Leo Michielsen
Van nul opnieuw beginnen
Hoofdstuk 7
Anno 1990, en dit sinds enkele jaren, beleeft het kapitalisme weer hoogconjunctuur. Het geeft de indruk dat, alvast in Europa, met het oog op 1993, een enorme overcapaciteit aan productiemiddelen wordt opgebouwd. Normaal mag dan ook worden verwacht dat, binnen min of meer afzienbare tijd een nieuwe recessie zal intreden. Maar momenteel zijn we nog niet zo ver.
De hoogconjunctuur hier valt samen met de ineenstortingen in het Oosten. Begrijpelijk dat er triomfkreten opstijgen in het Westen: het kapitalisme heeft gewonnen, zijn superioriteit kan niet meer worden betwist! De vrijwel onbekende Amerikaan Fukayama werd op slag beroemd met zijn uitspraak over “het einde van de geschiedenis”. Hij bedoelt daarmee dat het kapitalisme het laatste en hoogste stadium is van de geschiedenis. Er komt geen ander regime achter. We kunnen dus het requiem voor de revoluties zingen.
Onder indruk van de recente ontwikkelingen stelt ook menig progressist zich de vraag: heeft het socialisme nog een toekomst? Ik volg hierbij de gedachtegang destijds door W. Courteaux ontplooid. Hij stelt een tegenvraag: “Heeft het kapitalisme nog een toekomst?” en schakelt dan over naar de eigenlijke vraag: “Heeft de mensheid nog een toekomst onder het kapitalisme?”.
Bij het antwoord op die vraag lijken mij de ontwikkelingen in West-Europa (EG 1992, EMU, enz.) niet van wezenlijk belang. Daarmee bedoel ik geen onderschatting van wat hier aan de hand is. Het proces van de Europese eenmaking beantwoordt aan de schaalvergroting van de productie en aan de toenemende internationalisering van het kapitaal. De EG is een liberaal ontwerp: ze beoogt de privatisering van alle rendabel te maken overheidsdiensten en werkt aan een reglementering die — paradoxaal genoeg — voor doel heeft het functioneren van het kapitaal te deregulariseren. Overigens heeft de vorming van de Europese eenheidsmarkt te maken met de versterking van de concurrentiepositie tegenover het (ondertussen verzwakkende) Amerikaanse overwicht en de Japanse triomfen op de wereldmarkt. Hoe schitterend de officiële verwachtingen voor de toekomst van het verenigd Europa ook mogen wezen, aan de perspectieven die in dit opstel aan de beurt komen, veranderen ze niets.
Over welke toekomstproblemen gaat het?
1. — Er is het belangrijke verschijnsel van de marginalisatie. Meer en meer blijkt het dat, als men kapitaal zijn liberale gangen laat gaan, de arbeidersklasse in twee delen opgedeeld geraakt. We schreven het reeds: de duale maatschappij. Zeker, de gemarginaliseerden vormen nog steeds een minderheid, zij het massaal genoeg om de angst voor de uitschakeling bij het geheel van de arbeidende bevolking te vestigen. Overigens wijst alles erop dat die minderheid omvangrijker wordt. De vervanging van mensen door apparaten is een proces dat ononderbroken versnelt. Als daar nog eens een recessie zou bijkomen!
2. — Maatschappelijke verloedering, in hoofdzaak door de drugs. Zolang druggebruik en drughandel illegaal blijven, wordt eensdeels de kleine criminaliteit in de hand gewerkt, terwijl anderdeels de drugmaffia een ongemeen rijke voedingsbron verwerft. Hoe meer politie er wordt ingezet, des te machtiger wordt de georganiseerde misdaad. Bijzonder verontrustend is het binnendringen van het druggeld in de algemene kapitaalsomloop. “Zwitserland wast witter” (Ziegler), maar is op verre na niet het enige bankcentrum dat druggeld omschakelt tot respectabel kapitaalbezit. Naarmate dat proces vordert, dringen de maffia-elementen binnen in de politieke partijen, in de politie, de veiligheidsdiensten, het gerecht en de kerk. Ons uitsprekend voor legalisering van de drughandel, beweren we geenszins dat daarmee het probleem zou opgelost geraken. Een regime waarin alles wordt gecommercialiseerd, zal altijd gruwelijke gewassen vertonen.
3. — De verworvenheden van de arbeidersbeweging zijn geenszins gewaarborgd. Het rechtse liberale offensief van de laatste jaren toont aan dat het kapitaal zich inspant om de toegevingen uit het verleden ongedaan te maken, om de arbeidswetgeving, de sociale voorzieningen en de syndicale vrijheden te vernietigen. Inleveringen, de-indexering, flexibiliteit, privatisering van openbare diensten staan op de dagorde, zeer duidelijk bij de Engelse conservatieven, even duidelijk bij de Belgische liberalen. Overigens moet hier herhaald worden dat het programma van de Europese eenmaking o.m. inhoudt: de overheveling van staatsbedrijven naar het privé-kapitaal, de uitschakeling van de overheidsparticipaties (die als concurrentievervalsend worden veroordeeld) en het neerhalen van de lonen (gezien de ruimere concurrentie vanaf 1992).
Ook de parlementaire democratie, die zo belangrijke verworvenheid van de arbeidersbeweging, is niet veilig. De zeer actuele voorstelling alsof “vrije markteconomie” (eufemisme voor kapitalisme) en democratisch partijpluralisme onverbrekelijk met mekaar zouden verbonden zijn, is volkomen vals. Zolang het kapitalisme heerst, is een nieuwe fascistische barbarij niet uitgesloten. “De buik die het monster baarde, is nog immer vruchtbaar” stelde Bertolt Brecht. En inderdaad, geen dag gaat voorbij of we stuiten op feiten en feitjes die erop wijzen dat de traditionele partijen en het establishment niet zinnes zijn een dam op te werpen, mocht het fascisme als beweging enige omvang verwerven. De burgerlijke democratie verdedigt zich niet tegen extreemrechts. Integendeel! De militant die het fascisme bestrijdt, wordt telkens weer geconfronteerd met twee vijanden: met de fascistische partij en haar knokploegen, maar ook met de staatsveiligheid, de politie en het gerecht.
Het behoort trouwens tot de normale geplogenheden van een burgerlijke democratie een of andere clandestiene formatie in reserve te houden om in geval van crisis repressief toe te slaan. Het gaat momenteel niet over regelrechte doodseskaders (zoals in Midden-Amerika), maar toch is het zo dat bv. de chef van de Franse veiligheid (in een uitzending Apostrophes) heel duidelijk liet verstaan dat ook fysieke uitschakeling in aanmerking kon komen.
Het fascisme is niet alleen de dictatuur van het meest reactionaire deel van de bourgeoisie, het is een dictatuur met een ruime massabasis. Het vindt inderdaad aanhang bij verscheidene sociale groepen. In eerste instantie bij de middenstand. De middenstander is rechts. Hij is direct bereid zich aan te sluiten bij racistische, chauvinistische en fascistische bewegingen, zodra die enig teken van dynamisme vertonen. Een tweede massabasis vindt het fascisme bij de gemarginaliseerden, de erfgenamen van het vroegere “Lumpenproletariat”, de ontwortelden van de prestatiemaatschappij. Hun frustraties drukken zich uit in racistische reflexen en langs die bemiddeling zijn ze gevoelig voor het fascistische populisme. Tenslotte kan het best zijn dat een deel van de jeugd, die geen ervaring en zelfs geen overgeleverde kennis heeft van wat het fascisme werkelijk was, haar gevoelens van revolte tegen de oudere generaties in de fascistische demagogie verwoord vindt.
4. — De vraag of de mensheid onder het kapitalisme nog een toekomst heeft, roept onvermijdelijk het schrikbeeld op van de ellende in de Derde Wereld. In de loop van de laatste twintig jaar is die erger geworden en men mag verwachten dat het tegen het einde van de eeuw nog erger zal zijn. Er voltrekt zich een sluipende Holocaust.
Onze kapitalistische markteconomie ruïneert de boeren van de onderontwikkelde landen en drijft ze samen in megasteden. In die steden is het de concurrentie van de industrielanden die de markt van de consumptiegoederen verovert. Onze wapenfabrikanten vinden een ruime afzet in de Derde Wereld. Het grootkapitaal van het Noorden drukt zwaar op de prijzen van de grondstoffen uit het Zuiden. Het bankkapitaal heeft de ontwikkelingslanden met een verpletterende schuld opgezadeld. De inheemse potentaten hevelen hun corrupte fortuinen over naar Zwitserse banken. Het IMF en de Wereldbank brengen geen soelaas.
Af en toe verlaat een brok kapitaal de hoogontwikkelde regionen om de arbeiders van de lagelonenlanden te gaan uitbuiten. Zo wordt hier en daar een stuk Derde Wereld tot nieuw industrieland omgevormd. De levensomstandigheden van de aldaar ingeschakelde mannen en vrouwen (en kinderen) doen denken aan het grauwe leven van het West-Europese proletariaat in de 19de eeuw.
Alles laat voorzien dat het aantal mensen die de Derde Wereld willen ontvluchten, hetzij voor oorlogen of repressie, hetzij voor de honger, steeds maar gaat toenemen. Mogelijk massale migraties zijn te verwachten. De aantrekkingskracht van de hooggeïndustrialiseerde gebieden zal onweerstaanbaar werken. Wanhopige menigten zullen trachten hier binnen te geraken. Wellicht niet weinigen zullen daarin slagen, want het kapitaal houdt van goedkope slaven. In zoverre de immigratie van de ellende doorgang vindt, worden we binnen onze eigen grenzen met de N-Z-tegenstelling geconfronteerd, een meer dan vruchtbare bodem voor racistische reacties en extreem rechtse demagogie.
5. — Bewapening en oorlog. De gevleugelde uitspraak van Jaures dat het kapitalisme de oorlog in zich draagt, is nog steeds van toepassing. In een sinds lang (1974) door de tijd vergeelde brochure over het probleem van de vrede schreef ik: “Dezelfden die ons voor de oorlog niet wilden geloven, als wij beweerden dat Hitler ons ging aanvallen, diezelfden geloven ons vandaag niet, als wij beweren dat de Russen ons niet gaan aanvallen.” We zaten daarmee sterk in tegenstroom. De bewapeningsrace werd gerechtvaardigd als antwoord op de dreigende aanranding door de Sovjet-Unie. Jaar-in-jaar-uit werd die bewering altijd maar door herhaald als een obsessie. Het was een leugen. De Sovjet-Unie was gewoon niet in staat het Westen te overrompelen. Niet in de eerste jaren na de oorlog en evenmin sindsdien. De economische achterstand tegenover het Westen was enorm en werd bestendig groter. Technologisch had de Russische bewapening een achterstand van vijf à tien jaar. Merkwaardig toch dat dit nu (maar niet toen wij het schreven) wordt erkend.
Het Westen had natuurlijk zijn redenen om een grenzeloze bewapeningspolitiek te voeren.
a) Er zijn hier wapenfabrikanten, machtige financiële groepen die fantastisch verdienen aan wapenproductie. De oorlogsindustrie en het militair apparaat zijn intiem met elkaar verbonden. Kortom, er is het optreden van het militair-industrieel complex.
b) De wapenproductie heeft ook een macro-economische betekenis. Militaire regeringsuitgaven zijn een kapitaal element bij de vorming van de nodige koopkracht. Oorlogsproductie is een hefboom om de conjunctuur op peil te houden. Militaire uitgaven, gefinancierd door het deficit van het staatsbudget zijn van aard de economie op volle toeren te laten draaien. Het is een toepassing van de keynesiaanse “deficitspending”. Speciaal Reagan is op dat plan heel ver gegaan.
c) De koude oorlog komt ook politiek goed in het Westerse kraam van pas. Als de Sovjet-Unie dé vijand is, dan zijn de communisten, voorgesteld als haar “agenten”, eveneens vijanden; dan kan men ze als vijfde colonne van een vreemde macht discrediteren. Uiteraard beperkt dat anticommunisme zich niet tot de eigenlijke communisten, maar wordt het uitgebreid tot al wie zich links opstelt.
d) Een heel belangrijk oogmerk van de bewapeningswedloop bestond erin de Sovjet-Unie economisch op de knieën te krijgen, haar een bewapeningsinspanning op te dringen zo zwaar dat ze eronder bezwijkt. Het Westen kan boter en kanonnen produceren, de Sovjet-Unie kan dat niet. Haar productie is te gering om een aanzienlijk deel ervan aan bewapening te vergooien. Haar lagere productiviteit in acht genomen, moet de Sovjet-Unie twee- à driemaal zoveel arbeidskracht inzetten om dezelfde militaire macht op te bouwen. Gedurende tientallen jaren heeft Moskou zich ingespannen om min of meer gelijke tred te houden met de slagkracht van de NATO. De beste technici, ingenieurs en geleerden werden ingeschakeld om de Westerse technologie bij te benen. Met Gorbatsjov kwam een einde aan die totaal onhoudbaar geworden politiek. Meteen is het Oostblok als militaire macht in mekaar gestort. Sociaaleconomisch is de omvorming bezig naar de kapitalistische verhoudingen. Men kan dus stellen dat de koude oorlog zijn doel ruimschoots bereikte. Daarmee is ook de wapenwedloop tussen Oost en West uitgedoofd. Uiteraard, vermits een van de twee het opgaf.
Maar het zou wel naïef zijn te verwachten dat de Westerse machten nu gaan ontwapenen. Geen sprake van. Zij wensen de overbewapening te handhaven.
Het Warschaupact verzwond, maar de NATO blijft behouden. Meer nog, er wordt ijverig naar middelen gezocht om het actieterrein van de NATO uit te breiden, of om de WEU tot een heuse militaire macht uit te bouwen, of om de EG een “defensieopdracht” toe te wijzen, of om de Duitse grondwet zo te wijzigen dat de Duitsers ook buiten het NATO-veld zouden kunnen opereren.
Een goed in de verf gezet vijandsbeeld is van aard de hele natie strategisch te mobiliseren. Zonder “vijand” wordt het moeilijk om de militaire uitgaven door de bevolking te doen aanvaarden. Derhalve, als één vijand verzwindt, moet men er een andere zoeken, en daarmee is men nu bezig. De Oost-West- tegenstelling wordt vervangen door de Noord-Zuid-confrontatie. De aandacht wordt gevestigd op de bedreiging die uitgaat van de onderontwikkelde landen. Men laat ze ploeteren in hun miserie, maar men zorgt ervoor dat ze over moderne wapens en militaire kaders beschikken. Overigens steunt men er de meest autoritaire regimes, houdt men er potentaten in het zadel die geneigd zijn om de wanhoop van hun bevolking langs agressieve ideologieën tegen vreemde machten te kanaliseren. Alles wordt in het werk gesteld om de bedreiging van de miserielanden concrete gestalte te geven, zodat de gedachte gemakkelijker ingang vindt dat enkel een militaire opstelling onze veiligheid afdoend kan beschermen. Eensdeels mishandelt men de Derde Wereld dermate dat er woede-uitbarstingen te verwachten zijn. Maar anderdeels bereidt men zich voor om die dan met de wapens neer te slaan.
Een ganse reeks concrete aanwijzingen zouden hierop een rijtje kunnen worden ingevoegd ter staving van mijn stelling. Ik geef er de voorkeur aan die aanwijzingen achterwege te laten. Ik ben zo vrij te herinneren aan wat ik in de inleiding vooropstelde, nl. dat ik de lezer slechts een werkhypothese aanbied. Aan hem na te gaan in hoeverre de komende feiten de hier gekenmerkte politiek bevestigen.
Bovenstaande negatieve aspecten van de kapitalistische ontwikkelingen — de marginalisatie, de drugmaffia, de fascistische dreiging, de ellende van de Derde Wereld, de overbewapening — zijn ongetwijfeld kapitale thema’s die door de revolutionairen moeten worden aangegrepen om het kapitalistische regime in vraag te stellen.
Of die thema’s een voldoende basis vormen om het systeem als systeem door de massa’s te doen veroordelen, is niet zeker. Als 20 % of zelfs meer van de bevolking gemarginaliseerd raakt, in armoede of op de rand van de behoeftigheid leeft, dan belet dat de grote meerderheid niet zich te vergenoegen met haar relatieve welvaart.
Als zich een fascistisch regime vestigt, dan beschikt het per definitie over die massabasis die aan de revolutionaire krachten op dat moment ontbreekt.
Dat de mensen van de Derde Wereld honger lijden, daarvoor laten de Europeanen hun slaap niet. Overigens zien we dat de volkeren van de Derde Wereld zelf dictatoriale regimes in hun land blijven dulden. De economische achtergebleven landen als basis van de revolutie is eerder een verschijnsel uit het verleden (Rusland, China, Vietnam, Cuba...) Daarmee weze niet gezegd dat de strijd die zovele revolutionaire militanten in de Derde Wereld voeren, geen zin zou hebben. Iedere gram revolutionair bewustzijn, waar ook ter wereld, is een bijdrage. Ook het verzet tegen de bewapening levert — voor zover onze ervaring reikt — geen voldoende motief voor een opstand tegen het kapitaal.
Er weze hier geen misverstand: thema’s die niet zo direct een revolutionaire massa op de been brengen kunnen niettemin thema’s van een grote revolutionaire draagwijdte worden.
6. — Ecologie. Op zichzelf zijn de in vorige paragraaf aangehaalde problemen misschien niet volkomen onoplosbaar binnen het kapitalistische regime. Met het ecologisch probleem is dat anders.
De allesoverheersende bekommernis van de nabije toekomst wordt de vernietiging van het leefmilieu, de onomkeerbaar voortschrijdende ecologische verloedering. De mensheid is bezig haar nest dermate te vervuilen dat ze er van braken zal. Het bewustzijn daaromtrent neemt duidelijk toe en allerlei oplossingen worden voorgesteld:
a) Er is de idee anders te gaan leven, de oorspronkelijke AGALEV-gedachte, de apolitieke aanpak die erin bestaat bv. te fietsen i.p.v. de auto te nemen, of bv. geen vlees te eten, omdat de omweg van het plantaardige over het dierlijke naar de mens meer productie vergt, of bv. afstand te doen van de enorme gadgetrommel die ons ononderbroken wordt aangeboden. Dergelijke moraliserende oproepen kunnen echter niet veel uithalen. De consumptie wordt in hoofdzaak door de productie bepaald en niet omgekeerd. De ontwerpers van nieuwe producten beweren altijd dat er voor hun aanbod nog “een gat in de markt” aanwezig is. In feite is dat gat er niet, maar wordt het gemaakt.
b) Terecht dringt de Groene Beweging dan ook aan op andere productie, op een ander aanbod, of, i.p.v. petflessen terugkeer naar glazen flessen, of nog, plastiek verpakking vervangen door papieren zakken, of invoering van loodvrije benzine, of het recycleren van afval, de vervanging van FCK door onschadelijk drijfgas, het omzetten van drijfmest in stookgas en dierlijk voedsel, productie van meer duurzame gebruiksvoorwerpen (wagens die 15 jaar meegaan), of (heel belangrijk) meer openbaar vervoer ... Al deze voorstellen zouden een bijdrage kunnen zijn, maar zullen het maar worden in zoverre ze aan het kapitaal niets (ten hoogste heel weinig) kosten. Van het Groene voorstel om de meest vervuilende producties fiscaal zwaarder aan te pakken en de schonere te ontlasten, wordt door de kapitalisten alleen maar het tweede luik toegejuicht. Zij voelen er wel wat voor om de supplementaire kosten naar de openbare financiën af te schuiven.
c) Verder zijn er de zuiveringsactiviteiten. Men kan filters op schouwen plaatsen, waterzuiveringsstations bouwen, giftige stoffen verbranden ... allemaal maatregelen die niet het productieproces zelf betreffen, maar aan het einde van de pijp zijn gesitueerd.
Twee opmerkingen dienaangaande: 1) ook dat vergt productie en alle productie is vervuilend; 2) de slogan “de vervuiler betaalt” blijkt puur bedrog te zijn. Want ofwel worden de zuiveringsactiviteiten door de ondernemingen zelf uitgevoerd, maar dan worden de supplementaire kosten in de verkoopprijs doorberekend. Ofwel worden de installaties met geld van de belastingsbetaler door de overheid tot stand gebracht, zodat de kapitalisten een eerste maal verdienen aan de vervuiling en een tweede maal aan de bouw van de zuiveringsinstallaties, een typisch liberale bedoening. De ecologische kosten worden dus in alle geval door de verbruiker betaald, te meer daar de overheid de consument ook nog rechtstreeks als vervuiler aanspreekt en hem als dusdanig een speciaal supplement aan taksen doet betalen.
d) Men zou ook de herbebossing kunnen aanvatten. Maar de rampzalige geschiedenis van de Amazonewouden (en van de tropische wouden in het algemeen en speciaal in Azië) stemt in deze niet tot optimisme. In Frankrijk nemen de bosbranden toe naarmate het toerisme zich uitbreidt. In Duitsland werden honderdduizenden bomen geveld om de NATO-tanks toe te laten op te rukken naar het Oosten. Men stelt zich nu eenmaal “defensief” op! Verder worden er omwille van de gespreide woningbouw steeds meer bossen verkaveld. En dan komen er ook nog meer fabrieksgebouwen, grotere vliegvelden, ruimere havens, bredere wegen, talrijker parkings ... massale herbebossing zal het dus wel niet worden.
De onder a, b, c en d genoemde remedies kunnen hoogstens een marginaal effect sorteren, in acht genomen dat het kapitalisme gedoemd is om productivistisch te functioneren. Hier stuiten we waarachtig op de impasse van het systeem. Ieder kapitalistisch bedrijf is genoopt te groeien, wil het niet ten onder gaan. Wat geldt voor iedere onderneming apart, geldt voor het bestel in zijn geheel. Winst om de winst, accumulatie om de accumulatie, productie om de productie, groei om de groei behoren tot de logica van het kapitalisme. Een zekere K. Marx heeft dat destijds uit de doeken gedaan. (Voor uitvoeriger toelichting verwijs ik naar mijn bijdrage “De economie van de groei of de wereld van de absurditeit” van jan. 1971 in Liber Amicorum Leopold Flam, pp, 935-945).
Onze toekomst onder het kapitalisme kan, anno 1990, wellicht nog het schrilst worden geïllustreerd met de walgelijke geschiedenis van de varkenskweek in Vlaanderen. De huiveringwekkende barbaarsheid waarmee onlangs de pest werd uitgeroeid, overtreft de verbeelding. Maar ondertussen gaat men onverminderd voort met het kweken van varkens ... tot de dood ons scheidt, of juister (vondst van een Nederlandse komiek) ... tot de schijt ons doodt.
Het kapitalisme kan het ecologisch probleem niet aan. Het behoud van een leefbare wereld veronderstelt minder mensen, minder productie, minder consumptie.
Zonder deze drie “minders” gaat het niet. De kortste weg naar de totale verloedering van ons leefmilieu is de “vrije markteconomie”.
We hadden het in dit hoofdstuk over een reeks onoplosbaarheden waarmee de mensheid in toenemende mate wordt geconfronteerd. Rond deze contradicties gaan steeds hardnekkiger en gewelddadiger conflicten uitbreken. Bij rechtlijnige voortzetting van de huidige ontwikkeling gaat de mensheid zeker geen wereld van harmonie tegemoet.