de arbeiders, ziet de CPN zich gedwongen haar leden opdracht te geven elke arbeider, welke stelling neemt voor een juistere vakbondspolitiek, en dus oppositie tegen de EVC-leiding voert, uit de organisatie te werken. Dit is de grond van de ketterjacht in de EVC, welke wij nog zo goed uit het vooroorlogse NVV kennen en vooral de vorm van royements-terreur heeft aangenomen.
Deze CPN-politiek in de EVC brengt daarom scheuringen te weeg en is daardoor niet alleen een rem voor de overwinning, maar heeft ook directe verzwakking van de organisatie tot gevolg. Om haar te handhaven in haar positie als EVC-leiding moesten de stalinisten er toe over gaan gebruik te maken van allerlei knoeimethodes en manoeuvres, met terzijdestelling van de vakbondsdemocratie en onderdrukking van de mening der oppositie, welke volkomen uit de organen van de EVC wordt geweerd. Trotskisten die stelling nemen tegen de politiek van de stalinisten in de vakbeweging, zullen uit principe nimmer dergelijke methodes toepassen en omdat zij een werkelijk revolutionair standpunt innemen, dat met de belangen van de arbeidersklasse in overeenstemming is, en welk standpunt zij zullen corrigeren in de ervaringen van de klassenstrijd, en daardoor nimmer tot dergelijke methodes behoeven over te gaan. Zij verdedigen in de vakbeweging eveneens hun partijpolitieke standpunt, welk hen wordt opgelegd door de discipline van de revolutionaire partij, waaraan zij zich gebonden gevoelen. Nimmer echter zal een werkelijk revolutionaire partij handelingen van zijn leden eisen, welke in strijd zijn met de besluiten van de vakbeweging en de door de vakbeweging vereiste discipline. Bij een onjuiste koers van de vakbeweging zullen zij gebruik maken van de democratische rechten, om de arbeiders de weg te wijzen naar juistere strijdmethodes. De trotskisten zijn zich er hierbij goed van bewust dat de besluiten in de vakbeweging genomen worden door de grote massa’s, welke in alle problemen van de klassenstrijd niet immer het juiste inzicht kunnen bezitten, hetgeen het gevolg is van de politieke invloed, welke stalinisme en reformisme nog in de arbeidersbeweging hebben. De invloed van deze politieke stromingen wier ondeugdelijkheid door de historie reeds lang is vastgesteld, wordt mee in stand gehouden door de kracht van de traditie, welke de vroegere socialistische beweging voor het reformisme en de Oktoberrevolutie en de jonge Sovjetstaat voor de stalinistische beweging hebben. De trotskisten beseffen daarom volkomen de noodzaak van de revolutionaire partij, welke zij als de meest bewuste voorhoede van de arbeiders zien. Zij trachten de arbeiders door middel van de revolutionaire partij, de onvermijdelijke politieke tendensenstrijd in de vakbeweging te verklaren. Zij huldigt daarbij de opvatting, welke steunt op de historische ervaring van de arbeidersbeweging, dat de vakbeweging de meest consequente strijd moet voeren voor de omverwerping van het kapitalisme. Omdat de enige mogelijkheid om de belangen van de arbeiders veilig te stellen in het socialisme gelegen is. De trotskisten weten dat bij deze machtsverovering door het proletariaat, de revolutionaire partij niet alleen onontbeerlijk is, maar zelfs de leiding van de strijd heeft. De trotskisten menen daarom dat het brandende probleem van de arbeiders in de vakbonden niet is hoe de politiek uit de vakbeweging te weren, doch het gaat om een juiste politiek en een juiste leiding!
Wij hebben de zekerheid dat elke eerlijke vakbondswerker, die het voorgaande heeft gelezen, tot de overtuiging is gekomen, voor zover hij deze nog niet had, dat de bewering dat trotskisten tegen stakingen zouden zijn als er gestaakt wordt, en voor staking als er niet gestaakt wordt, alleen berust op infame leugen en laster.
De waarheid is dat de gehele lastercampagne, welke zich in hoofdzaak concentreert op de Revolutionaire Communistische Partij (RCP), de enige trotskistische richting in dit land, het gevolg is van de consequente wijze waarop onze partij, in haar orgaan De Tribune, vanaf de oprichting van de EVC, de stalinistische leiding daarvan, haar herhaaldelijk verraad aan de strijd van de arbeidersklasse heeft ontmaskerd.
De leden van de RCP, welke dikwijls door de arbeiders in de besturen van de diverse bedrijfsbonden werden gekozen, door de wijze waarop ze uitdrukking gaven aan de strijdwil, welke onder de arbeiders leeft, zijn een ernstige belemmering in het spel dat de EVC-leiding met de arbeiders wil spelen. Tegenover de belachelijke aantijging dat wij slechts in de vakbeweging zouden zijn om daarin te wroeten, stellen wij duidelijk onze opvatting, vastgelegd in het program van de Vierde Internationale, en als zodanig richtsnoer voor het optreden van de trotskisten aller landen:
“De bolsjewieken-leninisten (leden van de Vierde Int.) staan in elke vorm van de strijd of het om het meest bescheiden materiële belang of om de democratische rechten van de arbeidersklasse gaat, in de eerste rijen. Zij nemen actief aan de massavakbonden deel, er voor ijverend ze te versterken en hun strijdgeest te verhogen. Ze bestrijden onverzoenlijk alle pogingen om de vakverenigingen aan de burgerlijke staat ondergeschikt te maken en het proletariaat door “gedwongen arbitrage” en alle mogelijk andere vormen van politioneel – niet alleen van fascistische maar ook “democratisch” – voogdijschap te knevelen.“
Zo mogelijk nog dwazer is de bewering van de stalinistische leiders, dat wij “principiële tegenstanders” van de vakbeweging zouden zijn. De volkomen ongegrondheid daarvan wordt reeds bewezen door bijkans elk woord in deze brochure. Het program van de Vierde Internationale echter, zegt daarvan bovendien nog:
“In de strijd voor deel- en overgangseisen hebben de arbeiders meer dan ooit massaorganisaties nodig, vooral vakverenigingen.“
Wij tarten de stalinisten om in plaats van met leugen en laster eindelijk eens naar voren te komen met een bewijsvoering, zoals wij dat in onze brochure doen. Zij zouden daartoe heel wat gemakkelijker in staat zijn dan wij. Zij kunnen hun brochures uitgeven in een massale oplaag, die de prijs zelfs aanzienlijk goedkoper kan maken als onze met zulke beperkte middelen tot stand gekomen brochure. Maar zij kunnen dat niet, omdat het HUN politiek is geweest, die de EVC tot een sektarische vakorganisatie heeft gemaakt en nog verder maken zal. Zij kunnen dat niet omdat ONZE politiek volkomen aan de kant van de strijdende arbeiders staat. Zij kunnen dat niet, omdat WIJ volkomen in het gelijk zijn gesteld door de ontwikkeling welke de EVC dankzij HUN verraad is gegaan. Wij spreken het volste vertrouwen uit in het
[De laatste bladzijde is onbedrukt]