Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 1


Idealisme of materialisme?

1 Hoe het vraagstuk te stellen?

Nu wij de stellingen van de idealisten en materialisten kennen, zullen wij trachten uit te maken wie gelijk heeft.

Eerst willen wij nog eens opmerken dat deze stellingen volstrekt tegengesteld zijn en dat het verdedigen van deze of gene theorie leidt tot gevolgtrekkingen van zeer groot belang.

Om te weten te komen wie gelijk heeft, keren wij terug tot de drie punten, waarin wij iedere denkwijze hebben samengevat.

De idealisten zeggen: 1) Dat de geest de materie schept. 2) Dat de materie niet buiten ons denken bestaat, dat hij dus slechts een illusie is. 3) Dat onze ideeën de dingen scheppen.

Voor het gemak willen wij eerst de twee stellingen onderzoeken die voor het gewone gezonde verstand onmiddellijk te beoordelen zijn.

1) Is het waar dat de wereld slechts in ons denken bestaat? 2) Is het waar dat de dingen door onze ideeën geschapen worden?

Deze twee stellingen van het “immaterialisme” van Berkeley leiden, evenals bij alle godsdienstige leerstellingen, tenslotte tot onze derde vraag: 3) Is het waar dat de geest de materie schept?

Door deze vragen, die betrekking hebben op het grondvraagstuk van de filosofie, te bespreken, kunnen wij dus te weten komen welk van de twee filosofische richtingen wij als juist moeten beschouwen. Voor de materialisten zijn deze vragen bovendien van bijzonder belang, omdat de materialistische antwoorden hierop alle materialistische filosofieën, dus ook het dialectisch materialisme, gemeen zijn.

2 Is het waar dat de wereld slechts in ons denken bestaat?

Alvorens wij deze vraag beantwoorden, willen wij de betekenis nagaan van twee filosofische begrippen die wij moeten gebruiken en vaak in de filosofische literatuur zullen tegenkomen.

De subjectieve werkelijkheid: dit is de werkelijkheid, die alleen in ons denken bestaat.

De objectieve werkelijkheid: de werkelijkheid, die buiten ons denken bestaat.

De idealisten zeggen dat de wereld geen objectieve, maar een subjectieve werkelijkheid is.

De materialisten zeggen dat de wereld een objectieve werkelijkheid is.

Om ons aan te tonen dat de wereld en de dingen alleen in ons denken bestaan, ontleedt Berkeley deze in een aantal eigenschappen (kleur, omvang, vastheid, enz.). Hij bewijst ons dat deze eigenschappen, die voor ieder verschillend zijn, niet in de dingen zelf aanwezig zijn, maar in de geest van ieder van ons. Hij leidt hieruit af dat de materie een geheel van niet objectieve, maar subjectieve eigenschappen is, en dat hij dus niet bestaat.

Om tot het voorbeeld van de zon terug te keren: Berkeley toont ons aan, volgens zijn methode van argumenteren over de eigenschappen, dat de zon noch rood, noch plat is. De zon is dus geen objectieve werkelijkheid, want hij bestaat niet uit zichzelf, maar een subjectieve werkelijkheid, een voorstelling die slechts in ons denken aanwezig is.

De materialisten zeggen dat de zon toch bestaat, niet omdat wij hem waarnemen als een rode, platte schijf — want dit is slechts het naïeve realisme van de kinderen en de eerste mensen, die alleen over hun zintuigen beschikten om de werkelijkheid te beoordelen — maar met een beroep op de wetenschap. Deze maakt het ons inderdaad mogelijk de fouten die onze zintuigen begaan, te herstellen.

Evenals Berkeley stellen wij dus vast dat de zon geen rode schijf is, wij aanvaarden echter niet zijn gevolgtrekking: de ontkenning van de objectieve werkelijkheid van de zon.

Wij hebben het niet over de eigenschappen van de dingen, maar over hun bestaan. Wij houden ons nu niet bezig met de vraag of onze zintuigen ons misleiden en de werkelijkheid misvormen, maar met de vraag of deze werkelijkheid onafhankelijk van onze zintuigen bestaat.

De materialisten bevestigen dus het bestaan van deze werkelijkheid buiten ons en leveren daarvoor de bewijzen van de wetenschap zelf.

Wat doen de idealisten om hun gelijk te bewijzen? Zij redetwisten over woorden, houden lange vertogen en schrijven vele bladzijden vol.

Laten wij even aannemen dat de wereld slechts in ons denken bestaat, dan zou hij dus niet bestaan hebben voordat er mensen waren. Wij weten dat dit onjuist is, daar de wetenschap aantoont dat de mens pas na lange tijd op aarde verschenen is. Sommige idealisten zullen dan tegenwerpen dat er vóór de mens al dieren waren en dat de geest in hen aanwezig geweest kan zijn. Maar wij weten dat er vóór de dieren een onbewoonbare aarde bestaan heeft, waarop geen organisch leven mogelijk was. Anderen zullen ons nog antwoorden, dat zelfs toen slechts het zonnestelsel bestond en de mens nog niet op aarde was, het denken, de geest toch in God aanwezig waren. Zo zijn wij tot de uiterste vorm van het idealisme gekomen. Wij moeten kiezen tussen God en de wetenschap. Het idealisme kan zich niet zonder God handhaven en God kan niet zonder het idealisme bestaan.

Het vraagstuk dient dus zo gesteld te worden: Waar moeten wij van uitgaan: van God of van de wetenschap?

God is de zuivere geest die de materie geschapen heeft: een bewering zonder bewijs.

De wetenschap zal ons door de praktijk en de ervaring aantonen, dat de wereld een objectieve werkelijkheid is en ons in staat stellen, een antwoord te geven op de volgende vraag:

3 Is het waar dat onze ideeën de dingen scheppen?

Een voorbeeld: op het ogenblik dat wij de straat willen oversteken in het gezelschap van een idealist, waarmee wij juist discussiëren over de vraag of de dingen een objectieve ofwel een subjectieve werkelijkheid zijn, en of het waar is dat de dingen door onze ideeën worden geschapen, komt er een autobus voorbijrijden. Ongetwijfeld kijken wij dan goed uit om niet overreden te worden. In de praktijk is de idealist wel genoodzaakt het bestaan van de autobus te erkennen. In de praktijk bestaat er voor hem dus geen verschil tussen een objectieve en een subjectieve autobus. Hieruit blijkt dat de idealisten in het gewone leven materialisten zijn.

Men vindt dan ook niemand meer, die evenals Berkeley beweert dat de wereld niet bestaat. De redeneringen zijn heel wat subtieler en bedekter geworden. (Als een voorbeeld van de wijze van argumenteren van de idealisten leze men het hoofdstuk: “De ontdekking der elementen”, zie Lenin, Materialismus und Empiriokritizismus, Dietz Verlag 1958.)

Naar het woord van Lenin, zal dus de “toets van de praktijk” ons in staat stellen de idealisten schaakmat te zetten.

Deze zullen trouwens niet nalaten te verklaren dat de theorie en de praktijk twee totaal verschillende zaken zijn. Dit is onjuist. Alleen door de toets van de praktijk kunnen wij weten of een gedachte juist is of niet.

Het voorbeeld van de autobus bewijst dus dat de ons omringende wereld objectief bestaat en geen door onze geest voortgebrachte illusie is.

Nu hebben wij nog slechts na te gaan of de geest de schepper van de materie is, zoals de conclusie luidt van alle idealistische filosofieën, van de godsdiensten en de theologieën.

4 Is het waar dat de geest de materie schept?

Zoals wij eerder hebben gezien, vindt de geest bij de idealisten zijn hoogste vorm in God. Hij is hun laatste antwoord, het sluitstuk van hun theorie. Om dus te weten wie van de idealist of de materialist gelijk heeft, moeten wij het vraagstuk geest-stof uiteindelijk dus als volgt uitdrukken: “God of de wetenschap”.

De idealisten zeggen dat God eeuwig en onveranderlijk is. Hij is de zuivere geest voor wie tijd en ruimte niet bestaan. Hij is de schepper van de materie.

Om deze bewering van het bestaan van God te staven voeren de idealisten al weer geen enkel argument aan.

Ter verdediging van de schepper van de materie beroepen zij zich op een groot aantal wonderen die voor een wetenschappelijke geest onaanvaardbaar zijn.

Wanneer wij teruggaan tot de oorsprong van de wetenschap en zien hoe de primitieve mensen temidden en uit hoofde van hun onwetendheid, in hun geest de voorstelling van God hebben opgebouwd, dan constateren wij dus dat de idealisten van de 20ste eeuw nog steeds even onbekend zijn als de eerste mensen met alle kennis, die door een geduldige en volhardende arbeid vergaard is. Want God is voor de idealisten tenslotte niet te verklaren en blijft voor hen een geloof waarvoor geen bewijzen zijn.

Wanneer de idealisten ons de noodzaak van een schepper van de wereld willen “aantonen” met het argument dat de materie niet altijd kan bestaan hebben, dat er eens een begin geweest moet zijn, dan beroepen zij zich op God die evenmin een begin heeft gehad. In hoeverre brengt deze verklaring ons verder?

Om hun opvattingen te staven, steunen de materialisten echter op de wetenschap die door de mensen ontwikkeld is, naarmate zij de grenzen van hun onwetendheid verder terugdrongen.

Is nu de gedachte dat de materie door de geest geschapen werd, in overeenstemming te brengen met de wetenschap? Nee.

De idee van een schepping door de geest is ondenkbaar, want wij kennen uit de ervaring niets dergelijks. Om dit mogelijk te maken had de geest vóór de materie aanwezig moeten zijn — zoals de idealisten inderdaad beweren — terwijl de wetenschap juist aantoont dat dit onmogelijk is, dat er nooit een onstoffelijke geest heeft bestaan. Integendeel, de geest is altijd gebonden aan de materie. Wij weten bijvoorbeeld dat de menselijke geest gebonden is aan de hersenen, waar onze gedachten hun oorsprong vinden. Voor de wetenschap is het ondenkbaar dat de ideeën zomaar in de leegte zouden bestaan ... Om te kunnen bestaan zou de geest-God dus ook hersenen moeten bezitten.

Wij kunnen dus zeggen dat God noch de materie, noch de mens heeft geschapen, maar dat de materie in de vorm van het menselijke brein de geest-God-schiep.

Wij zullen verder nog zien of de wetenschap de mogelijkheid open laat om aan een God of aan iets te geloven, waarop de tijd zonder invloed zou zijn en waarvoor ruimte, beweging en verandering niet zouden bestaan.

Maar wij kunnen nu al een conclusie trekken:

5 De juistheid van het materialistische antwoord op het grondvraagstuk van de filosofie wordt door de wetenschap bevestigd

Terecht verklaren de materialisten:

1) In tegenstelling tot het idealisme van Berkeley en de filosofen die zich achter zijn immaterialisme verschuilen: de wereld en de dingen bestaan onafhankelijk van ons denken en zij hebben ons denken niet nodig om te kunnen bestaan. Niet onze ideeën brengen de dingen voort, maar de dingen schenken ons de ideeën.

2) In tegenstelling tot alle idealistische filosofieën, die uitmonden in de stelling dat de materie door de geest geschapen is en die uiteindelijk dus leiden tot de bevestiging van het bestaan van God en daarmee tot de ondersteuning van de theologie, verklaren en bewijzen de materialisten aan de hand van de wetenschap dat de materie de geest voortbrengt, dat zij de “hypothese God” niet nodig hebben om het ontstaan van de materie te verklaren.

Opmerking — Wij willen de aandacht vestigen op de wijze waarop de idealisten de problemen stellen. Zij verklaren dat God de mens geschapen heeft, terwijl wij juist gezien hebben dat de mens God schiep. Zo beweren zij ook dat de geest de materie heeft voortgebracht, terwijl wij zien dat precies het tegenovergestelde waar is. Hier moeten wij dus wijzen op een volledige omkering van het inzicht in de ontwikkeling.