Geschreven: 15 januari 1986
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1986, nr. 3, augustus, jg. 20
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008
Voor de eerste maal in 1960 (in mijn Atheneumlessen) verdedigde ik de stelling dat de wereld snel op weg was onleefbaar te worden; dat we bezig waren de natuur onherroepelijk te verloederen en dat dit een kapitaal probleem in de toekomst ging worden. De term “ecologie” had ik nog nooit gehoord, over “milieuproblemen” werd nog niet gesproken en “zure regen” was er nog niet. Mijn betoog werd door de leerlingen sceptisch, licht cynisch, onthaald. Ik werd als een romanticus beschouwd, vertederd om bloempjes en vogeltjes.
In januari 1971 leverde ik een bijdrage in voor het “Liber Amicorum” ter ere van Leopold Flam. De titel luidde: “De economie van de groei of de wereld van de absurditeit”. Een paar ideeën daaruit:
- “De vervuiler betaalt” is een demagogische formule. Als na zeer veel pressie de bedrijven zich bereid verklaren om maatregelen te treffen, dan is het uitsluitend op voorwaarde dat alle concurrenten in binnen- én buitenland door de overheid dezelfde verplichtingen worden opgelegd... zodat ze allen hun supplementaire kosten in de prijs kunnen doorberekenen. Het zijn altijd de verbruikers die betalen.
- “Reeds nu bloeit in Amerika een nieuwe industrie: die van de antipollutie-apparaten... Reusachtige corporations hebben de zaak ter harte genomen. Speciaal de grootste vervuilers — die van de chemische industrie — hebben aparte antipollutie-bedrijven opgericht. Zij verdienen dus tweemaal: eerst door te vervuilen, dan door weer rein te maken. En hoe meer industriële ontwikkeling, hoe meer pollutie, des te ruimer wordt het afzetgebied van de antipollutie-industrie. Het proces is cumulatief, het voedt zichzelf. Zo stelt zich de kwestie, als we uitgaan van de veronderstelling dat er technische middelen bestaan of kunnen worden gevonden om de vervuiling op te ruimen. Maar die veronderstelling zelf wordt op een bepaald moment foutief. Want de antipollutie-productie komt zich uiteindelijk als een nieuw element van de economische groei invoegen en is uiteraard zelf poluerend.”
- “Men kan geen oneindige groei binnen een eindig gegeven voortzetten. Er zal steeds meer moeten gewerkt worden om aan de natuur te herstellen wat we eraan verknoeid hebben. Maar werken is produceren en produceren is vernietigen van natuur. Dat is de valse kringloop die met cumulatief effect de biosfeer ontreddert. Als de mensheid zich enkel op technologische oplossingen verlaat, dan moet ze uiteindelijk stikken in haar eigen vuil.”
Tot daar uit mijn betoog van 1971.
Van de dreiging, aan deze ontwikkeling verbonden, zijn zich sindsdien vele mensen bewust geworden. Uit dat bewustzijn is de beweging der ecologisten gegroeid. Zeer spontaan begon men zich zorgen te maken over de vervuiling van de lucht, de rivieren, de zeeën, de bodem. De Groenen gaven er zich al heel snel rekenschap van dat niet alleen de verhouding tussen de mens en de natuur van belang was, maar ook die tussen de mensen onderling.
De Groenen wilden daarom “anders gaan leven”, AGALEV. Haast zonder noemenswaardige propaganda behaalde AGALEV electorale successen.
Maar het zeer los verband — wat AGALEV aanvankelijk was — bleek al heel snel onvoldoende te zijn. Een meer solide partijstructuur werd gevestigd. Natuurlijk kan men zich niet beperken tot enkele eisen inzake zuivere lucht, helder water en fris groen. De oorzaken van de vervuiling moeten worden aangepakt. Die oorzaken liggen in de wijze, waarop onze maatschappij — in de eerste plaats onze economie — functioneert. Daaraan moet dus worden gesleuteld. Maar hoe? Om daarop te antwoorden is Agalev op zoek naar een theorie. In het voorjaar 1985 wordt er een congres aan gewijd. Ter voorbereiding heeft een werkgroep van een 20-tal Agalev-militanten een werkdocument opgesteld van 250 bladzijden [1].
De titel van dit werkdocument duidt alleen maar op economie. Maar in feite gaat het over een veel ruimere materie. Er wordt ons hier een totaal maatschappelijk ontwerp aangeboden, een soort “utopia”, zoals de prémarxisten er in de 19de eeuw meerdere opstelden. We treffen hier zelfs een hele reeks rekenkundig uitgewerkte schema’s aan. Het betreft dus wel een erg concreet uitgekiende utopie. Bovendien is ook de houding van de ontwerpers enigermate verwant aan die van de 19de-eeuwse utopisten, houding die hierop neerkomt: als de mensen zullen zien hoe mooi zo’n maatschappijmodel is... zullen ze er wel voor gewonnen worden. Men wil het bereiken langs “een mentaliteitsverandering of verandering van de publieke opinie” (p. 169) [2].
Mijn kwalificatie “utopia” mag niet als een minderwaardige beoordeling worden begrepen. De utopie kan zeer vruchtbaar werken.
Vooraleer enig kritisch voorbehoud uit te drukken, zou ik de dingen die ik waardeer op een rijtje willen zetten.
Het Agalev document is in een zeer eenvoudige taal gesteld. Maar onder die eenvoudige formulering zit heel veel denkwerk. Waarachtig grondige analyses en scherpzinnige vaststellingen treffen mij op menige bladzijde. Om maar een paar voorbeelden te noemen:
- Herhaaldelijk wordt gewezen op het verschijnsel van de VERVREEMDING in onze maatschappij. Het Agalev document zou erbij gewonnen hebben, indien de samenstellers Marx’ analyse hadden geraadpleegd. Het is nl. zo dat vervreemding (aliënatie) één van Marx’ meest fundamentele uitgangspunten was.
- Voorgesteld wordt (p. 101) in de vrije tijd de creatieve activiteiten te bevorderen als “tegengewicht voor de passieve gecommercialiseerde vrijetijdscultuur”. Lang geleden reeds schreef ik dat de vrije tijd “consumptief” werd beleefd, dat hij werd “volgepropt met kapitalistische productie”.
- Omtrent de hoge inkomens van de topkaders wordt gesteld (p. 207) dat dit “eigenlijk inkomsten zijn uit kapitaal die als salaris of inkomen uit arbeid vermomd worden”. Als marxist zou ik willen preciseren dat de managers zich meerwaarde toe-eigenen.
- Zeer terecht wordt het begrip “kosten” van een product ecologisch gesteld. Hoezeer ik het daarmee eens ben moge blijken uit de hier volgende passage, ontleend aan het genoemde “Liber Amicorum”: “Tot hiertoe is het zo dat een fabriek geen rekening houdt met de vervuiling en de vernietiging die zij veroorzaakt. Een kapitalistisch bedrijf stelt zich op een micro-economisch standpunt. Als Belgische, Nederlandse en Duitse fabrieken dag-in-dag-uit chemische afvalproducten in de Noordzee lozen, dan vindt men daarvan in de bedrijfsboekhouding enkel de kosten van de scheepsverzending terug. Van de schade aan de natuur en de sociale gevolgen vindt men geen spoor in de boekhouding. Voor de rook die door de schouw gaat en het vergif dat in de rivier stroomt worden zelfs geen verzendingskosten in de boekhouding genoteerd”. Dat schreef ik in 1971, veel is daar niet aan veranderd.
Overigens zie ik wezenlijke redenen om mijn sympathie te betuigen voor Agalev. Haar verkozenen in gemeenteraden en Parlement geven blijk van veel en nuttig initiatief. Zij stellen zich steeds heel democratisch op en al hun voorstellen gaan in de richting van de verdere democratisering van ons maatschappelijk bestel. Heel belangrijk ook: ze zijn voor ontwapening en tegen de installatie van de raketten.
In hun werkdocument nemen de Agalev-militanten een reeks stellingen in die ik zonder meer onderschrijf.
- Zij zijn voor het behoud van groene zones en van landbouwgrond.
- Zij willen bevordering van het openbaar vervoer, vermindering van het individuele autoverkeer (verbod van lood in de benzine), aanleg van fietspaden en meer veilige ruimte voor de voetgangers. — Zij komen in verzet tegen de wegwerpverpakking (bv. petflessen) en wegwerpproductie; ze dringen aan op recyclage van de afval en van de gebruikte goederen, op de voortbrengst van duurzame producten, op de besparing van energie (niet in het bedrijf op zichzelf, daar gebeurt het al, maar in de economie in haar geheel).
- Zij spreken zich uit tegen de atoomcentrales en voor de aanwending van zonne-energie.
- Zij wijzen op de gevaren van fosfaathoudende waspoeders, van hormonen in de veekweek, van de bio-industrie (denk bv. aan de varkensmest die de bodem en het drinkwater met zware metalen bevuilt).
- Zij eisen dat de overheid strenge maatregelen treft tegen alle vormen van vervuiling door de industrie en ze dringen er op aan dat ook verenigingen (bv. de plaatselijke Bond Beter Leefmilieu) of groepen in rechte zouden kunnen optreden.
- Teneinde de inspraak van de basis ruimere mogelijkheden te geven, stelt Agalev voor een vergaande politieke en administratieve decentralisatie door te voeren.
- Verder dient de controle van de burger op de overheid te worden bevorderd door een grotere openbaarheid en openheid van het bestuur, door afschaffing van de zwijgplicht voor de ambtenaren, door het vereenvoudigen (en meer doorzichtig maken) van de belastingen en de sociale wetgeving (zodat de eenvoudige man niet langer moet beroep doen op de diensten van de politici) — De sociale verworvenheden dienen te worden verdedigd, de inleveringspolitiek (van de regering Martens) afgewezen, de plannen tot privatisering van de sociale verzekering gedwarsboomd. — Het Agalev document noemt zich voorstander van een drastische arbeidsduurvermindering en tegenstander van overuren en cumul, wil afschaffing van de dagelijkse stempelcontrole op de werklozen, wil een gewaarborgd basisinkomen voor iedereen en huldigt een politiek die afgestemd is op meer gelijkheid van inkomen en vermogen.
Wie links en progressief is, kan moeilijk anders dan toejuichen [3]. Ook hij die socialisme als algemeen maatschappelijk perspectief stelt, vindt in de Agalev tekst ideeën die hem bevredigen. Enkele aanhalingen. Op p. 128 lezen we dat men het marktsysteem wil behouden, maar het kapitalistisch karakter ervan trapsgewijs wil terugnemen. P. 139: “De economie is immers te belangrijk om ze zomaar over te laten aan een kleine groep mensen met veel inkomen of vermogen die vanuit hun individuele positie beslissingen nemen (bv. investeringen) die van levensbelang zijn voor grote groepen mensen.” Op blz. 145 (zeer belangrijk) wordt socialisatie van de banksector en de energiesector voorgesteld. Om tot “zelfbeheer in de grote bedrijven” te komen, wil men de “inspraakkanalen optimaal benutten en uitbreiden” (p. 152). Als inspraakkanalen ziet men de ondernemingsraad, het comité voor Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing en de syndicale afvaardiging. Hun bevoegdheid en hun mogelijkheden moeten verruimd worden. “We zien zelfbeheer in grote ondernemingen eerder ontstaan door een (geleidelijke) overheveling van zeggingskracht van de algemene vergadering van aandeelhouders naar een algemene (of vertegenwoordigende) vergadering van het personeel of de arbeiders.” (p. 152). Ten slotte lezen we nog (p. 156): “in een derde fase zou dan de factor kapitaal als medebeslissende factor verdwijnen.”
Onmiskenbaar loopt er een rode draad door het betoog. Maar bij nadere beschouwing is dat toch maar een heel dun draadje, dat niet wordt doorgetrokken. Dat het in België heersende regime KAPITALISME heet, komt helemaal niet tot zijn recht. Op een paar uitzonderingen na komt de term niet ter sprake. Men verwijst wel eens naar de “grote financiële belangen” (p. 171), maar men vermijdt toch het kind zijn naam te geven.
Ik verlang geenszins dat men bij de maatschappelijke analyse zich op Marx zou beroepen, maar men moet ook geen onzin over diens theorie vertellen. Zijn naam komt éénmaal voor (p. 212). Opgemerkt wordt dat zijn versie “in onze tijd toch aan verbeeldingskracht (heeft) ingeboet”. Argument tegen de marxistische analyse: “er zijn evenveel bedrijven met verliezen als met winsten” (sic!). In 1984 heeft het bedrijfsleven in België ettelijke miljarden winst gemaakt. Die winst is meerwaarde. Maar vermits Marx niet meer erg up to date is, grijpt men terug naar Thomas van Aquino uit de 13e eeuw!
Dit maar terloops. Kern van de zaak is dat de ons aangeboden voorstellen en doeleinden radicaal onverenigbaar zijn met het functioneren van het kapitaal, derhalve afgewezen en bestreden worden door het kapitaal, door diens politieke machthebbers en hun ideologische diensten. Op p. 169 staat: “we moeten optornen tegen machten die sterk zijn”. Maar die worden niet nader gepreciseerd. Ik val dus in herhaling: de verwezenlijking van de groene doelstellingen is niet mogelijk zonder een klaar bewustzijn omtrent het functioneren van het kapitaal, zonder actieve en massale mobilisatie tegen het kapitalisme als systeem.
Oh! Ik begrijp de Agalev mensen maar al te best. Hun redenering komt hierop neer: als we de vijand al te uitdrukkelijk vernoemen, dan verliezen we een groot deel van onze aanhang. Op zichzelf is dat juist. De massa stelt vandaag het kapitalisme niet in vraag. Zuivere lucht, helder water en fris groen spreekt velen wel aan; daarvoor willen ze wel hun stem geven. Maar verder gaat het voorlopig niet. Ik stel dan ook zonder aarzeling dat de Groene Beweging op essentiële punten machteloos zal blijven, zolang ze er niet in slaagt een antikapitalistische dynamiek te ontketenen. Vroeg of laat wordt de beweging geconfronteerd met de onvermijdelijke vraag of zij een niet-kapitalistisch maatschappijmodel vooropstelt.
Nu geeft het wel de indruk dat ook in de Agalev leiding lieden zijn die het kader van het huidige maatschappelijk bestel niet wensen te overschrijden. Zij zoeken het op allerlei nevenpaden: oprichting van coöperatieve bedrijfjes (p. 151) [4], “mogelijkheden voor informele zelfvoorziening” (pp. 97-100) [5] en decentralisatie van de economie in kleine bedrijven [6].
Ik sprak over het dunne, niet doorgetrokken rode draadje. Inderdaad, alles bij alles wordt ons in het Agalev document een politiek uitgestippeld binnen de veronderstelling dat het kapitalistische systeem van “werkgevers” en “werknemers” blijft voortbestaan. Speciaal de becijferde schema’s omtrent sociale bijdragen, belastingen, arbeidsduurvermindering, enz. versterken nog die indruk. Laten we een paar voorbeelden bekijken.
De Groenen zijn tegen de verdere economische groei, althans in de hoogontwikkelde landen. Akkoord. Maar laat mij toe nogmaals een paar zinnen uit mijn bijdrage in het “Liber Amicorum” voor L. Flam te citeren: “Het kapitalisme, om te kunnen functioneren, moet kunnen groeien. Dat geldt voor iedere onderneming apart, dat geldt voor de kapitalistische economie in haar geheel. Dat was reeds zo ten tijde van Marx en dat is nog zo.” Het kapitalisme is per definitie groei om de groei, productie om de productie, winst om de winst, enz. Men kan niet tegelijkertijd de nulgroei vooropstellen en het kapitalisme behouden.
De Groenen spreken zich uit voor meer gelijkheid van inkomen en vermogen. Ik ook. Helaas, de kapitalisten nemen dat niet. Hun liberale woordvoerders betogen dag-in-dag-uit dat men de rijken rijk moet laten om te kunnen investeren en om te kunnen concurreren. Zonder de macht van het kapitaal te breken, komt er van herverdeling niets terecht. Meer dan honderd jaar (reformistische) arbeidersbeweging is daar niet in geslaagd. [7]
De ongelijkheid op wereldplan (Derde Wereld!) is resultaat van het imperialisme en oplossingen zijn niet mogelijk zonder een fundamentele structuuromwenteling. Met “het opbouwen van kleine stukjes nieuwe samenleving” (p. 169) (wat ik op zichzelf niet afwijs!) komt men er niet.
Het Agalev document heeft de verdienste de ongelijkheid van inkomen en vermogen sterk te beklemtonen. Maar minder aandacht gaat naar de vaststelling dat aan inkomen en vermogen ook status en macht (economisch én politiek) en ideologische dominantie is verbonden. Die opmerking heeft belang voor het evolueren van het staatsoptreden. De groene visie op het staatsapparaat (p. 144) is bijna marxistisch. Ik lees: “Men beschouwt de staat als een neutraal apparaat dat het algemeen welzijn van de bevolking voor ogen heeft of als scheidsrechter moet optreden tussen de verschillende belangengroepen. Binnen het staatsapparaat spelen zich echter dezelfde conflicten af als in de maatschappij. Het staatsapparaat wordt bezet door allerhande (door mij onderstreept) belangengroepen die het beleid in hun voordeel willen ombuigen”. Het adjectief “allerhande” is enigszins van aard om de vis in het water te verdrinken. Beslissend, doorslaggevend in de “machtsverhoudingen” op politiek plan is de bourgeoisie.
Ik beklemtoon dit aspect omdat de Agalev tekst een hele reeks voorstellen formuleert, waarbij beroep wordt gedaan op het “overheidsingrijpen”.
Zo wordt bv. een programma voorgelegd (p. 246) om de “gezinnen met kapitaalsinkomens” te doen inleveren (o.m. door nieuwe of hogere belastingen op vermogen, op erfenis, op intresten, dividenden en meerwaarden, en door een reële intrestverlaging). Voor mij niet gelaten. Maar de bourgeoisie ziet dat anders! Maatregelen van die aard zal ze met alle middelen bestrijden: ook met de methodes van de politiestaat, of van de militaire dictatuur (desnoods van buiten uit: NAVO); ook door haar toevlucht te nemen tot fascistische milities. En dat men mij niet komt vertellen dat ik dramatiseer.
Veel meer voorbeelden van de door-de-bourgeoisie-niet-gedulde-Agalev-voorstellen zou ik kunnen aanhalen. Maar bij mijn kritiek zou ik telkens in herhaling vallen.
Om “anders te gaan leven” is een fundamentele hervorming noodzakelijk die niet kan worden doorgedrukt zonder ... (oh! het geschuwde woord dat niet in het Agalev document voorkomt) klassenstrijd. Met minder gaat het niet.
16 februari 1985
PS. Bovenstaand betoog kwam hierop neer: de verwezenlijking van Agalevs doeleinden is niet mogelijk zonder: 1) klassenstrijd tegen de bourgeoisie; 2) de uitbouw van een socialistische maatschappij.
Sindsdien hield Agalev — begin mei 1985 — een sociaaleconomisch congres. Met het vaandel van de klassenstrijd werd daar niet gezwaaid. Maar de logica omtrent de onverzoenlijkheid van de groene doelstellingen met het kapitalistisch functioneren van onze maatschappij moest wel op de een of andere manier tot uitdrukking komen. Vandaar o.m. de resoluties 79, 80 en 81 die op lange termijn de “grootschalige productie- en dienstensectoren onder beheer van de gemeenschap” willen brengen en op korte termijn de energiebedrijven en de banksector aan de gemeenschap willen overdragen zonder vergoeding voor de grote aandeelhouders. Dat volstond om de gevestigde machten in het harnas te jagen tegen Agalev. De Groenen kregen een volle lading klassenstrijd op hun hoofd.
Verhofstadt “ontmaskert” hen als “collectivisten en marxisten”. De Groenen worden in het linkse verdomhoekje geduwd. “Groen is rood geworden, Agalev verloor zijn onschuld.” (De Standaard), “Agalev is als een appel, eerst groen, dan rood, dan rot.” (Zeg, CVP-orgaan). De Groenen hebben “hun groene weiden verlaten”, stellen een “een kolchozensamenleving naar Oost-Europees model” als ideaal; ze zijn “net als een watermeloen, knalgroen van buiten maar vuurrood van binnen... er gaan wenkbrauwen aan het fronsen”, de wenkbrauwen nl. van het VEV en zijn krant “De Tijd” (18 mei 1985). Hoezeer de Groenen de klassenstrijd van onder uit ook willen ontlopen, hij wordt hun van boven af aangedaan.
De leiding van Agalev stond verbijsterd over die paar linkse uitschieters van hun congres. De Agalev-parlementariërs hebben zich dan ook uitgesloofd om de resoluties van hun basis te “relativeren”, om ze in hun “juiste context” te situeren, om de radicaliteit ervan te verdoezelen.
De groene parlementariërs proberen tevergeefs aan het dilemma van links of rechts te ontsnappen. Zij beweren dat hun opties in gans andere termen moeten worden gesteld. Zij staan een soort “derde weg” voor, wat niet erg origineel is. Of, zoals de commentator van “De Nieuwe” opmerkte: “Deze weg moet ondertussen zowat overbevolkt zijn. Waarschijnlijk is hij vrij breed”.
De Groene parlementariërs zijn geschrokken met het oog op de electorale weerslag. Overigens niet ten onrechte. De verkiezingen van 13 oktober 1985 bevestigden dat [8]. Een deel van de kiezers wil wel zien “laborieren am Symptom”, maar zonder te raken aan de grondslagen van het systeem.
In de tekst die van vorig jaar dateert, werd heel terloops — in een voetnota — gewezen op het demografisch aspect van de ecologische problematiek. Hoe meer men erover doordenkt, hoe duidelijker het wordt dat geen enkele politiek — ook niet in een socialistisch regime — volstaat om de vervuiling van de wereld ongedaan te maken, als niet tevens de bevolkingstoename in de wereld drastisch — maar dan ook werkelijk radicaal — wordt afgeremd.
De opwerpingen van sommigen over de onhoudbare situatie die — bij een aanzienlijke vermindering van het kinderaantal — als gevolg van de veroudering der bevolking zou ontstaan ... die opwerpingen missen iedere grond: 1) wat belet dat mensen die nu hun activiteit op 50-55 jaar stopzetten, nog een aantal jaren voortwerken? 2) de productiviteit van de arbeid is nu reeds ruimschoots voldoende om de nodige verbruiksgoederen voort te brengen, zelfs met een aanzienlijke vergrijzing van de bevolking.
En terwijl ik dit schrijf, is de wereld bezig vuiler te worden. In bestendig versnellend tempo gaat dat proces verder...
15 januari 1986
_______________
[1] Op mensenmaat, een groene kijk op economie (Onderrichtstr. 69, 1000, Brussel).
[2] Verre van mij deze factor te minimaliseren. Maar zo gesteld is het onvoldoende. Volgen nog een paar aanhalingen die de geest kenmerken van de wijze waarop Agalev de zaken wil aanpakken:
- p. 166 “bovendien durven wij een oproep doen tot de 10 % rijkste Belgen, want van hen willen wij een niet geringe inspanning vragen.”
- p. 180 “Het lijkt ons noodzakelijk de vermogenden duidelijk te maken dat de eisen radicaal zijn, maar onvermijdelijk en realistisch, en dat er alleen nog onredelijker alternatieven zijn.”
- p. 200 “Dit hoofdstuk ... richt zich vooral tot de 10 % rijkste Belgen die meer dan 25 % van het totale inkomen, of meer dan 55 % van alle vermogen bijeen hebben.”
[3] Een ernstige leemte lijkt mij wel dat de demografische problematiek totaal buiten beschouwing wordt gelaten. Over seksualiteit zonder voortplanting wordt met geen woord gerept. Het is wellicht niet toevallig dat dit glibberige terrein — c’est le cas de le dire — angstvallig wordt vermeden. Men wil het mogelijke katholieke voorbehoud ontwijken. Maar de bevolkingsgroei is ook een ecologisch probleem, en geen klein.
[4] Wat de coöperatieve bedrijfjes betreft: voor mij niet gelaten; maar ze roepen het beeld op van de geitenwollensokkeneconomie.
[5] De bladzijden hieraan gewijd, zijn weinig doordacht. Ze ademen nog de romantische gemoedsgesteldheid, waaruit de beweging ontstond. Zelfvoorzienende activiteiten (productie voor eigen verbruik of niet-betaalde wederzijdse hulp) zijn er altijd geweest. Meer dan een marginale en supplementaire bedrijvigheid worden ze niet. Het belangrijke verschil tussen zelfvoorziening en artisanale broodwinning (met verkoop van zijn producten of diensten) lijkt mij in het werkdocument niet goed uit de verf te komen. Overigens: de politieagent die buiten zijn diensttijd uw appartement komt schilderen tegen zoveel per uur, de uitkeringsgerechtigde werkloze die klusjeswerk in het zwart verricht, de niet-uitkeringsgerechtigde werkloze die wat scharrelkippeneconomie bedrijft... die gevallen behoren niet bij de zelfvoorziening. De zelfvoorziening dient buiten de wareneconomie te worden gesitueerd.
[6] Small is beautiful... maar niet altijd. Daarvoor heeft men overigens Agalev niet nodig. Volgens deskundigen evolueert het huidige kapitalisme + informatica + robotica, enz. eensdeels naar beslissingsmacht, gesitueerd rond de steeds hogere toppen van de financiële piramides — anderdeels naar vergaande decentralisatie van de productie in kleinere bedrijven. Daarmee worden inspraak en zelfbeheer niet eens bevorderd.
[7] De totale rijkdom is vermeerderd, de koek is vergroot, maar de verdeling bleef grosso modo onveranderd. Onder de regering Martens V gebeurde een averechtse herverdeling. Het Agalev document verwijst naar het jaarverslag van de Nationale Bank over 1983; het verslag over 1984 wijst op een verdere toename van de ongelijkheid.
[8] Stemmenaantal voor Agalev:
Kamer | 1981 | 138.575 |
Euro. Parl. | 1984 | 246.879 |
Kamer | 1985 | 226.998 |