Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Fernand Vanhemelryck, Geschiedenis als verborgen verleidster, Leuven: Davidsfonds, 1995, 98 p.
Toenmalig premier Martens zei dat de geschiedenis hem gelijk zou geven met zijn besluit om kruisraketten in België te laten installeren. Recenter zei huidig premier Dehaene dat het een historische blunder zou zijn mochten we niet bij de eersten zijn om tot de EMU toe te treden (al zal het hem wellicht eerder om de zgn. Maastrichtnormen te doen zijn dan om de “eenheidsmunt” zelf).
Als Fernand Vanhemelryck in zijn boekje Geschiedenis als verborgen verleidster ons probeert te verbazen met de stelling dat zelfs democratieën de geschiedenis misbruiken, dan trapt hij open deuren in. De geschiedenis wordt niet alleen gebruikt ter justificatie achteraf. Sommige politici (democraat of niet) versjacheren de geschiedenis zelfs op krediet.
In het boekje laat Vanhemelryck een aantal voorbeelden van geschiedenisvervalsing de revue passeren. Hij behandelt het gebruik van de geschiedenis onder nazistische en communistische dictaturen. Hij bekijkt hoe men met Clio – de muze van de geschiedschrijving – heeft omgesprongen om het collaboratieverleden van de Fransen ten tijde van het Vichyregime toe te dekken, om de exploten van de Belgen in toenmalig Congo goed te praten en hij gaat in op de leugen van het negationisme (etc.). Allemaal voorbeelden om aan te tonen dat de geschiedenis al eens gebruikt wordt om recht te praten wat krom is.
Vooral om een natie en een nationaal gevoel te creëren misbruikt men nogal eens de geschiedenis. Er worden mythen geschapen die men vervolgens schaamteloos misbruikt. De auteur betoogt dat het nu eenmaal onmogelijk is om op een absoluut objectieve manier aan geschiedschrijving te doen. Elke persoon en dus ook de “wetenschappelijk ingestelde” historicus schrijft, denkt, ziet en interpreteert vanuit een bepaalde positie in tijd en ruimte en draagt daar de gevolgen van. Maar tussen dat en bewust liegen ligt nog een hele wereld. We hoeven de geschiedenis daarom nog niet meteen af te schaffen.
De functie van de geschiedenis is dubbel. Volgens de auteur kan je ze gebruiken om voorbeelden te vinden (zoeken of uit te vinden), of om te begrijpen wat er gebeurt. Terecht stelt hij immers dat niets zo maar gebeurt: “het besef dat niets uit zichzelf te begrijpen is, maar dat alles begrepen moet worden in samenhang met de omgeving en de tijdsomstandigheden.” (p. 8) Daarom moet men feiten selecteren, verbanden leggen, interpreteren om uiteindelijk tot een verhaal te komen dat de dingen kan verklaren. Vanhemelryck weet dat men bij elk van deze stappen kan dwalen, fouten maken of bedrog plegen. Daarom maakt hij het nut van de geschiedenis afhankelijk van “de praktijk van het historisch onderzoek en de deontologie van de historicus”. (p. 15) Maar hij maakt er zich te gemakkelijk van af, vind ik.
In zijn boekje problematiseert hij begrippen als vervalsing, waarheid, bedrog en interpretatie, subjectiviteit en vooringenomenheid te weinig. Wellicht vond hij dat niet nodig in dit kleine boekje en wilde hij zich beperken tot oppervlakkigheden. Wellicht deed hij zulks niet uit onwil of gebrek aan visie maar omdat hij bij het schrijven een lekenpubliek voor ogen had dat hij slechts wilde inleiden in de historische kritiek. Maar ik ben zelf een leek op het vlak van de geschiedenis en toch vind ik het jammer dat dergelijke problemen niet grondiger worden behandeld. Ik mis bijvoorbeeld een duidelijke en expliciete definitie van “mythe” als verschillend van bv. “waandenkbeeld” of “leugen”. Ik mis een explicitering van de toetssteen waar tegenover hij de verleidingstechnieken van vrouwe Clio afweegt.
Waarschijnlijk is de subjectiviteit (de positiebepaaldheid in tijd en ruimte, of op de sociale, economische, politieke... kaart) niet het grote probleem, maar juist het feit dat zulke dingen niet duidelijk gesteld worden zodat de lezer de gelegenheid krijgt zelf een kritisch oordeel te vellen over het afgeleverde verhaal. Dat iemand ons het mogen en kunnen van de historische kritiek uit de doeken wil doen, zonder zichzelf degelijk in te dekken tegen vooringenomenheid, vind ik eigenlijk erg.
“Clio ook dienstmaagd in de democratieën”, is de titel van het laatste hoofdstuk (p. 77 e.v.). De eerste zin van dit hoofdstuk luidt: “Vanzelfsprekend zijn ook democratieën niet vrij van de historische leugen. Om een ideologie te ondersteunen werden ook in westerse landen geschiedenisboeken en handboeken voor het onderwijs onder de ideologische invloed op zijn zachtst gezegd tendentieus opgesteld.” Mij valt op dat de auteur in de titel het woordje “in” gebruikt waar je “van” zou verwachten. Wil hij voorkomen dat we, doorgaand op het kritische elan van de rest van zijn boekje, gaan denken dat schaamteloos ge- of misbruik van de geschiedenis meer is dan een zeldzame uitzondering in onze zo fel gewaardeerde democratieën? En wat doen we met de gesuggereerde equivalentie tussen “democratieën” en “westerse landen” in de daaropvolgende zin? Zijn de “westerse landen” allemaal democratisch? Is democratie daarenboven een monopolie van het Westen? Op die manier blijkt historische kritiek vooral kritiek, en weinig zelfkritiek in te houden.
Maar toch overwegen deze bedenkingen niet bij de beoordeling van het boekje. Als je het bekijkt als een inleiding ten behoeve van een breed publiek (dat altijd leek zal blijven), dan biedt het al meer kritische ingesteldheid dan we hadden verwacht. Bovendien is het boekje vlot geschreven. De voorbeelden zijn zorgvuldig gekozen. Wie van zijn schooltijd alleen de heroïsche verhalen heeft onthouden en verder de geschiedenis alleen maar uit de kast haalt als hij iets kan bedenken dat in zijn stereotiep en ego- of natiecentristisch kraam past, krijgt toch een aantal verrassingen voorgeschoteld. Als eyeopener kan het dienen.