Geschreven: Oktober 1935
Bron: Een uitgave van NAS Brederodestraat 17-17A Amsterdam-W.
Deze versie: Spelling
Transcriptie: Rick Denkers
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
26 september 1935 ... vierduizend Tilburgse arbeiders in de wollen stoffenindustrie keren terug in de fabrieken na een maand staking tegen een voorgenomen loonsverlaging. Het is de burgemeester van Tilburg gelukt bemiddelingsvoorstellen te formuleren, die aan de strijd een eind maakten. In de stakersvergaderingen van 24 september werden de navolgende bemiddelingsvoorstellen met 2823 van de 2976 stemmen aangenomen:
1. De arbeiders aanvaarden het werk met de bepaling, dat de nieuwe loonregeling (de verslechtering) zal ingaan op een datum na overleg met de verenigingen St. Lambertus, Eendracht en Unitas nader vast te stellen, welke datum niet eerder wordt gesteld dan 14 dagen na de aanvaarding van het werk en niet later dan een maand. Een en ander geschiedt ten einde de leden van de organisaties gelegenheid te geven met de besturen over deze aangelegenheid van gedachten te wisselen.
2. De werkgevers betalen van het ingehouden loon en hetgeen door de werknemers is verdiend wegens gepresteerde arbeid en de drie kermisdagen.
3. Partijen verbinden zich om geen rancunemaatregelen van welke aard ook tegen elkaar te zullen nemen.
De Tilburgse fabrikantenbond sprak zich na de gehouden stemming onder de stakers op zijn beurt uit. In zijn uitspraak wordt bekend gemaakt, dat de bemiddelingsvoorstellen van de burgemeester met de arbeidersorganisaties besproken zijn, dat die arbeidersorganisaties voornemens zijn ledenvergaderingen te houden teneinde hun leden in de gelegenheid te stellen “met de besturen van gedachten te wisselen over het door deze ten aanzien van de herziening van de lonen gevoerde beleid”.
Om de eer aan zich te houden bepaalde de fabrikantenbond, dat tot en met zaterdag 12 oktober een zodanige bijslag gegeven wordt op de nieuwe loonregeling, “dat de eindlonen worden aangevuld tot het loonniveau van voor 19 augustus”. Van 14 oktober af geldt de nieuwe loonregeling ten volle. Overigens komen de formuleringen van de fabrikantenbond met die van de bemiddelingsvoorstellen van de Tilburgse burgemeester overeen.
De aangenomen voorstellen doen op zichzelf reeds uitkomen, dat er sprake was van een dubbel conflict; een conflict van de stakende arbeiders met de fabrikanten en een conflict van die stakende arbeiders met de besturen van de genoemde organisaties. Over de gehele linie werd het werk hervat; wel blijft aanvankelijk een aantal arbeiders nog buiten de poorten, doch als oorzaak hiervan wordt aangegeven, dat enige dagen moeten verlopen, voordat alle weer op hun posten zullen zijn. Op de waardering van de verkregen uitkomsten zullen wij nog terugkomen.
Om de geest van aanpassing bij de voortschrijdende afbraak in de arbeidersklasse te bestrijden, wijdt de oudste vakcentrale in Nederland, het NAS, dat zijn volle plicht deed in de Tilburgse staking, een brochure aan dit conflict: In enige punten vatten wij de betekenis van dit conflict als volgt samen:
1. De Tilburgse staking is een sprekende manifestatie van de groeiende ontevredenheid onder de Nederlandse arbeiders over de afbraakpolitiek van de regering en de werkgevers.
2. Zij is een duidelijk symptoom van het ontwaken van klassenbewustzijn onder de katholieke arbeiders.
3. Zij stelt het probleem van steunverlening aan een stakende massa in andere vormen dan die door vakbondsreglementen worden aangegeven, aan de orde.
4. Zij wijst op mogelijkheden middenstandsgroeperingen van stad en land bij de steunactie aan de stakers te betrekken.
5. Zij is een treffende uiting van onrust onder de georganiseerde arbeiders over de capitulatiepolitiek van de vakbewegingsbureaucratie van de erkende grote vakcentrales.
De wereldcrisis brak voor lange tijd de bloeiperiode van het Nederlandse kapitalisme af. Zij oefende grote invloed uit hier en in Indonesië. Invloed ook op de geestesgesteldheid van de bezittende klasse, die in het voorafgaande tijdvak verstandig genoeg was geweest om concessies van verschillende aard aan de arbeiders te doen zonder het op grote klassenconflicten te laten aankomen.
Al gauw kwamen de organisaties van de bezittende klasse met een scherp program van reactie voor de dag. Om dit program door te zetten schakelden zij de staatsmacht in, om door bepaalde regeringsmaatregelen de afbraak van het kostenpeil van de productie, voor haar hetzelfde als afbraak van de levensstandaard van de arbeidersklasse, te kunnen bevorderen. En nadat reeds tijdens het kabinet Ruys de Beerenbrouck de Nederlandse regering blijk had gegeven aan de eisen van de bezittende klasse tegemoet te willen komen, werd het extraparlementaire kabinet Colijn in het begin van 1933 tot stand gekomen met de hulp van de vijf grootste burgerlijke partijen een zuiver klassenkabinet van de bourgeoisie, dat consequent aan de behoeften van die bourgeoisie ging voldoen. In onze brochure Storm over de Jordaan, in 1934 uitgegeven door de Rev. Soc. Partij en thans nog verkrijgbaar bij de Uitgeverij De Vlam van de RSAP., 1e Helmersstr. 130 huis, Amsterdam, hebben wij de wezenlijke betekenis van het kabinet Colijn getypeerd. Dit kabinet beantwoordde aan de verwachtingen van het kapitaal. Zijn crisispolitiek werd eenzijdige materialistische klassenpolitiek. Zeker zijn er reactionaire elementen in het land, die nog verder zouden willen gaan dan Colijn. Het zijn die kapitalistische elementen, die de NSB van Mussert in staat stellen op grote schaal nationaal-socialistische propaganda onder de door de crisis getroffen sociale groeperingen te voeren.
Maar toch heeft het kabinet Colijn bij herhaling de zege gekregen van het grootkapitaal. De officiële statistiek van dit land biedt geen mogelijkheid de verwoestingen op te meten, die in enkele jaren voor de levensverhoudingen van de brede massa zijn aangericht. Zeker in die zin is de minister-president een sterk man, dat hij krachtig toegegrepen heeft. Maar van zijn kracht is weinig te bespeuren als het er op aankomt het grootkapitaal aan te tasten, misbruik van de rechten van het privaatbezit te breidelen. Dan zijn vele schijnargumenten bij de hand om de bezittende klasse te sparen.
Werkloze en werkende arbeiders hebben aan de lijve bespeurd wat afbraakpolitiek van de regering is. De zwakkere elementen uit de middenstand van stad en land verkeren in dezelfde conditie. Ook zonder officiële gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is er geen sprake van overdrijving, wanneer men van ernstige verwoestingen spreekt, die van zodanige aard zijn, dat zij zich volstrekt niet alleen tot het stoffelijke bestaan van de brede massa beperken. Stuntelig blijven alle pogingen om het massaleed te verzachten. Nu de crisis jaren door werkt, kwam vast te staan, dat het met veel tamtam opgerichte Nationaal Crisis Comité zich niet kon handhaven; en toch kan iedereen de waarheid erkennen van het feit, dat een stijgend aantal werklozen slechts groeiend leed betekent en tevens, dat lang aanhoudende werkloosheid het weerstandsvermogen van de getroffenen steeds meer ondermijnt. In zulke verhoudingen behoeft het geen verbazing te wekken, dat de afbraak gepaard gaat met uit officieel gegevens af te leiden stijging van criminaliteit. Onberekenbaar is de schade toegebracht aan tienduizenden jongeren en ouderen in het land, die lang achtereen blootgesteld blijven aan de sociale kanker: de werkloosheid. En onwaarschijnlijker dan ooit doet het gehuichel aan met sociale liefdadigheid, die de mens aantast in al degenen die toch alleen maar het slachtoffer van maatschappelijke wanverhoudingen zijn. Meer dan twee jaren kon Colijn aan de wensen van het grootkapitaal tegemoet komen en toen er eindelijk in juli 1935 een storm scheen op te steken tegen zijn kabinet, bleek in enkele dagen, dat wij met een storm in een glas water te doen hadden. Enkele veranderingen in de samenstelling van het kabinet Colijn hebben plaats gevonden. Die veranderingen kunnen door de grootste optimist niet zo worden verstaan, dat de hoofdlijnen van de gevoerde crisispolitiek verandering ten gunste van de brede massa zouden hebben ondergaan.
Nog altijd een kleine achthonderdduizend man georganiseerd in de Nederlandse vakbeweging. De hoofdtaak van de vakbeweging bestaat uit de verdediging van de belangen van de arbeiders, aanvallende strijd, het offensief voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden in daarvoor gunstige omstandigheden, hardnekkige afweer tegen verslechteringen. Brengen wij enige cijfers om de positie van de vakbeweging te doen uitkomen en daarnaast een ander officieel gegeven, hetwelk tekenend is voor de houding van de vakbeweging in een tijd van ongekende afbraak.
Allereerst een en ander over ledentallen. Naar officiële informaties zijn in de vakbeweging van dit land georganiseerd:
In 1920. . . . . . . . . . . . . . . .683.500 arbeiders
In 1925. . . . . . . . . . . . . . . .497.500 arbeiders
In 1930. . . . . . . . . . . . . . . .624.500 arbeiders
In 1933. . . . . . . . . . . . . . . .828.900 arbeiders
In 1934. . . . . . . . . . . . . . . .785.800 arbeiders
In de eerste crisisjaren nog stijging; vervolgens zet onverbiddelijk een daling in; in die daling verandert het verhoudingscijfer tussen de moderne en de confessionele vakbeweging ten gunste van de laatste. Desondanks ook bij de confessionele vakbeweging daling.
Op 1 januari en op 1 april 1935 zien de cijfers voor de drie grootste centrales er als volgt uit:
1 januari 1935 1 april 1935.
NVV 300.443 294.890
RKWV 182.675 181.747
CNV 113.566 112.122
Dit wat de sterkte betreft. Hierbij behoort een informatie over de activiteit van de vakbeweging voorzover die uit stakingen en uitsluitingen blijkt. Wij raadplegen daarvoor de Statistiek van de Werkstakingen en Uitsluitingen van het jaar 1934. Wij volstaan met het citaat:
“Hoe buitengewoon gering de stakingsbeweging in 1934 is geweest treedt vooral aan het licht als men de totaalcijfers voor dat jaar vergelijkt met die uit vroegere jaaroverzichten. Weliswaar maakt de nieuwe methode, welke sinds 1927 bij de samenstelling van deze statistiek wordt toegepast, slechts globale vergelijking mogelijk met de daaraan voorafgaande jaren, doch zo ver dit dan mogelijk is, blijkt toch wel, dat men tot 1908 dient terug te gaan om een jaar te vinden zo weinig bewogen door arbeidsconflicten als 1934 geweest.”
Ter juiste beoordeling van deze uitspraak denke men aan de bevolkingsaanwas over 26 jaren. Prof. Dr. H. C. J. H. Gelissen sprak in zijn preadvies over industriebanken over een toename van ruim 116.000 personen voor de Nederlandse bevolking, over de latere jaren. Onder die 116.000 zouden volgens hem 46.000 beroepzoekenden zijn. Even aan zulke cijfers denken wanneer men de neiging zou hebben deze gehele kwestie af te willen doen met de opmerking, dat de enorme werkloosheid van de crisisjaren op zichzelf het gebrek aan actief optreden van de vakbeweging ten behoeve van de arbeiders verklaart.
De arbeiders, die de schade van de afbraak aan de lijve ondervinden, kunnen zich niet laten spijzigen met de troost, dat zij er nog veel ongelukkiger aan toe zouden zijn, als de vakbeweging in veelvuldig overleg met werkgevers en autoriteiten niet voor de belangen van de arbeiders opkwam. Die troost is te schraal. En onder de georganiseerde arbeiders gaat zich een noodlottig proces ontwikkelen: het ziekteproces van tering van vertrouwen in het nut van de vakbeweging. Onvoorwaardelijk verdedigen wij de opvattingen, dat ook in de neergangsperiode van het kapitalisme een op strijd ingestelde vakbeweging van de arbeiders een factor van groot positief belang is voor de arbeidersklasse. Als wij onze plicht vervullen, kritiek uit te brengen op de aanpassing van de vakbewegingsbureaucratie bij de afbraakpraktijken van de bezittende klasse, dan doen wij dit om de vakbeweging tot het besef te brengen van haar voornaamste plicht, die daarin bestaat door daadwerkelijke strijd tegen de algemene verslechtering van de levensvoorwaarden van de brede massa op te komen. Scherp heeft tot onze geest gesproken een RK. hoofdingenieur van het Mijnwezen in Limburg, die zich geroepen achtte de levensomstandigheden van de mijnwerkers in de somberste kleuren te schetsen en daartegenover de minister-president Colijn, die de drang kende om in het openbaar zogenaamd verstandige leiders van de grote vakbonden in de mijnindustrie te prijzen.
Het is mogelijk, dat organisaties van de arbeiders door verzaking van haar taak hulpmiddelen van de klassenvijand worden. Maar desondanks werkt de drang tot verzet in de aan toenemende ellende blootgestelde arbeidersklasse. De geest van opstand tegen toenemende druk blijft in de massa leven.
Tot driemaal toe werkte die druk, sedert het begin van 1933. Tot driemaal toe gingen de arbeiders uit zichzelf buiten hun organisaties om, ten dele tegen hun organisaties in, tot strijd tegen de verslechteringen over. Deze drie gevallen hebben elk voor zich klassenbetekenis.
Proleten in uniform bij de Nederlandse marine kwamen in het begin van 1933 te Soerabaja en op de Zeven Provinciën tot strijd. Wij twijfelen er niet aan, dat in alle arbeiders van Nederland meer of minder bewust de hoop geleefd heeft, dat zij er in slagen zouden de wals van loonsverlaging tot stilstand te brengen. Dit spreken wij uit, ook al heeft het daarna niet aan getuigenissen ontbroken van zogenaamde klassenstrijders, die elke gemeenschap met deze marinemannen loochenden.
In juli 1934 was het een nieuwe verlaging van de steunnormen van de werklozen, die tot spontane daad wekte in de Jordaan en andere arbeidersbuurten van Amsterdam. De laffe dienaren van de bezittende klasse lanceerden de beschuldiging aan het adres van de ‘opruiers’, die deze daad zouden hebben verwekt. In feite waren zij, die men ‘opruiers van professie’ pleegt te noemen, even verrast als ... de Amsterdamse en andere autoriteiten. En hoewel ook ditmaal de niets ontziende machtsuitoefening van de bezittende klasse de nederlaag aan de in beweging gekomen arbeiders bracht ... heeft de latere bezuinigingswoede de steunnormen niet meer aangetast.
De staking van de Tilburgse arbeiders werd het derde feit. Die staking kan bij alle verschil in uiterlijke verschijningsvormen met de Jordaanactie vergeleken worden. Jordaan en Tilburg lichtstralen in donkere tijd. De strijdbaarheid van de Nederlandse arbeiders niet uitgeput. Vertrouwen in eigen daadkracht aanwezig. Dit vertrouwen kon voor katholieke arbeiders van Brabant zo groot zijn, dat wekenlang met grimmige vastberadenheid de niet door de vakbeweging gesteunde staking werd doorgezet.
Zij, die zich met de Tilburgse staking maar weinig bezighielden en hun best zullen doen om in korte tijd het bestaan daarvan te vergeten, zullen wijzen op de houding, die de leider van de grootste Kamerfractie, Prof. Mr. Aalberse, op 27 september heeft ingenomen. Een wonderlijk slot van het conflict tussen het kabinet en de RK. Staatspartij. Wat was er sedert midden juli veranderd in het optreden van de regering Colijn, toen de gehele katholieke fractie weigerde vertrouwen uit te spreken in het gevoerde beleid?
Toch moest met de capitulatie van Prof. Aalberse gerekend worden, sedert duidelijk gebleken was, dat hij geen kabinet wilde vormen met sociaaldemocraten alleen, vergeefs moeite deed om zelfs maar een van de andere partijen daarin te betrekken. De vraag is gewettigd: hoe kon Mr. Aalberse de verwachting gekoesterd hebben een derde gegadigde partij voor de nieuwe combinatie te vinden? Van geen politieke groepering kan sterker gezegd worden dan van de vrijzinnig-democratie, dat zij ten opzichte van de crisispolitiek haar oorspronkelijk karakter en beginsel heeft losgelaten.
Met de sociaaldemocraten alleen wilde de heer Aalberse niet in zee gaan. Dit kan onmogelijk uitsluitend toegeschreven worden aan de omstandigheden, dat de twee grootste fracties samen slechts over 50 leden van de Tweede Kamer beschikken. Veeleer moet gedacht worden aan de invloed van grootkapitalistische belangen in de RK. Staatspartij zelf. Deze heeft de triomf aan Dr. Colijn bezorgd, al moge het een feit zijn, dat bij vele katholieke kapitalisten voorstanders van de devaluatie van de Nederlandse munt worden aangetroffen. Zij, die sterk de neiging tonen de betekenis van de Tilburgse staking te onderschatten, krijgen in schijn gelijk als zij met het argument voor de dag komen, daags na de staking werd aan minister Colijn veel meer zekerheid gegeven voor de allernaaste toekomst dan hij in juli had kunnen verwachten.
En toch staat het voor ons vast, dat wij het Tilburgse conflict als een symptoom van kentering in de geestesgesteldheid van de katholieke arbeiders hebben te zien. De schijneenheid van de katholieke wereld kon gemakkelijk gehandhaafd worden tijdens de bloeiperiode van het kapitalisme. Opmerkelijke successen zijn ongetwijfeld door de voormannen van het katholieke verenigingsleven op verschillend terrein bereikt. Brabant en Limburg hebben door de jaren heen met vrucht weerstand geboden aan het binnendringen van de socialistische arbeidersbeweging in haar verschillende schakeringen. Al werden documenten gepubliceerd door de leiding van het RKWV, waarin het optreden van katholieke werkgevers op de scherpste wijze werd bekritiseerd, het stond er toch zo bij, dat zelfs een katholiek democratische partij geen schijn van kans kreeg zich in de massa’s stevig te verankeren. Dat de reformistische sociaaldemocratie, wier politiek al geruime tijd rekening houdt met de mogelijkheid van een bondgenootschap met de RK. Staatspartij, geen aantrekkingskracht van wezenlijk belang op de katholieke arbeidersbevolking kon uitoefenen, lag voor de hand. Wat zij niet kon, kon de sociaaldemocratische leiding van de moderne vakbeweging eerst recht niet. In een lange reeks van jaren kan wezenlijk verschil van optreden tussen RKWV en NVV nauwelijks met feiten aangetoond worden. Ook de katholieke leiders van de vakbeweging pasten nu en dan de staking toe. Dezelfde regelen, die voor de bureaucratie van de moderne vakbeweging hoogste wijsheid zijn bij het hanteren van het stakingswapen, gelden ook voor het RKWV evenwijdig met het streven van de SDAP tot een politiek bondgenootschap met de RK. Staatspartij te geraken, is met toenemende duidelijkheid de politiek van het NVV gekenmerkt door het verlangen naar en een praktijk van samenwerking met hun katholieke collega’s.
Tot in de laatste tijd toe is bij verkiezingen de soliditeit van de positie van de RK. Staatspartij gebleken. En in de vakbewegingsstrijd van het Zuiden was het een axioma geworden voor de leiders van het NVV om eigen beslissingen afhankelijk te maken van die van de bestuurders van de katholieke bonden. Kan het in die omstandigheden verwonderen, dat vele pogingen welke ondernomen zijn door de sociaaldemocratie en het NVV om tot grotere invloed in Limburg en Brabant te geraken, maar matige successen hebben opgeleverd? En voorzover bekwaamheid in de leiding van de katholieke beweging een rol heeft gespeeld hij het verdedigen van de schijneenheid van de katholieke wereld, moet zonder voorbehoud de waarheid erkend worden, dat die bekwaamheid zich ten volle en met sprekend succes heeft ontplooid.
En toch — de schijneenheid is leugen. Ook in de katholieke provincies treffen wij krasse sociale tegenstellingen aan. Ook daar werken de klassentegenstellingen. Ook daar kan met de feiten bewezen worden, dat de sprookjes van klassenharmonie en volkseenheid slechts voordelig zijn voor de bezittende klasse. De vele hulpmiddelen waarover de katholieke beweging beschikt, leggen het af tegenover de feitelijke toespitsingen in de maatschappelijke verhoudingen, die met name in de crisis tot uiting komen.
Met het woord van pauselijke encyclieken zijn de belangen van de werkende massa ruim bedacht. Dit woord hield nimmer een ernstige bemoeilijking in voor de tegen het arbeidersbelang gerichte praktijk van katholieke bezitters. En dit woord verliest zijn betoverende kracht, als het dagelijkse bestaan aan de brede volksmassa, ook in de katholieke provincies, overtuigend gaat aantonen, dat de grondslagen van de kapitalistische orde onbruikbaar voor die massa zijn. Het is mede aan de inhoud van de pauselijke encyclieken toe te schrijven, dat democratische elementen in het katholieke kamp zich naar hartelust te buiten konden gaan aan banvloeken tegen het materialistische karakter van het kapitalisme, de verderfelijkheid van de ‘liberale economie’. Maar hun invloed in de politieke en economische organisaties van de katholieke beweging is nooit van die aard geweest, dat het niet-katholieke deel van de bezittende klasse zich ernstig te beklagen had over het werk van die organisaties.
De hardnekkige crisis laat maar weinig in de maatschappij op zijn oude plaats. Bezorgdheid werd aan de dag gelegd door ijveraars voor het katholieke geloof dat tengevolge van toenemende ellende de crisis als een zuigpomp op het geloof zelf werken moest. Zo stonden sprekers op in het katholieke kamp, die met de grootste felheid optraden tegen de toenemende verwaarlozing, die het deel van de massa was. Zij bepaalden er zich niet toe de rijken te striemen om hen toegankelijk te maken voor ruimer liefdadigheidsbetoon. Dit zou de brede massa zeker niet bevredigd hebben. De eenvoudige waarheid, dat het beter is te geven dan te ontvangen, geldt ook voor katholieke arbeiders en door de crisis met ondergang bedreigde elementen uit de middenstand. Het behoefde niet te verbazen, zij sprekers als pater Henricus het oor van de massa vonden. Zij vertolkten immers slechts gedachten die bij de massa leefden. Zo werd in het Zuiden van het land ontevredenheid over het regeringsbeleid van het kabinet Colijn steeds duidelijker waarneembaar. Die ontevredenheid had aan de ene kant ten gevolge, dat het nationaal-socialisme althans in Limburg met sprekend succes zijn werk van misleiding kon doen. De normale middelen van alweer van de katholieke beweging bleken tegenover het Limburgse nationaal-socialisme onvoldoende. En hoewel vlak over de grens vele bittere klachten werden vernomen over het onrecht en het geweld, waarvan ook katholieken het slachtoffer werden in een land, dat door de nationaal-socialistische dictatuur geteisterd is, slaagden propagandisten van de NSB er in, heel wat katholieke middenstanders voor hun opvattingen te winnen.
Aan de andere kant groeide bij de katholieke arbeiders de drang om zich tegen de afbraakpolitiek van Colijn te keren met de middelen, waarover de arbeidersklasse beschikt. Hoe sterk die drang gewerkt heeft, bewijst het feit, dat consequenter dan de arbeiders boven de Moerdijk die van Tilburg tot staking tegen verslechtering van de levensvoorwaarden overgingen.
Een strovuurtje? Hieraan wordt bij verrassende uitingen in de zuidelijke provincies nog al eens gauw gedacht. Die gedachten moeten de Tilburgse fabrikanten zelfs gehad hebben, toen zij een eenvoudig trucje toepasten om reeds in de eerste weken een eind aan de staking te maken. Een foute gedachte! Toen enige jaren terug Enschedese textielarbeiders zonder parolen van hun vakbondsbesturen tot staking tegen loonsverlaging kwamen, hebben wij het beleefd, dat de staking in de eerste week voornamelijk gericht was tegen de steunweigerende vakbondsbesturen, die tenslotte gedwongen werden hun houding te veranderen. In het Tilburgse geval bleven de kassen van de vakbonden dicht gedurende het gehele conflict; desondanks bleef een prachtige strijdeenheid onder de stakers gehandhaafd gedurende een volle maand. Ieder, die hierop gelet heeft, zal zich voor onderschatting van de waarde van de Tilburgse staking weten te behoeden. Gelet op de ernst, waarmee de strijd is gevoerd, gelet op de vele pogingen, die ondernomen zijn om verwarring onder de stakers te brengen en hun moed te breken, menen wij ons niet schuldig te maken aan enige overdrijving, wanneer wij die Tilburgse strijd als een symptoom van ontwakend klassenbewustzijn bij de katholieke arbeiders zien.
Buiten de arbeiderswereld zijn stemmen vernomen, die er blijk van geven, dat niet wij alleen ons bezig houden met de vraag welke werking het Tilburgse conflict nog verder zal uitoefenen. Zo zouden wij grote citaten kunnen aanvoeren uit een beschouwing uit de Nw. Tilburgse Courant van 23 september 1935, ondertekend door K., naar ons wordt meegedeeld een student van de RK. Handelshogeschool, aldaar. Deze schrijver over het Tilburgse conflict heeft wel degelijk verstaan, dat in de tegenwoordige verhoudingen de dingen van hun normale plaats raken, allerlei waarden veranderingen ondergaan, de remmende macht van tradities kleiner wordt. Enkele citaten moeten wij brengen om de inhoud van deze beschouwing over de Tilburgse strijd althans te doen uitkomen:
“Het kenmerk van een vertegenwoordiging is dus het vertegenwoordigen, d.w.z. het dekken van de geest van de troep. Een vertegenwoordiging, die de geest van de vertegenwoordigende groep niet naar voren brengt, is geen vertegenwoordiging, kan ook niet als vertegenwoordiger optreden, kan dus niet verbinden, kan dus niet bemiddelen.”
“Wie deze geest weet te vatten en te uiten, dat is de vertegenwoordiger van de groep. Onzinnig is dus te beweren, dat een volksverleider de hoofden van de massa op hol kan brengen tegen de geest van de massa in. Wel kan hij, die de geest van een mensengroep begrijpt, die geest leiden op praktische wegen tot concrete daden en daarbij is het natuurlijk mogelijk, dat hij hem verkeerd leidt en dus misleidt.”
“Het had dus in een volkomen logische ontwikkelingsgang gelegen, dat de bestuurders van de organisaties leiders in de werkelijke betekenis waren gebleken te zijn. Het is dus enigszins onnatuurlijk, dat dit niet het geval was: zij, die waarachtig leider zijn en door de drang van de arbeiders zelf tot de leiding gekomen zijn, hadden volgens de natuurlijke gang van de zaken evengoed de voormannen moeten zijn nu de behoefte tot strijd dwong als in de dagen, dat zij konden werken in rustige atmosfeer aan de behartiging van de arbeidersbelangen. Toch was het niet. Zij toonden zelfs geen begrip te hebben van wat er roerde onder de leden. Het gevolg was: zij verloren de leiding van de leden en de leden kwamen tot een andere vertegenwoordiging.”
“Hoe spijtig het ook moge zijn: de voorzitter van de RK. Textielarbeiderbond St. Lambertus vertegenwoordigt niet meer de textielarbeiders van Tilburg noch enige andere bond. Deze worden in feite vertegenwoordigd door het stakingscomité, dat getoond heeft de geest en de verlangens van de arbeiders te begrijpen en blijkbaar het vermogen bezit, dat alles uit te beelden in een houding.”
“Wie meent deze vierduizend arbeiders te kunnen dwingen door de armoe om deze vertegenwoordiging, uit hun diepste verlangens gegroeid, de rug toe te keren en als zogenaamde brave mensen zich bij het besluit van hun bond neer te leggen: die is een moordenaar van de volksziel. Zeker, ik twijfel er niet aan of dit is te bereiken, maar wie het bereiken wil met puur geweld, met dwang, die hoort in Brabant niet thuis.”
“Het loon van de arbeider is niet meer zo, dat er naar hartelust aan gesnoeid kan worden. Het loon van de arbeider is een kwestie, die zorg baren moet voor ieder sociaal werker, dus vooral voor de sociale werker bij uitstek: de priester.”
“Het conflict van de arbeiders met hun organisatie gaat in zijn diepste grond inderdaad tegen de geest van de organisatie.”
“Nog is het niet uitgesloten dat een terugtreden tot St. Lambertus voornamelijk en bloc zal plaats vinden. Ook St. Lambertus schijnt daar trouwens op te rekenen, daar hij het toont met het geven van vrije zegels, enz.[1] Voorwaarde zal echter zeker wel zijn een loyale houding van de bondsleiding zelf en geen krenterige uitpikkerij en als de staking niet zeer snel opgelost wordt: een overneming van de staking. Dit had eigenlijk reeds lang moeten gebeuren.”
Een katholiek, bezorgd over de gang van zaken in Brabant aan het woord. Hij maakt meer interessante opmerkingen, dan die door ons hierboven werden aangehaald. Hij legt ook een nauw verband tussen de staking en de huidige regeringspolitiek:
“Waar wij eindigen zullen? Bij een sluitende begroting? Welnee in de grond heeft dit er niets mee te maken. Wij zullen eenvoudig eindigen bij de uitverkoop. Wij echter in Brabant, die zien dat deze aanpassing logischer wijze aan de bloei onzer bedrijven knagen moet en dus aan het loon onzer arbeiders knagen moet, wij eisen een andere politiek. Een politiek over wier concrete vormen de RK. Staatspartij in haar orgaan reeds lang geschreven, maar waaraan ze reeds lang niets heeft gedaan.”
In elke vraag door hem aangesneden: de afbraakpolitiek, de wilde staking, de houding van vakbondsbesturen, komt hij tot uitspraken, die het recht geven van een kentering in bestaande opvattingen te spreken. En de conclusie ligt voor de hand, dat de maximum voorzichtigheid, die de leider van de RK. Staatspartij, Prof. Aalberse, toepast, om in de porseleinkast van de Nederlandse kapitalistische staat geen stukken te maken, voor de innerlijke samenhang in het katholieke kamp, die kunstmatig zo lang gehandhaafd kon worden, alleen maar op brokken makende voorzichtigheid neerkomt.
Nog werken machten van grote betekenis aan het tegengaan van de kentering, die in het wezen van de zaak op het trekken van klassenlijnen zal moeten neerkomen. Wat een geluk, dat wij althans nu en dan sprekende daden van arbeiders kennen, die met volle duidelijkheid zeggen: en toch, die kentering is aan de orde.
Het offensief ging uit van de fabrikanten, die in de eerste volle loonweek van augustus de volgende maatregelen wilden toepassen:
1. Stopzetting van de periodieke verhoging gedurende een jaar.
2. Een loonsverlaging van 10 % voor alle uur- en stukwerkers alsmede vastgelders met overeenkomstige herziening van de minimumlonen.
3. Afschaffing van de thans geldende toeslag van 5 % voor arbeid in twee ploegen.
Aan de arbeiders werd van deze plannen kennis gegeven. De betrokken bonden, allereerst St. Lambertus, verder ook de Eendracht van de modernen besloten vergaderingen te houden met de leden. Toen bij St. Lambertus voor die vergadering de regel werd ingevoerd, dat zij, die in 1935 niet in het bedrijf werkten, niet zouden worden toegelaten, een bijzondere controlemaatregel voor het bezoek werd ingevoerd, kon de vergadering niet doorgaan. De willekeur van het bestuur stuitte op de tegenstand van de leden. In de ledenvergadering van de Eendracht, die gelijk bekend in Tilburg slechts een kleinere afdeling heeft, adviseerde het bestuur afwijzing van de verlaging.
De werkgevers bleven in eerste instantie vasthouden en zouden op 19 augustus hun wil doorzetten. De rijksbemiddelaar Prof. Aalberse greep in die omstandigheden met een bemiddelingsvoorstel in, dat wij hier niet afzonderlijk behoeven te vermelden. In de periode Colijn kennen rijksbemiddelaars geen principiële tegenstand tegen loonverlagende werkgevers, komen zij liefst zoveel mogelijk aan de werkgevers tegemoet. Het percentage van de verlaging van het stukloon zou 7,5 worden.
De organisaties van de arbeiders kwamen met een tegenvoorstel. Tenslotte vonden alle partijen elkaar op de basis van het volgende voorstel:
a. De periodieke verhogingen voor mannelijke arbeiders beneden 24 jaar en voor vrouwelijke arbeiders beneden 19 jaar worden gedurende 12 maanden tot 1 cent beperkt.
b. De uur-, stuk- en weeklonen voor de arbeiders en arbeidsters, niet vallende onder punt a . worden verlaagd met 5 %. met dien verstande, dat voor zover de weeklonen betreft, de afronding in centen naar beneden plaatsvindt.
c. In verband met het bepaalde sub b. worden de nieuwe minimum uurlonen voor mannelijke arbeiders van 24 tot 63 jaar vastgesteld op resp. 41 en 43 cent.
Er mankeerde nog maar een kleinigheid; de georganiseerde arbeiders moesten tenslotte uitmaken of zij deze oplossing wilden aanvaarden. De Eendracht vergaderde, doch stelde haar houding afhankelijk van hetgeen de zoveel grotere katholieke organisatie zou doen. De gewone truc, de vaste sleur. Natuurlijk in dit geval een miskenning van de aanwezige strijdlust onder de arbeiders, een gebrek aan moed om de stoot te geven en een tekort aan inzicht in de noodzakelijkheid om de daden van de socialistische arbeidersbeweging als magneten te doen werken op de katholieke arbeidersbevolking. Overal, waar de verhouding van ledentallen is, zoals die in dit geval in Tilburg was, verschuilt de moderne vakbeweging zich achter de grotere zusterorganisatie.
De leiding van St. Lambertus oordeelde een vergadering ongewenst, meende met een manifest te kunnen volstaan, waarin de hoop werd uitgesproken, dat de leden waardering zouden hebben voor hetgeen in het gevoerde overleg met de tegenpartij en de rijksbemiddelaar bereikt was. St. Lambertus trad de democratie van het vakverenigingsleven met voeten, bewerkte daarmee een muiterij in het eigen gelid.
Zelfs de Nederlandse bezittende klasse wordt zo nu en dan opgeschrikt door uitbarstingen van strijdlust, als een opeenvolging van aderlatingen op de arbeidersmassa wordt toegepast. De aanwezigheid van strijdlust bij een brede groep arbeiders, die groot genoeg is alle weerstanden te doorbreken, kan nooit het maakwerk van een handjevol ‘oproerkraaiers’, ‘belhamels’ zijn. In de hierboven opgenomen citaten uit De Nw. Tilburgse Crt van 23 september blijkt, dat hier en daar ver van de strijd van de arbeiders staande elementen zich niet schromen om de vinger te leggen op de gebruikelijke misleiding, die uit het schuiven van alle verantwoordelijkheid op de schouders van revolutionaire ‘onruststokers’ bestaat. Hadden zij die macht om hun revolutionair woord te maken tot verwekker van massadaad, dan zou door de jaren heen niet zoveel sociaal onrecht over de massa kunnen worden uitgestort.
Zelfs katholieke bladen, die de staking veroordeelden en gedurende de strijd aan de kant van werkgevers en autoriteiten stonden, hebben desondanks gesproken over ‘de diepere oorzaken’ van het conflict. De politiek van afbraak kan eenvoudig niet onbeperkt in alle gemoedsrust door de slachtoffers worden aanvaard.
Naarmate de alsembeker voor de proletarische klasse bitterder wordt gemaakt, wordt de drang die beker weg te slaan, groter. En als maanden achtereen in het katholieke zuiden door katholieke woordvoerders scherpe kritiek op de eenzijdige crisispolitiek wordt geleverd, als door die kritiek de overtuiging wordt gevestigd, dat het anders en beter kon, is het volkomen normaal, dat ook katholieke arbeiders op een gegeven ogenblik, dat nooit vooruit berekend kan worden, tot daadwerkelijke afweer van op hen ondernomen aanslagen overgaan.
In dit licht hebben wij de uitbarsting van de strijd op een zestal fabrieken in Tilburg, die 26 augustus werd ingezet, te zien. En wij, hebben met een, zeer benepen voorstelling van zaken te doen als in de sociaaldemocratische pers op 27 augustus uit Tilburg wordt gemeld:
“De staking van textielarbeiders heeft zich vanmorgen uitgebreid. Het gist en woelt onder de gehele bevolking van de wollen stoffenfabrieken. En communistische elementen hebben daar misbruik van gemaakt door gisteren naar de staking te drijven.”
Wij komen nog wel terug op de rol van de communistische beweging in het Tilburgse conflict. Het is een feit, dat onder de duizenden industriearbeiders van Tilburg en onder de werklozen enkele communistische elementen te vinden zijn. Als deze mensen bij het bestaan van grote strijdlust onder de textielarbeiders zich zoveel mogelijk hebben doen gelden om de daadwerkelijke actie tot stand te doen komen, dan hebben zij hun proletarische klassenplicht vervuld. Dan deden zij niet anders dan enkele jaren terug in Twente gedaan is door propagandisten van de NAS beweging, zowel als door communistische elementen bij de aanwezige strijdmogelijkheid op de Twentse fabrieken. Maar vooral in Tilburg was hun invloed zo gering, dat zij roependen in de woestijn gebleven zouden zijn, wanneer zij de gesteldheid bij de brede massa niet juister beoordeeld hadden dan de bestuurders van de beide betrokken vakorganisaties.
De fabrikanten spraken zich onmiddellijk op 27 augustus uit. Alle stakers, die niet op 28 augustus in de fabriek zouden terugkeren, zouden geacht worden de dienstbetrekking onrechtmatig te hebben verbroken, daarmee een week loon hebben verbeurd (het loon van de laatste werkweek), tevens aanspraak op uitbetaling van de vakantiedagen:
“De werkgevers behouden zich uit de aard van de zaak volledig vrijheid voor ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden, die zullen gelden voor het geval de wilde staking mocht voortduren.”
Op woensdag 28 augustus was bet aantal stakers tweemaal zo groot als op maandag d.a.v. namelijk 2000, verdeeld over ongeveer 20 fabrieken. (Wij geven cijfers, die in de pers werden gemeld).
In die omstandigheden gingen de fabrikanten er toe over een nieuw besluit te slaan. De vakantie voor de arbeiders in hun industrie zou op 29 augustus ingaan; de fabrieken zouden gesloten blijven tot dinsdag 3 september. Naar hun oordeel zou de kermis uitkomst brengen. De Tilburgse fabrikanten gingen van de misrekening uit, dat men met een strovuur te doen had. Dit deed hen er toe besluiten met behulp van de Tilburgse burgemeester te komen tot uitbetaling van 60 % van het over de laatste werkweek verdiende loon, in geval een verklaring werd getekend tot hervatting van het werk op 3 september.
De door de stakende arbeiders in het leven geroepen stakingsleiding, het comité, dat tot aan het eind van de staking is opgetreden, adviseerde de 60 % op de daaraan verbonden voorwaarden in ontvangst te nemen, doch op 3 september de staking voort te zetten. De kermis bleek de strijdlust van de arbeiders niet gebroken te hebben. Op de bewuste dinsdag werd slechts op één fabriek het werk hervat en twee dagen later was het aantal stakers tot 3000 gestegen. De taaie hardnekkigheid van de bij de strijd betrokken arbeiders kwam op die wijze duidelijk vast te staan. En toch was reeds alle zekerheid verkregen, dat de vakbonden zich aan de plicht zouden onttrekken de stakers hij te springen, laat staan in dit stadium nog de staking over te nemen. De verdienste van de Tilburgse staking wordt door die omstandigheid nog belangrijk groter.
Toen de kermistruc op niets was uitgelopen gingen alle vijanden van de staking rekenen op een machtige bondgenoot: de honger in de stakersgezinnen. Hoeveel duizenden guldens moesten niet per week opgebracht worden om een schamele uitkering aan alle stakers te verzekeren! De honger zou de capitulatie der arbeiders brengen!
In de tweede helft van de tweede stakingsweek werd zichtbaar op die factor gespeculeerd. Dezelfde lieden, die van de honger in duizenden gezinnen het heil verwachtten van de onderwerping van de arbeiders, gingen er toe over gezamenlijk hun grote verontwaardiging aan de dag te leggen over de immorele houding van de stakingsleiding. Was die er niet op bedrieglijke wijze in geslaagd 60 % van reeds verdiend loon aan de stakers te bezorgen, zonder daarvoor meteen dezelfde treurige rol te gaan spelen die de besturen van de vakbonden met betrekking tot de loonsverlaging van de fabrikanten hadden vervuld? Dat zou een voordelige transactie geworden zijn voor die fabrikanten, die ook na de betaling van 60 % verdiend loon nog kalm 40 % aan de arbeiders onthielden.
De gewekte zedelijke verontwaardiging verbonden met de zo zedelijke speculatie op de honger in het stakersgezin, uitte zich onmiddellijk in de houding van de kapitalistische bladen, die over de staking schreven, in die van de burgemeester van Tilburg en rijksbemiddelaar Aalberse. Zwaar drukten de zorgen voor de uitkering aan de stakers op het verantwoordelijke comité. Vooral aan het eind van de tweede week en juist toen waren de beroepen ten gunste van nieuwe bemiddeling in het conflict volkomen vergeefs. Vlak na elkaar kwamen de weigerende antwoorden van de burgemeester en van Prof. Aalberse. En het is in dit stadium van de strijd, dat de geestelijkheid van Tilburg op haar beurt in het publiek aandrang ging uitoefenen op de stakers voor hervatting van het werk.
Een volkomen eenheidsfront, dat stevig steunde op het klasseninzicht van de diverse representanten van de bezittende klasse. De stakers en hun comité aan zichzelf overgelaten. En zelfs in die omstandigheden kwamen de vakbondsbesturen niet tot inkeer. Het tot 4000 gegroeide aantal van de stakers legde een duidelijke getuigenis af van de ernst dezer arbeiders. Zij moeten wel sterk het gevoel hebben gekend van het goed recht van hun zaak. Zij en hun vrouwen, die het zwaarst getroffen werden door onvoldoende uitkering. Grote burgerbladen ontzagen zich in deze tijd niet om pikante bijzonderheden te vertellen over enkele op zichzelf staande gevallen van vrouwen, die haar meisjes terugdreven in de fabrieken. Met zulke verhalen moest het moreel van de troep gebroken worden. De klassenvijand is niet kieskeurig tegenover stakende arbeiders. Maar pal bleven de duizenden Tilburgers staan; prachtig aaneengesloten, ontoegankelijk voor al die invloeden, die op ondermijning van de staking gericht waren.
Georganiseerde arbeiders hebben het gebruik van het stakingswapen in de loop van de jaren leren verbinden met zorgvuldig gereglementeerde stakingssteun van hun bonden. Sedert in de oorlogsjaren een bredere basis werd gelegd voor steun aan de werklozen — hoeveel hebben in de jaren van reactie de organen van de bezittende klasse weer van deze basis weggeknabbeld! — is de werking van het begrip gereglementeerde steun bij strijd nog sterker geworden. Hetzelfde hulpmiddel dat het weerstandsvermogen van stakende arbeiders ongetwijfeld vergroot, heeft aan de andere kant in die richting gewerkt, dat de verplichte steunuitkering de verwording van de vakbewegingsbureaucratie tot een bureaucratie van overleg bevorderd heeft. Ook die gereglementeerde stakingssteun heeft zijn twee kanten.
De Tilburgse arbeiders, die tot strijd gekomen waren, moesten vanaf het eerste ogenblik rekenen met uitschakeling van gewaarborgde en gereglementeerde steun. En al is in het gehele land sprake geweest van sympathie met hun daad bij vele arbeiders een week is kort en het aantal bij het conflict betrokken arbeiders was groot. De steunregeling werd van het eerste ogenblik af door het Tilburgse comité ter hand genomen. Dit meende de beste resultaten te bereiken door in Brabant met lijsten van het comité zelf te doen werken en voor de rest van het land gebruik te maken van de hulp van een in Amsterdam gevestigde contactcommissie. Terwijl uit de kringen van Brabantse katholiek georganiseerde arbeiders uit andere bedrijven het initiatief kwam om zowel pogingen in het werk te stellen hun bonden naar het steunfront te drijven[2] als zelfstandig met lijsten van het stakingscomité aan het werk te gaan en terwijl in de tweede stakingsweek het Nationaal Arbeids Secretariaat aan zijn beginsel getrouw solidariteitsbetoon jegens de stakers als plicht erkende, overleg ging plegen met het stakingscomité om de Tilburgse lijsten in de NAS beweging uit te zetten, — was aan het eind van de tweede week de nog onvoldoende ondersteuning de zwakke plek in de staking.
Het Tilburgse stakingscomité, dat vast wilde houden aan zijn afspraak met de communistische Amsterdamse contactcommissie, stond afwijzend tegenover het voorstel van het NAS Het gaf er zich blijkbaar niet voldoende rekenschap van hoe voordelig de positie voor de steunbeweging zou zijn geweest indien over het gehele land uitsluitend met lijsten van het Tilburgse comité gewerkt zou worden, hoe juist daardoor de druk op de vakbeweging wezenlijk zou worden versterkt. In een later stadium is het Tilburgse comité tot wijziging van zijn houding gekomen. Maar toen was het nauwelijks meer mogelijk om de door het NAS zowel voor de Tilburgse staking zelf als voor de ontwikkeling van het solidariteitsbegrip in de vakbeweging voordelig geachte positie in te nemen.
Al kon het niet op de voorgestelde wijze, toch wilde het NAS als vakcentrale zijn uiterste krachten inspannen voor de inzameling van de steun. Een samenwerking met de Amsterdamse contactcommissie was uit de aard van de zaak uitgesloten. Zo kwam de eigen steunbeweging van het NAS tot stand, op speciaal daarvoor ingerichte lijsten en met de nadrukkelijke bekendmaking dat leden van het Tilburgse comité de controle op het gebruik van de ingekomen gelden voor Tilburg zouden kunnen uitoefenen. De te lage uitkeringen over de eerste twee weken van de staking maakten het dringend nodig, steunverstrekking in natura aan de orde te stellen. Als de vijanden van de staking de nederlaag aan de arbeiders wilden berokkenen door honger in de gezinnen, moest die honger worden geweerd. Aan de verstrekking van brood voor de stakers — in overleg met het leidinggevende comité — werd NAS steunactie in de eerste plaats dienstbaar gemaakt. Op 11 september kon de eerste uitdeling plaats vinden. De Tilburgse bakkers, die aanvankelijk weinig voelden voor een regeling met het NAS, kwamen op dat besluit terug. De dagelijkse broodvoorziening vond de warme sympathie van de stakers. En tot op het laatste ogenblik tot de werkhervatting, voerde het NAS deze steunverlening prompt uit. In totaal werden voor NAS rekening 36.800 broden voor een bedrag van f 5880,90 ter beschikking gesteld.
Eenmaal de stoot gegeven zijnde aan steun in natura, bleek het nuttig effect van de maatregel ook daarin te bestaan, dat op verschillende wijzen door sympathiserende middenstandselementen effectieve hulp aan de stakers werd verleend. In verrassende mate hebben de middenstanders van Tilburg zich naast de stakers geplaatst. Een factor van niet te onderschatten betekenis, vooral in een tijd waarin de grote ontevredenheid bij slecht gesitueerde middenstandsgroepen krachtig wordt uitgebuit door het nationaal-socialisme. In zo’n tijd heeft de arbeidersbeweging grote aandacht te schenken aan de vraag hoe de slecht gesitueerde middenstandsgroepen tot bondgenoten van de strijdende arbeiders worden gemaakt. Dit geldt voor stad en land. Op dit terrein ontbreekt het nog aan voldoende organisatie. In die leemte kan gedurende een uitgebroken conflict slechts gebrekkig worden voorzien. Ter bestrijding van het nationaal-socialisme en ter versterking van de positie van de arbeidersklasse moeten organisatorische maatregelen op inschakeling van middenstanders ten behoeve van stakende arbeiders gericht, vooraf genomen worden.
Zonder overdrijving kan gezegd worden, dat de hulpverlening in natura, die in Tilburg tot stand is gebracht, in sterke mate bevorderd heeft, dat de staking een volle maand dapper kon worden volgehouden en dat de radeloosheid de eenheid van de staking niet vernietigen kon.
Met dat al bleef de geldinzameling voor de stakers de hoofdzaak. In toenemende mate werd de stakingsleiding gedrukt door zorgen voor de uitkering. Haar positie was uiterst moeilijk. Dat kunnen zij het best beoordelen, die in hun leven met stakingsconflicten te doen hebben gehad, waarin het voorkwam, dat zelfs bij omvangrijke conflicten, die door de vakbonden werden geleid, afbrokkeling van de uitkering op de duur inzinking van de strijdbaarheid bewerkte. Het toepassen van vaste normen voor de uitkering kon met de beschikbare middelen moeilijk worden volgehouden. Betalingen aan de stakers vonden op verschillende dagen plaats, werkelijk niet alleen omdat niet allen gelijk aan de staking gingen deelnemen. Bedragen van zes gulden voor gehuwden en kostwinners en van drie gulden voor kostgangers waren zeker laag genoeg. Bij ons weten is aan die regel vastgehouden en ontstonden ten gevolge daarvan al direct moeilijkheden met die jeugdige stakers, die deel uitmaakten van gezinnen. Met schier bovenmenselijke inspanning slaagde de stakingsleiding er toch in de onderlinge vrede te handhaven. Reeds dit ene element wijst er op, dat bij het stakingscomité ongetwijfeld van zekere bekwaamheden in de uitvoering van haar taak gesproken kan worden.
Maar in zeldzame gevallen kon verkregen worden, dat organisaties van de vakbeweging als zodanig de plicht tot steun erkenden. Omdat wij geen precieze gegevens in dit opzicht bezitten, noemen wij de paar namen niet, die ons wel bekend zijn. In vele gevallen namen arbeiders van verschillende bedrijven, ook georganiseerden, het initiatief tot het aanvragen van lijsten in Tilburg en tot het werken met die lijsten in hun bedrijven. Maar de uitkomst heeft geleerd, dat toch op geen stukken na zekerheid bereikt werd voor een hogere uitkering dan de genoemde bedragen. Heel wat grote gezinnen van stakers moeten wel zware zorgen hebben gekend in de stakingsmaand.
De voortdurende druk van de zorg voor de uitkering had ten gevolge, dat de stakingsleiding in de derde en vierde week onverbiddelijk op de weg moest gaan van het tot stand brengen van bemiddeling, ook al is het iedereen duidelijk, dat het naar alle kanten zoeken van bemiddelaars voor een gunstige afloop van de strijd zijn schaduwkanten heeft.
In verschillende opzichten kon tijdens het verloop van de staking in Tilburg, het streven geconstateerd worden om zelfs gedurende dit klassenconflict speciale methodes in toepassing te brengen om de werking van de traditie van samenhang van de katholieke Brabantse wereld tot haar recht te laten komen. Van zijn standpunt gezien was het zeker een goede gedachte van de Tilburgse burgemeester om de stakerswereld te isoleren, daarom geen vergaderingen toe te laten van verschillende politieke stromingen, die haar standpunt met betrekking tot het conflict bekend wilden maken. Hiermee werd trouwens een wezenlijke dienst aan de bezittende klasse bewezen. De stakingsleiding en de fabrikanten waren de enigen die van het recht van vergadering gebruik konden maken. En die stakingsleiding had in die omstandigheden de zware taak om in veelvuldige bijeenkomsten van de stakers altijd weer datgene naar voren te brengen, dat aan het uithoudingsvermogen van de strijders ten goede kon komen.
Menigeen, die stakingen kent, heeft zich in Tilburg verbaasd over de buitengewoon soepele houding van de politie tegenover postende stakers. Het fabrikantendom zelf zag daarin een groot nadeel en liet zich louter door klassenoverwegingen leiden, toen het voor verscherping van het politieoptreden pleitte. Het merkwaardige geval deed zich voor, dat de Tilburgse autoriteiten eigen opvattingen konden doorzetten, de scherpslijperij uit de Haag, die zich bv. in de Jordaandagen van 1934 ten volle deed gelden, de vrije hand liet aan de Tilburgse burgemeester.
Men heeft met deze wijze van werken bereikt, dat de staking over het geheel genomen een zeer rustig verloop had. Daarmee werden tevens duidelijke grenzen getrokken voor de invloed van de staking op de arbeidersklasse.
En het is in ditzelfde verband, dat gewezen kan worden op de omstandigheid, dat de kwestie van de bemiddeling in het conflict doorlopend op de agenda bleef. Wel hadden aan het eind van de tweede week burgemeester en rijksbemiddelaar van hun onwil om te bemiddelen blijk gegeven, maakte de burgemeester er een beslissende kwestie van, dat de stakingsleiding een verklaring zou afleggen, waarin haar schending van beloften voor de hervatting van het werk op september zou worden erkend, maar er bleven particulieren over, die toegankelijk waren voor de gedachte om toch de strijd door bemiddeling uit de wereld te helpen. In dit verband kan gewezen worden op het optreden van het katholieke Eerste Kamerlid P. de Jong van den Heuvel, die tot de formulering van bemiddelingsvoorstellen kwam, welke in het wezen van de zaak op een nederlaag zonder meer voor de betrokken arbeiders neerkwamen, al werd de pil door een paar ondergeschikte voorwaarden verguld.
Nadat de stakers zelf voldoende kracht hadden getoond om deze voorstellen af te wijzen, het aantal stakers wordt in de pers op 17 september op 4279 gesteld, bleef de strijd nog enige dagen op dezelfde wijze voortduren. Ook bij het begin van de vijfde week werd de verwachting van al die tegenstanders van het conflict teleurgesteld — hierbij kan helaas niet uitsluitend aan organisaties van de bezittende klasse gedacht worden — dat een groot deel van de stakers naar de fabriek zou terugkeren. De uitingen van de stakingsleiders in de vergaderingen wezen er echter met steeds meer duidelijkheid op, dat toch het eind van de strijd nabij was. In het openbaar werd geklaagd over de houding van St. Lambertus en de fabrikantenvereniging, die geen enkele stap wilden doen ter oplossing van het conflict. En het is in deze omstandigheden, dat de burgemeester van Tilburg de voldoening kon krijgen van een bespreking met de stakingsleiding, nadat deze vooraf schriftelijk haar verontschuldiging had aangeboden over de vroeger aangenomen houding.
Wat in de tweede week niet bereikt kon worden, kreeg de burgemeester in de vijfde week gedaan. Niemand zal daarover de stakingsleiding hard vallen. Haar voornaamste taak werd in deze verhoudingen de geslotenheid van de stakers tot het laatste ogenblik te bewaren en daarbij die oplossing te nemen, die in ieder geval onmogelijk maakte in de afloop van de strijd niets anders dan een nederlaag voor de stakers te zien. Wij hebben op blz. 3 die oplossing vermeld. Uit de aard van de zaak zijn de bureaucraten van de vakbeweging er bij om de volle nadruk te leggen op het feit, dat materieel de fabrikanten van Tilburg hun zin kregen. Als leiders van de vakbeweging voor zichzelf eenmaal zo ver gekomen zijn, dat zij ten opzichte van wilde stakingen er een dogma van maken, dat geen steun de beste steun is en dat nederlagen in zulke conflicten een heilzame werking op de arbeidersbeweging uitoefenen, ligt het voor de hand, dat zij consequent blijven bij het vervullen van hun lakeienrol.
Een werkgeverswereld, die nog altijd blijft zweren bij verdere aanpassing, die daaronder verstaat nog dieper neerdrukken van het loonniveau, die kan er dankbaar voor zijn, dat gekozen leiders van de arbeiders er hun werk van maken het gevoel van onderworpenheid bij de arbeiders te versterken. Gelukkig komt het in zulke omstandigheden niet in de eerste plaats aan op de houding van deze bureaucraten, zo min als het aankomt op de pers van de klassenvijand, die dezelfde wijsheden verkondigt als zij. Waar het wel op aankomt? Het komt in de eerste plaats aan op het gevoel, dat bij de na de strijd tot het werk terugkerende arbeiders aanwezig is.
Wij willen de waarheid zeggen over de afloop. Het zou een dwaasheid zijn om van een overwinning van de arbeiders te spreken. Maar daarom alleen kan er nog niet van een nederlaag van de arbeiders gesproken worden. Wie de zorgvuldig geformuleerde voorwaarden stuk voor stuk bekijkt, wie er daarbij op let, dat de Tilburgse fabrikanten tenslotte vaststelden, dat de lonen bij terugkeer in het bedrijf in die zin onmiddellijk van kracht zouden zijn, dat aanvulling van die lonen tot de oude normen slechts door middel van een toeslag, die tot 12 oktober van kracht zou zijn, zou geschieden, die weet, dat op het hoofdpunt het gestelde doel door de arbeiders niet bereikt is. Maar wie daarnaast op de belangrijke slotbepaling let, dat geen rancunemaatregelen van welke aard dan ook toegepast zouden worden, die weet, dat een belangrijke morele factor aanwezig is ten gunste van de stakers, die normaal in de arbeidersbeweging altijd als een factor van positieve waarde is gezien. Juist het bestaan van die bepaling draagt er toe bij, dat algemene inzinking na de strijd en scherpe wrijvingen tussen de arbeiders onderling achterwege blijven. Voorzover wij inlichtingen op dit punt ontvingen, zijn die van zodanige aard, dat wij kunnen zeggen: De Tilburgse arbeiders zijn geslagen, maar niet verslagen. En dit houdt onmiddellijk in, dat bij die Tilburgse arbeiders de kracht aanwezig blijft om zich in hun organisaties te laten gelden. Wie verslagen zijn? Wie beschaamd kunnen zijn over hun houding? Dat zijn natuurlijk niet de fabrikanten, maar dat zijn wel die lakeien die een gunstige gelegenheid ongebruikt lieten, om door strijd onder leiding van de vakbeweging loonsverlaging te keren. Ook thans kan gezegd worden, dat de Tilburgse ervaring in werkgeverskringen zekere invloed zal uitoefenen. Die invloed zal het grootst zijn, wanneer na Tilburg om te beginnen de leiding van de betrokken organisaties van textielarbeiders gedwongen wordt haar houding te veranderen. In Tilburg zelf zullen de leiders van St. Lambertus, die zorgvuldig hun vrije zegels aan de stakers bleven geven gedurende het conflict, die het wel uit hun lijf lieten, royement op grote schaal toe te passen, normale betrekkingen met de Tilburgse leden moeten tot stand brengen. Het hangt van de Tilburgse stakers af, voorzover zij leden van St. Lambertus zijn, om althans op dit punt nog een duidelijke overwinning te behalen. De landelijke leiding van St. Lambertus zal onder vuur genomen moeten worden niet alleen in Tilburgse bijeenkomsten maar in het eerste het beste congres, waarin haar beleid beoordeeld moet worden.
Voor de arbeidersklasse van Nederland gaat het er om de Tilburgse staking te leren zien als een lichtstraal uit het Zuiden, uit die Tilburgse staking de kracht te putten nieuwe aanvallen van het werkgeversdom door strijd af te slaan. Zeker is het, dat stakingen tegen verslechtering het best gevoerd kunnen worden onder leiding van de vakbonden. Om verschillende redenen. Maar zeker is het ook, dat meer aanschouwelijk onderwijs door spontaan tot strijd overgaande arbeiders gegeven tal moeten worden om de bureaucratie van de erkende vakcentrales van diep ingeworteld kwaad te genezen. En als dit niet gaat om in de vakbonden zodanige veranderingen tot stand te brengen, dat leiders van vakbonden eenzijdige dienaren van het klassenbelang van de arbeiders zijn.
De weinige communistische arbeiders, die zich in Tilburg bevinden, hebben op het juiste tijdstip ongetwijfeld goed werk gedaan door eerste stoot te geven aan de op 26 augustus uitbrekende staking. Dit deden wij reeds uitkomen. Wij voegen hier onmiddellijk aan toe, dat bovendien in vele plaatsen van het land, de C.P.H. en haar mantelorganisaties zich ingespannen hebben om een flink bedrag ter beschikking te stellen van het Tilburgse comité. Ook in de verstrekking van steun in natura hebben zij zich laten gelden.
Maar daarmee is dan ook alle goeds van de houding van de communistische beweging in het Tilburgse conflict gezegd. Nog geruime tijd zullen de C.P.H. en haar mantelorganisaties hoog opgeven van de belangrijke rol, die zij in deze strijd hebben gespeeld. En natuurlijk zal dit gepaard gaan met opzettelijke kleinering van het werk van anderen. Het zou de moeite waard zijn kennis te nemen van de rapporten, die over de verdiensten van de C.P.H. aan de chefs in Moskou worden toegezonden. Het zou daarnaast de moeite waard zijn een nauwkeurige verantwoording te zien van de voor Tilburg ingezamelde en afgedragen gelden. Een gedetailleerde verantwoording, die ons in staat stelt de vraag te beoordelen of in de afgedragen som posten voorkomen, die zeker niet op onder arbeiders circulerende steunlijsten in deze tijd opgebracht kunnen worden.
Er zijn een paar aanwijzingen van buitenstaanders over de rol van de communisten in het Tilburgse conflict. Om te beginnen ontbreekt het natuurlijk niet aan uitspraken, die de ‘opruiers van professie’ als de voornaamste verwekkers van de staking aanduiden. Dit doet o.a. een priester F. van L. in Het Verbondsblad van het RKWV van 27 september. De man echter, die in de Nwe Tilburgse Crt. van 23 september blijk geeft een rustig, objectief onderzoek te hebben ingesteld naar de wording en het verloop van het conflict, spreekt terecht uit, dat het ‘onzinnig’ is te beweren, dat een ‘volksverleider’ de hoofden van de massa op hol kan brengen tegen de geest van de massa in. En er zijn buitenstaanders geweest die bij verschillende gelegenheden alleen voor de beginperiode van communistische beïnvloeding spreken. Toch is daarmee de wezenlijke betekenis van de betrekkingen van de communistische beweging met de staking niet voldoende aangegeven. In De Strijd van het NVV van 27 september wordt concreet gezegd, dat de hoofdbestuurder van de Eendracht van Pelt er op wees, “dat op een Amsterdamse vergadering Heek van de RVO onthulde, dat hij reeds sedert 1932 met de Tilburgse afdelingsbestuurder Coolen correspondeerde en dat deze staking door hem is voorbereid.”
Revolutionaire groeperingen gaan zelf het slachtoffer worden van de overdreven voorstelling van de kapitalistische bladen, wanneer zij de beschuldigingen van die bladen zonder meer als duidelijke bewijzen zien van de grote betekenis, die zij in bepaalde conflicten hadden. De klassenvijand moet met dergelijke overdreven voorstellingen werken, omdat hij zijn eigen verantwoordelijkheid voor uitbarstingen van ontevredenheid, op andere schouders afwentelen moet. In de mededeling van De Strijd komt tot uitdrukking, dat de Tilburgse arbeider Coolen reeds een paar jaar contact had met het instituut, dat tegenwoordig onder de schone benaming ‘comité van strijdwillende arbeiders’ opereert. En omdat deze Coolen in de stakingsleiding een belangrijke rol vervulde zouden wij onszelf wat wijsmaken als wij niet uitgingen van gedurende het gehele conflict onderhouden betrekkingen tussen dit lid van het stakingscomité en de communistische beweging met haar in Tilburg gedurende de gehele staking werkende vertegenwoordigers. Op de massa van de Tilburgse stakers is de communistische beïnvloeding van zeer beperkte omvang gebleven. Voortdurend moest het bestaan van contact met de communistische beweging ontkend worden, juist omdat de stakende arbeiders van dit contact niet gediend waren. Desondanks zijn verschillende aanwijzingen voorhanden, die op pogingen duiden het optreden van het leidinggevende comité van communistische zijde via de met de communistische beweging sympathiserende Coolen te beïnvloeden. Achterdocht bestond te dien opzichte bij verschillende leden van het leidinggevende comité. Het overgrote deel van de stakers zag in J. Spijkers de leider van de staking. Hij was immers uit St. Lambertus afkomstig, evengoed als zij. Coolen kwam uit de kleine groep in Tilburg aanwezige Eendrachtmannen.
Zo is de juiste stand van zaken aangegeven. Maar juist daarom is het noodzakelijk op de zeer nadelige kant van de communistische bemoeiingen met het Tilburgse conflict te wijzen. Nadelig was het inleiden van de steunbeweging met twee soorten lijsten, het erkennen door de stakingsleiding van de befaamde Amsterdamse contactcommissie, als steuninstantie voor de Tilburgse strijd. De stakingsleiding kan daarvoor niet hard gevallen worden. Zij meende op die wijze het snelst het gehele land te kunnen interesseren voor het conflict; die commissie bestond nu eenmaal en had haar verbindingen in verschillende plaatsen.
Nadelig was het handhaven van deze gedragslijn voor de steuncampagne na het voorstel van het NAS-bestuur uitsluitend met Tilburgse lijsten te gaan werken. Immers daarmee werd in vele plaatsen van het land de toestand verkregen, dat de steuninzameling terrein van strijd werd tussen verschillende groepen arbeiders, die de Tllburgenaars wilden helpen. Uit deze situatie vloeide de leugenachtige voorstelling van de houding van het NAS in de kolommen van De Tribune voort zowel als het doen van afbreuk aan de steuncampagne van het NAS, waar dit maar mogelijk was. En ieder, die enige notie heeft van de niets ontziende manier van bestrijding, die de communistische beweging kent tegenover revolutionaire groeperingen van andere richting, kan zich gemakkelijk indenken, dat wezenlijke schade aan de totale steun is gebracht ten gevolge van door de communisten bewerkte verkeerde opzet van de steuncampagne.
Ook nu kwam duidelijk tot uitdrukking dat communistische bemoeiing met economische conflicten der arbeiders niet dient om de volkomen natuurlijke klasse hulp te verlenen, doch integendeel daarin bestaat de vakbeweging als zodanig te treffen, de desertie uit de gelederen van de vakbeweging te bevorderen, de anti-bonzenbestrijding van het nationaal-socialisme te voeden. De communistische partij wil zelf leidinggevende factor zijn in economische conflicten. Daaruit vloeit onverbiddelijk voort, dat het goede door communistische arbeiders en zelfs instanties gedaan in verband met uitgebroken economische strijd in kwaad verkeert.
Via Coolen werkten schadelijke invloeden van de communistische beweging, als het nu en dan voorkwam, in manifesten en op vergaderingen, ook in enkele brieven, dat de Tilburgse stakingsleiding. erkennende de hulpverlening van het NAS aan de staking, klaagde over ingrijpen van NAS-kant in de leiding van het conflict. Deze beschuldiging is makkelijker geuit dan waar gemaakt. Hoe zwak het bewijsmateriaal was voor die beschuldiging, is in een onderhoud van vijf vertegenwoordigers van het NAS met de dagelijkse leiding van de staking op woensdag 18 september komen vast te staan. Natuurlijk heeft bij die gelegenheid de NAS-leiding doen uitkomen, dat het stakingscomité zich hoeden moest voor communistische adviezen; daarvoor bestond te meer reden, omdat de in Tilburg aanwezige vertegenwoordiger van de communistische beweging hoog opgaf van zijn invloed op de stakingsleiding.
Het onderhoud had een gunstig verloop, eindigde met een vriendschappelijke bespreking van uitbreiding van de broodvoorziening door de NAS-leiding en van de ogenblikkelijke uitkeringsmoeilijkheden. Het bevestigde het goed recht van de NAS leiding om de door haar ondernomen steunactie voor Tilburg voort te zetten. De kunstmatige constructie, die typisch communistisch rook in een van de brieven van het stakingscomité stelde voor, dat de arbeiders van het NAS gul solidariteit in praktijk brachten, vermeed zorgvuldig de verzekering, dat op dit punt het NAS de enige vakcentrale in Nederland was, die als zodanig effectieve hulp aan de stakers verleende. Geen spoor van tegenstelling tussen NAS-leiding en NAS-leden. Dezelfde houding met betrekking tot Tilburg. Alle initiatief ging van de NAS-leiding uit.
Een op 8 september door het NAS en de aangesloten textielfederatie verspreid manifest had geen ander doel dan het moreel van de stakers bij het begin van de derde stakingsweek hoger op te voeren. Met datzelfde doel trof de NAS-leiding voorbereidende maatregelen voor een openbare vergadering in Tilburg. Zij kon niet doorgaan door de beslissing van de plaatselijke autoriteiten. In zijn geschriften heeft het NAS zich de grootst mogelijke zelfbeperking opgelegd bij het beoordelen van de leiding van de staking. Te dien opzichte kan slechts twijfel bestaan ten aanzien van de vraag of het wel een verdienste genoemd kan worden van een vakcentrale, dat zij over zwakke plaatsen in de leiding van het conflict zwijgt, terwijl het nog tijd is om die zwakke plaatsen te herstellen.
Materieel stond het NAS op zijn post. Een verblijdende activiteit was in de organisaties van het NAS voor Tilburg aanwezig. Daarom bewoog zich de steun in het NAS-gelid voortdurend in stijgende lijn. Zowel bij zijn eerste bemoeiing met het conflict als later, op moeilijke ogenblikken, trok het NAS in nadere verrekening met nog in te komen steungelden uit de CWK Toen de stakingsleiding de wenselijkheid daarvan te kennen gaf werd tot extra-uitkering van f 10,- bij elke bevalling in de stakersgezinnen overgegaan. In totaal is f 8595,90 tot het eind van het conflict uitgekeerd. De steunbeweging op de NAS-lijsten voor Tilburg bracht f 7146,25 op. Toen na de staking nog stakers om technische redenen, naar het heette, buiten de fabrieken bleven, verklaarde het NAS zich ook voor hen tot hulp bereid. De duidelijke feiten spreken voor zichzelf. Zij doen ondubbelzinnig uitkomen, welke waarde de communistische beschuldiging aan het adres van het NAS-bestuur had: Het NAS doet hetzelfde als St. Lambertus.
De kleine vakcentrale, die zo vaak door allerlei vijanden ten dode is opgeschreven, heeft in verband met Tilburg het nut van haar bestaan bewezen. Voor de kentekening in de tactiek van de vakbeweging in Nederland is en blijft het van waarde, dat het oude NAS met de daad laat zien, hoe de vakbeweging haar roeping te vervullen heeft! Het NAS wil op die lijn blijven werken. En naarmate de gevoelens van vijandschap van de machthebbers van de bourgeoisie tegenover dat NAS duidelijker spreken, in die mate moeten revolutionair voelende arbeiders de wenselijkheid duidelijker erkennen, actief deel te nemen aan de strijd van het NAS
Nationaalsocialistische hyena’s werpen zich op de arbeidersklasse. Zij bedrijven listige demagogie. De vrienden van de z.g. eenheid van alle volksgenoten kennen tot aan de verovering van de macht met betrekking tot arbeiders slechts één doel: de eenheid van hun optreden te beletten, tegenstellingen te scheppen op de grondslag van misleidende argumenten. Daarom bemoeien zij zich met stakingen (het Drentse veen en Tilburg), daarom verbreiden zij het evangelie van het anti-bonzendom, daarom trachten zij een kloof tot stand te brengen tussen werklozen en werkenden. Wat dit laatste betreft doen zij precies datgene, wat werkgeversorganisaties al geruime tijd beproeven. Als naar de vaste overtuiging van grote groepen arbeiders met betrekking tot de verdediging van hun arbeidsvoorwaarden de vakbewegingsleiding tekortschiet, zorgen NSB-propagandisten er voor de op zichzelf onvruchtbare en schadelijke anti-bonzen-stemming te eigen bate te gebruiken.
En omdat niet ontkend kan worden, dat de zuigkracht van de NSB blijft werken, waar blijkbaar kapitalisten zorgen voor ruime financiële steun aan die beweging, die kapitalisten, die geen vertrouwen meer hebben in de daadkracht van de oude burgerlijke partijen, is er alles aan gelegen dat de vakbeweging als haar taak ziet de kansen op succes van het nationaal-socialisme zo gering mogelijk te maken.
Wij hebben nog nooit afdoende argumenten aangetroffen voor de opvatting, dat in de ondergangsperiode van het kapitalistische stelsel de vakbeweging zou hebben afgedaan. Zeker mist zij in die periode de kracht om positieve voordelen voor de arbeiders op de kapitalisten te bevechten. Die verkeren immers in de stemming om in elk loonconflict de machtskwestie aan de orde te stellen. Maar dit neemt niet weg, dat ook in de neergangsperiode van het kapitalisme de vakbeweging — feiten zijn koppige dingen — het verzamelbekken van brede groepen arbeiders blijft. En naarmate in de neergangsperiode van het kapitalisme het bedrijfsgewijze optreden ten gunste van de arbeiders moeilijker wordt, in die mate zullen de vakbonden hun werk duidelijker in het teken van massa-actie, klassenactie moeten stellen. Daarbij moeten tal van vooroordelen overwonnen worden, daarbij moeten gezapige vakbewegingsleiders zich de moeite getroosten na te denken over nieuwe problemen, die deze tijd stelt. Zij moeten het gemakkelijke straatje van de sleur vaarwel zeggen. Zij moeten om te beginnen beseffen, dat tradities makkelijk boeien kunnen worden.
Gebeurt dit niet, dan volgt wat wij in Duitsland hebben zien plaats vinden. Grote formaties bleken geen innerlijke kracht te bezitten, toen het er op aankwam. Zij werden met het grootste gemak uiteengerukt door de zegevierende nationaalsocialistische dictatuur. In Italië speelde zich hetzelfde al dertien jaar geleden af.
De grote Tilburgse staking is zeker’ de laatste ‘wilde’ staking niet. Want hardnekkig blijven de besturen van de erkende vakcentrales. Zij komen door een enkel feit niet tot fundamentele herziening van hun houding.
In een lange reeks van jaren konden zich verschillende voor de strijdbaarheid van de vakbeweging schadelijke eigenschappen in de vakbewegingsbureaucratie ontwikkelen. Het bloeiende kapitalisme kon zich de weelde veroorloven in het overleg van werkgevers- en werknemersorganisaties materiële en andere concessies aan de arbeiders te doen. En zo kon als vanzelf de onjuiste gedachte zich van de vakbewegingsbureaucratie meester maken, dat zij door haar uitstekende eigenschappen de beste resultaten op de lijn van overleg kon bewerken. Overschatting van economisch parlementarisme moest naast overschatting van politiek parlementarisme ontstaan.
Om verschillende redenen kon verwijdering groeien tussen het gros van de leden en de leiding. Misbruiken konden op organisatorisch gebied binnensluipen. Door ontwikkeling van het instituut van vertrouwensmannen kon het uitoefenen van directe invloed door de leden zelf systematisch beperkt worden. Die positie moest wel ongunstige gevolgen hebben, toen de boom van het kapitalistische stelsel niet langer bloeide en geen vruchten afwierp voor de arbeiders.
Gelet op het grote aantal georganiseerden in de vakbeweging, is het grenzeloos oppervlakkig ‘wilde’ stakingen van nu precies op dezelfde wijze te be- en veroordelen als dit in de beginperiode van de vakbeweging gebeurde. Ook toen kwam de veroordeling meestal op een tekort aan klassensolidariteit neer bij de veroordelende instanties. Maar thans werpen zich de vakbewegingsbureaucraten slechts hinderpalen op, die een juiste waardering van de toestand bemoeilijken, door met de oude argumenten tegen ‘wilde’ staking voor de dag te komen.
Als honderdduizenden in de lande in het organisatieverband der vakbeweging zijn opgenomen, is de ‘wilde’ staking niet meer alleen te zien als een gezonde aanwijzing van strijdlust tegen verslechteringen, maar moet zij bovendien gezien worden als een geneesmiddel voor de haar eigenlijke taak vergetende vakbewegingsbureaucratie.
Midden in een tijdvak van verslechteringen zal het uitbarsten van ‘wilde’ stakingen telkens weer aan de orde komen, wanneer door verslechteringen getroffen arbeiders het beleid van hun besturen in het gevoerde overleg afkeuren, het wantrouwen in het beleid van die besturen een belangrijke plaats gaat innemen in het sentiment dezer arbeiders. En juist omdat niemand aan de horizon ontdekken kan het herstel van een toestand, waarin een bloeiend kapitalisme toeschietelijk kan zijn voor de arbeiders, is op straffe van ernstig nadeel voor de vakbeweging zelf het probleem van ‘wilde’ stakingen opnieuw onder de ogen te zien. Een vakbewegingsbureaucratie, die niet tot nieuwe waardering van dit probleem kan komen, heeft zichzelf overleefd. Zij wordt zonder meer een belemmering voor het defensief en het offensief van de arbeidersklasse.
Een staking van enige duizenden arbeiders, die onder eigen leiding buiten de vakorganisatie om wekenlang duurt, is een conflict, waarmee klassenpartijen van de arbeid in die zin te maken hebben, dat zij niet alleen over de staking zelf en haar verloop een oordeel uitspreken, doch zich werkelijk inspannen om aan de klassenvijand een nederlaag te bezorgen.
Geldt dit alleen voor klassenpartijen van de arbeid? Wij zijn bereid te zeggen, dat ook democratische burgerlijke partijen zich aan de kant van de arbeiders hebben geplaatst. Er bestaat in dit land ook een neutraal vakverbond. Het wordt hoofdzakelijk gevormd door ambtenaren en hoofdarbeiders. Toch zijn ook groepen handarbeiders daarbij aangesloten. Het leeft van de onhoudbare constructie, dat vakactie ‘strikt neutraal’ moet zijn. Iedereen weet, dat dit vakverbond desondanks verwant is aan de vrijzinnig-democratische bond. Wij denken zeker niet meer aan deze politieke partij als wij van burgerlijke democratische 28 partijen spreken. De vrijzinnig-democratie heeft in de crisisjaren elke reden van zelfstandig bestaan verloren. Hoog opgevende van de bereidheid in de moeilijkheden van de crisistijd medeverantwoordelijkheid te willen dragen voor een a-sociaal regeringsbeleid, is zij in het tijdvak Colijn tot een handlangster van de afbraakpolitiek geworden. Voor zover zij zelf niet inziet, dat zij maar beter de fusie met de liberalen aan de orde stelt, zal de allernaaste toekomst bewijzen, dat zij de voor haar nadelige gevolgen van de ministerschappen Oud en Marchant-Slingenberg niet te boven kan komen.
Wij denken aan katholieke en christelijke democratische partijen. Zien die niet duidelijk haar plicht om vooral bij muiterij van katholieke en christelijke arbeiders tegen hun vakbondsbesturen aan de kant van de muiters te gaan staan, dan zal spoedig blijken, dat zij niet berekend zijn voor het vervullen van haar eigenlijke roeping in deze periode, die daarin bestaat katholieke en christelijke slachtoffers van de afbraakpolitiek tot zich te trekken. In het Tilburgse conflict kan niet gezegd worden, dat de katholiekdemocratische partij haar plicht en haar kansen heeft vervuld.
Het is mede de schuld van de reformistische sociaaldemocratie, dat het inzicht bij katholieke en christelijke democratische partijen naast strijdende arbeiders te gaan staan zo moeilijk baan breekt. Als een klassenpartij van de arbeiders over nieuwe verschijnselen in de strijd even bekrompen oordeelt als de vakbewegingsbureaucratie wordt haar houding in ‘wilde’ stakingen slechts aanleiding tot afstoting van de strijdbaarste arbeiders.
Revolutionaire politieke partijen, die geen moeite hebben een positieve houding in te nemen met betrekking tot ‘wilde’ stakingen hebben daarbij duidelijk grenzen te trekken voor haar activiteit. Zij zullen het als haar plicht zien moreel en financieel de stakers te steunen. Zij moeten daarbij uitgaan van de opvatting: het eerst nodige is dat de vakbeweging tot strijd tegen de afbraak van de arbeidsvoorwaarden wordt gebracht.[3] Haar leden, die deel uitmaken van vakbonden zullen de steunkwestie in hun eigen vakorganisaties moeten aansnijden en die moeten brengen op de lijn van hulpverlening aan ‘wilde’ stakingen van een ernstig karakter. Slagen zij in dat pogen niet, dan hebben zijzelf in de verschillende bedrijven hulpcomités te vormen, die de zorgen van de stakingsleiding helpen verlichten.
Maken hun leden deel uit van een vakcentrale, die de plicht van steun erkent, dan hebben die leden zorgvuldig en met grote ijver hun plicht jegens die vakbeweging na te komen, de parolen van de leiding van die vakcentrale uit te voeren. In geen geval kan een revolutionaire partij van hulpverlening bij ‘wilde’ stakingen een middel maken om eigen slecht begrepen partijbelang te stellen boven het klassenbelangen van de stakers. Dit gebeurt als de ‘wilde’ staking uitgangspunt wordt voor een anti-vakbewegingscampagne en als een revolutionaire partij met behulp van eigen mantelorganisaties, die geen vakorganisaties zijn, tot een zelfstandige regeling van de steunbeweging komt. Zodra dit geschiedt wordt de druk die op de vakbeweging uitgeoefend kon worden, om tot herziening van haar houding te geraken, in het nadeel van de arbeiders verkleind. Treden dan nog verschillende mantelorganisaties van zo’n partij elk met eigen lijsten op, dan wordt niet alleen het vertrouwen in de steunbeweging voor een staking ondermijnd, dan valt bovendien die controle weg, die voor handhaving van dat vertrouwen zo absoluut noodzakelijk is.
Juist omdat wij niet meer Tilburgse gevallen te doen zullen krijgen in de naaste toekomst is er alles aan gelegen, dat vooruit de juiste richtlijnen ook door de revolutionaire politieke partijen getrokken worden. Als het waar is, dat een grote ‘wilde’ staking gunstige invloed op de gehele arbeidersklasse uitoefent, moeten alle schadelijke factoren voor de invloed vooraf uitgeschakeld zijn.
In dit opzicht kan de stakingsleiding, die bij een volgend Tilburgs geval optreden zal, al zeer veel goeds uitrichten, door van de aanvang af van arbeidersorganisaties te vorderen, uitsluitend met lijsten van de stakingsleiding te werken. Een vakcentrale, die voor zo’n beslissing wordt geplaatst zal, in het belang van die staking en van de strijd in het algemeen zich gaarne hij zo’n besluit aanpassen.
Het hoofdprobleem, dat door het uitbreken van grotere ‘wilde’ stakingen met klassenbetekenis aan de orde gesteld wordt, is dat van fundamentele veranderingen in de tactiek van de vakbeweging. Zij speelt met haar bestaan, wanneer zij hier niet toe kan komen. Zij werkt de klassenvijand daarmee in de hand. Zij bevordert de afkeurenswaardige desertie uit de vakbeweging in een tijdvak, waarin het behalen van sprekende resultaten ten behoeve van de arbeiders niet meer aan de orde is.
Dit is het niet te miskennen feit: de klassentegenstellingen worden in de neergangsperiode van het kapitalisme onbarmhartig blootgelegd. Daarom heeft de vakbeweging vooral in crisistijd haar belangrijke rol in de strijd tegen afbraak te erkennen. Die belangrijke rol kan niet daarin bestaan, dat vakbewegingsleiders meer of minder diepzinnige beschouwingen over ordening in het bedrijfsleven ten beste geven. Verspilde energie. Nieuwe ordening in de maatschappij is zonder het oplossen van de machtsvraag in de strijd van de klassen niet te verwezenlijken. Op die machtsvraag moet de volle aandacht, ook van de vakbeweging geconcentreerd worden. Die vraag stellen kan geen andere betekenis hebben dan de vruchtbare kanten van daadwerkelijke actie van de massa zien. Wat minder illusies met betrekking tot hetgeen een ‘bekwame’ vakbewegingsbureaucratie los van de massa en rondom de tafel van het overleg kan bereiken — daar komt het nu op aan.
Het is niet twijfelachtig dat een staking, die door de georganiseerde vakbeweging erkend en geleid wordt, in menig opzicht gunstiger kansen biedt dan een staking onder een spontaan tot stand gekomen leiding. Wij gaan er daarbij nog altijd van uit, dat de leiding van de vakbeweging die duidelijk op de verkeerde weg is, toch beheerst wordt door het verlangen de zaak van de arbeiders te dienen. Want het is zeker dat die staking het zwakste staat, waarin een leidend vakbondsbestuurder ophoudt eenzijdig behartiger van de belangen van de arbeiders te zijn.
De crisis houdt velen bezig. De groeiende armoede dwingt tot scherper nadenken. En het is goed, dat een zij het kleine vakcentrale bestaat, die in deze tijd het wekken van strijdbaarheid van de vakbeweging tot haar doel stelt. Zij is zich bewust van de beperktheid van haar middelen. Haar stuwende werking zou veel groter zijn, wanneer haar materiële hulpmiddelen niet zo beperkt varen. Maar in het Tilburgse conflict heeft het Nationaal Arbeids Secretariaat zonder voorbehoud zijn stuwende taak vervuld. Als dat zo is, zullen duizenden ongeorganiseerden zich toch moeten gaan afvragen of zij niet tegenover de gevaren, die de arbeidersklasse bedreigen, de NAS-beweging te versterken hebben. En wij aarzelen niet openlijk uit te spreken, dat wij na de beëindiging van de Tilburgse strijd de verwachting koesteren, dat om te beginnen in het zuiden heel wat katholieke arbeiders voor de bevrediging van hun strijdlust aansluiting bij de NAS-beweging tot stand zullen brengen. Wij mogen daarnaast hopen, dat heel wat vijanden en halve vrienden van de NAS-beweging op grond van de diensten, die het NAS als vakcentrale aan de staking bewees, krachtige medewerkers in het NAS-gelid zullen worden.
_______________
[1] Van fierheid kan de leiding van St. Lambertus ook in dit opzicht niet verdacht worden, dat zij de muiterij van haar Tilburgse leden beantwoordde met krasse maatregelen. Zij koos liever eieren voor haar geld. Zij hield haar kassen gesloten. Zij zorgde er in Enschede voor een veroordeling van de stakers van Tilburg van een matig bezochte ledenvergadering te verkrijgen. Maar zij liet het lidmaatschap van de stakers bijna zonder uitzondering doorlopen.
[2] Het initiatief van de katholieke Tilburgse voormannen en het katholieke overheidspersoneel heeft op de meelevende arbeiders grote indruk gemaakt. De mannen van St. Raphael, de katholieke spoorbond, gaven op hun beurt een voorbeeld aan de georganiseerde arbeiders. Zij begonnen er mee druk op hun besturen uit te oefenen om de organisatie als zodanig tot steunverlening te brengen. Zij vergaderden over die steunverlening en namen het besluit om gedurende het gehele conflict krachtig te werken voor de inzameling.
Vergelijk hun houding met die van de voorzitter van de moderne organisatie van spoorwegpersoneel te Tilburg, die de Nw. Rott. Crt. gelukkig maakte met de mededeling, dat een van de stakingsleiders ten onrechte gesproken had over steun van zijn afdeling en vergeet de typische uitlating in de Arbeiderspers niet, die hierop neerkwam, dat het toch natuurlik was, dat een moderne organisatie van spoorwegpersoneel zich met een conflict in een ander bedrijf niet zou inlaten. Het wordende klassenbewustzijn van de St. Raphael mannen kan voor de strijd van de arbeiders hoger aangeslagen worden dan het versleten klassenbewustzijn van de schrijver in de Arbeiderspers.
[3] In de jongste strijd heeft naar onze opvattingen de Rev. Soc. Arbeiders Partij de juiste lijn gevolgd, de CPH om de hierboven ontwikkelde redenen niet. En hier mag wel erkend worden, dat over het geheel, met lofwaardige ijver door de leden van de RSAP ten behoeve van de Tilburgse staking opgetreden is.