Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 1 van deel 2 - II


De Oktoberrevolutie en de Sovjetunie

Het oude Rusland

Onmetelijk uitgestrekt, dun bevolkt, maar toch – rond 1900 – 125 miljoen inwoners tellend. In vergelijking met West-Europa een zeer achterlijke, haast middeleeuwse, halffeodale situatie: een land van adellijke grootgrondbezitters en boeren. Tegen het einde van de 19de eeuw was slechts 13 % van de bevolking woonachtig in de steden. Tot aan de afschaffing van de lijfeigenschap in 1861 waren de boeren (moezjieks) eerder slaven dan lijfeigenen. Veel bevrijding of verbetering was aan de afschaffing van de lijfeigenschap voor de boeren niet verbonden. De boer kon enkel het stukje grond dat hij bewerkte op afbetaling kopen, overigens tegen een ruim overschatte prijs. Bovendien werd in de regel dat lapje grond (reeds een levensminimum) nog met ongeveer 1/5 verminderd. De boer moest derhalve ook nog grond pachten: daarvoor moest hij de helft van de oogst aan de grondheer afstaan. In de laatste decennia van de 19de eeuw werd Rusland een grote uitvoerder van graan; deze uitvoer geschiedde ten koste van de voeding van de boeren. Soms kwam het tot waarachtige hongersnoden, zoals in 1891 toen 40 miljoen boeren werden geteisterd.
Met zoveel armoe kon het niet anders of de landbouw moest archaïsch blijven. Maar de uitbreiding van de markt voor landbouwproducten gaf hier en daar een boer de kans om zich op te werken.
Hieruit ontstond de groep van de “koelakken” (vuisten), welstellende, soms zelfs rijke herenboeren, gewiekste landbouwondernemers, die arbeiders in dienst namen. De koelakken vormden weldra een dunne laag bourgeoisie op het platteland. De arme boeren bleven de fundamentele massa van de Russische bevolking.

De kapitalistische industrie kwam slechts tot ontplooiing bij het einde van de 19de eeuw. Niettemin stond, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, de Russische industrie nog enorm ten achter tegenover die van West-Europa,[100] Belangrijke takken van de economie (o.a. steenkool, petroleum, elektrische industrie, metaalnijverheid) bevonden zich in handen van buitenlands kapitaal; overigens was Rusland genoodzaakt omzeggens de hele industriële uitrusting uit het buitenland in te voeren. Er was iets halfkoloniaals in de economische positie van Rusland.

Met de industrialisatie groeide de arbeidersklasse. In 1914 telde men 3 miljoen industriearbeiders. Dat was slechts een heel klein percentage van de bevolking. Toch zou die arbeidersklasse een enorme historische rol gaan spelen. Een van de redenen was dat de arbeiders uiterst geconcentreerd leefden en werkten. Zij leefden massaal samengedrongen in enkele grote steden; 54 % van de arbeiders werkten in bedrijven met meer dan 500 loontrekkers, 40 % in fabrieken van meer dan 1000 arbeiders. Dat was een belangrijke factor bij de groei van het proletarisch klassebewustzijn.[101]

Bij de revolutionaire bewustwording speelde ook de omstandigheid dat in Rusland HET PROCES VAN DE GELEIDELIJKE TOEGEVINGEN AAN DE ARBEIDERSEISEN (VOEDINGSBODEM VAN HET REFORMISME) NIET KON WORDEN INGEZET, vooraleer de oorlog de contradicties verscherpte. De inkapseling van de arbeidersbeweging in het bestel werd in Rusland niet voltrokken, omdat het regime geen concessies deed. De bittere ellende van de arbeiders werd niet gemilderd. Inzake arbeidswetgeving kwam er ongeveer niets, inzake sociale wetgeving kwam er helemaal niets tot stand. Tot 1906 waren alleen “politionele” vakbonden toegelaten. In dat jaar werd het recht op vrije syndicale organisatie wel erkend, maar de achtervolgingen werden heel snel hernomen. Kortom, vooraleer een politiek van integratie van de arbeidersbeweging op gang kwam, brak de oorlog uit.

Om de historische rol van de Russische arbeidersklasse te begrijpen, moet men ook in aanmerking nemen dat de bourgeoisie er vóór de Eerste Wereldoorlog niet in geslaagd is een burgerlijke parlementaire democratie in te stellen. Het tsaristisch Rusland van de ROMANOVS was sinds eeuwen een autocratisch regime, een absolutisme bij goddelijk recht. De ministers hadden geen zelfstandige politieke macht; zij waren slechts gehoorzame functionarissen, door de tsaar willekeurig aan- en afgesteld. De macht berustte op een enorm politieapparaat en een uitgebreide – overigens weinig bekwame en erg corrupte – bureaucratie. Het tsaristisch staatsapparaat was een vermolmd anachronisme geworden.

De laatste tsaar, NICOLAAS II, die in 1896 op de troon kwam, was een zwakke en onbenullige figuur, een uiterst geborneerd man, reactionair tot in het diepste van zijn ziel, zeer wreed tegenover politieke opstandelingen; ter dood veroordeelde politieke militanten weigerde hij systematisch te graciëren. De keizerin ALEXANDRA, die zich zeer actief met de staatszaken inliet, was geestelijk gedegenereerd, zo mogelijk nog intenser reactionair dan haar echtgenoot. Voor haar was er nooit genoeg repressie. Jarenlang werd zij geïnspireerd door RASPOETIN, een vulgaire bedrieger, een brutale vreter, een zuiper, een onverzadigbare rokkenjager, die zich voordeed als een wonderdoener, een waarzegger en een heilig man.

Benevens politie en bureaucratie was ook de Orthodoxe Kerk een steunpilaar van de autocratie. Sinds Peter de Grote opereerde ze volledig onder controle en in dienst van de tsaar. De Orthodoxe Kerk was eerder een schouwspel van riten en ceremonieel, dan een getuigenis van religieuse beleving, deed erg archaïsch aan en drukte de stempel van de achterlijkheid nog dieper op de geest van de bevolking. De niet-orthodoxe godsdiensten werden hard gediscrimineerd. Dat gold voor het katholicisme in Polen, voor het protestantisme in de Baltische landen, voor de islam in zekere Aziatische gebieden; dat gold speciaal voor de Joodse godsdienst.

Hieraan verwant was de onderdrukking van de niet-Russische nationaliteiten, die meer dan de helft van de totale bevolking uitmaakten. Het tsaristische rijk was een multinationale staat, omvatte bijvoorbeeld langs de westgrens: Finnen, Esten, Letten, Litouers, Polen, Oekraïners; omvatte over de Kaukasus en voorbij de Oeral tientallen volkeren met koloniaal statuut. Het oude Rusland werd terecht “een gevangenis van volkeren” genoemd. Bijzonder hard hadden de Joden het te verduren. Het tsarisme wakkerde bestendig het antisemitisme aan. Van in de jaren ’80 werden af en toe “pogroms”, ware slachtpartijen, tegen de Joden georganiseerd.

Het tsarisme stond bijzonder wantrouwig en vijandig tegenover de “intelligentsia”. Het dient gezegd dat hunnerzijds de meeste intellectuelen kritisch afwijzend stonden tegenover het obscurantistische regime van de tsaren. Zodat door de overheid intellectueel leven ongeveer werd gelijkgesteld met revolutionaire agitatie. Niets leek haar zo subversief als kennis. Zij remde dan ook systematisch de ontwikkeling van het onderwijs af. In 1914 was nog 76 % van de bevolking analfabeet. In zover men niet volledig zonder onderwijs kon, al was het maar omdat men ambtenaren nodig had, werden vrij onderzoek en kritische geestesgesteldheid uitgebannen; enkel een reactionair endoctrineren werd beoogd.

De opkomende bourgeoisie bleek niet in staat te zijn het tsarisme met de nodige energie te bestrijden. Zij was noch economisch voldoende belangrijk, noch geestelijk voldoende krachtig om de ontevredenen samen te bundelen en in een offensief tegen de overleefde tsaristische macht aan te voeren. De geschiedenis verliep in Rusland beslist helemaal anders dan in het Westen. DE PRAKTIJK VAN DE HERVORMING, waaraan men zich als verantwoordelijk leider van de arbeidersbeweging niet mag en niet kan onttrekken, leidde in het Westen HAAST FATAAL naar reformisme. Voor die praktijk – precies omdat de bourgeoisie het hervormingsproces niet tijdig kon op gang brengen – was geen ruimte in Rusland. Dat verklaart waarom de hoofdstroom van de arbeidersbeweging aldaar revolutionair werd.

_______________
[100] Lenin getuigt: “In een halve eeuw na de bevrijding van de boeren is het verbruik van ijzer in Ruslard vijf maal zo groot geworden en toch blijft Rusland een ongelooflijk, ongekend achterlijk land, dat inzake moderne productiewerktuigen viermaal zo slecht is uitgerust als Engeland, vijfmaal zo slecht als Duitsland, tienmaal zo slecht als Amerika.”
[101] In de fabriek van MOROZOW, waar toen reeds 8000 arbeiders werkten brak in 1885 een staking uit als reactie op loonsverminderingen en tegen het hatelijke systeem van de boeten (die tot 30 en 50 % van het loon konden oplopen). De staking werd neergeslagen en 600 arbeiders werden gearresteerd.