Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 3, ?, jg. 17
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Men kan het niet genoeg herhalen: België telt om en bij het half miljoen werklozen. In februari 1983 stonden 509.554 namen op de officiële werkloosheidslijsten. Het cijfer is ondertussen een ietsje teruggelopen, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat de daling een meer dan tijdelijk gegeven zou zijn. Volgens de meest optimistische voorspellingen van het Planbureau zal het cijfer in 1987 opgelopen zijn tot 660.000, en volgens realistischer scenario’s van datzelfde bureau 748.000.
Het groeiend aantal werklozen haalt bijna dagelijks de media in de vorm van cijfers zoals de bovenstaande, of als een ‘sociaal probleem’. Een aantal verschijnselen, zoals de werklozenwerking in vakbonden, werklozenateliers, en initiatieven van de Vlaamse executieve, wijzen er echter op dat men onder dat ‘sociaal probleem’ steeds minder het netelig probleem van een effectieve tewerkstellingspolitiek gaat verstaan en steeds meer het probleem van de opvang en controle van de werklozen zelf. Prof. J. Vilrokx heeft het in een recent artikel zowaar over een institutionalisering van de werkloosheid. De trend is naar een werkloosheidsmaatschappij: de aandacht voor een werkgelegenheidspolitiek lijkt te verslappen ten voordele van een werklozenpolitiek. Het ergste is nog dat dergelijke aanvaarding niet alleen te maken heeft met de bekende ‘relatieve onmacht’ van de staat tegenover de economische sfeer – die men in dit verband maar al te graag inroept – maar ook met het belang dat componenten van de publieke opinie, de syndicale beweging en de politieke macht hebben bij hoge werkloosheid in crisisperioden. Veel werklozen betekent immers, ondanks de economische crisis, werk voor de anderen en een relatief behoud van de verworven levensstandaard voor de structureel en professioneel sterkere groepen. Vilrokx besluit: werkloosheid is de radicale vorm van arbeidstijdverdeling die past in de ideologie van de werkloosheidsmaatschappij.[1]
Dat de politieke macht en componenten van de publieke opinie zich schuldig maken aan deze cynische aanvaarding, zal wel niemand verwonderen, en zeker niet wanneer hij zich de moeite getroost deze abstracte labels te vervangen door namen. Onlangs nog heeft de OESO, die de zaken al niet rooskleuriger ziet dan het Planbureau, de regering Martens-Gol gefeliciteerd met de globale gevolgde politiek. Dat het cynisme ook leeft in de vakbeweging, die voor vele werklozen zowat de enige formele sociale realiteit vormt waarmee zij, naast de RVA, in aanraking komt, behoeft toch enige commentaar.
Dat de vakbonden, in het spoor van de sociaaldemocraten, de werklozen niet veel meer aanraden dan cultuurvreterij, hangt niet alleen samen met het gebrek aan alternatieven, en de relatieve onmacht van de arbeidersbeweging tegenover de werkloosheid, maar met de hele ideologie waarop de beweging ook nu nog haar actie fundeert, en met reële belangentegenstellingen die het cliënteel van de vakbonden verdelen. Men is, ter linkerzijde, al te vlug geneigd de (reële) onmacht van de syndicaten als excuus in te roepen voor feiten die niet op grond van onmacht alleen kunnen verklaard worden.
Naar verluidt stijgt het aantal gerechtelijke procedures van gesyndiceerde werklozen tegen hun eigen bond schrikbarend. Officiële statistieken zijn nog niet voorhanden, zodat het moeilijk is zich een exact beeld te vormen van de geschilpunten, maar het feit alleen al wijst er op dat de bonden enigszins in de knoop liggen met hun werkloos cliënteel. Deze trend verdient des te meer de aandacht omdat de syndicaten belangrijke dienstverlenende centra zijn voor de werklozen.
De bonden zetten zich inderdaad niet noemenswaardig in voor de onmiddellijke belangen van de werklozen. Zij leggen een verregaande inactiviteit aan de dag tegenover de dikwijls erg willekeurige schorsingen, die steeds geval per geval behandelt worden. Eisen in verband met een striktere controle op de regels voor schorsing van de RVA, in verband met verhoor- en verdedigingsrecht van de geschorsten, voor de beslissing getroffen wordt, figureren niet bij de prioriteiten. Het zelfde geldt voor controle op de behandeling van de selectiecriteria voor sollicitanten. Het centraliseren en systematisch aanklagen van allerhande formele en informele, legale en illegale praktijken van werkgevers tegenover sollicitanten, behoort niet tot de syndicale aangelegenheden. De bestrijding van de, in vergelijking met buurladen, uiterst bestraffende werklozenaanpak, gebeurt in zeer lauwe termen. Sociale mobilisatie van de werklozen als groep wordt beslist geremd – deelname aan een enkele betoging tegen jeugdwerkloosheid niet te na gesproken. Men kan integendeel gewagen van een consistente strategie van demobilisering en atomisering van de werklozen. Het ziet er naar uit dat de bonden, niet minder dan andere belangengroepen, bevreesd zijn voor een effectieve mobilisering van een zich snel marginaliserende groep, die, hoeft het gezegd, over een gemeenschappelijke belangenbasis beschikt die de traditionele scheidslijnen in het Belgische sociale en politieke leven doorkruist.
Een deel van de nalatigheden heeft in alle geval niets te maken met sociopolitiek onvermogen, en kan ook niet helemaal op de rekening geschreven worden van een gebrekkige scholing van de vakbondstop in andere strijdmethodes dan de onderhandeling – hoewel men er kan inkomen dat niets zo schadelijk is voor het verbeeldingsvermogen als een lange bureaucratische carrière.
Het syndicaal eisenpakket – stop aan de inlevering en de afbrokkeling van de koopkracht, herstel van de index, werktijdverkorting – verraadt dat de vakbondstop lijdt onder fixatie van zijn reactievermogen.
Dit eisenpakket is niet meer dan de defensieve variante van een sociale politiek die veel ouder is dan de crisis. En het dient, spijtig genoeg, onderstreept dat zowel de sociale als de politieke componenten van de sociaaldemocratie door het volgen van deze politiek blijk geven van een juiste perceptie van de aspiraties van hun werkende achterban. De zogezegde bezorgdheid om de tewerkstelling is gewoon de nieuwe legitimering van de defensieve variante van een oude politiek – een legitimering die, zoals zo vaak gebeurt, de reële tegenstellingen maskeert. De sociaaldemocratische strategie viseert op de eerste plaats het behoud of het herstel van de levensstandaard van een werkende bevolking – die de lasten van de crisis niet draagt. Zij is nog steeds in grote mate afgeschermd van het crisisgebeuren, en in zoverre zij daar niet van afgeschermd is, betaalt zij met luttele blinkertjes. De werkelijke slachtoffers zijn de werklozen en de inactieven in het algemeen, die het gelag betalen met hebben en zijn. In zoverre de vakbonden hun beleid blijven oriënteren op de aspiraties van de actieve bevolking, scherpen zij de tegenstelling tussen actieven en inactieven aan. Aangezien zij uiteraard niet gediend zijn met de ontwikkeling van die tegenstelling, is het waarschijnlijk dat de bonden in de toekomst een verhevigde inspanning zullen leveren in de zin van een pacificatie van de werklozen, van een remming van hun politieke bewustwording, en dus, in laatste instantie, nog minder happig zullen worden op een werkelijke verdediging van de belangen van de werklozen.
Indien het waar is dat een valse legitimering kan onderscheiden worden van een juiste doordat in het eerste geval de strategie geen garanties biedt voor de realisatie van de als legitiem voorgestelde doelen, en in het tweede geval wel, dan is de legitimering voor het prioritair syndicaal eisenpakket op basis van een bezorgdheid om de tewerkstelling, een valse legitimering. Het eisenpakket biedt immers niet de minste garanties dat het bijdraagt tot de tewerkstelling.
Laat ons beginnen bij het herstel van de index en de stop aan de inlevering. Het klassieke recept van het herstel van de koopkracht en het aanzwengelen van de binnenlandse consumptie, lijkt weinig belovend, indien men tenminste niet te veel geloof hecht aan een plotse bekering van de Satan. Bovendien, en dit wordt afdoende geïllustreerd door het SP-alternatief, impliceert deze strategie een systematisch protectionisme. Vertaald in planetaire termen: ontwikkeling van de onderontwikkeling.
We beweren niet dat bovenstaande eisen niet legitiem zouden zijn, wel dat de feitelijke legitimering, in zoverre die zich beroept op de tewerkstelling, vals is.
Hetzelfde geldt voor de bijna exclusieve aandacht voor werktijdverkorting. Deze strategie biedt geen enkele garantie voor de tewerkstelling. Het is alleen mogelijk dat zij op zeer korte termijn positieve resultaten oplevert. Het is niet onwaarschijnlijk dat een verkorting van de werkweek tot 35 uren – dit eisen de Duitse bonden vóór het einde van het jaar – onvoldoende is om het tewerkstellingsniveau op te krikken. En zelfs indien de strategie vruchten afwerpt, is het waarschijnlijk dat zij op langere termijn de tegenstellingen tussen de werkende en de werkloze bevolking zal aanscherpen. Zelfs indien wat we hier beweren vals zou blijken te zijn, blijft de vaststelling van kracht dat de quasi-exclusieve aandacht voor werktijdverkorting als middel voor werktijdverdeling (die zelf maar een flauw substituut is voor volwaardige tewerkstelling) niet uitsluitend verklaarbaar is op grond van een bezorgdheid om de tewerkstelling. Deze eenzijdige aandacht is verklaarbaar vanuit de boom-ideologie die emancipatie van de arbeiders identificeert met een doorgedreven instrumentalisering van de arbeid en de bestemming van de mens plaatst in de sfeer van de individuele consumptie. Men kan zich trouwens afvragen welke boodschap honderdduizenden werklozen hebben aan organisaties die in hun dagelijkse praktijk de stelling illustreren dat werk een straffe Gods is, een gesel, of een noodzakelijk kwaad, en de massale werkloosheid overwegend beschouwen als een welkome gelegenheid om werktijdverkorting door te drukken.
Samenvattend: vakbonden (en sociaaldemocratie) doen weinig of niets ter verdediging van de directe belangen van de werklozen, zijn medeplichtig aan de institutionalisering van de werkloosheid, werken effectief mee aan de pacificatie van een potentieel ‘gevaarlijke’ groep, en handelen op basis van een ideologie die de lange termijnbelangen van de werklozen schaadt, of minstens niet gemotiveerd is door bekommernis om de tewerkstelling. En dit alles niet uit nalatigheid, maar ter verdediging van de eigen belangen.
Daarnaast staat dat onder de werklozen, of toch een bepaalde fractie daarvan, een herwaardering kan vastgesteld worden voor de intrinsiek emancipatorische betekenis van sociaal nuttig werk, die zich wellicht kan vertalen in een contestatie van de instrumentele visie op het werk. De betekenis van werk, als bron van sociale identiteit, van sociale contacten, realisatie van de persoonlijkheid, als volwaardige behoefte, is door de sociaaldemocraten de facto min of meer afgeschreven. Een herwaardering van arbeid is hoogst nodig in een wereld waar de toenemende verstrengeling steeds meer problemen schept, en dus principiële werkgelegenheid. De sociale basis van een meer emancipatorische ideologie ligt dan ook bij deze werklozen. Deze ideologie kan zich, bij voorbeeld op syndicaal vlak, omzetten in een groter gewicht van de eisen in verband met de kwaliteit van de arbeid, en in verband met de ruil van productiviteit en desnoods loon voor betere organisatie van de voorwaarden waaronder werk intrinsiek bevredigend kan zijn.
Het dringendste agendapunt, op korte termijn, is organisatie van de weerstand en sociale zelfverdediging van de werklozen, over de traditionele ideologische scheidslijnen heen, met optimaal gebruik van de middelen geboden door de media, en van alternatieve strijdmethodes.